Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013AE0472

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité — Een nieuwe Europese aanpak van faillissementen en insolventie (COM(2012) 742 final) en over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1346/2000 inzake insolventieprocedures (COM(2012) 744 final — 2012/0360 (COD))

PB C 271 van 19.9.2013, p. 55–60 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

19.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 271/55


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité — Een nieuwe Europese aanpak van faillissementen en insolventie

(COM(2012) 742 final)

en over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1346/2000 inzake insolventieprocedures

(COM(2012) 744 final — 2012/0360 (COD))

2013/C 271/10

Rapporteur: de heer Pedro Augusto ALMEIDA FREIRE

De Europese Commissie heeft op 12 december 2012 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het VWEU te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité – Een nieuwe Europese aanpak van faillissementen en insolventie

COM(2012) 742 final.

Op respectievelijk 15 januari 2013 en 5 februari 2013 en in overeenstemming met artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hebben het Europees Parlement en de Raad beslist om het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1346/2000 inzake insolventieprocedures

COM(2012) 744 final – 2012/0360 (COD).

De afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 29 april 2013 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 22 en 23 mei 2013 gehouden 490e zitting (vergadering van 22 mei 2013) het volgende advies uitgebracht, dat met 130 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 4 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   Algemene conclusies

1.1.1

Europa maakt een grote economische en sociale crisis door waarvan de gevolgen in alle geledingen van de samenleving voelbaar zijn.

1.1.2

Steun voor het behoud van ondernemingen is één van de maatregelen die de Unie heeft getroffen om uit de impasse te geraken. Faillissementen hebben namelijk meer dan alleen maar negatieve gevolgen voor de betrokken ondernemingen; ze tasten algemeen de economie van de lidstaten aan, en meer in het bijzonder de burger in zijn hoedanigheid van belastingbetaler, werknemer en werkgever.

1.1.3

Het EESC onderschrijft de doelstellingen in de mededeling van de Commissie, hoewel de daar beschreven „tweede kans” volgens het EESC bestemd moet zijn voor ondernemers die van hun mislukking geleerd hebben en op basis van een herzien bedrijfsplan opnieuw van start kunnen gaan.

1.1.4

Het steunt eveneens het voorstel voor een verordening, waarvan het echter het gebrek aan ambitie betreurt.

1.1.5

Er is immers nog veel denkwerk en concrete actie geboden voor het behoud van de rechten van schuldeisers, waarbij ook gezorgd moet worden voor een evenwicht tussen de belangen van de ondernemer en de werknemers, herstructurering van ondernemingen, het voorkomen van forum shopping en verbetering van de coördinatie van insolventieprocedures van groepen van ondernemingen.

1.2   Aanbevelingen bij de mededeling

1.2.1

Volgens het EESC is het denkwerk voor een wezenlijke harmonisatie van het insolventierecht voor ondernemingen interessant, ook al is het teleurstellend dat een doeltreffend antwoord op de economische en sociale crisis die ondernemingen en burgers doormaken, ontbreekt.

1.2.2

Het ziet meer in het begrip fresh start, het centrale begrip in het insolventierecht van de VS, dan in de door de Commissie bepleite „tweede kans”. Het nodigt de Commissie dan ook uit om na te gaan wat dit begrip voor het Europese insolventierecht kan betekenen.

1.2.3

Het meent tevens dat de werknemer beter beschermd moet worden en beschouwd moet worden als preferent schuldeiser.

1.2.4

Ook over misplaatste steun aan ondernemingen in moeilijkheden moet worden nagedacht; het EESC merkt op dat de aansprakelijkheid hiervoor bij andere personen kan liggen dan de banken. De Commissie wordt daarom verzocht deze situatie op haar waarde te schatten.

1.2.5

Sancties in het insolventierecht zijn ongewenst omdat daardoor de juridisering van insolventieprocedures zou toenemen en de behandeling van procedures meer tijd in beslag zou nemen.

1.2.6

Stelselmatig beroep doen op de gerechtelijke instanties lijkt het EESC niet de beste oplossing Het verzoekt de Commissie na te denken over het idee om nieuwe instanties in te stellen, die bijv. gelieerd zijn aan de economische sector, waarvan de pluridisciplinaire samenstelling (economisch, financieel, juridisch) in staat zou zijn de ondernemingen snel te begrijpen en hun te helpen om de financiële problemen op te lossen.

