EUR-Lex Dostop do prava EU

Nazaj na domačo stran EUR-Lex

Dokument je izvleček s spletišča EUR-Lex.

Dokument 52011AE0544

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Jaarlijkse groeianalyse: naar een krachtiger alomvattend antwoord van de EU op de crisis” (COM(2011) 11 definitief)

PB C 132 van 3.5.2011, str. 26–38 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

3.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 132/26


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Jaarlijkse groeianalyse: naar een krachtiger alomvattend antwoord van de EU op de crisis”

(COM(2011) 11 definitief)

2011/C 132/06

Algemeen rapporteur: de heer SMYTH

De Commissie heeft op 12 januari 2011 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over de

Jaarlijkse groeianalyse: naar een krachtiger alomvattend antwoord van de EU op de crisis

COM(2011) 11 definitief.

Het bureau van het Comité heeft de stuurgroep Europa 2020 op 18 januari 2011 met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden belast.

Gezien de urgentie van de werkzaamheden heeft het EESC tijdens zijn op 15 en 16 maart 2011 gehouden 470e zitting (vergadering van 15 maart 2011) de heer Smyth aangewezen als algemeen rapporteur en het onderhavige advies met 164 stemmen vóór en 8 tegen, bij 7 onthoudingen, goedgekeurd.

DEEL I:   IN DE JAARLIJKSE GROEIANALYSE LAAT DE COMMISSIE DE KANS VOORBIJGAAN OM BELEIDSVOORSTELLEN TE FORMULEREN DIE RECHTSTREEKS GERICHT ZIJN OP SLIMME, DUURZAME EN INCLUSIEVE GROEI

1.   Het Comité staat volledig achter de Europa 2020-strategie en juicht de vooruitgang toe die is geboekt met het oog op coördinatie vooraf van het begrotingsbeleid in het Europees Semester. Het hoopt dat de huidige wetgevingsvoorstellen m.b.t. coördinatie van het Europese economische beleid, althans voor de landen in de eurozone, een eerste stap zullen zijn op weg naar een echt gemeenschappelijk economisch beleid en volledige coördinatie van het begrotingsbeleid.

2.   Het Comité stelt met ongerustheid vast dat er in de discussie over economische governance in Europa een verontrustende trend kan worden waargenomen waarbij algemene intergouvernementele voorstellen in de plaats dreigen te komen van de communautaire methode.

3.   Het spoort daarom de Europese Commissie aan op te komen voor Europese integratie door ambitieuze, evenwichtige en alomvattende voorstellen voor te leggen die Europa op weg zullen helpen naar slimme, duurzame en inclusieve groei, aansluitend bij de nieuwe Europa 2020-strategie.

4.   In deze context beklemtoont het Comité dat de jaarlijkse groeianalyse een bijzonder belangrijke rol toebedeeld moet krijgen om een alomvattende beleidshervorming in de lidstaten en op Europees niveau aan te zwengelen. Het is ermee ingenomen dat de Commissie de opstelling van de groeianalyse ruim heeft opgevat en ervoor heeft gekozen 10 prioriteiten onder 3 uitgebreide hoofdstukken te behandelen, zodat de aan de orde gestelde kwesties in detail kunnen worden besproken.

5.   Het Comité betreurt evenwel dat de Europese Commissie in deze eerste jaarlijkse groeianalyse de kans laat voorbijgaan om in de geest van de Europa 2020-strategie rechtstreeks te mikken op slimme, duurzame en inclusieve groei en in plaats daarvan streeft naar begrotingsconsolidatie in enge zin, alsook arbeidsmarktvoorstellen voorlegt die vaak onevenwichtig zijn en de Europese dimensie van een interne markt met toekomstgerichte groeistimuli ontberen.

6.   Wat begrotingsconsolidatie betreft, betreurt het Comité dat de consolidatievoorstellen uitsluitend gericht zijn op de uitgaven – met uitzondering van een voorstel om eventueel een ruimere heffingsgrondslag voor indirecte belastingen in sommige lidstaten in overweging te nemen. Daar de huidige staatsschuldcrisis zijn oorsprong vindt in een financiële crisis en aanzienlijke overheidssteun ten gevolge daarvan is verleend om de totale instorting van het systeem in de sector te voorkomen, zou het Comité hebben verwacht dat een aantal voorstellen zouden worden geformuleerd m.b.t. de bijdrage van de financiële sector aan de inspanningen om de overheidsbegrotingen terug op een duurzaam spoor te zetten. Concrete en ambitieuze voorstellen m.b.t. het toezicht op de financiële markten zijn overigens een conditio sine qua non om terug vertrouwen te wekken en nieuwe onrust te voorkomen.

7.   Het Comité beklemtoont dat overheidsbegrotingen onmogelijk kunnen worden geconsolideerd als de economische groei achterblijft. Het betreurt dat de Commissie geen groeiscenario heeft uitgetekend dat maximaal gebruik maakt van het potentieel van de interne markt maar in plaats daarvan toegespitst is op ingrijpende begrotingsconsolidatie als conditio sine qua non voor groei. Er zou veel meer aandacht moeten uitgaan naar groeistimulansen die het voor de lidstaten mogelijk maken hun begrotingen te consolideren maar hen tegelijk ook op weg zetten naar duurzame groei. Met het oog daarop is het volgens het Comité zaak dat een evenwichtige macro-economische mix, die op vraag- en aanbodzijde gerichte economisch beleidsmaatregelen harmonieus verbindt, een integraal bestanddeel wordt van elke toekomstgerichte economische strategie. Een en ander betekent dat lidstaten met een overschot op hun lopende rekening, zouden moeten worden aangemoedigd een op uitvoer gericht beleid te blijven voeren maar tegelijk ook de zwakte van hun binnenlandse vraag aan te pakken.

8.   Een toekomstgerichte benadering van arbeidsmarkten, pensioenhervorming, werkloosheid en flexizekerheid steunt op het scheppen van duurzame banen en arbeidskansen door gebruik te maken van het potentieel van nieuwe economische sectoren en schone energie. Volgens het EESC neemt de sociale dialoog in elk arbeidsmarktbeleid een centrale plaats in. Socialezekerheidsstelsels zijn ook van cruciaal belang als automatische sociale en economische stabilisatoren die ontwikkeling en productiviteit helpen ondersteunen, armoede verminderen en economische en sociale samenhang bevorderen. Dit alles is nodig wil het Europese project ook steun krijgen van de publieke opinie. Met het oog op slimme, duurzame en inclusieve groei is het van belang zich te baseren op deze kerninstellingen die de grondslag vormen van de Europese sociale markteconomie. Het Comité bevestigt dan ook dat voorstellen van de Commissie aan de lidstaten, die indruisen tegen hun regelingen voor collectieve arbeidsovereenkomsten en werkzekerheid, volledig uit den boze zijn.

9.   Het EESC is voorts van mening dat de Europese Commissie haar standpunt moet verduidelijken wat betreft quota's en verplicht vakbondslidmaatschap die op de vrije beroepen wegen. Er moet immers onderscheid worden gemaakt tussen hetgeen tot de taken van zonder discriminatie toegankelijke openbare diensten en diensten van algemeen belang behoort, en hetgeen een reëel obstakel voor het potentieel van de interne markt kan vormen. Wat handelsreglementeringen betreft, moet ook goed worden gekeken naar alle gevolgen voor de werkgelegenheid in de betrokken sector. Tevens moet het subsidiariteitsbeginsel in acht worden genomen m.b.t. kwesties als afbakening van gebieden en openingstijden, die vooral aan lokale, culturele, klimatologische en andere omstandigheden moeten worden getoetst.

10.   Tegelijkertijd is het Comité van mening dat in de jaarlijkse groeianalyse onvoldoende aandacht uitgaat naar het groeipotentieel van de Europese interne markt. Er wordt slechts terloops verwezen naar de Single Market Act en er wordt niet ingegaan op cruciale aspecten ervan die tot slimme, duurzame en inclusieve groei kunnen leiden, zoals bv. het Europees octrooi, een Europese „professionele identiteitskaart”, Europese infrastructuurprojecten, grensoverschrijdende leningen, geïntegreerde hypotheekmarkten, sociaal ondernemerschap en sociale investeringsfondsen.

11.   In het onderstaande gedeelte zet het Comité zijn specifieke voorstellen meer in detail uiteen m.b.t. de 10 door de Europese Commissie aangegeven punten. Het hoopt de discussie aldus meer te kunnen richten op hetgeen werkelijk op het spel staat.

DEEL II:   VOORSTELLEN VAN HET COMITÉ M.B.T. DE 10 DOOR DE COMMISSIE AANGEGEVEN PUNTEN

1.   Tenuitvoerlegging van strikte begrotingsconsolidatie

1.1   Volgens het EESC is het zaak de overheidsfinanciën weer gezond te maken zonder de vraag te doen afnemen, hetgeen immers tot een recessie zou leiden die verdere tekorten zou genereren waardoor de Europese economie in een neerwaartse spiraal zou terechtkomen.

1.2   Om de doelstellingen van het Europees economisch herstelprogramma niet in gevaar te brengen zou het graag zien dat programma's ter reductie van de staatsschuld zo worden opgesteld dat zij aansluiten bij de doelstellingen voor economisch herstel en de sociale en werkgelegenheidsdoelstellingen, zoals vastgesteld in Europa 2020–strategie (1).

