This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52008IE1001
Opinion of the European Economic and Social Committee on The advantages and benefits of the euro: Time for assessment
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over De financiële en andere voordelen van de euro: moment voor een evaluatie
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over De financiële en andere voordelen van de euro: moment voor een evaluatie
PB C 224 van 30.8.2008, p. 116–123
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
30.8.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/116 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over De financiële en andere voordelen van de euro: moment voor een evaluatie
(2008/C 224/27)
Het Europees Economisch en Sociaal Comité besloot op 27 september 2007, overeenkomstig artikel 29 (2) van zijn reglement van orde een initiatiefadvies uit te brengen over
De financiële en andere voordelen van de euro: moment voor een evaluatie.
De gespecialiseerde afdeling Economische en Monetaire Unie — economische en sociale samenhang, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 30 april 2008 goedgekeurd. Rapporteur was de heer BURANI.
Het Comité heeft tijdens zijn op 28 en 29 mei 2008 gehouden 445e zitting (vergadering van 29 mei) onderstaand advies uitgebracht, dat met 130 stemmen vóór en 0 stemmen tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd.
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1 |
Het Comité acht het 10 jaar na de invoering van de euro zinvol om een inventaris op te maken van de financiële en andere voordelen die deze munt voor burgers en bedrijfsleven heeft meegebracht. Het gaat daarbij niet zozeer om de economische en monetaire voordelen (dat was en is nog steeds meer het terrein van economen, politici en mediacommentatoren), maar om de standpunten van de gebruikers. Met andere woorden: hoewel de ervaring van de laatste 10 jaar heeft geleerd dat de euro zijn waarde heeft bewezen en dat Europa dankzij de invoering van deze stabiele, prestigieuze munt zeker op het wereldtoneel aanwezig was en is, blijft de vraag hoe de gebruikers de euro ervaren. |
1.2 |
Om te beginnen worden in dit advies de voordelen van de invoering van de munt beknopt geanalyseerd. Gegeven de wereldconjunctuur vertoont het beeld dat ontstaat voor- en nadelen. Daarom wordt vooral gekeken naar de resultaten van de periodieke enquêtes van Eurobarometer naar de vraag of, en zo ja in welke mate, de Europese burgers tevreden zijn over de voordelen van de euro. |
1.3 |
In veel landen zijn de resultaten positief. In sommige andere evenwel geeft een fors percentage van de respondenten te kennen moeilijkheden te ondervinden bij het gebruik van de „nieuwe munt”, prijzen nog altijd in de oude valuta te berekenen en prijsstijgingen aan de euro te wijten. Verder is slechts de helft van de respondenten van mening dat de invoering van de gemeenschappelijke munt de economische groei per saldo heeft gestimuleerd. Waar het op neerkomt is dat de euro niet altijd en niet in alle landen door de mensen als voldoende succesvol wordt ervaren. |
1.4 |
Als eerste reactie kan men deze resultaten wijten aan een gebrek aan objectiviteit en kennis van zaken. Dat doet het Comité niet. In plaats van zich over successen te verheugen, dient men inzicht te krijgen in de redenen die aan negatieve percepties ten grondslag liggen en moet men zich afvragen wat er dient te worden gedaan om de objectieve dan wel subjectieve redenen voor die ontevredenheid uit de wereld te helpen. |
1.5 |
Objectieve percepties kunnen worden gewijzigd of verzacht middels gericht beleid of gerichte maatregelen, waarvan de verbetering van betalingssystemen (SEPA) een voorbeeld is, of door adequate maatregelen om prijsstijgingen te beteugelen. Dit laatste moet overigens wel stroken met de beginselen betreffende vrije markt en mededinging. |
1.6 |
Subjectieve percepties vormen een moeilijker geval: meningen moeten met het grootste respect worden behandeld en gezocht moet worden naar de wortels van een negatieve houding. Een communicatiestrategie is stellig geboden maar daarbij moet rekening worden gehouden met de nationale en maatschappelijke gevoeligheden van de verschillende doelgroepen. |
1.7 |
Uit het onderzoek van Eurobarometer blijkt dat de opvattingen in de respectieve landen vergaand uiteenlopen, hetgeen betekent dat standaardoplossingen geen soelaas bieden. Meer specifiek bestaan er grote perceptieverschillen naar gelang de sociale klasse en het opleidingsniveau. De communicatiestrategie moet dus gericht zijn om met de aangewende middelen tot een maximaal resultaat te komen. |
1.8 |
Overigens dient te worden benadrukt dat een uitsluitend op de euro gerichte communicatiestrategie ontoereikend is om optimale resultaten te behalen. Volgens de onderzoekers wordt de euro erg vaak als symbool van Europa beschouwd. De negatieve houding van bepaalde mensen is dus niet gericht tegen de euro op zich, maar heeft veeleer betrekking op de idee Europa. Daarom moet de communicatiestrategie betreffende de euro worden ingebed in een op een brede basis stoelende politieke strategie van lange adem met als doel dat de burgers zich dusdanig in het integratieproces kunnen vinden dat euroscepsis zal wijken. |
1.9 |
Het concept van Europa als niet alleen economische maar ook politieke en sociale entiteit, hangt overigens af van de geleidelijke, op rechtvaardigheid, samenwerking en sociale consensus gebaseerde verhoging van de levensstandaard. Dit kan alleen aan de man worden gebracht door met concrete resultaten te komen. Zonder dit laatste is iedere campagne tot mislukken gedoemd. |