1.2.7

Tot slot roept het de Commissie op om te kijken naar de voorstellen voor harmonisatie van het statuut van curator, zoals geformuleerd in de resolutie van het Europees Parlement van 11 oktober 2011 (1).

1.3   Aanbevelingen bij het voorstel voor een verordening

1.3.1

Het EESC steunt het voorstel voor een verordening, hoewel het beperkt is tot procedurele regels en niet gericht op harmonisatie van de vigerende nationale rechtsregels in geval van insolvabiliteit van ondernemingen.

1.3.2

Het is ingenomen met de verplichting dat de lidstaten de regels inzake publiciteit moeten verbeteren aan de hand van een elektronisch register met relevante gerechtelijke besluiten omtrent grensoverschrijdende insolventiezaken, en met de onderlinge koppeling van nationale insolvabiliteitsregisters.

1.3.3

Het verzoekt de Commissie niettemin om ervoor te zorgen dat de werklast, de kosten en de vertaaltermijnen de procedures niet vertragen, want snelheid is een onmisbare voorwaarde voor geslaagde procedures.

1.3.4

Het steunt de integratie van civiele procedures voor overmatige schulden, maar zij zou niet negatief uit mogen pakken voor particuliere schuldenaars. Voor ondernemingen opgezet recht, bedoeld om te voldoen aan de commerciële eisen, is immers per definitie minder beschermend dan consumentenrecht. Het beveelt de Commissie aan om in dit verband zeer waakzaam te zijn.

1.3.5

Tot slot verzoekt het de Commissie erop te letten dat bij gebruik van de delegatieprocedure ter wijziging van de bijlagen bij de verordening, rekening wordt gehouden met artikel 290 VWEU, alsook met de jurisprudentie over het begrip „essentiële maatregelen”.

2.   Inleiding

2.1   De doelstelling van het Insolventiepakket

2.1.1

De initiatieven in dit wetgevingspakket zijn onderdeel van de reactie van de EU op de economische en sociale crisis die Europese ondernemingen en burgers doormaken. Het doel is ondernemingen te helpen overleven en een tweede kans te bieden aan ondernemers die met insolventie te kampen hebben.

2.1.2

De Commissie kiest ervoor Verordening (EG) nr. 1346/2000 (2) van de Raad van 29 mei 2000, de zgn. Insolventieverordening, hoofdzakelijk te wijzigen voor wat betreft de regels van het internationaal privaatrecht die gelden voor grensoverschrijdende insolventieprocedures, en om een raadpleging te houden, op basis van de mededeling over „Een nieuwe Europese aanpak van faillissementen en insolventie”.

2.1.3

Het EESC heeft besloten zich in één advies over beide documenten uit te spreken.

2.2   Het verordeningsvoorstel  (3)

2.2.1

Ervan uitgaand dat de insolventieverordening van 29 mei 2000 verouderd is, en gelet op de vijf struikelblokken daarvan (4), stelt de Commissie voor deze tekst te herzien.

2.3   De mededeling

2.3.1

Terecht wordt in de mededeling gesteld dat het verordeningsvoorstel van 12 december 2012 zich beperkt tot actualisering van de insolventieverordening van 29 mei 2000; de mededeling betreft dus de erkenning en coördinatie van procedureregels die gelden voor nationale gevallen van insolventie, zonder de nationale rechtsregels voor insolventie van ondernemingen te harmoniseren.

2.3.2

De mededeling tracht dit gebrek te verhelen door opties aan te bieden voor een wezenlijke harmonisatie van het insolventierecht voor ondernemingen, met dien verstande dat uitsluitend grensoverschrijdende insolventie aan de orde komt.

3.   Algemene opmerkingen over de mededeling

3.1   Achtergrond van de nieuwe aanpak

3.1.1

De nieuwe aanpak is gebaseerd op de noodzaak om ondernemers een tweede kans te bieden en om werkgelegenheid te behouden.