1.3   De heffingsmogelijkheden van de lidstaten zullen moeten worden vergroot, niet in de laatste plaats door belastingparadijzen onbereikbaar te maken, een eind te maken aan fiscale concurrentie en belastingontwijking en fraude te bestrijden (2).

1.4   Voor het heffen van belastingen moet voortaan worden gedacht aan nieuwe bronnen van inkomsten, zoals belastingen op financiële transacties, energiebelastingen, heffingen op financiële instellingen, op CO2-emissies (behoudens een reorganisatie van de markt voor de handel in emissierechten), enz. Door op deze manier belastingen te heffen zou de druk op de overheidsbegrotingen kunnen worden verminderd en zouden de middelen kunnen worden ingezet voor duurzame investeringen in de reële economie. Een en ander zou ook kunnen helpen te voorzien in nieuwe eigen middelen voor de begroting van de Europese Unie (3). Via belastingen op financiële transacties zal de financiële sector een gedeelte van de overheidssteun terugbetalen (4).

1.5   Het EESC vindt dat sancties gepaard moeten gaan met een grotere Europese solidariteit ten aanzien van het beheer van staatsschulden (5).

2.   Corrigeren van macro-economische onevenwichtigheden

2.1   Een evenwichtige macro-economische mix, die op vraag- en aanbodzijde gerichte economisch beleidsmaatregelen harmonieus verbindt, moet volgens het EESC een integraal bestanddeel worden van elke toekomstgerichte economische strategie. De grote verschillen tussen lopende rekeningen moeten worden verkleind. Het Comité hoopt dat de coördinatie van het Europese economische beleid, althans voor de landen in de eurozone, een eerste stap zal zijn op weg naar een echt gemeenschappelijk economisch beleid en coördinatie van het begrotingsbeleid (6).

2.2   Het beklemtoont de rol van niet prijsgebonden factoren (zoals productdifferentiatie), technologische inhoud, productkwaliteit, kwaliteit van productgerelateerde diensten (diensten na verkoop), enz., in de totstandkoming van macro-economische onevenwichtigheden. Er moeten parameters worden vastgesteld die het niveau en de ontwikkeling van deze factoren in de EMU-lidstaten kunnen aangeven.

2.3   Loonbeleid moet een centrale rol spelen om uit de crisis te geraken. Per saldo moet de loonontwikkeling daarom op de middellange termijn op nationale productiviteitsstijging over de gehele linie zijn gericht zodat er evenwicht bestaat tussen de ontwikkeling van de vraag en waarborging van concurrerende prijzen. De sociale partners moeten daarom loonmatigingen in de zin van een beggar thy neighbour-beleid zien te vermijden en het loonbeleid in plaats daarvan op de productiviteit afstemmen (7).

2.4   Als ruimere economische beleidscoördinatie zich niet alleen uitbreidt tot het fiscale en monetaire beleid, maar ook de coördinatie van het loonbeleid in de eurozone versterkt, dan moet de vrijheid van de sociale partners geëerbiedigd worden; overheidsdoelstellingen voor de cao-onderhandelingen of zelfs van overheidswege voorgeschreven loonkortingen zijn in dit verband uit den boze en onaanvaardbaar (8).

3.   Toezien op de stabiliteit van de financiële sector

3.1   Volgens het EESC moet er harder gewerkt worden aan de voorbereiding van het financiële stelsel van na de crisis, dat transparant, maatschappelijk en ethisch verantwoord moet zijn, beter gecontroleerd, innovatief, dat een evenwichtige groei moet kennen, dat aansluit bij de rest van het economische systeem en gericht moet zijn op waardeschepping op de middellange en lange termijn, kortom op duurzame groei (9).

3.2   Het EESC stelt voor om de voorwaarden te scheppen waaronder de nationale regelingen voor de bescherming van de „gebruikers” van financiële producten en diensten (consumenten, bedrijven enz.) gemakkelijker op elkaar kunnen worden afgestemd, zonder te raken aan de bevoegdheden van de lidstaten om hogere nationale normen te handhaven. Ook kan worden geregeld dat consumenten worden vertegenwoordigd in de Europese toezichthoudende Autoriteit (nu: het Europees Systeem van financiële toezichthouders of ESFT). Die vertegenwoordiger(s) zou(den) moeten worden voorgedragen door de sociale partners en de consumentenorganisaties zelf (10).

3.3   Het EESC stelt voor om het systeem voor de productie van financiële informatie een stimulans te geven door te bevorderen dat die informatie uit meerdere bronnen komt en dat er nieuwe regels worden vastgelegd die tot doel hebben om de transparantie te vergroten en de beoordelingsmethoden doeltreffender te maken, vooral voor derivaten (11).

3.4   Het EESC pleit ervoor om - ook wereldwijd - van het huidige op zelfregulering gebaseerde systeem af te stappen. Er moet worden doorgegaan met de coördinatie van de werkzaamheden van de diverse bevoegde instanties, gekoppeld aan de invoering van algemeen geldende stringente regels en de zekerheid dat die regels worden toegepast. De EU moet alles op alles zetten om de internationale organisaties zover te krijgen (12).

3.5   Het EESC neemt met genoegen kennis van de voorstellen voor wetgeving ter versterking van de regulering en de transparantie van de financiële markt, met inbegrip van beter toezicht op ratingbureaus, ondernemingsbestuur en de beloning van bestuurders en het beloningsbeleid (13).

3.6   Het Comité is ingenomen met het voorstel voor een verordening betreffende baissetransacties en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps, dat een einde zal maken aan regelingen die met elkaar in strijd zijn en duidelijkheid schept op dit deel van de financiële markten (14).

3.7   Gezien de rol die ratingbureaus in de recente crisis op de wereldmarkt van onroerende goederen en op de internationale financiële markt hebben gespeeld, is het een goede zaak dat een drie-fasenprogramma is gelanceerd om de rol die deze bureaus voor consumenten en beleggers spelen, te reguleren. Het EESC acht het een goede zaak dat het vraagstuk van de overheidsschuld wordt behandeld op de lopende raadpleging (15).

3.8   Het EESC stelt voor om periodiek een controleverslag uit te brengen op het gebied van staatssteun, waarin uitgebreid wordt beschreven welke vorderingen er zijn gemaakt met de tenuitvoerlegging van de genomen maatregelen en de gevolgen daarvan voor de markten worden doorgerekend. Het uiteindelijke doel is een plan voor verbetering van de industriële sector via versterking van de concurrentiepositie van het bedrijfsleven (met name het mkb) en vergroting van de werkgelegenheid. Dit is noodzakelijk voor het herstel van de economie van de EU (16).

3.9   Het Comité is van mening dat het geld van de belastingbetalers niet mag worden gebruikt om bankverliezen te dekken en steunt in beginsel het opzetten van een geharmoniseerd netwerk van nationale vooraf gefinancierde resolutiefondsen voor banken, verbonden met een geheel van gecoördineerde nationale regelingen voor crisisbeheersing. Om een werkbare regeling inzake resolutiefondsen voor banken op te kunnen stellen, moeten de lidstaten het best vooraf overeenstemming bereiken over de goedkeuring van gemeenschappelijke methoden en uniforme regels om verstoringen van de mededinging te voorkomen.

3.10   Voor het Europese financiële beleid kan het van nut zijn enig bankkapitaal in overheidshanden te houden, om te weten wat er in de banksector gebeurt (17).

4.   Werk aantrekkelijker maken

4.1   Er zijn volgens het Comité maatregelen nodig om overgang aantrekkelijk te maken en de toegang tot werk voor specifieke probleemgroepen op de arbeidsmarkt te verbeteren. Een en ander moet worden verwezenlijkt door nieuwe arbeidskansen te scheppen, negatieve prikkels om te werken te verminderen en de structuur te verbeteren van de belastingen en de uitkeringen om werk lonend te maken, waarbij ook de belastingdruk voor tweeverdieners moet worden aangepakt en de toegang moet worden gewaarborgd tot voorzieningen die participatie mogelijk maken. Mensen die niet kunnen werken, moeten op passende inkomenssteun en op toegang tot diensten van algemeen belang kunnen rekenen (18).

4.2   Het Comité pleit voor ruime toegang tot degelijke kinderopvang, als een kans om de kwaliteit van het bestaan te verbeteren en om alle leden van het gezin te helpen werk, gezins- en privéleven beter op elkaar af te stemmen. Ook kan kinderopvang de arbeidsparticipatie van vrouwen vergroten en het gezinsinkomen doen stijgen (19).

4.3   Eurostat moet zijn aandacht meer toespitsen op zwartwerk, zowel in de lidstaten, die dan moeten optreden als in de context van criminele circuits en het verband met clandestiene immigratie. Als deze vormen bovendien afbreuk doen aan de interne markt of de mededinging, dan zou dat een aanleiding kunnen zijn voor actieve gerechtelijke samenwerking binnen de Unie en een rolverzwaring voor de EU. Er moeten op EU-niveau maatregelen worden genomen om de sociale partners in de lidstaten aan te moedigen op nationale en sectorale grondslag projecten op te starten, zowel in onderlinge samenwerking als samen met de autoriteiten, teneinde zwartwerk te bestrijden en de informele economie terug te dringen. De sociale partners zouden op EU-niveau gezamenlijk de goede praktijken in de lidstaten kunnen analyseren en verspreiden. Bestrijding van zwartwerk vraagt erom dat er door de nationale autoriteiten op doeltreffende wijze grensoverschrijdend wordt samengewerkt, toezicht wordt uitgeoefend en informatie wordt uitgewisseld over de sancties die volgen als zwartwerk wordt aangeboden en verricht (20).

