Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009AE0876

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: De uitdagingen van ontbossing en aantasting van bossen aangaan om de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit aan te pakken (COM(2008) 645 definitief)

    PB C 277 van 17.11.2009, p. 62–66 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    17.11.2009   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 277/62


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: De uitdagingen van ontbossing en aantasting van bossen aangaan om de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit aan te pakken

    (COM(2008) 645 definitief)

    (2009/C 277/12)

    Rapporteur: de heer RIBBE

    De Commissie heeft op 17 oktober 2008 besloten, het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over de

    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: De uitdagingen van ontbossing en aantasting van bossen aangaan om de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit aan te pakken

    COM(2008) 645 final.

    De gespecialiseerde afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 17 april 2009 goedgekeurd. Rapporteur was de heer RIBBE.

    Het Comité heeft tijdens zijn 453e zitting van 13 en 14 mei 2009 (vergadering van 14 mei 2009) met 153 stemmen vóór en 5 stemmen tegen, bij 6 onthoudingen, het volgende advies goedgekeurd:

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.   Het EESC kan zich vinden in de mededeling van de Commissie en staat achter de doelstellingen die zij hierin formuleert: in 2020 moet de ontbossing in de tropen met ten minste 50 % zijn verminderd en in 2030 mag er helemaal geen bos meer verloren gaan. Het verwacht van de EU een veel energieker optreden dan tot nu toe het geval is geweest.

    1.2.   Hoewel de beschreven ontwikkeling in bepaalde gevallen ten dele aan het eigen initiatief van de plaatselijke bevolking is toe te schrijven (bijvoorbeeld landbouw voor eigen gebruik), is de diepere oorzaak een andere. Het gaat in de regel om een klein aantal mensen of mondiaal opererende bedrijven, die niet zelden exorbitante winsten opstrijken ten koste van het milieu, het klimaat, de biodiversiteit en de lokale bevolking en letterlijk verschroeide aarde achterlaten.

    1.3.   Deze situatie heeft niet alleen de directe economische oorzaken die de Commissie waarheidsgetrouw beschrijft, namelijk dat soms niet duidelijk is wie de grond bezit en dat er bovendien sprake is van zwak of corrupt bestuur. Ook de landen die de houtproducten importeren treft blaam, en de EU gaat wat dit betreft niet vrijuit. De Commissie is daarom terecht van plan om de directe en indirecte bijdrage van de EU aan de ontbossing te analyseren en daaruit consequenties te trekken.

    1.4.   Het is een goede zaak dat de EU zich geroepen voelt om het voortouw te nemen bij de bestrijding van de ontbossing. Dat de internationale gemeenschap in dit verband ook een financiële bijdrage moet leveren is logisch. Het EESC doet echter een beroep op alle politici om bepaalde beginselen in acht te nemen. Zo zou altijd het beginsel dat de vervuiler betaalt moeten worden toegepast. Dat betekent: een ieder die – op legale wijze – het milieu schaadt, dient voor de daardoor veroorzaakte kosten op te draaien. Externe kosten moeten daarom – en het EESC heeft hier al vaak op aangedrongen – nu eindelijk over de hele linie worden geïnternaliseerd, en een en ander moet met de WTO-beginselen in overeenstemming worden gebracht. Dit beginsel mag niet ondermijnd worden door het beginsel dat de samenleving moet betalen om schade aan het milieu te voorkomen („public pays principle”).

    1.5.   Landen die in aanmerking willen komen voor financiële regelingen ter bestrijding van de ontbossing en van de aantasting van bossen, zouden voortaan duidelijk moeten maken dat ze niet geïnteresseerd zijn in een „aflaathandel”, maar juist een duurzame ontwikkeling op de lange termijn nastreven. De bestrijding van illegale ontbossing en houthandel zou een eerste toetssteen kunnen zijn. Het heeft geen zin om geld te geven aan landen die niet eens bereid zijn om de illegale ontbossing al dan niet met steun van de EU te bestrijden.