3.1.2

Het EESC op zijn beurt meent dat faillissementen, evenals overigens de oprichting van een onderneming, deel uitmaken van de economische levenscyclus en marktdynamiek. Op grond daarvan zou het onjuist zijn om ze te beschouwen als een tot elke prijs te vermijden kwaad.

3.1.3

In dit verband vindt het EESC dat de door de Commissie geopperde „tweede kans” ten goede moet komen aan ondernemers die lering hebben getrokken uit hun eerdere mislukking en die in staat zijn op basis van een herzien ondernemersplan er bovenop te komen.

3.1.4

Het EESC benadrukt ook dat faillissementen interne oorzaken kunnen hebben, zoals slecht beheer, maar ook externe oorzaken, die het gevolg zijn van even buitensporige als slecht afgestemde regelgeving. Zo gezien is ook de staat deels verantwoordelijk voor faillissementen, in zijn hoedanigheid van wetgever, maar ook als aanbestedende dienst van overheidsopdrachten (5).

3.1.5

Het ziet meer in het begrip fresh start, het centrale begrip in het insolventierecht van de VS (6), dan in de door de Commissie bepleite „tweede kans”. De fresh start is een eerder cultureel dan juridisch concept waarbij de schuldenaar onder bepaalde voorwaarden ontslagen wordt van zijn persoonlijke aansprakelijkheid voor zijn schulden. De fase van het gerechtelijke besluit tot faillissement van de onderneming wordt zo vermeden en de schuldenaar kan een nieuw project beginnen zonder als gefailleerde te worden aangeduid.

3.1.6

De mededeling wekt daarentegen met „tweede kans” de indruk dat de activiteit wordt voortgezet. Het zou volgens het EESC echter contraproductief zijn om kunstmatig verder te gaan met bedrijven door ze een tweede kans te geven, terwijl de ervaring heeft geleerd dat het gekozen model niet levensvatbaar was.

3.1.7

Een dergelijke aanpak schaadt het vertrouwen van schuldeisers en leveranciers, en tot slot is gezonde mededinging tussen economische actoren hiermee evenmin gebaat.

3.2   Het EESC staat achter de Amerikaanse aanpak in het insolventierecht. Tevens zou volgens het Comité de beoordeling van de fresh start zelfs vóór raadpleging van de rechter moeten plaatsvinden.

4.   Bijzondere opmerkingen over de mededeling

4.1   Voor een doeltreffende harmonisatie

4.1.1

De uiteenlopende nationale insolventiebepalingen zijn met name voor ondernemingen die grensoverschrijdend actief zijn, een bron van concurrentienadelen die het economisch herstel in de weg kunnen staan.

4.1.2

Deze verscheidenheid zet aan tot forumshopping en leidt bijgevolg tot een zwakkere interne markt.

4.1.3

Het EESC sluit zich dan ook aan bij het Europees Parlement (7), dat een harmonisatie van bepaalde gebieden van het insolventierecht wenst.

4.1.4

Het verzoekt de Commissie ook, op basis van artikel 50 en 81, lid 2, of artikel 114 van het VWEU, om een of meer wetsvoorstellen voor te leggen voor een daadwerkelijk Europees insolventiekader voor ondernemingen, die zich niet beperken tot eenvoudige procesregels voor het internationale privaatrecht.

4.1.5

Insolvabiliteit heeft namelijk meer dan alleen maar negatieve gevolgen voor de betrokken ondernemingen; ze tast algemeen de economie van de lidstaten aan, en meer in het bijzonder de burger in zijn hoedanigheid van belastingbetaler, werknemer en werkgever.

4.2   Behoud van rechten van schuldeisers

4.2.1

Oorspronkelijk uitsluitend gericht op schadeloosstelling van de schuldeisers is het accent van collectieve procedures geleidelijk verschoven naar het behoud van de onderneming en werkgelegenheid en de aanzuivering van de schulden. Meer recent neigt de wetgever in Europa ertoe problemen voor de onderneming te voorkomen voordat betalingsverplichtingen niet meer kunnen worden nagekomen.