4.4   Het is dus niet alleen zaak dat de structuur van de fiscale en sociale heffingen op arbeid binnen de Unie wordt geharmoniseerd, maar ook dat de handel tussen de EU en de rest van de wereld in de analyse wordt meegenomen (21).

5.   De pensioenstelsels hervormen

5.1   Het EESC is van mening dat de demografische prognoses regelmatig moeten worden geanalyseerd en nagetrokken, zodat de pensioenstelsels adequaat en tijdig aan de veranderende omstandigheden kunnen worden aangepast. Dat neemt niet weg dat behoedzaam moet worden omgegaan met dergelijke extrapolaties, ook als het gaat om de toekomstige overheidsuitgaven voor pensioenen, omdat daarbij mogelijkerwijs wordt uitgegaan van veel parameters die op de lange termijn moeilijk te voorspellen zijn (22).

5.2   Een systeem waardoor de pensioengerechtigde leeftijd automatisch aan de verlenging van de verwachte levensduur of de demografische ontwikkeling wordt aangepast, krijgt dan ook niet de instemming van het EESC. De meeste van deze systemen leiden automatisch tot verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd naarmate de levensverwachting stijgt en andere economische of arbeidsmarktparameters evolueren. Dergelijke ingrijpende besluiten over de leefomstandigheden van burgers moeten, na een breed publiek debat, door volksvertegenwoordigers worden genomen, niet door computers, terwijl ook de sociale partners en andere belangrijke belanghebbenden hierbij moeten worden betrokken. Lidstaten die zo'n systeem invoeren, mogen voorts ook niet uit het oog verliezen dat het burgerlijk verzet tegen hervormingen daardoor weliswaar minder groot wordt, maar dat de financiële steun die werknemers moet worden gegeven, eenvoudigweg kan opschuiven naar ándere sociale voorzieningen zolang oudere werknemers geen reële mogelijkheden worden geboden om langer te blijven werken. Dan schiet zo'n systeem, dat domweg wordt ingevoerd om pensioenen toereikend en houdbaar te maken, zijn doel voorbij. Verhoging van de werkelijke pensioengerechtigde leeftijd moet dan ook gepaard gaan met andere maatregelen waardoor mensen die bijna de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, betere kansen op werk krijgen (23).

5.3   Het EESC steunt de bevordering van werkgelegenheid voor ouderen maar vindt dat, met het oog op het ontmoedigen van regelingen voor vervroegde uittreding, eerst uitvoerig moet worden gesproken over randvoorwaarden, reikwijdte, flankerend beleid, enz., om te voorkomen dat ouderen weer met sociale problemen te kampen krijgen (24).

5.4   Het EESC betwijfelt of verhoging van de wettelijke pensioengerechtigde leeftijd op zich volstaat om de problemen als gevolg van de demografische ontwikkelingen op te lossen. De kans is groter dat die maatregel miljoenen ouderen, en dan vooral vrouwen, tot armoede veroordeelt. Waar het om gaat is dat de werkelijke pensioenleeftijd opgetrokken wordt door initiatieven te nemen om mensen langer aan het werk te houden, die geflankeerd worden door een gedegen groei- en werkgelegenheidbeleid. De participatiegraad van ouderen die om gezondheidsredenen, door een te hoge werklast of na ontslag zijn gestopt met werken en die geen kans zien om nog een opleiding te volgen en weer een baan te vinden, kan alleen blijvend worden verbeterd als er een echt beleid voor „actief ouder worden” wordt gevoerd, dat erop is gericht om ouderen meer deel te laten hebben aan opleiding en levenslang leren. Daar komt nog bij dat ándere sociale voorzieningen, zoals arbeidsongeschiktheidsuitkeringen of het minimumloon, meer onder druk kunnen komen te staan als de wettelijke pensioengerechtigde leeftijd wordt verhoogd – zoals in sommige lidstaten is gebeurd - waardoor de beoogde verbetering van de overheidsfinanciën uiteindelijk toch weer een illusie blijkt te zijn. Naast permanente beroepsopleiding, een actief arbeidsmarktbeleid, financiële prikkels om langer te blijven werken, ook voor zelfstandige werknemers, en verandering in de attitude tegenover oudere werknemers, moet ook een lans worden gebroken voor de volgende maatregelen om oudere werknemers nieuwe kansen te bieden:

wijziging van de wetgeving van sommige lidstaten waardoor gepensioneerden of arbeidsongeschikten die willen gaan werken, loon en pensioen/uitkering niet met elkaar mogen combineren;

invoering van toelagen om werknemers te stimuleren om door te werken na de wettelijke pensioengerechtigde leeftijd: die dienen aantrekkelijker te zijn dan stoppen met werken vóór de pensioengerechtigde leeftijd;

invoering van een regeling voor zwaar werk in overleg tussen de nationale overheden en de sociale partners;

alomvattende advisering van en steun voor werkzoekenden en invoering van regelingen voor de reïntegratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt;

invoering van maatschappelijk aanvaardbare stimulansen om later met pensioen te gaan en - zonodig - invoering van aantrekkelijke modellen voor een soepele overgang van werk naar pensionering;

invoering van maatregelen om banen mentaal en lichamelijk minder zwaar te maken, zodat werknemers langer kunnen doorwerken;

invoering van stimulansen om oudere werknemers tot verbetering van hun vaardigheden aan te sporen;

invoering van campagnes om oudere werknemers en – vooral kleine en middelgrote – bedrijven beter bekend te maken met innoverend personeelsbeleid en methoden om het werk zodanig te organiseren dat dit gunstig is voor oudere werknemers (25).

5.5   Het EESC is van mening dat verplichte omslagregelingen van doorslaggevend belang moeten blijven voor de waarborging van pensioenen en dus speciale aandacht verdienen. Op die manier kan de in veel EU-lidstaten vastgestelde tendens van afnemende vervangingsratio's worden gekeerd (26).

5.6   Het EESC neemt kennis van de mogelijkheid van individuele vrijwillige particuliere pensioenregelingen die naast de al bestaande pensioenstelsels fungeren. Er zou onderzoek moeten worden gedaan naar de mogelijkheid om voor dergelijke pensioenregelingen Europese garanties ten behoeve van grensoverschrijdende werknemers te bieden. Om het risico op armoede onder oudere vrouwen te beperken moet goed worden gekeken naar de particuliere pensioenregelingen in sommige landen, waarin de opgebouwde pensioenrechten gekoppeld zijn aan het persoonlijke inkomen en de levensverwachting, waarvan vooral vrouwen de dupe zijn (27).

5.7   Het EESC verzoekt de Commissie om Richtlijn 2003/41/EG betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (de pensioenrichtlijn) te herzien om te garanderen dat:

werknemers en vakbondsvertegenwoordigers geraadpleegd worden over de investering van pensioengelden en aanverwante risico's en dat er rekening wordt gehouden met hun standpunten;

lidstaten goede praktijken hanteren om te waarborgen dat bedrijfspensioenen van werknemers tegen faillissement beschermd zijn (28).

5.8   Het Comité is van oordeel dat beslist moet worden uitgegaan van het algemene niveau van de verplichtingen van pensioenstelsels. Daarom zou de huidige regelgeving voor pensioenen kunnen worden aangevuld met een toezicht op en verslaggeving over impliciete pensioenverplichtingen, met gebruikmaking van een erkende methode. Overwogen kan worden om de regels van het groei- en stabiliteitspact te herzien om er zeker van te kunnen zijn dat de resultaten van hervormingen (waaronder de overstap van 100 % -omslagregelingen naar gedeeltelijke kapitaalgedekte systemen) die verandering brengen in de wijze waarop pensioenstelsels worden gefinancierd - met dien verstande dat expliciete geldelijke verplichtingen toenemen en impliciete geldelijke verplichtingen afnemen - naar behoren worden weergegeven. Wordt dit gedaan, dan zouden dergelijke hervormingen, die worden doorgevoerd om op de lange termijn financiële problemen voor de overheid te voorkomen, niet op de korte termijn worden „afgestraft” door een stijging van de expliciete staatsschuld. Hervormingen die nu worden gepland op grond van prognoses voor 2060, kunnen evenwel hun doel - zorgen voor toereikende en houdbare pensioenen - voorbijschieten. Het Comité adviseert om verplichte omslagregelingen van geval tot geval met bufferfondsen aan te vullen. Zo kan het risico dat op korte termijn aanpassingen worden doorgevoerd waarvan de meest kwetsbaren de dupe zijn, worden voorkomen (29).

