Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005AE0247

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de invoering van het tweede „Marco Polo”-programma voor de toekenning van communautaire financiële bijstand om de milieuprestaties van het vrachtvervoersysteem te verbeteren (Marco Polo II) (COM(2004) 478 def. — 2004/0157 (COD))

    PB C 234 van 22.9.2005, p. 19–24 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    22.9.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 234/19


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de invoering van het tweede „Marco Polo”-programma voor de toekenning van communautaire financiële bijstand om de milieuprestaties van het vrachtvervoersysteem te verbeteren (Marco Polo II)

    (COM(2004) 478 def. — 2004/0157 (COD))

    (2005/C 234/05)

    Op 15 februari 2005 heeft de Raad besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 71 van het EG-Verdrag te raadplegen over voornoemd voorstel.

    De gespecialiseerde afdeling „Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij”, die was belast met de voorbereidende werkzaamheden, heeft haar advies op 21 februari 2005 goedgekeurd. Rapporteur was de heer LEVAUX.

    Tijdens zijn 415e zitting op 9 en 10 maart 2005 (vergadering van 9 maart) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité onderstaand advies uitgebracht, dat met 129 stemmen vóór, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd.

    1.   Inleiding: de toelichting van de Commissie nog eens in het kort

    1.1

    De Commissie herinnert in de presentatie van haar voorstel voor een verordening voor het programma „Marco Polo II” aan de beweegredenen achter de ontwikkeling van infrastructuur voor het vrachtvervoer:

    de verdubbeling van het vervoer tegen het jaar 2020 en de tekortschietende bestaande netwerken, wat tot uiting komt in een overvol wegennet, verslechtering van het milieu, ongevallen en afnemend concurrentievermogen;

    aandacht voor duurzame ontwikkeling; dit impliceert dat er een zuiniger vervoerssysteem moet komen.

    1.2

    De Commissie beweert opnieuw dat er meer gebruik moet worden gemaakt van intermodaliteit, omdat deze oplossing leidt tot een betere benutting van de bestaande infrastructuur doordat de korte vaart, het spoor en de binnenvaart ook in het vervoerssysteem worden opgenomen. Het intermodale beleid stond al centraal in het programma „Marco Polo I” (2003-2006), dat beoogde de jaarlijkse gemiddelde groei in het internationale wegvervoer naar de drie hiervoor genoemde vervoerswijzen om te leiden.

    1.3

    De Commissie wil met het programma „Marco Polo II” in de periode 2007-2013 op de ingeslagen weg voortgaan door het programma tot alle buurlanden van de Europese Unie uit te breiden en daaraan twee nieuwe acties toe te voegen:

    snelwegen op zee

    acties ter vermijding van verkeer.

    1.4

    De Commissie stelt voor in totaal 740 miljoen euro uit te trekken voor de periode 2007-2013. Hiermee:

    zouden 140 miljard tonkilometer over de weg vervoerde goederen (ofwel 7 miljoen trajecten van 1 000 km per vrachtwagen) moeten worden overgeheveld naar andere vervoerswijzen,

    zou de CO2-uitstoot met 8,4 miljard kg moeten worden verminderd,

    zouden sociale en milieuvoordelen moeten worden geboekt ter waarde van circa 5 miljard euro (raming die een groep onafhankelijke deskundigen bij het voorstel van de Commissie heeft gevoegd, inclusief een beoordeling van de schadelijke gevolgen van de vervuiling voor de gezondheid).

    2.   Algemene opmerkingen

    2.1   De conclusies van het Comité in het advies „Marco Polo I” nog eens in het kort

    2.1.1

    Soms wijzend op het gebrek aan ambitie of de ontoereikendheid van de beschikbare middelen voor het door de Commissie ingezette beleid om de onvermijdelijke en te verwachten aangroei van het wegvervoer naar andere vervoerswijzen om te leiden, heeft het Comité bij tal van gelegenheden steeds zijn steun voor dat beleid uitgesproken.