4.2.2

De schuldeiser huivert ervoor een collectieve procedure tegen de schuldenaar te openen, omdat hij niet weet of de verschuldigde bedragen betaald zullen worden. Eerste frustratie is dat na opening van een collectieve procedure de schuldenaar niet vervolgd mag worden voor schulden die zijn ontstaan voor het besluit tot opening van de procedure en dat lopende vervolgingen worden opgeschort. Elke schuldeiser moet zijn vordering dus binnen de wettelijke termijn aangeven (8).

4.2.3

Tweede frustratie van de schuldeiser is dat in de praktijk, in geval van ontoereikende activa, de schuldeiser vaak wordt voorgesteld om tijdens de procedure te kiezen voor directe betaling en af te zien van een aanzienlijk deel van de vordering, of voor een spreiding van de schuld over een bepaalde periode.

4.2.4

De ideale schuldeiser voorziet dus elke vorm van insolventie, bijvoorbeeld door bepaalde verrichtingen bij afsluiting van het contract veilig te stellen, door garanties van een derde (9) te eisen, of waarborgen, onderpanden of hypotheken op de activa van de onderneming (10).

4.3   Betere opvang van werknemers in geval van insolventieprocedures

4.3.1

In geval van een faillissement zijn de werknemers het eerste slachtoffer. Over de salarissen zijn vóór het sluiten van de balans niet altijd afspraken gemaakt en hun persoonlijke financiële toestand is hachelijk in deze periode van onrust.

4.3.2

Bij opening van een collectieve procedure wordt vaak een vertegenwoordiger van de werknemers gekozen, wiens taak het is om de informatie over de vorderingen op salarissen na te gaan. Hij vormt, naast de gebruikelijke vertegenwoordigende instanties van werknemers binnen een onderneming, de verbinding voor de informatie tussen het personeel, de rechtbank en de bij de procedure betrokkenen.

4.3.3

De vóór opening van de collectieve procedure aan werknemers verschuldigde salarissen moeten als passiva van de onderneming beschouwd worden. Maar deze algemene maatregel is in feite heel zwak, vanwege de verschillen tussen de nationale wetgevingen en praktijken. Het gebrek aan harmonisatie in de volgorde van schuldeisers maakt de afloop van collectieve procedures voor de werknemers dus heel onzeker.

4.3.4

Het EESC meent dat werknemers betere bescherming verdienen en erkend moeten worden als preferent schuldeiser; in dit verband is een harmonisatie van deze bescherming welkom.

4.4   Preventie van misplaatste steun aan ondernemingen aan de rand van de afgrond

4.4.1

De commerciële praktijken van bepaalde financiële instellingen kunnen leiden tot steun aan ondernemingen die zich in een uitzichtloze situatie bevinden. Aldus wekken zij de schijn van solvabiliteit, hetgeen schadelijk is voor gezonde mededinging op de markt, alsook een smet op het blazoen van de bankensector.

4.4.2

Het EESC benadrukt dat de aansprakelijkheid voor misplaatste steun ook bij andere personen kan liggen dan de banken, met inbegrip van de overheid. Nationale rechters menen overigens dat ook bepaalde leveranciers of klanten van de onderneming aansprakelijk kunnen zijn als zij door hun houding onrechtmatig een onderneming steunen waarvan zij weten dat zij niet meer te redden valt.

4.4.3

Deze omstandigheden moeten ook op hun juiste waarde worden geschat om het insolventierecht van ondernemingen te harmoniseren.

4.5   Bijzonder geval: frauduleus faillissement

4.5.1

De meeste faillissementen hebben een objectieve oorzaak, waarbij geenszins sprake is van frauduleus gedrag van de bedrijfsleiding.

4.5.2

Het verschijnsel frauduleus faillissement zou daarom bijna uit het oog worden verloren. De Commissie verwijst er overigens in haar mededeling (11) naar en stelt voor onderscheid te maken tussen eerlijke en frauduleuze faillissementen. Als een schuldenaar bewust of op onverantwoorde wijze wettelijke bepalingen niet naleeft dan moet dat volgens de Commissie civiel- of zelfs strafrechtelijke sancties kunnen hebben. Daartoe dienen de liquidatieprocedures voor eerlijke faillissementen te worden versneld.