6.   Werklozen weer aan het werk krijgen

6.1   Volgens het EESC moet vooral door het beschikbaar stellen van doeltreffende arbeidsmarktdiensten en niet zozeer door zgn. prikkels bij de toekenning van werkloosheidsuitkeringen ervoor worden gezorgd dat mensen actief op zoek gaan naar werk. Juist in crisistijden kan er volgens het Comité beter worden afgezien van strengere voorwaarden om voor een werkloosheidsuitkering in aanmerking te komen. Momenteel is een recordaantal mensen werkloos. Het probleem op de arbeidsmarkten draait niet om een gebrek aan arbeidskrachten in het algemeen, maar in sommige lidstaten om een gebrek aan gekwalificeerde arbeidskrachten en om een grootscheeps gebrek aan beschikbare banen. Er moet meer aandacht worden geschonken aan de ontwikkeling van een slim beleid m.b.t. de vraagzijde dat toekomstige groei en innovatie bevordert en extra banen helpt creëren (30).

6.2   Sociale uitkeringen moeten beschouwd worden als een productieve investering die iedereen ten goede komt. Via een combinatie van werkloosheidsuitkeringen en een dynamisch arbeidsmarktbeleid is het mogelijk de economie te stabiliseren en mensen aan te sporen zich actief aan veranderingen aan te passen: hiertoe dienen hun vaardigheden verbeterd te worden en dienen er efficiënte initiatieven te komen rond omscholing en de zoektocht naar werk. Men zou zich moeten hoeden voor strengere criteria voor werkloosheidssteun. Het risico bestaat namelijk dat de uitgesloten personen in een nóg onzekerdere situatie terechtkomen, wat hun (her)integratie op de arbeidsmarkt ernstig kan belemmeren. Dit afstotingsbeleid kan leiden tot verschuivingen naar andere vormen van sociale bescherming, bijvoorbeeld sociale bijstand of arbeidsongeschiktheid. Dit is echter niet wenselijk (31).

6.3   Werk biedt niet per definitie bescherming tegen armoede en nieuwe werkgelegenheid moet er dan ook op gericht zijn te voorzien in minder precaire en fatsoenlijk betaalde banen. Het is van essentieel belang werken aantrekkelijker te maken en ervoor te zorgen dat werk lonend wordt gemaakt voor iedereen, met inbegrip van kansarmen. Dit betekent dat er een goede balans moet worden gevonden tussen belastingstelsels en de stelsels van sociale zekerheid (32).

6.4   Het werkterrein van het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) werd terecht verruimd teneinde bijstand te kunnen verlenen aan werknemers die als gevolg van de huidige internationale economische crisis zijn ontslagen (33).

6.5   Het EESC steunt de inspanningen die tijdens de Werkgelegenheidstop in Praag zijn gedaan om nationale en Europese maatregelen te treffen op grond van sociale dialoog, van het scheppen van banen en van maatregelen om de vraag te stimuleren (34).

6.6   Het EESC heeft gewezen op het belang van bevordering van bedrijfsmatige activiteit en ondernemerschap wil men een impuls geven aan de economische groei die nodig is om Europa's sociale model overeind te houden. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen echt ondernemerschap en zelfstandige maar economisch afhankelijke arbeid. De status van economisch afhankelijke zelfstandige berust vaak niet op een vrije keuze, maar is toe te schrijven aan externe factoren als de uitbesteding van productie of herstructurering van bedrijven die met het verdwijnen van vaste banen gepaard gaan (35).

6.7   De socialezekerheidsstelsels hebben er niet alleen voor gezorgd dat de Europese bevolking van de ergste gevolgen van de financiële crisis gespaard bleef, maar op economisch vlak ook een contracyclische en stabiliserende rol gespeeld. Als er nu geen ambitieuze convergentiemaatregelen genomen worden, kunnen deze stelsels in het gedrang komen door mededingingspraktijken van bepaalde lidstaten die via een vermindering van de sociale uitgaven investeringen van buitenlands kapitaal proberen aan te trekken. Deze tendens is al een realiteit op het vlak van verloning en fiscaliteit en dreigt zich nu door te zetten op sociaal gebied (36).

6.8   Het Comité vindt het een goede zaak dat tal van lidstaten bij het begin van de huidige crisis op de arbeidsmarkt overheidsinstrumenten voor een actief arbeidsmarktbeleid hebben ingezet om werknemers in plaats van te ontslaan, te behouden en verder op te leiden. Met behulp van zulke modellen kunnen ondernemingen werknemers tijdens de crisis behouden, in combinatie met stevige inkomenssteun en arbeidstijdverkorting. Dat is volgens het EESC een intelligentere reactie om de crisis te boven te komen dan gekwalificeerde werknemers bij de eerste de beste inzinking gewoonweg te ontslaan; bij het aantrekken van de economie beschikt men immers nog over goed opgeleid personeel. Deze modellen zouden ook tot stand moeten komen in lidstaten waar ze nu nog ontbreken en zeker uitgebreid worden tot degenen zonder standaard arbeidsovereenkomst (37).

7.   Evenwicht tussen zekerheid en flexibiliteit

7.1   Flexizekerheid mag niet worden geïnterpreteerd als een middel om ontslagen te vergemakkelijken of de sociale bescherming in het algemeen of meer specifiek van werklozen te ondermijnen. In de huidige periode is het van prioritair belang om het zekerheidsaspect van flexizekerheid te versterken (38).

7.2   Modellen voor verkorte werktijd tonen aan dat dankzij de bestaande flexibiliteit op arbeidsmarkten in de meeste lidstaten ondernemingen bij verslechtering van de orderportefeuille op de korte termijn kunnen reageren. Oproepen tot beperking van de bestaande regelingen voor bescherming van de werknemer ontberen elke realistische grond (39).

7.3   Door de veranderingen op de arbeidsmarkt is het aantal parttimers en werknemers met een contract voor een bepaalde termijn gestegen. Het is waarschijnlijk mede aan deze arbeidsvormen te danken dat mensen gemakkelijker aan de slag konden gaan en meer mensen in Europa werk hebben gekregen. Maar mensen met een tijdelijk arbeidscontract zijn vaak minder productief, krijgen minder scholing van hun werkgever en lopen een grotere kans op bedrijfsongevallen. Ook dreigt het gevaar dat zij tijdelijke contracten blijven krijgen; er moet rekening worden gehouden met nieuwe risico's en arbeidsmobiliteit moet beloond worden, zonder dat vaste arbeidscontracten echter systematisch worden afgeschaft; De Europese sociale partners pleiten voor voldoende zekerheid voor werknemers, ongeacht de contractsoort (40).

7.4   Flexizekerheid heeft alleen kans van slagen met goed opgeleide werknemers. Er bestaat een nauw verband tussen nieuwe vaardigheden en de creatie van nieuwe banen. Bedrijven hebben er alle belang bij te investeren in de voortgezette opleiding van hun personeel maar het is ook de plicht van werknemers zich voortdurend bij te scholen. (41).

7.5   Een werkgelegenheidsstrategie die op de totstandbrenging van een „duurzame” economie is gericht, kan worden gebaseerd op de in de lidstaten al ver gevorderde kennis en bekwaamheid. Dat zijn troefkaarten die de EU, die immers een tekort heeft aan banen voor geschoolde werknemers, moet uitspelen. Vandaar dat de lidstaten meer moeten investeren in onderwijs en bij- en omscholing en zich o.a. ook meer moeten inzetten voor wetenschap, technologie en engineering. Er worden momenteel veel te weinig overheidsgelden geïnvesteerd in onderwijs, dat deel moet uitmaken van een samenhangende strategie voor levenslang leren (42).

7.6   Wat tijdelijke maatregelen voor de arbeidsmarkt betreft, moet worden gewaarborgd dat kortlopende arbeidscontracten worden gecombineerd met een passende opleiding – met name op het gebied van gezondheid en veiligheid op de arbeidsplaats – en loongaranties (43).

7.7   Het is dringend en essentieel dat jongeren warm worden gemaakt voor technisch-wetenschappelijke studierichtingen, op alle onderwijs- en opleidingsniveaus, om te voorkomen dat de met productieactiviteiten samenhangende kennis verloren gaat en wordt verdrongen door vaardigheden op het gebied van financiering en speculatie (44).

7.8   Het Comité verwelkomt het initiatief van de Commissie om de erkenning van niet-formeel leren aan te moedigen en de zichtbaarheid van buiten het formele onderwijssysteem verkregen vaardigheden te verhogen (bijvoorbeeld middels een Europese vaardighedenpaspoort).

7.9   Innovaties op onderwijsgebied zouden op vakkundigere wijze moeten worden aangestuurd. De onderwijs- en opleidingsstelsels in de EU moeten absoluut worden verbeterd om de inzetbaarheid te vergroten en ongelijkheden te verkleinen. Institutionele veranderingen in het onderwijs houden nauwelijks gelijke tred met de maatschappelijke behoeften. Overheden moeten erop letten dat veranderingen, innovaties, onderwijs en beroepsopleiding nauw op elkaar aansluiten (45).

7.10   Het EESC pleit ervoor om onderwijs en beroepsopleidingen opnieuw meer op de praktijk af te stemmen en aldus beter te laten aansluiten op de maatschappelijke behoeften en op de gewoontes van de nieuwe generaties lerenden (46).