    2.1.2

    Met name in zijn advies CES 842/2002 van 17 en 18 juli 2002 over het voorstel voor een verordening „Marco Polo I”, heeft het Comité, ervan uitgaande dat dit programma op zichzelf niet voldoende zou zijn om de door de Commissie nagestreefde overdrachtsdoelstellingen te verwezenlijken, voorgesteld het programma aan te vullen met de volgende tien maatregelen ter stimulering:

    het toezicht op naleving van de sociale wetgeving aanscherpen en de sancties bij overtredingen strenger maken;

    met publieke middelen modal-shiftinfrastructuur (bijv. terminals en hun toegangswegen) financieren;

    van vervoersondernemers eisen dat zij het blijvende karakter van de nieuwe diensten van algemeen belang garanderen om de betrouwbaarheid daarvan te staven; zo niet, dan zullen de gebruikers hun gewoonten niet veranderen;

    om de continuïteit van het „Marco Polo”-programma tot 2010 veilig te stellen, het nodige doen voor een verlenging met 2 of 3 jaar (PACT en „Marco Polo” sluiten niet op elkaar aan: dat moet worden vermeden);

    in de externe evaluatie van het PACT-programma zijn de positieve elementen nog onvoldoende belicht. Deze evaluatie moet dan ook worden afgerond, zodat zoveel mogelijk van de ervaringen met dit programma kan worden geprofiteerd;

    een tijdschema opstellen voor de uitvoering van de acties die in het kader van het „Marco Polo”-programma zijn geselecteerd;

    een comité van beheer met de continue follow-up van de acties belasten, zodat halverwege de looptijd van het programma de nodige aanpassingen kunnen worden doorgevoerd;

    in het kader van het „Marco Polo”-programma de mogelijkheid inlassen om projecten te selecteren die in bepaalde gevallen betrekking hebben op luchtvervoer of vervoer via pijpleidingen, zij het in combinatie met andere vervoerswijzen;

    de financiering van lokale acties toestaan, ook al is daarbij maar één lidstaat betrokken, op voorwaarde evenwel dat alle gebruikers van het internationale vervoer over het grondgebied van die lidstaat daar profijt van trekken;

    een voor alle gebruikers bestemde Europese Gids van alle multimodale platforms en hun kenmerken laten opstellen; deze dient ook een aantal minimumnormen te bevatten.

    2.1.3

    Het Comité voegde in hetzelfde advies 842/2002 eraan toe dat deze doelstellingen uitsluitend kunnen worden verwezenlijkt als er een globaal beleid komt, waarbij een aantal praktijken wordt gewijzigd en harde afspraken worden gemaakt over de aanleg van nieuwe of aanvullende vervoersinfrastructuur.

    2.1.4

    In het bijzonder voor grote hoeveelheden goederen die over lange afstand vervoerd worden en die niet dringend, maar wèl op een bepaalde datum moeten worden afgeleverd, stelde het Comité de Commissie voor om na te denken over de geleidelijke overgang van de „nulvoorraad” naar de idee van een „circulerende voorraad”. Op die manier kan de urgentie van leveringen worden gerelativeerd en kunnen alternatieven voor het wegvervoer een daadwerkelijke mate van concurrentie worden geboden wat betreft kosten en termijnen, terwijl vaste leveringsdata gegarandeerd worden. Een ieder ziet in dat economische logica de praktijk van de nulvoorraad heeft aangemoedigd, omdat de termijnen daarbij zo kort mogelijk worden gehouden: handel is in dit systeem vóór alles een urgentie. Gelet op het streven naar duurzame ontwikkeling blijkt thans dat deze praktijk en zijn gevolgen aanzienlijke kosten met zich meebrengen in termen van vervuiling en een hoog energieverbruik, hetgeen te denken geeft. Het Comité verzoekt de Commissie opnieuw om bij deze reflectie te worden betrokken. Het is van mening dat het wegvervoer over korte afstanden (of voor het laatste gedeelte van een traject) weliswaar onvervangbaar blijft, maar dat een tot het uiterste gedreven „nulvoorraad” en een tot principe verheven urgentie de oorzaak zijn van de vastgestelde problemen bij de overheveling van een deel van het wegvervoer naar andere vervoerswijzen die beter stroken met de doelstellingen van duurzame ontwikkeling.