    1.6.   Al zijn de afzonderlijke maatregelen waarmee de EU dit wereldwijde probleem wil oplossen nog niet helemaal ontwikkeld, duidelijk is wel dat deze vooral van vrijwillige aard zullen zijn (1). Niettemin blijkt dat de internationale gemeenschap, die streeft naar liberalisering en globalisering, snel op grenzen stuit als het om de wereldwijde bestrijding van ecologische en sociale uitbuiting gaat. Hier schort het aan mondiaal inzetbare instrumenten, en de EU zou er op zijn minst voor moeten zorgen dat de WTO initiatieven in deze richting niet langer als „handelsobstakels” beschouwt.

    1.7.   De aanpak op basis van vrijwilligheid zou kunnen werken, maar de EU moet dan wel binnen uiterlijk door middel van een tussenbalans nagaan of de maatregelen daadwerkelijk vrucht afwerpen en de doelstellingen worden verwezenlijkt. Mocht blijken dat de ontbossing en aantasting van bossen gewoon doorgaan, dan dienen „hardere” maatregelen in overweging te worden genomen.

    1.8.   Certificatiesystemen zijn een eerste mogelijkheid om verbeteringen door te voeren. Deze zouden niet alleen moeten gelden voor al het hout en alle houtproducten uit een bepaalde regio, maar ook voor andere producten die daarvandaan komen (bijvoorbeeld diervoeders of voor energiedoeleinden bestemde biomassa).

    1.9.   Uit de ontbossing en de aantasting van bossen blijkt helaas ook dat het ontwikkelingsbeleid grotendeels op een mislukking is uitgelopen, in ieder geval in de regio's waar het in dit advies over gaat. Er zijn geen innovatieve, duurzame en op regionale omstandigheden afgestemde modellen ontwikkeld waarmee de nu aan de gang zijnde plundering van de natuurlijke hulpbronnen vermeden had kunnen worden. Maar het is nooit te laat om samen met en in het belang van de lokale bevolking een nieuwe aanpak te ontwikkelen. De EU zou bij het uitstippelen van een strategie ook moeten kijken naar initiatieven om democratische structuren te ontwikkelen en het maatschappelijk middenveld bij te staan. Het EESC biedt hiervoor eens te meer zijn medewerking aan.

    2.   De mededeling van de Commissie

    2.1.   De Commissiemededeling gaat niet over bosarealen in de EU. De vraag is veeleer hoe bosarealen die nog niet onder internationale overeenkomsten vallen, bijvoorbeeld binnen het kader van het klimaatverdrag, voortaan beter beschermd kunnen worden.

    2.2.   Volgens FAO-ramingen gaat elk jaar ongeveer 13 miljoen hectare bos verloren, wat overeenkomt met een gebied ongeveer zo groot als Griekenland. Zo'n 96 % van de recente ontbossing heeft plaatsgevonden in tropische gebieden; voor het grootste nettoverlies aan bosareaal tussen 2000 en 2005 waren tien landen (2) verantwoordelijk.

    2.3.   De oorzaken van de continue ontbossing zijn aan de ene kant complex en divers en aan de andere kant vrij simpel. Bepaalde passages uit de Commissiemededeling, zoals „Bossen worden vernietigd omdat het op korte termijn winstgevender is de grond voor andere doelen te gebruiken dan de bomen te laten staan” of „Een winstgevend alternatief landgebruik dat een hoge marktwaarde oplevert, bijv. het produceren van goederen, zet aan tot ontbossing” tonen aan dat een absoluut niet duurzaam landgebruik heel goed hoge bedrijfswinsten kan opleveren. „Uitdrukkelijk moet worden erkend dat een van de belangrijkste drijfveren voor ontbossing de economie is.”

    2.4.   Ook infrastructurele ontwikkelingen worden als een oorzaak van de tot dusverre ongebreidelde ontbossing aangewezen. Verder schrijft de Commissie: „De belangrijkste onderliggende oorzaak is inefficiënte governance, gekoppeld aan een slecht toegepast landgebruikbeleid en onzekere regelingen inzake grondeigendom”.