7.11   Het Comité steunt het plan om sectorale raden voor werkgelegenheid en vaardigheden op Europees niveau in te voeren, waarbij stakeholders worden betrokken bij het in goede banen leiden van sectorale veranderingen, met name als het gaat om het voorspellen van de ontwikkeling van de behoeften op het vlak van werkgelegenheid en vaardigheden, en om het afstemmen van de vaardigheden op vraag en aanbod (47).

7.12   Europese sectorale raden kunnen uitkomst bieden bij het omgaan met sectorale veranderingen, kunnen bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van het initiatief „Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen” en van nut kunnen zijn bij de besluitvorming over sectorale veranderingen op Europees niveau (48).

8.   Het potentieel van de eengemaakte markt optimaal benutten

8.1   Een dynamische interne markt is een voorwaarde voor een succesvolle Europa-2020-strategie en kan in dit verband tegelijkertijd de nodige ondersteuning bieden. De Commissie en de lidstaten moeten belangrijke en beslissende stappen zetten om de interne markt te voltooien en tegelijkertijd de sociale en milieunormen te kunnen waarborgen en verder te ontwikkelen. Het Comité is van mening dat specifieke regels voor vrije beroepen gericht zijn op bescherming van de consument, zorgen voor een goede werking van zowel de Europese interne markt als de internationale markten, en marktverstoringen – die met name tot de internationale financiële crisis hebben geleid – voorkomen (49).

8.2   Het is van belang dat de dienstenrichtlijn volledig in de geest en volgens de regels van de interne markt wordt omgezet. Voor een goede toepassing en verwezenlijking van de doelstellingen van de richtlijn inzake detachering van werknemers, namelijk eerlijke concurrentie tussen bedrijven, inachtneming van de rechten van werknemers en vermijding van sociale dumping, zijn efficiënte en duidelijke nationale uitvoeringsbepalingen nodig (50).

8.3   Het belang van de dienstensector voor de economische en sociale ontwikkeling moet dringend worden erkend. De rangorde van prioriteiten zou als volgt moeten luiden:

Beleid voor zakelijke dienstverlening en groep op hoog niveau. Aanbevolen wordt dat een groep op hoog niveau voor zakelijke diensten wordt opgericht, om de sector aan een nadere analyse te onderwerpen.

Arbeidsmarktbeleid en zakelijke dienstverlening. Er moet een uitgebreid sociaal onderzoek worden gedaan naar de uitdagingen van de nieuwe soorten arbeid die ontstaan dankzij de interactie tussen zakelijke diensten en industrie. Deze analyse moet betrekking hebben op onderwijs, opleiding en levenslang leren, maar ook op de arbeidsvoorwaarden van werknemers, inclusief werknemers die aan outsourcingprocessen deelnemen. Om deze doelstelling te verwezenlijken zou de agenda voor de sociale dialoog moeten worden uitgebreid, om te kijken naar specifieke veranderingen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en mogelijkheden voor nieuwe banen die voortvloeien uit de structurele veranderingen die aan de basis liggen van de nieuwe zakelijke dienstverlening.

Zakelijke dienstverlening in het innovatiebeleid. Het O&O en de innovatieprogramma's en -acties op het gebied van diensteninnovatie moeten aanzienlijk worden bevorderd.

Ontwikkeling van normen voor de zakelijke dienstverlening. Ondernemingen moeten worden aangemoedigd om normen op te stellen m.b.v. zelfregulering, na een uitgebreide raadpleging van gebruikers van zakelijke diensten.

Bevordering van de „dienstenwetenschap” als een nieuwe studierichting in onderwijs en opleiding.

De interne markt en de regelgeving op het gebied van zakelijke dienstverlening. Er is nog geen impactbeoordeling uitgevoerd naar de dienstenrichtlijn wat de zakelijke dienstverlening betreft. Dit verdient een grote inspanning, zeker na de omzetting van de richtlijn in nationaal recht.

Verbetering van de statistieken m.b.t. zakelijke diensten. Bij de lidstaten wordt erop aangedrongen meer samen te werken teneinde de statistieken over zakelijke diensten te verbeteren (51).

8.4   Op de interne dienstenmarkt moet meer aandacht worden besteed aan de behoeften in verband met consumentenbescherming. De te constateren rechtsonzekerheid met betrekking tot grensoverschrijdende dienstverlening moet met behulp van een informatiestrategie op nationaal en EU-niveau worden verholpen. Er mag niet worden voorbijgegaan aan de behoefte aan precieze informatie over de dienst en de dienstverlener (52).

8.5   Het is van belang dat commercieel succes niet bestraft wordt, tenzij een handelaar zijn toevlucht neemt tot praktijken die niet verenigbaar zijn met de voltooiing van de interne markt en er duidelijk bewijsmateriaal voorhanden is van misbruik van marktposities en benadeling van consumenten door inbreuk op artikel 81 van het EU-Verdrag (53).

8.6   Wat het Europees kader voor intellectuele eigendom betreft, staat het Comité achter de oprichting van een Europese waarnemingspost voor namaak en illegale kopieën, die nuttige informatie over vervalsers verzamelt en verspreidt onder en specifieke steun verleent aan mkb's en micro-ondernemingen. De Commissie zou regelmatig verslag moeten uitbrengen over de door de Waarnemingspost verzamelde gegevens en acties (54).

8.7   Het Comité verzet zich met klem tegen een speciale, het privéleven verstorende regeling (zoals in de wetgeving van diverse lidstaten is ingevoerd) voor de uitoefening van auteursrechten op internet. Het pleit daarentegen voor actieve educatie en voorlichting van consumenten, en dan vooral jongeren (55).

8.8   Het Comité bepleit, in wezen voor verweesde werken, een geharmoniseerd registratiesysteem voor het auteursrecht en naburige rechten, dat periodiek wordt geactualiseerd om rechthebbenden gemakkelijk terug te vinden. Dit systeem zou de aard, de titel van het werk en de diverse houders van rechten kunnen vermelden. Het verzoekt de Commissie de haalbaarheid van deze optie te onderzoeken (56).

8.9   Het Comité herhaalt zijn verzoek m.b.t. de uitwerking en invoering van een EU-octrooi in alle lidstaten (57).

8.10   Gezien de mondiale dimensie van de interne markt dienen de lidstaten verdere gezamenlijke inspanningen te leveren. Een adequaat EU-actieplan moet erop gericht zijn dat

het externe beleid van de EU en de externe aspecten van de andere onderdelen van het EU-beleid verder worden ontwikkeld om er meer structuur en samenhang in te brengen en ervoor te zorgen dat de lidstaten steeds meer als eenheid gaan optreden;

de EU een evenwichtige openstelling van de markten, met inbegrip van eerbiediging van de fundamentele arbeidsnormen van de IAO, helpt realiseren door te streven naar een succesvolle afronding van de Doha-ronde en door met haar bevoorrechte partners een gestructureerde dialoog te voeren;

de EU haar normbepalende rol in de wereld met nog meer overtuiging vervult en de verdediging van rechten tot speerpunt van haar externe beleid maakt;

de belangen van werknemers, consumenten en lokale producenten op markten van handelspartners veilig worden gesteld;

de internationale dimensie van de euro wordt versterkt;

de EU streeft naar één grote groei- en ontwikkelingszone met als voornaamste hoekstenen: verdere uitbreiding van de EU (een proces dat zo spoedig mogelijk zijn beslag dient te krijgen), het nabuurschapsbeleid, de Mediterrane Unie en een hechter partnerschap met Afrika (58).

8.11   Er bestaan nog steeds belemmeringen voor de ontwikkeling van digitale levering die grondig moeten worden onderzocht en waarbij er oplossingen moeten worden gevonden, zodat de Europese dienstverleners agressiever buiten Europa kunnen optreden en hun positie kunnen versterken. Tot die belemmeringen behoren ondermeer het gebrek aan normen en interoperabiliteit, vertrouwen in en veiligheid van elektronische handel, het gebrek aan investeringen in vaste en mobiele breedbandinfrastructuur en de nog altijd te geringe toepassing van ICT door het MKB (59).

8.12   De belangrijkste belemmeringen voor e-inclusie moeten worden weggewerkt via hogesnelheidsconnectiviteit, verbetering van ICT-vaardigheden, ontwikkeling van producten en diensten die beantwoorden aan de behoeften van gehandicapten en een vergrijzende bevolking, financiering voor beter gecoördineerde ICT-innovatie, ondersteuning van ICT-producten en –diensten die zijn gebaseerd op open standaarden, opname van het Galileo-programma in de Digitale Agenda, en de ontwikkeling en beschikbaarheid van online-inhoud en -diensten, waarbij de privacy van burgers gegarandeerd moet zijn en hun persoonsgegevens op een veilige wijze moeten worden bewaard (60).

8.13   De lidstaten moeten sterke nationale O&O-programma's opzetten op het gebied van ICT en FET, teneinde zich te ontpoppen tot solide samenwerkingspartners op Europees en mondiaal niveau. Hiervoor moet ook een groter deel van de Structuurfondsen worden benut (61).