4.5.3

Het EESC is ervan overtuigd dat harmonisatie van de bevrijdingstermijn en een redelijk korte duur hiervan passend zijn, met name met het oog op de werknemers; het blijft echter terughoudend tegenover het onderscheid in liquidatieprocedures op grond van de eerlijkheid van de leidinggevenden, want hierdoor zou de juridisering van de insolventieprocedures toenemen, die een strafrechtelijk karakter zouden krijgen. Verder zou de behandeling van de procedures meer tijd in beslag nemen.

4.5.4

Dergelijke sancties in het insolventierecht zijn ongewenst. Volgens het EESC moet de frauduleuze aard van een faillissement in een andere dan de insolventieprocedure worden vastgesteld.

5.   Algemene opmerkingen over het voorstel voor een verordening

5.1

Het EESC is ingenomen met de uitbreiding van het toepassingsgebied van de verordening door opname van hybride procedures, procedures voor pre-insolventie, procedures voor kwijting van schulden, alsook de procedures voor natuurlijke personen.

5.2

Verheugend is ook de verduidelijking van de omstandigheden die de veronderstelling kunnen ontkrachten dat de plaats van de voornaamste belangen de plaats van de statutaire zetel is.

5.3

Positief is voorts de verbetering van de procedures die het interventiegebied omschrijven van bevoegde rechters voor vorderingen die rechtstreeks uit een insolventieprocedure voortvloeien of die daarmee nauw verbonden zijn, zoals vorderingen tot nietigverklaring.

5.4

Secundaire procedures zijn niet meer per se liquidatieprocedures en de opening hiervan kan gweigerd worden als ze niet nodig zijn ter bescherming van de belangen van de lokale schuldeisers. Ook dit is een verbetering van de verordening, evenals de uitbreiding van de samenwerking tussen hoofd- en secundaire procedure.

5.5

Interessante ideeën zijn voorts de verplichting voor lidstaten om de regels voor publiciteit te verbeteren door via een elektronisch register, dat voor iedereen toegankelijk is, de besluiten van gerechtelijke instanties bekend te maken inzake grensoverschrijdende insolventiezaken en de nationale insolventieregisters onderling te koppelen.

5.6

Het EESC plaatst echter vraagtekens bij de werklast, de kosten en de vertaaltermijnen, en wijst erop dat snelheid een onmisbare voorwaarde voor het succes van de procedure is.

5.7

Tot slot is het ingenomen met de bepaling dat rechters en curatoren moeten samenwerken in insolventieprocedures ten aanzien van de leden van één en dezelfde groep van ondernemingen, omdat de curatoren zo doeltreffender te werk kunnen gaan.

6.   Bijzondere opmerkingen over het voorstel voor een verordening

6.1

Het EESC heeft twijfels bij de coördinatie tussen Verordening (EG) nr. 1215/2012 van 12 december 2012 (12), die Verordening (EG) nr. 44/2001 inzake de bevoegdheid van nationale rechtbanken moet vervangen, en de gevolgen van vonnissen in de Europese Unie, de zgn.„verordening Brussel I”. Het vraagt zich af of overweging 6 in het voorstel voor de insolventieverordening de verdeling van de bevoegdheden, voortvloeiende uit de jurisprudentie Gourdain (13) wel toereikend verduidelijkt. Deze jurisprudentie lijkt immers een beperkende interpretatie te geven, terwijl bepaalde vorderingen die onder de geldigheid van de verordening van Brussel I zijn ingediend, bepalend zijn voor de insolventieprocedure. Bijv.: een al dan niet aanwezig beding van eigendomsvoorbehoud is doorslaggevend voor de vaststelling van de omvang van het vermogen van de schuldenaar. Het beding is van belang in verband met de doelstelling om in moeilijkheden verkerende ondernemingen te redden, omdat herstel van het vermogen aan de basis ligt van het herstel van de vermelde ondernemingen.

6.2

Betreffende de samenwerking tussen curatoren had de Commissie kunnen voorstellen om artikel 31 te wijzigen door meer aan te dringen op de invoering van memoranda van overeenstemming tussen curatoren. De uiteenlopende statuten van curatoren in de lidstaten staan immers hun professionele samenwerking in de weg.

6.3

De uitwisselingen tussen curatoren en rechters zouden in de eerste plaats de inventaris moeten betreffen, de passiva van de schuldenaar, de indiening en controle van schuldvorderingen, alsook de gecoördineerde collectieve regeling van de schuldeisers die in de besproken plannen voorkomt.