    2.5.   Deze ontwikkeling heeft allerlei gevolgen:

    De ontbossing is debet aan circa 20 % van de wereldwijde CO2-emissies, en er zijn nog geen mechanismen om deze extreme belasting van het klimaat in te dammen. Mede met het oog op de eind dit jaar in Kopenhagen te houden klimaatconferentie neemt de Commissie in haar mededeling juist deze situatie op de korrel.

    Zij wijst er echter ook op dat het niet alleen om de mondiale klimaatbescherming gaat. Tropische bossen herbergen ongeveer de helft van alle planten- en diersoorten ter wereld! Brengt men de ontbossing tot staan, dan komt ook een ander doel van de internationale gemeenschap, namelijk het stoppen van het verlies van biodiversiteit, een grote stap dichterbij.

    Verder kunnen volgens de Commissie de ontbossing en de aantasting van bossen in sociaal opzicht nadelige gevolgen hebben voor met name arme bevolkingsgroepenarmoede en lopen inheemse volken het gevaar hun middelen van bestaan te verliezen.

    2.6.   De mededeling bevat berekeningen van de economische waarde van tropische wouden. Zo haalt de Commissie voorspellingen aan volgens welke er bij aanhoudende ontbossing in 2050 sprake zal zijn van een waardeverlies van 5 % van het totale BBP (3) en wijst zij op het grote potentieel van bossen om tegen relatief lage kosten per ton CO2 broeikasgassen op te slaan.

    2.7.   De Commissie stelt onomwonden: „De tijd is rijp om doortastend op te treden” en noemt als doel: „tegen uiterlijk 2030 mag er op wereldschaal geen bosareaal meer verloren gaan en tegen 2020 moet de bruto-ontbossing in de tropen met ten minste 50 % verminderen ten opzichte van het huidige niveau”. Zij wil dat dit doel bij de post-Kyoto-onderhandelingen de nodige aandacht krijgt.

    2.8.   Kortom, de Commissie acht de bescherming van de bossen overal ter wereld absoluut noodzakelijk: „De EU moet de leiding nemen om een wereldwijd beleidsantwoord op ontbossing te formuleren”.

    2.9.   In de mededeling geeft de Commissie aan wat de EU binnen haar huidige beleidskader zoal zou kunnen doen. Binnen dit kader

    worden enerzijds maatregelen voorgesteld om een stimulans te geven aan het gebruik van hout en houtproducten die duurzaam geproduceerd zijn. Dat is zeer belangrijk, aangezien de EU wat dit betreft een grootverbruiker is. Alleen al in 2005 voerde zij 83 miljoen m3 hout en houtproducten in, pulp en papier niet meegerekend. Naar schatting van de Commissie bestaat meer dan 19 % van de invoer uit illegaal gekapt hout.

    stelt de Commissie anderzijds voor om na te gaan in hoeverre EU-beleidsterreinen die betrekking hebben op andere dan houtproducten, goed of slecht zijn voor bossen. In dit verband wijst zij op het volgende: „De vraag naar landbouwproducten en de druk op het landgebruik kunnen niet los van elkaar worden gezien”. Daarom is zij van plan „de impact te bestuderen van de consumptie in de EU van ingevoerde voedingsmiddelen en non-foodproducten die de ontbossing kunnen doen toenemen (bijv. vlees, sojabonen, palmolie, metaalertsen)”. Naar aanleiding hiervan kunnen beleidsopties worden overwogen om deze impact te verminderen.

    2.10.   Daarnaast gaat de Commissie in op de omvang van de financiering van maatregelen ter bestrijding van ontbossing, de financieringsbronnen en de mechanismen geschikt zijn om ontbossing te bestrijden.

    In de analyse van de kosten van bosbescherming wordt geconcludeerd dat naar raming jaarlijks tussen 15 en 25 miljard euro nodig zal zijn om de ontbossing tegen 2020 met de helft te kunnen terugdringen. Volgens de EU is het duidelijk dat de ontwikkelde landen hiervoor „aanzienlijke middelen zullen moeten uittrekken”.