    2.1.5

    Zonder vooruit te lopen op de conclusies van dergelijke overwegingen, meent het Comité dat het, om tot een gedragsverandering van de economische actoren te komen, eventueel nodig is om praktijken die tot dusverre doeltreffend waren, ter discussie te stellen, aangezien de relevantie ervan niet meer lijkt te stroken met de nieuwe doelstellingen.

    2.1.6

    Het Comité stel vast dat slechts een deel van de geopperde stimulerende maatregelen in overweging is genomen. Aangezien er ten opzichte van 2002 in feite weinig veranderd is, formuleert het Comité in dit advies dezelfde voorstellen, die hier en daar zijn aangevuld.

    2.2   Evaluatie van de eerste resultaten van het programma „Marco Polo I” 2003-2006

    2.2.1

    De Commissie meent dat de eerste resultaten van het programma „Marco Polo I”, met een budget van 100 miljoen euro, bemoedigend zijn. Het Comité stelt vast dat de programma's van de eerste selectie nauwelijks een jaar geleden, in oktober 2003, gelanceerd zijn, en dat er momenteel nog te weinig tijd overheen is gegaan om nu al te kunnen bepalen of de gestarte intermodale acties daadwerkelijk doeltreffend zijn. Voorts merkt het Comité het volgende op:

    volgens het Witboek van 12 september 2001 over „Het vervoersbeleid tot 2010: tijd om te kiezen”, was het de bedoeling dat er voor het programma „Marco Polo I” 120 miljoen € voor 4 jaar beschikbaar was, ofwel 30 miljoen € per jaar;

    in haar voorstel voor een verordening voor het programma „Marco Polo I” (begin 2002) vermeldde de Commissie een budget van 115 miljoen € voor 5 jaar, ofwel 23 miljoen € per jaar;

    uiteindelijk bleek voor het programma „Marco Polo I” een budget beschikbaar van slechts 100 miljoen € voor 5 jaar, ofwel 20 miljoen € per jaar;

    in het eerste jaar van het programma „Marco Polo I”, is slechts 15 miljoen € uit de Gemeenschapsbegroting uitbetaald.

    2.2.2

    Het Comité plaatst vraagtekens bij deze opeenvolgende „bijstellingen” en vraagt zich af hoe betrouwbaar de vooruitzichten zijn. De te verwachten vraag zal immers voortdurend stijgen, terwijl de middelen gestaag lijken af te nemen.

    2.2.3

    In deze omstandigheden en door gebrek aan informatie is de volgende opmerking van de Commissie voor het Comité onbegrijpelijk: Geconcludeerd kan worden dat de begrotingsmiddelen duidelijk onvoldoende zijn voor de financiering van alle goede voorstellen…. Ook begrijpt het niet waarom de voor de begrotingsprogrammering beschikbare 20 miljoen € niet besteed zijn.

    2.3   Evaluatie ex-ante en raadpleging van betrokkenen

    2.3.1

    In hoofdstuk III van de toelichting, paragraaf 12, is sprake van een financieel document dat belangrijk is omdat daarin het bewijs is geleverd dat in het voorstel voor een verordening ruimschoots rekening is gehouden met de evaluatie en de aanbevelingen van onafhankelijke deskundigen na hun ex-ante evaluatie van de verlenging van het programma Marco Polo voor de periode 2007-2013. Dit in het Engels gestelde document, dat 19 pagina's telt, is niet vertaald. Er is een samenvatting van gemaakt van 15 regels (zie par. 13 van het vermelde hoofdstuk III), met de conclusies die de Commissie trekt uit de evaluatie van de deskundigen.