1.10 |
Voor meer acceptatie van de euro moet er daarom in de eerste plaats een sociaal economisch beleid in de Unie komen dat werkgelegenheid en inkomen stimuleert en passende sociale bescherming biedt. Pas dan zullen de burgers het integratieproces op waarde weten te schatten en ook de euro gaan aanvaarden. |
1.11 |
Het Comité is zich bewust van zijn verantwoordelijkheid en taak: het is spreekbuis van de sociale partners en staat als instelling dicht bij de burgers, de werknemers en het bedrijfsleven. Het moet daarom concreet meewerken aan de initiatieven waartoe zal worden besloten, zo nodig met acties in het veld. Contacten met gelijksoortige nationale organen en het werk van de individuele leden binnen hun Europese en nationale vakverenigingen zijn daarbij uiterst nuttig. |
2 Voorwoord
2.1 |
Zes jaar na de invoering van de euro acht het Comité het nuttig om de balans op te maken van de impact van de nieuwe munt op de burgers in de landen die deze hebben ingevoerd. Op het eerste gezicht lijkt dat gemakkelijk, want er is veel literatuur uit talloze bronnen voorhanden: Commissie, ECB, EP, universiteiten, onderzoeksinstellingen, al dan niet gespecialiseerde pers, academici en sociale partners. |
2.2 |
De indruk bestaat overigens dat de meeste van die publicaties het resultaat zijn van eenzijdige ervaringen en standpunten of een gulden middenweg vormen tussen verschillende en soms zelfs tegengestelde meningen. Met zo'n benadering worden weliswaar de regels van de democratie nageleefd, maar kan de kern van het probleem worden versluierd doordat om redenen van opportuniteit nuances worden aangebracht of — en dat gebeurt maar al te vaak — doordat bepaalde in de respectieve lidstaten heersende zienswijzen de overhand hebben. |
2.3 |
Het Comité denkt dat er alleen vooruitgang kan worden geboekt wanneer de zaken onbevooroordeeld worden bekeken: de euro is over het algemeen ontegenzeggelijk een succes; daarom moeten we proberen te begrijpen waarom de munt in kleinere dan wel grotere segmenten van de publieke opinie nog altijd wordt bekritiseerd. Wij moeten dus naar de redenen daarvoor zoeken en zo mogelijk oplossingen aandragen. Daarbij pretendeert het Comité geenszins met spectaculaire ontdekkingen te komen en nog minder wil het een nieuwe opiniecampagne lanceren. Het wil slecht een nieuwe discussie opstarten over reeds lang bestaande en bekende kwesties. |
3 Werkmethode
3.1 |
Als uitgangspunt neemt het Comité de voordelen van de euro, waarvoor het zich baseert op reeds bekende resultaten of de over het algemeen meest aanvaarde „officiële” standpunten. Vervolgens bespreekt het deze aan de hand van praktijkonderzoek en concludeert het op basis van zijn eigen analyse waarom de nieuwe munt voorwerp was van kritiek of minder gunstige beoordelingen. Zoals opgemerkt, eventuele voorstellen zijn bedoeld als basis voor verdere discussie. |
3.2 |
Het belangrijkste document dat werd geraadpleegd was Flash Eurobarometer nr. 193 „The eurozone, 5 years after the intoduction of euro coins and banknotes — Analytical report” (november 2006). Dit onderzoek werd uitgevoerd door de Gallup-organisatie en geleid door het Eurobarometerteam van het DG ECFIN van de Commissie. Er werd ook gesproken met gekwalificeerde personen uit het land dat in 2007 de euro heeft ingevoerd (Slovenië) en uit de landen die in 2008 tot de eurozone zijn toegetreden (Malta en Cyprus). Met opzet werd niemand uit de niet-eurolanden ondervraagd. Men ging er namelijk vanuit dat uitsluitend de ervaringen van de direct betrokkenen nuttig waren voor het onderzoek. |
3.3 |
Voorts werd aanvullende informatie over in de nieuwe lidstaten verricht onderzoek gepubliceerd in Eurobarometer van september 2007 (1). Een vergelijking van „ervaringen” en „verwachtingen” kunnen nuttige overwegingen opleveren. |
4 De voordelen van de euro: resultaten en officiële standpunten
4.1 |
Volgens Gemeenschapsdocumenten en aanhangers van de munt heeft de euro een aantal al dan niet financiële voordelen opgeleverd, die hieronder bij wijze van indicatie worden opgesomd. De inmiddels welbekende gronden waarop die voordelen stoelen worden niet weergegeven en hetzelfde geldt voor kritisch commentaar; waar nodig komen deze wel aan de orde in het hoofdstuk „De kijk van de burgers”. |
4.2 |
De voordelen zijn de volgende (zonder kritische kanttekeningen):
|
4.3 |
Naast deze voordelen, die zelden worden belicht maar wel door sommigen worden gerelativeerd, stelt zich de wel controversiële vraag of het al dan niet gunstig is om een „sterke” munt te hebben. |
4.4 |
Een ding staat vast: een sterke munt heeft voordelen voor de een en nadelen voor de ander, maar het gaat om het netto voordeel voor de economie als geheel en dat de euro dat voordeel biedt, kan niet worden betwist. Ook wordt gestreefd naar een stabiele munt en dat is de euro. De munt staat voor een stabiele economie die ondanks economische schokken groeit. De externe waarde van de euro is afhankelijk van gebeurtenissen die door adequaat economisch en monetair beleid weliswaar niet kunnen worden geëlimineerd, maar wel kunnen worden tegengegaan. |
5. De kijk van de burgers op de voor- en nadelen van de euro
5.1 |