    Wat de ontwikkeling van financieringsmechanismen betreft laat de Commissie verschillende opties de revue passeren. Momenteel acht zij het niet realistisch in de EU-regeling voor de handel in emissierechten (ETS) credits uit de bosbouw te erkennen, omdat de door ontbossing veroorzaakte uitstoot ongeveer driemaal zo groot is als de uitstoot die onder de EU-ETS valt. Zodra echter andere regelingen voor de handel in emissierechten worden opgezet en aan elkaar worden gekoppeld, kan het haalbaar worden credits uit de bosbouw te gebruiken om bosbescherming te financieren.

    Een groot deel van de EU-financiering zou evenwel kunnen komen van de opbrengst van de veiling van emissierechten in het kader van de EU-ETS. Als 5 % van de verwachte opbrengst (30 tot 50 miljard euro) hiervoor wordt gebruikt, zou in 2020 1,5 à 2,5 miljard euro kunnen worden bijeengebracht.

    2.11.   De EU streeft ernaar een internationaal gesteunde stimuleringsregeling in te voeren waarmee voor de periode 2013-2020 ontbossing en aantasting van bossen in ontwikkelingslanden wordt tegengegaan

    Er zou in dit verband een wereldwijd boskoolstofmechanisme kunnen worden ingevoerd om de ontwikkelingslanden in staat te stellen tot de wereldwijd overeengekomen emissiereductiedoelstelling bij te dragen met maatregelen die de door ontbossing en aantasting van de bossen veroorzaakte uitstoot verminderen; de institutionele en operationele details hiervan „moeten nog verder worden uitgewerkt”.

    Op de langere termijn is volgens de Commissie „het uittesten van de opname van ontbossing in de koolstofmarkten” een optie.

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1.   Het EESC is ingenomen met de mededeling van de Commissie; het is een goede zaak dat de EU zich geroepen voelt om het voortouw te nemen bij het oplossen van een probleem waarover al tientallen jaren wordt gediscussieerd. De komende onderhandelingen over een klimaatverdrag bieden hiervoor een goed kader.

    3.2.   Om te beginnen valt het te betreuren dat de internationale gemeenschap tot nu toe min of meer passief heeft toegekeken hoe bossen vernietigd worden. Er was reden genoeg om al veel eerder in actie te komen. Het is immers geen nieuws dat de biodiversiteit te lijden heeft van de vernietiging en aantasting van bossen, dat inheemse volken er hun middelen van bestaan door verliezen, dat arbeiders worden uitgebuit of dat keuterboeren uit hun traditionele gebieden worden verdreven. Klimaatbescherming is dus slechts een nieuwe, extra aanleiding om een oud probleem met nieuw elan aan te pakken.

    3.3.   Het EESC kan nog enigszins begrijpen dat de mededeling niet tot doel heeft om „definitieve antwoorden te geven op de vele kwesties die met ontbossing verband houden”. Maar het verwacht wel van de Commissie dat de aanpak van dit probleem niet langer op de lange baan wordt geschoven. Er moet nu eindelijk iets gedaan worden.

    3.4.   Het is goed dat de Commissie helder uitlegt waardoor bossen precies verloren gaan. Het verre van duurzame landgebruik wordt ingegeven door economische kortetermijnbelangen. Soms is bovendien absoluut niet duidelijk wie de grond bezit en is er sprake van geen, een zwak of – hier en daar – een uiterst corrupt bestuur. De vernietiging van bossen waar dit toe leidt, is niet alleen globaal gesproken een levensgroot probleem, maar pakt ook zeer slecht uit voor de lokale bevolking.

    3.5.   Het staat voor het EESC buiten kijf dat de mens overal ter wereld uitzicht op economische ontwikkeling dient te worden geboden. In nauw overleg met het maatschappelijk middenveld in bijvoorbeeld Midden- en Latijns-Amerika, India en China probeert het Comité zelf al jarenlang om in dit verband oplossingen aan te dragen. Maar de wereldwijde aantasting en vernietiging van bossen die op dit moment plaatsvindt (en waar de Commissiemededeling over gaat), heeft niets met een aangepaste regionale ontwikkeling te maken. Het gaat hier om een onaanvaardbare uitbuiting van mens en milieu, waarbij er van enige stap in de richting van een duurzame ontwikkeling hoegenaamd geen sprake is.