8.14   Wat het MKB betreft, herhaalt het Comité zijn voorstellen m.b.t. een ambitieuze Europese Small Business Act, die met name het volgende omvat:

een bindend rechtsinstrument voor de toepassing van het principe van „Denk eerst klein” (Think small first) om met zoveel mogelijk dwang te garanderen dat de beginselen van goed bestuur zowel in Europees verband als in de lidstaten en in de regio's concreet en doeltreffend ten uitvoer worden gelegd;

een routekaart die vergezeld gaat van een nauwkeurig tijdpad en van adequate middelen om concrete bepalingen die van grote invloed zijn op de SBA in praktijk te brengen;

duidelijke afspraken over vermindering van de administratieve lasten en inachtneming van het principe dat een bedrijf maar één keer aan een bepaalde formaliteit hoeft te voldoen;

organisatorische maatregelen binnen de diensten van de Europese Commissie met als doel het MKB een echte gesprekspartner en instrumenten te geven om de „Europeanisering” van bedrijven te bevorderen;

Europese instrumenten die de kapitalisatie, de oprichting van netwerken, de investeringen en de permanente educatie in kleine en middelgrote ondernemingen kunnen helpen bevorderen;

een samenhangend beleidskader voor alle Europese beleidslijnen op grond waarvan het MKB als regel en niet als uitzondering wordt beschouwd;

omzetting van de doelstellingen van de Europese Small Business Act in nationaal beleid en in wetgeving;

terugkeer naar de praktijk van permanente raadpleging van belangenorganisaties en sociale partners (62).

8.15   Het EESC dringt aan op de invoering van een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) (63), met het oog op de vereenvoudiging, billijkheid en transparantie van de fiscale transacties tussen lidstaten. Het is ook zaak uitgebreidere samenwerking en coördinatie m.b.t. de vennootschapsbelasting in overweging te nemen (64).

8.16   Het EESC wijst op de noodzaak te komen tot een geharmoniseerde, eenvoudige regeling voor indirecte belasting, met minder administratieve rompslomp, met duidelijke voordelen voor ondernemingen en burgers, met een billijke belasting, zekere inkomsten voor de overheidsfinanciën, terugdringing van de kans op belastingfraude, ten gunste van de ontwikkeling en voltooiing van de interne markt (65).

8.17   Wat btw-fraude betreft, is het verzet tegen verandering fnuikend voor de financiën van de lidstaten en van de EU; het eigenbelang heeft de bovenhand, boven het algemeen belang (66).

9.   Particulier kapitaal aantrekken om de groei te financieren

9.1   De voorstellen van de Commissie om hogere kapitaalniveaus uit de privésector aan te trekken, zijn weinig doortastend. In een periode waarbij de overheidsfinanciën van de meeste lidstaten aanzienlijk beperkt of teruggeschroefd zijn, zou meer prioriteit moeten worden toegekend aan het zoeken naar alternatieve financieringsbronnen om de groei te stimuleren. Het voorstel om EU-projectobligaties in te voeren zal een aantal belangrijke investeringen in infrastructuur een steuntje in de rug geven maar er moeten ook meer systematische inspanningen worden geleverd om investeringen van Europese pensioenfondsen aan te zwengelen. Een en ander zou kunnen worden verwezenlijkt door lidstaten aan te moedigen hun pensioenfondsen in te zetten om te investeren in nationale infrastructuur of deze mee te financieren.

9.2   Als de EIB Euro-obligaties kan uitgeven, of beter nog EU-obligaties voor alle 27 lidstaten, zou de overheidssector nieuw kapitaal kunnen ophalen zonder dat daarbij volledig op de particuliere banksector hoeft te worden gesteund. Financiële middelen zouden upstream moeten worden gezocht, bijvoorbeeld in de instellingen voor bedrijfspensioenregelingen, zodat de EIB een scharnier wordt tussen deze kapitaalmiddelen en zijn investeringen. Euro-obligaties zijn ook mogelijke instrumenten voor langetermijnbeleggingen van particuliere gespaarde middelen. Het Comité is ingenomen met de spoedige introductie van projectobligaties, maar een en ander mag geen alternatief zijn voor of in de plaats komen van het uitgeven van euro-obligaties (67).

9.3   Wat financieringsstructuren voor het mkb in de context van de huidige financiële situatie betreft, wordt voorgesteld risicokapitaalfondsen te liberaliseren zodat deze aldus in de hele Unie kunnen worden ingezet. Dit is een goed voorstel, dat evenwel al veel eerder had moeten worden geformuleerd. Er moet ook worden nagedacht hoe meer durfkapitaal kan worden gevonden naarmate de Europese markt groter wordt. Zo zouden de door een Europees netwerk te coördineren regionale platforms een nieuw instrument opleveren dat gebruikt kan worden om kapitaal voor het kleinbedrijf te genereren. Dat zou voor meer risicokapitaal en meer financiering door business angels zorgen. Ook zou het voor kleine aanbieders van risicokapitaal een steun in de rug zijn om kleine bedrijven te helpen (68).

9.4   Het marktfalen wat betreft het voorzien in starkapitaal voor spin-out- en spin-offondernemingen op technologiegebied wordt algemeen erkend. Er zijn inspanningen geleverd om een en ander recht te zetten via initiatieven als business angels en startkapitaalfondsen, die weliswaar kunnen helpen, maar onderzoekscentra en universiteiten in heel Europa ondervinden nog steeds moeilijkheden om hun kennis aan de markt door te geven. De vraag naar dergelijk startkapitaal neemt toe maar het aanbod blijft vrij stabiel. Er moeten meer inspanningen worden geleverd om kapitaalkrachtige particulieren en instellingen ertoe aan te zetten meer risicokapitaal te investeren in startende technologiebedrijven en baanbrekende initiatieven.

9.5   Praktische methoden om het MKB te helpen, zoals bemiddeling, belastingvoordelen, snelle betaling en maatregelen voor een snelle verspreiding van middelen via vrijstellingen voor staatssteun moeten worden aangemoedigd, met name voor de sectoren die het meeste aan de globalisering en de aanslepende gevolgen van de economische en financiële crisis blootstaan (69).

10.   Toegang tot energie tegen een schappelijke prijs

10.1   De maatregelen van het derde energiepakket moeten worden doorgevoerd om een echte energiemarkt tot stand te brengen op basis van samenwerking tussen lidstaten, betere verbinding tussen de netwerken, meer coördinatie tussen de operatoren en versterking van de bevoegdheden van de nationale regelgevende instanties (70).

10.2   Energie-efficiëntie is een voorwaarde om de technologische sprong te kunnen maken die nodig is om op een koolstofarme economie over te stappen. Er is in dit verband wel vooruitgang geboekt maar de lidstaten moeten in hun investeringsplannen toch nog meer de klemtoon leggen op de ontwikkeling van hernieuwbare energie. Ook moeten zij zorgen voor een aangepast en stabiel regelgevend kader en stimulansen voor de privébedrijven die zich bezig houden met energie-efficiënte producten en diensten (71).

10.3   Het Comité heeft aan de Raad Energie van 4 februari 2011 een voorstel voorgelegd om doelstellingen inzake energie-efficiëntie vast te stellen voor specifieke sleutelsectoren als de vervoers- en de bouwsector, waarbij maatregelen worden bepleit zoals:

het internaliseren van de externe kosten van alle vormen van energie, zodat de markt automatisch de voorkeur geeft aan die vormen die de minste CO2-uitstoot veroorzaken;

het verspreiden van informatie en opleiding m.b.t. nieuwe energie-efficiënte technologieën, met name in de bouwsector, de sector openbare werken en vervoer;

het doeltreffender gebruiken van de door ICTs geboden mogelijkheden zodat de energie-efficiëntie op ieder niveau van de productie en de consumptie wordt verhoogd.

10.4   Gebouwen zijn goed voor 40 % van de totale energievraag in de EU; zij verbruiken naar verhouding verreweg de meeste energie. Maar liefst de helft van de potentiële winst op het gebied van energie-efficiëntie valt dan ook te halen in de gebouwde omgeving, en dat tegen negatieve economische kosten. Deze besparingen zouden voor de EU op zichzelf al genoeg zijn om haar in het kader van het Kyoto-protocol aangegane verplichtingen na te komen. Bovendien zijn deze energiebesparingen te verwezenlijken met technologie die al bestaat. Verder hebben betere energieprestaties van gebouwen ook alleen maar positieve gevolgen: nieuwe banen, minder exploitatiekosten, meer comfort en een schoner milieu. Dit zou voor de EU een absolute prioriteit moeten zijn. Ook wijst het EESC erop dat nieuwe, geavanceerde basismaterialen belangrijk zijn voor huishoudelijke apparaten en kantoorapparatuur, en ook in andere sectoren zoals vervoer of energie (72).

10.5   De energie-intensieve industrie moet meewerken aan de verwezenlijking van energie- en klimaatdoelstellingen. Bij het ontwikkelen van instrumenten voor de uitvoering van energie- en milieubeleid moet er goed op worden gelet in hoeverre deze het concurrentievermogen van de betrokken bedrijven aantasten (73).

10.6   De voortreffelijke milieuprestaties van veel glas- en keramische producten (isolatiematerialen, dubbele ramen e.d.) zouden bij het streven naar energiebesparing ten voorbeeld moeten worden gesteld aan de bouwsector in de EU. Deze technische verworvenheden zouden ook moeten worden meegenomen bij de overdracht van technologie aan derde landen die een groot potentieel hebben om energie te besparen (74).