De euro als contant betaalmiddel: het wekt verbazing dat 41 % van de ondervraagden zeven jaar na invoering van de munt te kennen geeft „enige” of „veel moeilijkheden” bij het gebruik van de euro te ondervinden. Het percentage is dalende maar blijft significant. De aard van deze problemen wordt niet in het onderzoek aangegeven, maar men mag ervan uit gaan dat deze negatieve houding meer emotioneel dan rationeel gevoed is: de grote meerderheid (variërend van 93 % in het ene tot 63 % in het andere land) merkt namelijk op geen problemen te hebben met het herkennen van euromunten en –biljetten. Waarschijnlijk behoren de mensen die hierover klagen doorgaans tot dezelfde, soms maatschappelijk achtergestelde, groepen, die sowieso geen heil in de komst van de euro zagen. In ieder geval vallen de reacties over gebruiksproblemen statistisch gezien moeilijk te rijmen met de gegevens betreffende het gebruik. |
5.1.1 |
Deze twijfels worden versterkt wanneer de vergelijking wordt gemaakt met het onderzoek dat in september 2007 in de nieuwe lidstaten werd uitgevoerd: ongeveer 75 % van de respondenten had al eurobiljetten en -munten gezien en 44 % had deze reeds gebruikt. Dit valt moeilijk uit te leggen: in de tien jaar oude eurozone verklaart 41 % met gebruiksmoeilijkheden te kampen te hebben terwijl in de nieuwe lidstaten, waar 44 % de euro (heeft) gebruikt, geen gebruiksproblemen worden gemeld. |
5.1.2 |
Communicatiecampagnes op zich volstaan niet om hier een mentaliteitsverandering teweeg te brengen. Indien het, zoals lijkt, om (relatief) kleine of verwaarloosbare problemen gaat, dan moet worden gewerkt met gerichte nationale maatregelen. Het steekwoord is dan educatie, in plaats van communicatie. Mocht uiteindelijk evenwel blijken dat alle aangevoerde problemen uitsluitend ingegeven zijn door een subreptieve aversie tegen alles wat „Europa” is, dan hebben specifieke maatregelen geen zin. Aanvaarding van de euro gaat in dat geval hand in hand met geleidelijke acceptatie van het Europese integratieproces. |
5.2 |
De euro als graadmeter voor prijsberekeningen en factor voor consumptiebeslissingen: van meet af aan stond vast dat een aantal mensen (het percentage varieert van land tot land) in de nationale munt zou blijven„denken”. Het onderzoek bevestigt dit: ongeveer 40 % van de consumenten rekent nog altijd of alleen maar „soms” met de „oude” munt en dat geldt voor zowel dagelijkse als grotere aankopen. |
5.2.1 |
Wat de consumptiebeslissingen betreft, meldt een groot deel van de respondenten (59 %) nog altijd dat de euro een remmend of prikkelend effect heeft, maar het aantal mensen dat de euro als een „neutrale” factor beschouwt neemt geleidelijk toe (van 31 % in 2003 tot 41 % in 2007). Tegelijkertijd daalde het percentage mensen die aangaven dat zij uit angst om teveel uit te geven, minder gingen kopen (van 39 tot 33 %), terwijl het percentage van hen die zeiden teveel uit te geven omdat zij zich niet van de waarde van de munt bewust zijn, ongeveer gelijk bleef (van 26 naar 25 %). |
5.2.2 |
Deze twee elementen — terugvallen op de oude munt en de euro als „neutrale” factor — zijn niet noodzakelijkerwijs verbonden en ook mag niet worden aangenomen dat de twee samenvallende percentages (ongeveer 40 %) op dezelfde groep betrekking hebben. |
5.3 |
Het nut van dubbele prijsaanduidingen en consumentenvoorkeuren: de ondervraagden werden in twee groepen verdeeld en iedere groep kreeg een andere vraag: (a) zijn dubbele prijsaanduidingen nuttig en (b) worden dubbele prijsaanduidingen door de consumenten gewenst? De antwoorden vielen samen: een substantiële meerderheid (60 %) achtte, na een toereikende overgangsperiode, dubbele prijsaanduidingen nuttig noch noodzakelijk. Opgemerkt zij verder dat in de loop der tijd steeds meer mensen dubbele prijsaanduidingen zijn gaan afwijzen. Dat is een duidelijk signaal dat de euro steeds meer een vaste plaats in het dagelijkse leven van de mensen aan het innemen is of, positiever geïnterpreteerd, die plaats al inneemt. |
5.3.1 |
Met in het achterhoofd de jaren dat de euro reeds een feit is, vormen de antwoorden op de vraag naar de dubbele prijsaanduidingen geen verrassing. Deze zaak moet echter wel goed in het oog worden gehouden door de landen die onlangs tot de eurozone zijn toegetreden (Slovenië, Cyprus en Malta) en de landen die dat in de nabije toekomst gaan doen (de Baltische staten en Slowakije). Uit het onderzoek van Eurobarometer van november 2007 blijkt dat er danig voor prijsverhogingen vanwege de invoering van de euro wordt gevreesd. De ervaring heeft geleerd dat dubbele prijsaanduidingen in dat opzicht een nuttig afschrikmiddel kunnen zijn mits deze worden geflankeerd door controles en ontmoedigingsmaatregelen. Dit was niet altijd het geval in de eerste groep eurolanden. De Commissie heeft onlangs stelling genomen en het voorschrift uitgevaardigd dat dubbele prijsaanduidingen gedurende zes maanden verplicht zijn maar dat er maximaal één jaar mee mag worden gewerkt. |
5.4 |
Bankbiljetten en munten: wat de tevredenheid over het huidige assortiment bankbiljetten en munten betreft, blijkt uit het onderzoek dat de situatie met betrekking tot de biljetten niet hoeft te veranderen. Voor de munten ligt dat anders: een substantieel percentage van de respondenten (variërend van 80 % in Finland en Duitsland tot 33-35 % in Ierland en Italië) spreekt zich uit voor verkleining van het gamma van munten, wat in de praktijk neerkomt op de afschaffing van die van 1 en 2 cent. Dat is gemakkelijker en vereenvoudigt betalingen, vindt men. Anderzijds vreest de meerderheid dat afschaffing van die kleine munten wel eens prijsverhogingen in de hand zou kunnen werken. Die vrees bestaat ook in brede kring in de landen waar de meerderheid de kleinere munten afgeschaft wil zien. |