    2.3.2

    Het Comité wijst erop dat documenten ter wille van de toegankelijkheid vertaald moeten zijn; bij ontstentenis van een integrale vertaling van het verslag van deskundigen moet hen worden verzocht een samenvatting van het verslag te maken waarvan de vertaling alle geïnteresseerde partijen in staat stelt om direct kennis te nemen van de conclusies en de bijbehorende relevante argumenten.

    2.3.3

    Voorts herinnert het Comité eraan dat het in zijn advies over de verordening inzake „Marco Polo I” (CES 842/2002), zijn genoegen erover uitsprak dat de Commissie „aandacht heeft voor de mening van de betrokken partijen, alvorens met haar eigen voorstellen te komen” terwijl het evenwel tegelijkertijd „betreurt dat het zelf pas laat bij dit raadplegingproces is betrokken.” (art 2.5)

    2.3.4

    Het Comité is dus niet in staat om de conclusies van deze evaluatie te beoordelen. Het kan slechts vaststellen dat de Commissie om een aanzienlijke verhoging van het voorgelegde budget vraagt en hiervan een doorslaggevende voorwaarde maakt voor de doeltreffendheid van het programma.

    2.3.5

    Het Comité merkt op dat de Commissie hem drie overzichten van uitgevoerde projecten heeft voorgelegd:

    het opzetten van een dienst voor Intermodal Rail tussen Duitsland en Italië via Oostenrijk, die door een particuliere onderneming wordt beheerd;

    het in 2002 gelanceerde project IKEA — RAIL, bestaande uit een in Duisburg (Duitsland) gelegen platform, waar over het spoor (1044 km) goederen worden aangevoerd uit Almhut (Zweden), voor verdere distributie over de rest van Europa. In 2002 en 2003 hebben 400 treinen van dit spoor gebruik gemaakt om uitsluitend IKEA-goederen te vervoeren;

    de totstandbrenging van verbindingen over zee voor het vervoer van de vrachtauto's tussen diverse havens in Italië en Spanje.

    2.3.6

    Deze drie projecten geven een beeld van de mogelijkheden die begeleiding door de EU biedt. Het Comité merkt evenwel op dat deze projecten zijn uitgevoerd in het kader van proefacties voor het gecombineerde vervoer (PACT), een programma dat een voorloper is van „Marco Polo I”.

    2.3.7

    Deze projecten zijn in beginsel zeer interessant en een opsteker voor de in uitvoering zijnde acties; het Comité wil te zijner tijd heel graag op de hoogte worden gebracht van concrete en goed benutte resultaten van het lopende programma „Marco Polo I”.

    2.4   Het programma „Marco Polo II” (2007-2013)

    2.4.1

    In het voorstel „Marco Polo II” worden de drie huidige acties gehandhaafd:

    modal shift (aanloopsteun),

    katalysatoracties,

    gemeenschappelijke leeracties.

    2.4.2

    In het voorstel voor het nieuwe programma is sprake van een groter geografisch gebied, nu er rekening gehouden wordt met het Europa van de 25, de andere kandidaat-lidstaten, en de EVA- en EER-landen. Het Comité onderschrijft deze aanpak en deelt de vaststelling van de Commissie dat de productie en de kenmerken van de leveringsketen uiteraard niet ophouden bij de grenzen van de EU-25. Het wil wel aantekenen dat het graag zou zien dat de Commissie aan het begin van deze zin, na de woorden „de productie” de woorden „de handel” toevoegt.