10.7   Het Comité stelt voor na te gaan of de huidige bepalingen (inzake telecommunicatie, postdiensten, elektriciteit) zowel in het licht van de huidige crisis als op langere termijn volstaan om te voorkomen dat de kwaliteit van de geboden diensten achteruitgaat of verschijnselen als uitsluiting, sociale tweedeling en armoede steeds vaker de kop op zullen steken, en of voor nieuwe terreinen niet de uitgangspunten moeten gelden van „een hoog niveau van kwaliteit, veiligheid en betaalbaarheid, gelijke behandeling en de bevordering van de algemene toegang en van de rechten van de gebruiker”, uitgangspunten die als EU-beginselen zijn vastgesteld bij het aan het Verdrag van Lissabon gehechte Protocol nr. 26 (75).

10.8   Ten behoeve van het gemeenschappelijke energiebeleid zou onderzoek moeten worden gedaan naar de haalbaarheid van een Europese energie-DAB. Toch hebben de Europese instanties en de nationale regeringen of lidstaten er moeite mee om in het spanningsveld tussen nationale verschillen en de gemeenschappelijke noodzaak een Europese interne markt tot stand te brengen, gewend te raken aan de idee van communautaire diensten van algemeen (al dan niet economisch) belang. Zo is er onder de politieke besluitvormers nog geen draagvlak voor het creëren van Europese energiediensten. Communautaire DAB zijn echter noodzakelijk om Europa samen verder op te bouwen. Dergelijke diensten getuigen van Europese solidariteit om een antwoord te bieden op de uitdagingen waarmee de Unie wordt geconfronteerd. Er moet werk worden gemaakt van een gemeenschappelijk Europees netwerk, alsook van gemeenschappelijke projecten en structuren om het te plannen en te beheren. Het moet gaan om een slim netwerk, en wel op alle beheers- en functioneringsniveaus, zodat vraag en aanbod optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd (76).

10.9   Energie-intensieve industrieën hebben behoefte aan een betrouwbare aanvoer van energie uit een afgewogen Europese mix, waarbij geen enkele energiebron mag worden uitgesloten (steenkool, duurzame energie, kernenergie) en er op de elektriciteits- en gasmarkten sprake dient te zijn van een efficiënte concurrentie, die uiteindelijk leidt tot redelijke energieprijzen. Nationale energiemaatregelen moeten beter worden ingebed in een geïntegreerd Europees concept, want tot dusverre heeft de energiesector geen gelijke tred gehouden met de interne markt voor industriegoederen. Als de EU doorgaat met het opwekken van elektriciteit door middel van kernsplijting, ook al hebben sommige lidstaten besloten geen gebruik te maken van kernenergie, zou dat ook betekenen dat de Europese knowhow op dit gebied behouden blijft. Natuurlijk zouden hierbij strenge veiligheidsnormen moeten gelden en zijn er goed opgeleide werknemers voor nodig (77).

10.10   Wat de ontwikkeling van gemeenschappelijke EU-normen voor energie-efficiënte producten betreft, verwijst het Comité naar initiatieven van de Commissie als de nieuwe Energy Star-regeling, waarvan de normen inmiddels verplicht moeten worden toegepast op openbare aanbestedingen voor kantoormateriaal; de geharmoniseerde normen om het energieverbruik te meten van gebouwen, en de verdergaande bevoegdheden van de nationale regelgevers op het gebied van energie-efficiëntie. Het is van mening dat het sluiten van vrijwillige convenanten met nationale exploitanten een nuttig instrument is, maar dat deze convenanten alleen moeten worden erkend als daarin duidelijk is aangegeven dat er, indien de doelstellingen niet worden bereikt, dwingende wettelijke bepalingen zullen worden vastgesteld (78).

10.11   In dezelfde context is het volgens het Comité van cruciaal belang dat de gevolgen van hogere energieprijzen voor armere gezinnen en kwetsbare personen zorgvuldig worden geëvalueerd en dat de maatregelen van de EU en de lidstaten dan ook daarop worden afgestemd. De betreffende gezinnen moeten prioritair in aanmerking komen voor ondersteuning bij de invoering van energie-efficiënte maatregelen (79).

10.12   Het EESC ondersteunt alle inspanningen die moeten leiden tot efficiënte comodaliteit, een optimaal gebruik van de verschillende vervoerswijzen en een goede aaneenschakeling daarvan. Bedoeling is te komen tot een geïntegreerd vervoerssysteem en maximale doorstroming van het vervoer (80).

10.13   De vervoerssector drijft nog altijd op fossiele brandstoffen, wat veel vervuiling, een grote energieafhankelijkheid en problemen op het vlak van voorzieningszekerheid met zich meebrengt. Bovendien raken de gebruikte energiebronnen, met name olie, vroeg of laat uitgeput. Het EESC is zich van dit alles bewust en meent daarom dat het toekomstige Europees vervoersbeleid de volgende vier hoofddoelstellingen moet hebben: bevordering van koolstofarme vervoerswijzen, verbetering van de energie-efficiëntie, bewerkstelliging van een veilige en onafhankelijke energievoorziening alsmede bestrijding van verkeerscongestie. Het concurrentievermogen van de vervoerssector dient in het licht van de 2020-strategie echter behouden te blijven (81).

10.14   De voornaamste uitdagingen die met een duurzaam vervoersbeleid zouden moeten worden aangegaan betreffen de groeiende verstedelijking, de behoefte aan comfortabel vervoer voor alledaagse verplaatsingen, de bescherming van de volksgezondheid m.a.w. terugdringing van de uitstoot van broeikasgassen en verontreinigende stoffen, behoud van een handelseconomie waarmee de vermindering van deze uitstoot onlosmakelijk is verbonden, de afbakening van samenhangende gebieden met het oog op de realisering van een echt geïntegreerd vervoersbeleid, en het draagvlak onder burgers en economische spelers, die bij de uitvoering van nieuw mobiliteitsbeleid en de overstap naar ander mobiliteitsgedrag moeten worden betrokken (82).

10.15   Het Comité heeft ook zijn steun gegeven aan EU-initiatieven voor schone en energie-efficiënte voertuigen en verdere maatregelen aanbevolen. Het beklemtoont dat er onder motorfabrikanten, accufabrikanten en energieleveranciers een felle concurrentiestrijd woedt om de beste technologie tegen de scherpste prijzen te ontwikkelen. Juist deze concurrentie is een belangrijke stimulans voor innovatie en mag niet belemmerd worden maar marktprikkels zijn nodig om resoluut te kiezen voor de nieuwe generatie via het stopcontact op te laden hybride en volledig elektrische auto's (83).

Brussel, 15 maart 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  Zie het EESC-advies over De gevolgen van de staatsschuldcrisis voor de EU-governance, PB C 51 van 17.02.2011, blz.15.

(2)  Zie de EESC-brochure Een programma voor Europa: voorstellen van het maatschappelijk middenveld, CESE 593/2009, fiche 1, punt 2

(3)  Meer beleidsvoorstellen inzake belastingen worden in punt 8 geformuleerd.

(4)  Zie het EESC-advies over Belasting op financiële transacties, PB C 44 van 11.02.11, blz. 81.

(5)  PB C 51 van 17.02.2011, blz.15, op. cit.

(6)  Zie de EESC-adviezen over De Lissabonstrategie na 2010, PB C 128 van 18.05.2010, blz. 3, en over het Economisch herstel: stand van zaken en concrete initiatieven, PB C 48 van 15.02.2011, blz. 57.

(7)  Zie het EESC-advies over de Resultaten van de werkgelegenheidstop, PB C 306 van 16.12.2009, blz. 70.

(8)  Zie het EESC-advies over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's –Naar een intensivering van de economische beleidscoördinatie ten behoeve van stabiliteit, groei en werkgelegenheid – Instrumenten voor een krachtigere economische governance van de EU, PB C 107 van 6.4.2011, blz; 7.

(9)  Zie het EESC-advies over Na de crisis: een nieuw financieel stelsel voor de interne markt, PB C 48 van 15.02.2011, blz. 38

(10)  Zie het EESC-advies over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1060/2009 inzake ratingbureaus,, PB C 54 van 19.02.2011, blz. 37.

(11)  PB C 54 van 19.02.2011, blz. 37.

(12)  PB C 54 van 19.02.2011, blz. 37

(13)  Zie het EESC-advies over Na de crisis: een nieuw financieel stelsel voor de interne markt, PB C 48 van 15.02.2011, blz. 38

(14)  Zie het EESC-advies over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende baissetransacties en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps, PB C 84 van 17.3.2011, blz. 34.

(15)  PB C 54 van 19.02.2011, blz. 37

(16)  Zie het EESC-advies over het Verslag van de Commissie - Verslag over het Mededingingsbeleid 2009, PB C 84 van 17.3.2011, blz. 7.

(17)  PB C 48 van 15.02.2011, blz. 57, op. cit.

(18)  Zie het EESC-advies over Sociale integratie, PB C 128 van 18.05.2010, blz. 10.

(19)  Zie het EESC-advies over Kinderopvang en voorschools onderwijs, PB C 339 van 14.12.2010, blz. 1.