5.4.1 |
Gebleken is dat veel stijgingen van detailhandelprijzen, die samenhingen met de invoering van de euro of daarop volgden, grotendeels te wijten zijn aan afronding naar boven van prijzen die in decimalen van minder dan 5 waren omgerekend. Die kunstgrepen werden vergemakkelijkt door een gebrek aan waakzaamheid bij de autoriteiten en al die consumenten die de waarde van de kleine munten als verwaarloosbaar beschouwden. Deze praktijken kwamen met name veel voor in landen die eerder een nationale munt met een lage eenheidswaarde kenden (bijv. Italië). Het Comité is van mening dat het volstrekt niet te adviseren valt om de munten van 1 en 2 cent af te schaffen. Het in sommige marktsegmenten genoemde „grotere gemak bij de betalingen” moet worden afgewogen tegen het algemeen belang. |
5.5 |
De vraag over het gebruik van de euro wanneer men buiten de eurozone reist, verdient speciale aandacht. Meer dan 50 % van de respondenten gaf aan dat zij de euro in meer of mindere mate hebben gebruikt tijdens reizen buiten de eurozone. De percentages variëren echter aanzienlijk van land tot land (van 72 % van de Grieken tot 38 % van de Finnen). We kunnen blij zijn dat de euro dank zij zijn prestige en het aantal gebruikers welkom is in veel op toerisme gerichte landen. |
5.5.1 |
Uit voorzichtigheid verdient het echter aanbeveling om het gemak geen geld te hoeven wisselen voor reizen buiten de eurozone af te wegen tegen de kosten van het gebruik van de euro. Nader praktijkonderzoek toont aan dat in de meeste gevallen de euro laten wisselen door winkels in niet-eurolanden met een „sterke” munt veel duurder uitvalt dan wanneer de euro tegen de officiële koers wordt gewisseld. Dit aspect werd terzijde gelaten in het onderzoek en evenmin door de respondenten aangekaart. Dat is een duidelijk teken dat die hogere wisselkosten secundair worden geacht of zelfs in het geheel niet zijn opgemerkt. |
5.6 |
Het hoofdstuk over het huidige gebruik van de euro eindigt met de hamvraag: hoe kijken de mensen over het algemeen tegen de euro aan? Levert die munt vooral voordelen of vooral nadelen op? De analyse van de antwoorden op deze vraag is niet alleen cruciaal voor toekomstige communicatiestrategieën maar noopt ook tot nadenken over het eurobeleid van de Unie en de betrekkingen tussen nationale overheden en hun burgers. |
5.6.1 |
Het percentage burgers dat volgens het laatste onderzoek de invoering van de euro als een voordeel beschouwt, bedraagt 48 % en dat is een forse daling in vergelijking met dat van het onderzoek van september 2002 (59 %). Nog significanter, en zorgwekkender, is dat het hier gaat om een geleidelijke en constante dalende tendens. Tegenover een klein en stabiel percentage respondenten die menen dat er met de invoering van de euro niets is veranderd (7-8 %) staat een voortdurend groter wordende groep die het tegenovergestelde vindt (van 29 naar 38 %). |
5.6.2 |
Bij de uitsplitsing per land van positieve percepties wordt het hoogst gescoord door landen met forse economische groei: Ierland (75 %), Finland (65 %) en Luxemburg (64 %). De landen waar negatieve percepties overheersen zijn echter Italië (48 %), Griekenland (46 %) en Duitsland (44 %). Frankrijk ligt met 51 % net boven het gemiddelde. Er moet dus voorzichtig worden omgesprongen met de verleiding om een direct verband te leggen tussen tevredenheid over de euro en economische groei. Tot de landen met vooral positieve percepties behoren weliswaar landen met een bevredigende groei, terwijl bij de „mindere groeiers” (Italië en Griekenland) de percepties vooral negatief zijn, maar de twee grootste landen uit de eurozone, Frankrijk en Duitsland, hebben positieve groeicijfers maar een relatief negatieve perceptie van de euro. |
5.6.2.1 |
Hier gaat het om de kern van het hele onderzoek: zoals reeds in par. 5.1.1 aangestipt moet worden bekeken of, en zo ja in welke mate, er sprake is van een correlatie tussen tevredenheid over de euro als munt en acceptatie van de EU; ook kan er sprake zijn van correlatie met de conjunctuur, die eenvoudigweg met de euro wordt vereenzelvigd. Anders geformuleerd, er kan bij de beoordeling van de euro een emotioneel of ideologisch element meespelen dat op zich niets met die munt te maken heeft. |
5.6.3 |
Een gering niveau van economische groei heeft veel — elkaar vaak overlappende en met elkaar samenhangende — redenen. Los van de oorzaken die specifiek op de munt betrekking hebben (inflatie, wisselkoersen en rentetarieven) gaat het o.a. ook om productiviteit, concurrentievermogen, loonniveaus, consumptieve uitgaven, betalingsbalansen, stabiele arbeidsverhoudingen en overheidstekorten. Het betreft dus een ingewikkelde materie waarover politici, economen en de sociale partners van gedachten wisselen. De doorsnee burger neigt er evenwel toe om de zaken te simplificeren en richt zich op het tastbare element dat van het grootste belang is voor zijn/haar dagelijkse leven: zijn/haar geld. |
5.6.4 |
Specialisten willen monetair beleid nogal eens de schuld geven van zwakke economische groei. Een aantal onderzoekers en politieke partijen wijzen met een beschuldigende vinger naar dit beleid omdat daarmee te weinig weerstand zou worden geboden tegen de stijging van de wisselkoersen en groei en werkgelegenheid ontoereikend worden gestemd middels zorgvuldige bijstelling van de rentetarieven. Dit advies is niet bedoeld om de discussie daarover te openen, alleen zal ook hier weer het publiek de euro als oorzaak van de problemen zien. |