    3.6.   In de landen die kampen met massale ontbossing zijn er vaak grote groepen landbouwers die de bossen rooien en in brand steken om de grond voor landbouw en veeteelt te kunnen gebruiken. Dit niet-duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen wordt ingegeven door de oneerlijke verdeling van de grond en het ontbreken van een landbouwbeleid in de bewuste gebieden.

    3.7.   Voor dit soort exploitatie-activiteiten zijn vaak maar heel weinig mensen of (ten dele mondiaal opererende) bedrijven nodig, die niet zelden exorbitante winsten opstrijken ten koste van het milieu, het klimaat, de biodiversiteit en de lokale bevolking en letterlijk verschroeide aarde achterlaten. Dat het ook anders kan, dat de lokale hulpbronnen ook op duurzame wijze gebruikt kunnen worden en zo voor de lokale bevolking nieuwe inkomsten en perspectieven kunnen opleveren, blijkt uit tal van geslaagde voorbeelden, die navolging verdienen (4).

    3.8.   Hoewel de gevolgen van deze roofbouw vooral in de getroffen gebieden zelf op niet mis te verstane wijze aan de dag treden, hebben zij ook een mondiale dimensie (men denke aan de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit). Met andere woorden: iedereen is slachtoffer van de ontbossing. En iedereen moet meehelpen om de problemen op te lossen.

    3.9.   Het heeft weinig zin als de ontwikkelde landen met opgeheven vinger commentaar leveren op de dramatische situatie in de ontwikkelingslanden. Want ook wij zijn een deel van het probleem: veel van de producten – voor het merendeel onbewerkte of nauwelijks bewerkte grondstoffen – worden niet ter plaatse maar vaak ver weg, meestal in de ontwikkelde landen, afgezet. Er is dus vraag naar deze „goedkope” producten, ook vanuit Europa.

    3.10.   De Commissie stelt dan ook zeer terecht de volgende drie vragen:

    1.

    In hoeverre is de EU „verantwoordelijk” voor de ontbossing die daar plaatsvindt (en wat kan zij hieraan doen)?

    2.

    Hoe kan de EU (samen met haar lidstaten) illegale operaties – bossen die gekapt worden zonder dat het land in kwestie daar belang bij lijkt te hebben – helpen voorkomen? Hoe kunnen vormen van bosbeheer worden ontwikkeld die duurzaam zijn en op de behoeften van de lokale bevolking zijn afgestemd.

    3.

    Hoe kunnen financieringsmechanismen worden ontwikkeld die de druk op bossen wegnemen?

    3.11.   Het is een goede zaak dat de Commissie – samen met andere instellingen – intensief probeert om de discussies over de bescherming van het klimaat en de biodiversiteit te onderbouwen met economische feiten. Voorbeelden hiervan zijn het Stern-rapport, dat duidelijk maakt dat nalaten om het klimaat te beschermen uiteindelijk duurder zal uitvallen dan een ambitieuze koerswijziging, en het in de Commissiemededeling aangehaalde Sukhdev-rapport over de economische waarde van een onaangetaste biodiversiteit.

    3.12.   Maar deze economische waarden bestaan vooralsnog alleen maar op papier. Ze maken namelijk geen deel uit van het BBP, komen niet voor op de balans van bedrijven en zijn niet verhandelbaar op de beurs. Integendeel: uit de vernietiging van bossen blijkt zonneklaar dat het streven naar snelle winst (oorzaak van de vernietiging van bossen) op zeer gespannen voet staat met wat op de langere termijn goed is voor de economie als geheel (behoud van bossen ten behoeve van het klimaat en de biodiversiteit).