(20)  Zie het EESC-advies over het Groenboek - De modernisering van het arbeidsrecht met het oog op de uitdagingen van de 21e eeuw, PB C 175 van 27.07.2007, blz. 65

(21)  Zie het EESC-advies over de Impact van het territoriale karakter van de belastingwetgeving op de industriële reconversie, PB C 120 van 16.05.2008, blz. 51

(22)  Zie het EESC-advies over het Groenboek - Naar adequate, houdbare en zekere Europese pensioenstelsels, PB C 84 van 17.3.2011, blz. 38.

(23)  PB C 84 van 17.3.2011, blz. 38, op cit.

(24)  PB C 128 van 18.05.2010, blz. 10, op. cit.

(25)  PB C 84 van 17.3.2011, blz. 38, op. cit.

(26)  PB C 84 van 17.3.2011, blz. 38, op. cit.

(27)  Zie CESE 72/2011, op. cit., alsook het EESC-advies over de Routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (2006-2010) en vervolgstrategie, PB C 354 van 28.12.2010, blz. 1.

(28)  Zie het EESC-advies over de Impact van private equity, hedge funds en staatsfondsen op de industriële reconversie, PB C 128 van 18.05.2010, blz. 56.

(29)  Op. cit. PB C 84 van 17.3.2011, blz. 38.

(30)  Zie het EESC-advies over het Voorstel van besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten - deel II van de geïntegreerde richtsnoeren voor Europa 2020, PB C 21 van 21.01.2011, blz. 66

(31)  Zie het EESC-advies over De ontwikkeling van de sociale uitkeringen, PB C 44 van 11.02.2011, blz. 28, CESE 977/2010.

(32)  Zie het EESC-advies over Werk en armoede: naar een noodzakelijke globale aanpak, PB C 318 van 23.12.2009, blz. 52.

(33)  Zie het EESC-advies over het Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1927/2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, PB C 228 van 22.09.2009, blz. 103.

(34)  Zie het EESC-advies over de Impact van de wereldwijde crisis op de belangrijkste Europese productie- en dienstensectoren, PB C 318 van 23.12.2009, blz. 43.

(35)  Zie het EESC-advies over de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's De implementatie van de Lissabonstrategie van de Europese Gemeenschap: ondernemingszin bevorderen door onderwijs en leren, PB C 309 van 16.12.2006, blz.110, alsook het EESC-advies over Nieuwe tendensen betreffende zelfstandige arbeid: in economische afhankelijkheid verrichte zelfstandige arbeid, PB C 18 van 19.01.2011, blz. 44.

(36)  PB C 44 van 11.02.2011, blz. 28, op. cit.

(37)  PB C 306 van 16.12.2009, blz. 70, op. cit.

(38)  Zie het EESC-advies over Het gebruik van flexizekerheid bij herstructureringen tegen de achtergrond van de mondiale ontwikkeling, PB C 318 van 23.12.2009, blz. 1

(39)  PB C 306 van 16.12.2009, blz. 70, op. cit.

(40)  Zie het EESC-advies over de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Naar gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid: meer en betere banen door flexibiliteit en zekerheid, PB C 211 van 19.08.2008, blz. 48.

(41)  PB C 318 van 23.12.2009, blz. 1, op. cit.

(42)  Zie het EESC-advies over de De gevolgen voor de werkgelegenheid van door de milieu-, energie- en klimaatproblematiek geïnduceerde industriële reconversie, PB C 44 van 11.02.2011, blz. 40.

(43)  PB C 318 van 23.12.2009, blz. 43, op. cit.

(44)  PB C 318 van 23.12.2009, blz. 43, op. cit.

(45)  Zie het EESC-advies over De afstemming van vaardigheden op de behoeften van de veranderende industrie en dienstensector — Bijdrage tot de eventuele invoering van sectorale raden voor werkgelegenheid en vaardigheden op Europees niveau, PB C 347 van 18.12.2010, blz. 1.

(46)  PB C 347 van 18.12.2010, blz. 1, ibid.

(47)  PB C 347 van 18.12.2010, blz. 1, ibid.

(48)  PB C 347 van 18.12.2010, blz. 1, ibid.

(49)  Zie het EESC-advies over De agenda van Lissabon en de interne markt, PB C 347 van 18.12.2010, blz. 8

(50)  PB C 347 van 18.12.2010, blz. 8, ibid.

(51)  Zie het EESC-advies over Ontwikkeling van de dienstverlening aan bedrijven in Europa, PB C 27 van 03.02.2009, blz. 26.

(52)  Zie het EESC-advies over De interne markt voor diensten — vereisten in verband met de arbeidsmarkt en consumentenbescherming, PB C 175 van 27.07.2007, blz. 14

(53)  Zie het EESC-advies over Ontwikkelingen in de sector van grootwinkelbedrijven en de gevolgen daarvan voor leveranciers en consumenten, PB C 175 van 28.07.2009, blz. 57.

(54)  Zie het EESC-advies over de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité - Voor een versterkte handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in de interne markt, PB C 18 van 19.01.2011, blz. 105.

(55)  PB C 18 van 19.01.2011, blz. 105, ibid.

(56)  PB C 18 van 19.01.2011, blz. 105, ibid.

(57)  PB C 18 van 19.01.2011, blz. 105, op. cit.

(58)  PB C 347 van 18.12.2010, p. 8, op. cit., en het EESC-advies over De externe dimensie van de hernieuwde Lissabonstrategie, PB C 128 van 18.05.2010, blz. 41.

(59)  Zie het EESC-advies over Dienstverlening en industrie in Europa: interacties en gevolgen voor werkgelegenheid, concurrentiekracht en productiviteit, PB C 318 van 23.12.2006, blz. 26.

(60)  Zie het EESC-advies over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Een digitale agenda voor Europa, PB C 54 van 19.02.2011, blz. 58.

(61)  Zie het EESC-advies over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — ICT-grenzen verleggen — Een strategie voor onderzoek naar technologieën van de toekomst of in opkomst in Europa, PB C 255 van 22.09.2010, blz. 54

(62)  Zie het EESC-advies over de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Denk eerst klein: een Small Business Act voor Europa, PB C 182 van 04.08.2009, blz. 30.

(63)  Zie de recente mededeling van de Commissie Tenuitvoerlegging van het communautaire programma voor grotere groei en werkgelegenheid en voor een sterker concurrentievermogen van de Europese bedrijven - Vorderingen in 2006 en verdere stappen naar een voorstel voor een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB), COM(2007) 223 definitief van 2 mei 2007.

(64)  PB C 120 van 16.08.2008, blz. 51, op. cit.

(65)  Zie het EESC-advies over het Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 2006/112/EEG betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de geldigheidsduur van de minimumhoogte van het normale tarief, PB C 51 van 17.2.2011, blz. 67

(66)  Zie het EESC-advies over het Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde, PB C 347 van 18.12.2010, blz. 73

(67)  Op. cit., PB C 48 van 15.02.2011, blz. 57.

(68)  Zie het EESC-advies over Financieringsstructuren voor het MKB in de huidige financiële context, PB C 48 van 15.02.2011, blz. 33

(69)  Zie het EESC-advies over Ondersteuning van het mkb voor de aanpassing aan veranderingen op de wereldmarkt, PB C 255 van 22.09.2010, blz. 24

(70)  Zie het EESC-advies over Energiearmoede — gevolgen van de liberalisering en de economische crisis, PB C 44 van 11.02.2011, blz. 53

(71)  Zie het EESC-advies over Energiestrategie voor de periode 2011-2020, PB C 54 van 19.02.2011, blz. 1.

(72)  EESC-advies over de Impact van de ontwikkeling van de energiemarkten op waardeketens in de Europese industrie, PB C 77 van 31.03.2009, blz. 88.

(73)  PB C 77 van 31.03.2009, blz. 88, ibid.

(74)  Zie het EESC-advies over De concurrentiepositie van de Europese glas- en keramieksector, met name in het licht van het klimaat- en energiepakket van de Unie, PB C 317 van 23.12.2009, blz. 7

(75)  Zie het EESC-advies over Diensten van algemeen belang die nodig zijn om de crisis het hoofd te bieden, PB C 48 van 15.02.2011, blz. 77

(76)  Zie het EESC-advies over Diensten van algemeen economisch belang: Hoe moeten de verantwoordelijkheden tussen de EU en de lidstaten worden verdeeld? PB C 128 van 18.05.2010, blz. 65.

(77)  PB C 77 van 31.03.2009, blz. 88, op. cit.

(78)  Zie het EESC-advies over de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende een eerste beoordeling van nationale actieplannen voor energie-efficiëntie als vereist bij Richtlijn 2006/32/EG betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten — Samen verdere stappen ondernemen inzake energie-efficiëntie, PB C 77 van 31.03.2009, blz. 54

(79)  PB C 54 van 19.02.2011, blz. 1.

(80)  Zie het EESC-advies over Het Europees vervoersbeleid in het licht van de Lissabonstrategie na 2010 en de strategie voor duurzame ontwikkeling, PB C 354 van 28.12.2010, blz. 23

(81)  PB C 354 van 28.12.2010, blz. 23, ibid.

(82)  PB C 354 van 28.12.2010, blz. 23, ibid.

(83)  Zie het EESC-advies over Naar een grotere marktpenetratie van elektrische voertuigen, PB C 44 van 11.02.2011, blz. 47.


Na vrh