6.4

Tot slot benadrukt het EESC dat de Commissie overweegt de delegatieprocedure te gebruiken om de bijlagen bij de verordening te wijzigen, waarbij het om essentiële maatregelen lijkt te gaat, zoals het begrip collectieve procedure of de lijst van personen die als curator optreden.

7.   Bijzondere opmerkingen over het wezen van het insolventierecht

7.1

Harmonisatie van de insolventiecriteria is geboden. In sommige lidstaten is immers een insolventieprocedure pas mogelijk als vaststaat dat een schuldenaar insolvent is, terwijl in andere lidstaten „waarschijnlijke insolventie in de nabije toekomst” voldoende is.

7.2

Deze verschillen zetten aan tot forum shopping en zouden dus beëindigd moeten worden.

7.3

Het rechtszekerheidsvereiste noopt ook tot harmonisatie van de regels voor de indiening van vorderingen.

8.   Integratie van civiele procedures voor overmatige schulden

8.1

Het Comité staat achter dit voorstel van de Commissie, zoals geformuleerd in de nieuwe overweging 9 (14).

8.2

De inhoud van overweging 9 en 10 van de „insolventieverordening” van 29 mei 2000 leent zich daar uitstekend voor (15).

8.3

Daarom zou deze integratie niet ongunstig uit moeten pakken voor particuliere schuldenaars. Voor ondernemingen opgezet recht, bedoeld om te voldoen aan de commerciële eisen, is immers per definitie minder beschermend dan consumentenrecht. Het EESC roept de Commissie dan ook op om in dit verband zeer waakzaam te zijn.

8.4

Het roept de Commissie tevens op na te denken over harmonisatie van het insolventierecht voor particulieren door rekening te houden met de belangen van de consument.

9.   Harmonisatie van het statuut en de bevoegdheden van de curator

9.1

De nationale verschillen in statuten en bevoegdheden van curatoren staan de goede werking van de interne markt in de weg staan doordat zij grensoverschrijdende insolventieprocedures nodeloos ingewikkeld maken (16).

9.2

Ter wille van de ondernemingen en het economisch herstel dient er snel een harmonisatie te komen van de algemene aspecten van de eisen in verband met de bevoegdheden en taken van de curator. Het EESC sluit zich dan ook aan bij het Europees Parlement (17) om de volgende opties aan te bevelen:

de curator moet zijn toegelaten door een bevoegd lichaam van een lidstaat of door een bevoegde rechtbank van een lidstaat benoemd zijn, moet van onbesproken gedrag zijn en moet de voor de uitvoering van zijn taken noodzakelijke opleiding hebben afgerond;

hij moet bevoegd en gekwalificeerd zijn om de situatie van de organisatie van de schuldeiser in te schatten en bestuurstaken voor de onderneming over te nemen;

hij moet door middel van aangepaste prioritaire procedures de aan de onderneming verschuldigde bedragen kunnen invorderen voordat de schuldeisers worden voldaan en als alternatief voor de overdracht van vorderingen;

hij moet onafhankelijk zijn van de schuldeisers en van andere belanghebbenden bij de insolventieprocedure;

in geval van een belangenconflict legt hij zijn functie neer.

9.3

De Commissie zou dus verder moeten gaan dan wat zij voorziet in artikel 31 van het verordeningsvoorstel, dat zich beperkt tot bevestiging van de praktijk en een verwijzing naar de samenwerking tussen de curator van de hoofdprocedure en de curator van de secundaire procedure.

10.   Uitwerking van minnelijke schikkingen voor een doeltreffend ondersteunend kader voor ondernemingen

10.1

Door stimulering van onderhandelingsprocedures zouden plannen voor herstructurering van ondernemingen sneller en doeltreffender worden.

10.2

De gemiddelde termijn hiervan en het in de EU algemeen vastgestelde percentage geslaagd afgewikkelde faillissementen pleiten immers voor goedkeuring van deze benadering.

10.3

Het stelselmatig beroep doen op de rechter lijkt het EESC overigens niet per se de beste oplossing.