    3.13.   De roofbouw op onze hulpbronnen gaat ten koste van het algemeen belang. Allereerst wacht ons daarom de belangrijke taak om nu eindelijk eens werk te maken van de „internalisering van externe kosten” en er zo voor te zorgen dat het steeds weer gepropageerde beginsel dat de vervuiler moet betalen ook daadwerkelijk wordt toegepast. De aangehaalde rapporten en andere in de Commissiemededeling genoemde cijfers geven een goede indicatie van de bedragen die hiermee gemoeid zijn.

    3.14.   De Commissie wijst er terecht op dat ook nagedacht moet worden over stimulansen waarmee de ontbossing ingedamd kan worden. Hierbij dient echter wel een belangrijk principe te gelden: het mag niet zo zijn dat de overheid bedrijven of privé-personen geldelijke steun verleent om hen van maatregelen te weerhouden die het algemeen belang zouden kunnen schaden. Er dient altijd voor een algemeen kader te worden gezorgd om schadelijke maatregelen te voorkomen. Ook voor de EU moet dit een leidend beginsel zijn, onder meer bij de onderhandelingen in Kopenhagen. Om een einde te maken aan activiteiten die tot vernietiging van bossen leiden, moeten we consequent gebruikmaken van het „polluter pays principle” en dit beginsel niet door het „public pays principle”, waarbij voor het niet uitvoeren van vernietigende activiteiten betaald wordt, te laten ondermijnen.

    3.15.   Landen die in aanmerking willen komen voor de desbetreffende financiële regelingen, zouden daarom voortaan duidelijk moeten maken dat ze niet geïnteresseerd zijn in een „aflaathandel”, maar juist een duurzame ontwikkeling op de lange termijn nastreven. De bestrijding van illegale ontbossing en aantasting van bossen zou een soort toetssteen kunnen zijn. De betrokken landen zouden moeten aantonen dat zij – met of zonder hulp van de internationale gemeenschap – serieus bezig zijn om deze illegale praktijken de kop in te drukken. Deze praktijken moeten niet gelegaliseerd, maar juist uitgebannen worden! Alleen daardoor zou de situatie er al een stuk op vooruitgaan.

    3.16.   Daarnaast zouden deze landen belangstelling moeten tonen voor innovatieve, duurzame en aan regionale omstandigheden aangepaste ontwikkelingen die een dam opwerpen tegen de ontbossing of de aantasting van bossen.

    4.   Specifieke opmerkingen

    4.1.   De mededeling van de Commissie is op veel punten nog weinig concreet. In bepaalde gevallen komt dat doordat er niet voldoende kennis en informatie voorhanden is, maar een andere oorzaak is dat over bepaalde concepten nog niet echt goed is nagedacht.

    4.2.   De EU loopt allengs steeds meer het risico dat haar een gebrek aan belangstelling kan worden verweten als zij niet veel intensiever gaat werken aan alternatieven voor de vernietiging van bossen.

    4.3.   Al veel te lang kijken bestuurders en politici toe hoe bossen worden vernietigd en illegaal verkregen producten in Europese havens worden aangevoerd. Hoewel de herkomst ervan wegens verwerking in andere producten en gewijzigde codes vaak moeilijk getraceerd kan worden, ontbreekt het blijkbaar ook aan de wil om werkelijk iets aan de wantoestanden te doen. De EU zou wat deze cruciale kwestie betreft veel krachtiger moeten optreden. Nog onlangs juichte het EESC het plan van de EU toe om geen zeehondenproducten meer in te voeren, hoewel de zeehondenjacht in Canada niet onwettig is. Het maatschappelijk middenveld verwacht daarom dat voor de bescherming van bossen even strikt te werk wordt gegaan.

    4.4.   In het vage blijft bijvoorbeeld in hoeverre de grootschalige import door de EU van diervoeder direct of indirect van invloed is op de vernietiging van bossen (5). Keer op keer leidt deze vraag tot verhitte discussies. Ook de Commissie gaat hier in de mededeling op in (bijvoorbeeld in paragraaf 2.9). De Commissie doet er goed aan om zo snel mogelijk werk te maken van haar voornemen om de impact te bestuderen van de consumptie in de EU van ingevoerde voedingsmiddelen en non-foodproducten die de ontbossing kunnen doen toenemen (bijv. vlees, sojabonen, palmolie, metaalertsen), omdat dat duidelijkheid zal scheppen.