5.6.5 |
De vooral in landen met een lage groei bestaande kritiek op de euro, steekt tot op zekere hoogte ook in landen met hogere groeicijfers de kop op. In laatstgenoemde groep komt daar nog bij dat grote bevolkingsgroepen daar al vóór de invoering van de euro duidelijk lieten merken dat ze hun nationale, sterke en prestigieuze munt niet kwijt wilden. De oude munt was een symbool van aanzien en nationale identiteit. Deze redenen worden nog altijd genoemd in de landen die de euro niet hebben willen invoeren. |
5.7 |
De analyse van de positieve percepties van de euro vormt een duidelijke bevestiging van de in de par. 5.6.3 en 5.6.4 vervatte redenering (2). Het positiefst zijn de categorieën die in alle sociaal-demografische analyses als het best geïnformeerd worden aangemerkt: mannen meer dan vrouwen, zelfstandigen en kantoorpersoneel meer dan arbeiders en werklozen, jongeren meer dan ouderen, stadsbevolking meer dan plattelandbevolking, hoger opgeleiden meer dan lager opgeleiden. Door betere informatie nemen het kritisch vermogen en de rijpheid van een persoon toe. |
5.7.1 |
Het zou te gemakkelijk zijn te denken dat voorlichting alleen volstaat om de aversie jegens de euro te overwinnen. Wel moet ieder besluit in dit verband worden beoordeeld in het licht van de individuele situatie van een land. Er zijn landen waar de informatievoorziening maar al te efficiënt is maar vaak een kritische ondertoon heeft: politieke partijen en soms ook overheden hebben een doorslaggevende invloed op de publieke opinie. Daarbij is geen sprake van desinformatie maar van communicatie die is gebaseerd op overtuiging, hetgeen in een democratie gerespecteerd dient te worden. Anderzijds bestaat de indruk dat de voorstanders van de euro de munt vastbesloten, krachtig en explicieter zouden moeten verdedigen. |
5.7.2 |
Een ondersteuningscampagne die voornamelijk wordt gebaseerd op politieke, economische of monetaire argumenten, zal waarschijnlijk maar weinig invloed op de publieke opinie hebben. Wellicht zou meer consensus kunnen worden bereikt door de aandacht te vestigen op de praktische aspecten die dichter bij de behoeften van de burgers liggen. Dat soort communicatie is stellig het geschiktst om een doelgroep te bereiken, omdat daarbij wordt ingegaan op het dagelijkse leven, zonder dat een beroep hoeft te worden gedaan op abstracte beginselen. Met andere woorden, een eenvoudige maar niet simplistische benadering is geboden. Officiële instanties zijn echter het minst geschikt voor dat soort communicatie. Het zou dus veel beter zijn om het bedrijfsleven en de sociale partners de nodige informatie te verschaffen en het communicatiewerk vervolgens aan hen over te laten. Zij staan dichter bij de burgers en hebben vast en zeker meer overtuigingskracht. |
5.7.3 |
Het belangrijkste praktische voordeel ligt op het gebied van het toerisme: reizen in het buitenland (vooral binnen de eurozone maar ook erbuiten) wordt met de euro gemakkelijker en goedkoper. Met daar bovenop nog de mogelijkheid van prijsvergelijkingen. (3) Op dit „pluspunt”, en met name het wegvallen van wisselkosten en prijszekerheid, kan de aandacht worden gevestigd door reisbureau's, onroerendgoedagentschappen, de toerisme-industrie in het algemeen en emittenten van betaalkaarten. Hier vervult de financiële sector een belangrijke rol: door de meest recente ontwikkelingen op het gebied van geldoverdracht (SEPA) zijn betalingen binnen de eurozone even veilig, snel en kosteloos geworden als nationale transfers. De toezichthouders moeten echter wel nauwkeurig controleren om ervoor te zorgen dat die sector de regels strikt naleeft. |
5.7.4 |
Op het eerste gezicht is het door de voorstanders van de euro genoemde derde voordeel, in volgorde van belangrijkheid de verhoging van de status van Europa, minder evident. Dit meer algemeen en theoretisch vraagstuk vormt onderdeel van een veel breder algemeen beleidsterrein. |
5.8 |
Nog interessanter is te kijken naar de kritiek op de euro. De overgrote meerderheid van de burgers (81 % in 2006 en het percentage is nog stijgende) acht de euro verantwoordelijk voor de prijsstijgingen. Die houding bestond reeds vóór de euro werd ingevoerd. Reeds toen vreesde men dat leveranciers van goederen en dienstverleners, met name de detailhandel, zouden profiteren van de conversie van de nationale munt door prijzen naar boven af te ronden of deze illegaal te verhogen. De Commissie verzekerde de mensen dat zulks niet zou gebeuren, nationale overheden droegen daartoe bij door akkoorden met de handel te promoten en consumentenorganisaties adviseerden waakzaamheid. |
5.8.1 |
Wat er vervolgens werkelijk gebeurde, is recente historie: in sommige landen werden de akkoorden nageleefd (volgens het Comité is Oostenrijk daarvan een voorbeeld bij uitstek), in andere minder en in weer andere nagenoeg niet. Dit is niet het moment of de plaats om met een beschuldigende vinger te wijzen, maar geconstateerd moet worden dat de prijsstijgingen in veel landen samenvielen met de omschakeling naar de euro. Dat is waarom de mensen het gevoel hebben gekregen dat die stijgingen door de euro zijn „gegenereerd”. Dat gevoel bestaat nog steeds en raakt alleen maar steeds dieper verankerd zolang geen juiste voorstelling van zaken wordt gegeven. Sommigen zullen van de invoering van de euro hebben geprofiteerd maar op zich is en blijft de munt een „neutraal” instrument. Er zijn in dit verband geen of slechts zwakke pogingen tot uitleg ondernomen. |