Het steunt daarom het idee om nieuwe instanties in te stellen, die bijv. gelieerd zijn aan de economische sector, waarvan de pluridisciplinaire samenstelling (economisch, financieel, juridisch) in staat zou zijn de ondernemingen snel te helpen om de financiële problemen op te lossen.

10.4

Dit systeem bestaat al in diverse landen en zou algemeen tot andere lidstaten kunnen worden uitgebreid.

10.5

Tot slot zou het zinvol zijn als de Commissie regelmatig statistieken zou publiceren over gevallen van insolventie die onder de „insolventieverordening” vallen om de doeltreffendheid van de ingevoerde regeling te kunnen beoordelen.

Brussel, 22 mei 2013

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  Europees Parlement, resolutie van 15.11.2011 - 2011/2006 (INI).

(2)  PB L 160 van 30.6.2000, blz. 1 en PB C 75 van 15.3.2000, blz. 1.

(3)  COM(2012) 744 final van 12.12.2012.

(4)  

een beperkt toepassingsgebied;

aanhoudende forumshopping ten gevolge van een onsamenhangende toepassing van het begrip „centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar”;

gebrek aan coördinatie tussen de hoofdinsolventieprocedure en de secundaire procedure;

ontoereikende publiciteit over insolventieprocedures;

juridisch vacuüm ten aanzien van insolvabiliteit van multinationale groepen;

de Commissie gaat uit van de 134 reacties op een op 29 maart 2012 begonnen openbare raadpleging, de conclusies van een studie van vergelijkend recht, uitgevoerd door de universiteiten van Heidelberg en Wenen, alsook van een effectbeoordeling van diverse scenario's voor hervormingsopties, om oplossingen voor te stellen voor de vijf genoemde manco's, in een voorstel voor een verordening van de Raad inzake insolventieprocedures.

(5)  Regels betreffende veiligheid of milieu kunnen de werking van ondernemingen schaden, hoewel zij naar de geest wettelijk zijn. De door overheden bij aanbestedingen gehanteerde betalingstermijnen dragen ook bij tot de problemen van ondernemingen.

(6)  Thomas H. Jackson,The Fresh-Start Policy in Bankruptcy Law, 98 Harv. L. Rev. 1393 (1985); Charles Jordan Tabb, The Scope of the Fresh Start in Bankruptcy: Collateral Conversions and the Dischargeability Debate, 59 Geo. Wash. L. Rev. 56 (1990).

(7)  Europees Parlement, resolutie van 15.11.2011 - 2011/2006 (INI).

(8)  De op te geven vorderingen zijn niet alleen de verstreken of verstrijkende vorderingen, ontstaan vóór de opening van de procedure, maar ook vorderingen die later zijn ontstaan en die diensten betreffen die vóór de opening zijn verleend of die niet noodzakelijk worden geacht voor het vervolgen van de procedure.

(9)  Een bank of leidinggevende.

(10)  Meubilair, goodwill, merken, enz.

(11)  Par. 3.1: Tweede kans voor ondernemers in eerlijke faillissementen. COM(2012) 742 final.

(12)  Toepassing van deze verordening is uitgesteld tot 10 januari 2015, met name om de lidstaten in staat te stellen om hun procedurele regels in verband met de afschaffing van het exequatur aan te passen.

(13)  EHJ Gourdain c/Nadler, 22 februari 1979.

(14)  Overweging 9: „Deze verordening moet van toepassing zijn op insolventieprocedures, ongeacht of de schuldenaar een natuurlijke dan wel een rechtspersoon, een koopman dan wel een particulier is.”

(15)  Bovendien is dit in het recht van sommige lidstaten al voorzien. In België heeft de procedure voor een collectieve schuldregeling ook betrekking op procedures voor consumenten (wet van 5 juli 1988). Duitsland maakt geen dergelijk onderscheid tussen procedures voor handelaars en particulieren (wet van 5 oktober 1994).

(16)  De curator kan immers een door de rechter aangewezen ambtenaar zijn of een door de overheid erkende particulier, die echter door de schuldeisers betaald wordt.

(17)  Verslag van 17 oktober 2011 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende insolventieprocedures in het kader van het vennootschapsrecht van de EU (2011/2006(INI)).


Top