Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CN0013

    Zaak C-13/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 10 januari 2012 door Chelyabinsk electrometallurgical integrated plant OAO (CHEMK) en Kuzneckie ferrosplavy OAO (KF) tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 25 oktober 2011 in zaak T-190/08, Chelyabinsk electrometallurgical integrated plant OAO (CHEMK) en Kuzneckie ferrosplavy OAO (KF)/Raad van de Europese Unie

    PB C 65 van 3.3.2012, p. 10–10 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    3.3.2012   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 65/10


    Hogere voorziening ingesteld op 10 januari 2012 door Chelyabinsk electrometallurgical integrated plant OAO (CHEMK) en Kuzneckie ferrosplavy OAO (KF) tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 25 oktober 2011 in zaak T-190/08, Chelyabinsk electrometallurgical integrated plant OAO (CHEMK) en Kuzneckie ferrosplavy OAO (KF)/Raad van de Europese Unie

    (Zaak C-13/12 P)

    2012/C 65/19

    Procestaal: Engels

    Partijen

    Rekwirantes: Chelyabinsk electrometallurgical integrated plant OAO (CHEMK) en Kuzneckie ferrosplavy OAO (KF) (vertegenwoordigers: P. Vander Schueren, advocate, en N. Mizulin, solicitor)

    Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie

    Conclusies

    Rekwirantes verzoeken het Hof:

    de hogere voorziening gegrond te verklaren en het bestreden arrest in zijn geheel te vernietigen, daaronder begrepen de verwijzing in de kosten;

    de zaak zelf af te doen op grond van artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie en de bestreden verordening (1) nietig te verklaren voor zover zij op rekwirantes betrekking heeft en

    de Raad te verwijzen in de kosten van rekwirantes in eerste aanleg en in de onderhavige procedure.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter ondersteuning van hun beroep voor het Hof van Justitie voeren rekwirantes de volgende argumenten aan:

     

    Rekwirantes betogen dat het Gerecht (i) een onjuiste voorstelling heeft gegeven van de hem voorgelegde relevante bewijzen en in elk geval zijn beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd wat betreft het gebruik van een fictieve winstmarge voor de samenstelling van de uitvoerprijs.

     

    Rekwirantes voeren ook aan dat het Gerecht (ii) blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese [Gemeenschappen] en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië een geoorloofde discriminatie van rekwirantes rechtvaardigt; (iii) blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van de verplichtingen die volgen uit de artikelen 6, lid 7, en 8, lid 4, van de antidumpingbasisverordening (2) en van het beginsel van de rechten van de verdediging; (iv) het belang van procedurele waarborgen en de relevante verplichtingen van de Instellingen in administratieve procedures in antidumpingzaken onjuist heeft beoordeeld en (v) een onjuiste voorstelling heeft gegeven van de feiten met betrekking tot de door rekwirantes aangeboden prijsverbintenis en de door een andere producent aangeboden verbintenis, waardoor in dat verband een verkeerde conclusie is bereikt die de geldigheid van het bestreden arrest aantast.

     

    Tot slot voeren rekwirantes aan dat het Gerecht (vi) blijk heeft gegeven van een verkeerde uitlegging van artikel 3, lid 6, van de antidumpingbasisverordening en de methode om de materiële schade van de bedrijfstak van de Unie in antidumpingzaken te bepalen; (vii) blijk heeft gegeven van een verkeerde uitlegging van het causaal verband overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de antidumpingbasisverordening en (viii) de motiveringsplicht van de instellingen wat betreft de vaststelling van de schade in antidumpingzaken onjuist heeft beoordeeld.


    (1)  Verordening (EG) nr. 172/2008 van de Raad van 25 februari 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op ferrosilicium van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Egypte, Kazachstan, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Rusland (PB L 55, blz. 6).

    (2)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 56, blz. 1).


    Top