5.8.2 |
De prijsstijgingen die volgden na de invoering van de euro, hebben niets meer met de euro te maken. Sinds de euro is ingevoerd en wordt gebruikt, is deze munt een graadmeter voor en niet de oorzaak van marktontwikkelingen. Opmerkingen over inflatie, wisselkoersen of speculatie zijn hier volstrekt irrelevant. Die verschijnselen zouden alle nationale munten, als die nog bestaan zouden hebben, ook geraakt hebben, en misschien nog wel veel harder dan met de euro het geval is. In deze en de in de vorige paragraaf behandelde kwestie moet voor eens en altijd duidelijkheid worden gebracht. Deze zaak, die cruciaal is voor de bestrijding van de scepsis en de aversie waarmee de euro nog altijd omgeven is, moet worden besproken en moet het speerpunt worden van een voorlichting waarbij de sociale partners, de regeringen en de Commissie moeten worden betrokken. |
5.8.3 |
Een andere aangelegenheid, die in bepaalde opzichten met de vorige samenhangt, is prijsconvergentie, m.a.w. de bewering dat de euro zou bijdragen tot substantiële prijsconvergentie binnen de eurozone. Zulks als resultaat van de door de euro op gang gebrachte mededinging tussen de eurolanden en van de druk van de consumenten, die eindelijk prijzen zouden kunnen gaan vergelijken. Dit vormde een hoofdonderdeel van de introductiecampagne voor de euro. Die campagne kon evenwel te hoge verwachtingen wekken: de convergentiegrenzen werden namelijk niet aangegeven. Er werd niet uitgelegd dat de convergentie geen betrekking zou hebben op lokaal voortgebrachte en betrokken goederen en diensten. Kortom, juist de goederen en diensten waaraan consumenten het meeste geld spenderen en waarvoor zij het meest gevoelig zijn. |
5.8.4 |
Het onderzoek lijkt dit te bevestigen: 68 % van de respondenten vindt dat de euro niet tot convergentie heeft bijgedragen (45 % + 23 % „weet het niet”) en 32 % denkt van wel. In het onderzoek ontbreekt hier echter hoogst belangrijke informatie: er wordt niet aangeduid of de reacties intuïtief of gevoelsmatig zijn dan wel op eigen ervaringen zijn gebaseerd (buitenlandse reizen, grensoverschrijdende aankopen). In de voorlichtingscampagne moeten de verwachtingen betreffende prijsconvergentie worden getemperd door uit te leggen waarom daaraan grenzen zijn. Ook zou het nuttig zijn erop te wijzen dat de afwezigheid van of gebrekkige convergentie in andere sectoren dan „lokale” goederen en diensten, niets met de euro te maken hebben, maar te wijten zijn aan externe factoren, zoals de wet van vraag en aanbod, transportkosten of belastingen. Kortom, de euro heeft waar mogelijk bijgedragen tot convergentie maar prijsverschillen zullen blijven bestaan. Dat is overigens ook het geval in de VS, die altijd al één munt hebben gehad. |
6. Politieke aspecten
6.1 |
De grote meerderheid van de respondenten (75 %) denkt dat de euro een belangrijke rol speelt als internationale valuta. Daarentegen is een veel lager percentage geïnteresseerd in de wisselkoers van de munt, hoewel deze groep respondenten over het algemeen wel een zeker besef heeft van de steeds sterkere positie van de euro ten opzichte van de dollar. Daarentegen is een zelfs iets hoger percentage (78 %) van mening dat de euro geen enkel (positief of negatief) effect heeft gehad op hun gevoel Europeaan te zijn. De uitsplitsing van de antwoorden per land biedt stof voor overpeinzing en enige verbazing. In Ierland (56 %), op afstand gevolgd door Italië (28 %) en Luxemburg (19 %), wordt de euro als belangrijk voor de Europese identiteit beschouwd, terwijl de laagste percentages in dit verband werden gescoord in Nederland, Griekenland, Duitsland en Oostenrijk (10-14 %). |
6.1.1 |
Een mogelijke verklaring hiervoor, die echter slechts opgaat voor enkele landen, kan luiden dat in bijv. Italië, waar de lire aan forse schommelingen onderhevig is geweest, de euro wordt beschouwd als een stimulator van die Europese identiteit, terwijl onder meer in Duitsland in dit opzicht laag wordt gescoord omdat de mensen daar juist trots waren op hun sterke en stabiele munten. Voor de andere landen komen diverse redenen en percepties in beeld: desinformatie, onverschilligheid en minder steun voor Europa als emittent van een prestigieuze munt. Aan dat laatste lijkt een enigszins verrassend feit ten grondslag te liggen: in alle landen, ook waar men positief tegenover de euro staat, is de grote meerderheid van de respondenten van mening dat de munt geen invloed heeft uitgeoefend op het gevoel Europeaan te zijn. |
6.1.2 |
Erkend moet worden dat de euro, jaren na de invoering ervan en ondanks het feit dat zij haar waarde op internationaal vlak heeft bewezen, er onvoldoende in is geslaagd om uit te groeien tot een element en symbool van de Europese identiteit. Het gaat hier om gevoelens die zijn gebaseerd op een brede waaier van individuele ervaringen; daarom hebben specifieke publiciteitscampagnes in dit verband geen zin. Een denkomslag zal geleidelijk door het weghalen van de redenen voor die gevoelens moeten worden bewerkstelligd. Anders gezegd, de euro zal alleen een symbool van de Europese identiteit worden als de Europese burgers zich echt „Europeaan” gaan voelen. |
6.2 |