    4.5.   Naar het voorbeeld van de duurzaamheidscriteria van de EU voor de productie van uitgangsmateriaal voor „agrobrandstoffen” zouden nu ook zo snel mogelijk zulke criteria voor bijvoorbeeld diervoeder, hout en houtproducten opgesteld moeten worden. Ook al moet gezien het slechte bestuur en de onduidelijkheid over het grondbezit nog maar blijken hoe de inachtneming van deze criteria in het algemeen gecontroleerd kan worden, toch zou dit een juiste en belangrijke stap zijn. Maar willen deze criteria structureel effect sorteren, dan moeten ze wel deel gaan uitmaken van de spelregels voor de wereldhandel!

    4.6.   uit de ontbossing blijkt dat de internationale gemeenschap, die streeft naar liberalisering en globalisering, snel op grenzen stuit als het om de wereldwijde bestrijding van ecologische en sociale uitbuiting gaat. Hier schort het aan mondiaal inzetbare instrumenten, en de EU zou er op zijn minst voor moeten zorgen dat de WTO initiatieven in deze richting niet langer als „handelsobstakels” beschouwt.

    4.7.   Het EESC begrijpt ook dat er voor de financiering van maatregelen nog geen duidelijke ideeën op tafel liggen. Hiervoor dienen de onderhandelingen over de bescherming van het klimaat aangegrepen te worden.

    4.8.   Het mag echter niet alleen de bedoeling zijn om, als aan bepaalde criteria wordt voldaan (zie boven), financiële steun te verlenen. Voordat onderhandelingen hierover met succes kunnen worden afgerond, dienen in de betrokken landen essentiële voorwaarden te worden geschapen voor de oplossing van de problemen. Zolang de plaatselijke bevolking haar democratische recht op inspraak over de ontwikkeling van haar regio niet kan uitoefenen, de rechten van inheemse bevolkingsgroepen (zo'n 60 miljoen mensen!) en kleine boeren niet erkend worden en er geen sprake is van een goed functionerend (onkreukbaar) bestuur, is het onmogelijk om de illegale roofbouw te stoppen en aangepaste ontwikkelingsideeën uit te werken. De Commissie gaat hier nauwelijks op in, wat als een zeer zwak punt van de mededeling mag worden beschouwd.

    4.9.   Uit de ontbossing en de aantasting van bossen blijkt helaas ook dat het ontwikkelingsbeleid grotendeels op een mislukking is uitgelopen, in ieder geval in de regio's waar het in dit advies over gaat. Er zijn geen innovatieve, duurzame en op regionale omstandigheden afgestemde modellen ontwikkeld waarmee de nu aan de gang zijnde plundering van de natuurlijke hulpbronnen vermeden had kunnen worden. Maar het is nooit te laat om samen met en in het belang van de lokale bevolking een nieuwe aanpak te ontwikkelen. De EU zou bij het uitstippelen van een strategie ook moeten kijken naar initiatieven om democratische structuren te ontwikkelen en het maatschappelijk middenveld bij te staan. Het EESC biedt hiervoor eens te meer zijn medewerking aan.

    Brussel, 14 mei 2009

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    M. SEPI


    (1)  „Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen”; advies: NAT/420 APA CESE 543/2009.

    (2)  Brazilië, Indonesië, Soedan, Myanmar, Zambia, Tanzania, Nigeria, Democratische Republiek Congo, Zimbabwe en Venezuela

    (3)  Tussentijds verslag „The Economics of Ecosystems & Biodiversity”, Pavan Sukhdev.

    (4)  Bijvoorbeeld het samenwerkingsproject „Rainforestation farming” van de universiteit Hohenheim (Duitsland) en de Leyte State University (Filippijnen), zie: http://troz.uni-hohenheim.de/innovations/InnovXtr/RFFS.

    (5)  Hetzelfde geldt uiteraard voor onder meer biobrandstoffen.


    Top