De antwoorden op de vraag of de respondenten verwachten dat de eurozone tot de nieuwe lidstaten zal worden uitgebreid geven aanleiding tot optimisme: ongeveer 80 % (met een meerderheid in alle landen) acht dat zeker of waarschijnlijk. Het Comité beschouwt dat als een blijk van vertrouwen in de aantrekkingskracht van de euro. Van die aantrekkelijkheid zou geen sprake zijn wanneer de euro werkelijk beschouwd zou worden als politiek zwak en als een bron van negatieve gevolgen. |
7. Coördinatie van economisch beleid en het Stabiliteitspact
7.1 |
Deze centrale en meer abstracte kwesties moeten apart worden behandeld. Het Comité heeft hierover reeds veel adviezen uitgebracht en er zullen er waarschijnlijk nog volgen. Voor het moment volstaat het te vermelden dat de helft van de respondenten verklaart op de hoogte te zijn van het feit dat de lidstaten hun economisch beleid op EU-niveau coördineren, maar daarvan vindt de meerderheid dat daar onvoldoende aandacht aan wordt besteed. Uit de analyse per land blijkt dat er qua kennis van zaken en daaruit voortvloeiende meningen significante verschillen bestaan. Opmerkelijk is dat de respondenten een uitermate objectief oordeel vellen over de economie van hun eigen land: de mensen van de landen waar de economie het goed doet zijn zich daar zeer van bewust, terwijl de mensen in landen met economische moeilijkheden niet aarzelen om dat toe te geven. |
7.2 |
Wat het Stabiliteitspact betreft, liggen het kennisniveau en de nationale verschillen in dat verband ongeveer gelijk met de verschillen i.v.m. het economisch beleid. Dat neemt niet weg dat 75 % het er over eens is dat het pact garant staat voor een sterke en stabiele euro. Het is symptomatisch dat de meeste tegenstanders van deze stelling in landen leven die het meest te lijden hebben onder prijsstijgingen, waar deze impliciet aan de euro worden geweten. |
7.3 |
Volgens het onderzoek lijkt dus in brede kring het gevoel te bestaan dat de economische situatie en de prijsontwikkelingen in een land (in gunstige of ongunstige zin) aan de euro toe te schrijven zijn, ongeacht de (nationale) invalshoek van iedere respondent. Hier moet erop worden gewezen dat de economie van de eurozone als geheel de munt beschermt tegen schokken die individuele landen anders veel sterker zouden raken. Iedereen zou zich dus moeten afvragen hoe het met zijn of haar land gesteld zou zijn indien de euro niet zou bestaan. De vraag luidt als volgt: welke nationale economie zou de afgelopen jaren alleen de schok van de externe gebeurtenissen hebben kunnen doorstaan, die de wereldeconomie de komende jaren andermaal zouden kunnen raken. |
8. De nieuwe lidstaten (NLS)
8.1 |
Het is onmogelijk om in één document ter zake de balans op te maken van alle eurolanden en de elf nieuwe lidstaten, waaronder drie zeer recent toegetreden landen en andere landen die waarschijnlijk op korte of minder korte termijn zullen toetreden. Bestudering van de reacties op een aantal „cruciale” vragen die tijdens het onderzoek van september 2007 werden gesteld, kan echter te pas komen bij het overdenken van toekomstig beleid om draagvlak voor de euro ingang te creëren. |
8.2 |
De vraag over de gevolgen van de invoering van de euro op nationaal niveau werd als volgt beantwoord: 53 % van de respondenten is positief, 33 % negatief en 15 % „weet het niet”. (4) De vraag over de invoering van de euro in het algemeen riep ongeveer gelijke reacties op. Bij beide vragen varieerden de percentages „voor” en „tegen” aanzienlijk van land tot land waarbij in Letland 55 % negatief antwoordde en in Roemenië 18 %. Over het algemeen wordt er in de dunner bevolkte landen negatiever gereageerd. |
8.2.1 |
In vergelijking met de gegevens betreffende de eurolanden (zie par.5.6) is men in de nieuwe lidstaten dus „positiever”. Het EESC weet niet zeker wat het hiervan moet denken: mochten de percentages kloppen, dan zijn deze waarschijnlijk eerder toe te schrijven aan een algemene aversie jegens de Unie dan aan een specifieke aversie jegens de euro (zie par. 5.6.2). |
8.3 |
De consumenten hebben de meeste moeite met het feit dat zij de impact van de invoering van de euro op de prijzen niet kunnen inschatten. 75 % van de respondenten vreest prijsstijgingen, 11 % denkt dat de invoering geen effect zal hebben en 6 % verwacht prijsdalingen. Deze gegevens moeten worden gelegd naast de vaststelling dat de prijsstijgingen in de eurozone door meer dan 80 % aan de euro werden geweten (zie par. 5.1). Daaruit zou moeten worden afgeleid dat de vrees van degenen die nog geen euro hebben, wordt bevestigd door de in de eurolanden opgedane ervaring. Maar dit is een zowel simplistische als misleidende voorstelling van zaken: prijsstijgingen deden en doen zich voor en zulks niet alleen in Europa maar overal ter wereld. Het zou interessant om te onderzoeken aan welke oorzaken de prijsstijgingen in niet-eurolanden worden geweten. |
8.4 |
Gevraagd naar de positieve aspecten van de invoering van de euro gaf de grote meerderheid ervan blijk te verwachten dat de munt een comfortabel betaalmiddel in het buitenland zal worden, dat het gemakkelijker zal worden om daar in te kopen, dat prijzen beter te vergelijken zullen zijn en dat wisselkosten zullen verdwijnen. Een geringer percentage van de respondenten verwacht dat de euro hun land tegen internationale crises zal beschermen. Deze opvattingen komen overeen met de positieve ervaringen die nu al in de eurolanden zijn opgedaan, waarmee zelfs de heftigste critici niet meer kunnen ontkennen dat aan de verwachtingen is voldaan. |
8.5 |
Wat minder voor de hand liggende kwesties betreft, zijn de antwoorden positief zonder overtuiging en is er veel sprake van „weet ik niet”. Dat is een duidelijk signaal dat de burgers in zaken die ze niet zelf rechtstreeks ervaren, voorzichtiger zijn of liever geen antwoord willen geven. Zo bekeken mogen de resultaten alleszins positief worden genoemd: 66 % gaat ervan uit dat de euro de mondiale positie van Europa zal versterken en ongeveer de helft denkt dat de munt prijsstabiliteit zal brengen, groei en werkgelegenheid zal bevorderen en voor gezonde overheidsfinanciën zal zorgen. De antwoorden op de vraag over een mogelijke verlaging van de rentevoet waren echter vager: slechts een derde was positief, een derde negatief en een derde had geen mening. |
8.6 |
De „politieke” hamvraag betreffende de kijk op de euro als factor voor een groeiend Europees besef. 53 % vindt van wel en 35 % van niet. Dit stemt tot hoop, temeer daar die score in 2004 47 tegen 45 % was. Een vergelijking van deze cijfers met die van het in de eurozone uitgevoerde onderzoek (zie par. 6.1) roept echter vragen op: daar antwoordde ruim 75 % dat de euro geen effect op het „Europagevoel” had gehad. |
9. Conclusies
9.1 |
De peilingen van Eurobarometer zijn in dusverre nuttig dat zij inzicht bieden in de houding van de burgers jegens de euro zoals die zich mettertijd ontwikkelt. Het oordeel over individuele aspecten kan van tijd tot tijd variëren, maar geïsoleerde maatregelen om bepaalde tendensen te corrigeren, zouden wel eens ontoereikend of zelfs contraproductief kunnen blijken als de algemene politieke betekenis wordt genegeerd van een operatie die een vooraanstaand politicus op goede gronden als „eurodiplomatie” heeft betiteld. |
9.2 |
Een significant deel van de publieke opinie in zowel de eurolanden als de NLS kijkt nog steeds zonder meer zeer terughoudend tegen de nieuwe munt aan. De algemene toonzetting van de antwoorden op individuele vragen duidt er echter op dat achter de negatieve reacties veelal een afwijzing van het integratieproces schuilgaat. Met andere woorden, het is niet zozeer de euro zelf die in twijfel wordt getrokken, maar vooral datgene waarvoor de munt in de ogen van het publiek staat: een politiek bouwwerk dat misschien niet wordt tegengewerkt maar ook niet wordt aanvaard en dat tot uitdrukking komt middels een van boven „opgelegde” munt. |
9.3 |
Er bestaan veel redenen voor de anti-Europagevoelens en de daarmee gepaard gaande negatieve houding jegens de euro als concreet symbool van de Europese integratie. Zo herbergt ieder land — ongeacht het officiële regeringsstandpunt — politieke bewegingen en een aantal massamedia die tegen het integratieproces gekant zijn. Niet zelden zijn het de regeringen zelf die onvermijdelijk onpopulaire maatregelen verdedigen door te verwijzen naar de euro of de regels die aan die munt ten grondslag liggen, als schuldige aan te wijzen. Het is moeilijk om aan te geven in hoeverre die negatieve houding is terug te voeren op werkelijk negatieve gevoelens of tot gewoon opportunisme, maar geconcludeerd moet worden dat Europees beleid ondenkbaar is zolang daarvoor geen steun bestaat bij de machthebbers: regeringen, politieke partijen en media. |
9.4 |
Het maatschappelijk middenveld heeft een doorslaggevende rol in de desbetreffende strategie: het is een horizontale kracht en heeft het voordeel dat het in direct contact staat met de burgers. Het kan zowel van onderaf druk uitoefenen op de machthebbers als van bovenaf op de burgers. Dat is een ideale positie die wel met veel verantwoordelijkheden gepaard gaat en alleen tot resultaten kan leiden als alle neuzen dezelfde kant opstaan en zulks los van politieke standpunten of nationaliteit. Het Comité is de enige Europese instelling die aan deze kenmerken beantwoordt en is langs alle kanten bereid om, vol overtuiging en in samenwerking met de Commissie en de sociale partners in de lidstaten, in dezen zijn rol te vervullen. |
9.5 |
Het ontbreekt bepaald niet aan argumenten die kunnen worden aangevoerd in een campagne om de euro, en daarmee „Europa” dichter bij de burgers te brengen: het economisch gewicht van de eurozone, de wereldwijde beleggingen in de euro en de toenemende aanvaarding van de euro als reservevaluta, de euro als buffer tegen financiële turbulenties, de prijsstabiliteit en de bijdrage van de munt tot het behoud van de koopkracht. Tegenstanders kan de volgende vraag worden voorgelegd: wat zou er in uw land gebeuren als uw nationale valuta in haar eentje zou moeten opboksen tegen huidige en waarschijnlijk komende crises hoe zou de situatie in uw land zijn als het dat in het verleden al had moeten doen? |
9.6 |
Voor meer acceptatie van de euro moet er in de eerste plaats in ieder geval een sociaal-economisch beleid in de Unie komen dat werkgelegenheid en inkomen stimuleert en passende sociale bescherming biedt. Pas dan zullen de burgers het integratieproces op waarde weten te schatten en ook de euro gaan aanvaarden. |
Brussel, 29 mei 2008
De voorzitter
van het Europees Economisch en Sociaal Comité
D. DIMITRIADIS
(1) Introduction of the euro in the new member states, Flash Eurobarometer 2007, the Galluporganisation, october 2007
(2) Vanwege het ontbreken van een specifieke sociaal-demografische analyse per land, kan de redenering van par. 5.6.4 niet verder worden uitgewerkt.
(3) Dit voordeel, dat door 30 % van de respondenten wordt genoemd, heeft waarschijnlijk betrekking op nationale markten maar geldt bij analogie ook voor de eurozone.
(4) We zitten boven de 100 %, omdat de percentages zijn afgerond.