    2.4.3

    Het Comité wil dat de Commissie de Donau-corridor VII als voorbeeld noemt, omdat die corridor kenmerkend is voor dit „zeer grote Europa” vanwege zijn intermodale vervoersinfrastructuur waarin alle vervoerswijzen met elkaar zijn gecombineerd:

    binnenvaart door een ononderbroken verbinding tussen de Noordzee en de Zwarte Zee, met het middelpunt in Oostenrijk, op circa 1500 km afstand van de uiteinden;

    weg- en spoorvervoer, dat dankzij overslagplatformen grote gebieden aan weerskanten van de rivier bestrijken;

    zeevaart en een combinatie met binnen- en zeevaart, die de rivier in het westen via de verbinding Rijn-Main-Donau verlengen naar de Kanaaleilanden en de Noordzee, en in het oosten via de Zwarte Zee naar Rusland (Wolga), de Oekraïne en Turkije.

    2.4.4

    Daarnaast zijn in het voorstel „Marco Polo II” twee nieuwe types actie opgenomen:

    de snelwegen op zee, een begrip waarover het Comité zich al herhaaldelijk heel positief heeft uitgelaten. Het zeer grote Europa „beschikt” van nature over duizenden kilometers zeekust, honderden havens en mondingen van kleine of grote rivieren die evenzovele potentiële toegangspoorten vormen tot het achterland en het vasteland. Het is dus zaak om overal projecten voor het vervoer en de distributie van goederen aan te moedigen en te steunen op voorwaarde dat het aantal multimodale overslagplatformen aan de zeekust of in riviermondingen wordt uitgebreid;

    acties voor verkeersvermijding, een overduidelijk concept voor de rationalisering van de productie, de distributie en de verdeling en het voorkomen van onnodig vervoer, bijvoorbeeld

    doordat goederen in gedehydrateerde vorm worden vervoerd, waarna het onttrokken water daaraan bij aankomst weer wordt toegevoegd;

    doordat de plaatsen waar de samenstellende delen worden vervaardigd dichter bij de montage-installaties worden gesitueerd, omdat er dan geen vervoer over lange afstand hoeft plaats te vinden.

    Het Comité staat achter initiatieven en projecten die hiertoe ontwikkeld worden.

    2.4.5

    De Commissie streeft naar meer synergie in het spoorvervoer en beveelt bijvoorbeeld aan om sporen te reserveren voor snelle treinen die alleen voor vrachtvervoer en exprespost worden ingezet. Het Comité staat achter dergelijke projecten, ook al is het van oordeel wat exprespost betreft dat het leeuwendeel van de correspondentie nu al, en meer nog in de toekomst, kan worden geregeld door de overdracht van informatie via elektronische post.

    2.4.6

    Bovenop de noodzaak om hogesnelheidsverbindingen aan te leggen voor vrachtvervoer, moet voor eens en voor altijd worden gegarandeerd dat het materieel, de uitrusting en de spoorwegregelingen interoperationeel zijn. Verder, zonder de aanleg van nieuwe spoorlijnen af te wachten, dienen de mogelijkheden van het bestaande netwerk te worden benut. Daarbij moet ook worden bestudeerd hoe niet langer gebruikte spoorlijnen of spoorlijnen die worden onderbenut omdat reizigers voor andere vervoerswijzen (m.n. de hogesnelheidstreinen) zijn gaan kiezen, weer ten nutte kunnen worden gemaakt.

    2.4.7

    Het Comité verzoekt de Commissie dus om de lidstaten opnieuw uit te nodigen om de balans op te maken van de mogelijkheden om bestaande, uit gebruik genomen lijnen of lijnen met weinig verkeer in ere te herstellen door ze te bestemmen voor goederenvervoer. Deze oproep geldt in het bijzonder voor het spoorwegnetwerk, maar ook voor het netwerk van vaarwegen. Gelet op de duurzame ontwikkeling moet er immers steeds gekozen worden voor snellere en voordeliger oplossingen dan het wegvervoer.

    2.4.8

    Om het vrachtvervoer per spoor, evenals alle andere alternatieven voor het wegvervoer, geloofwaardiger te maken bevestigt het Comité opnieuw dat het tijd is om woorden in daden om te zetten door meer middelen te reserveren of uit te trekken voor infrastructuur voor spoorwegen, zee- en binnenvaart dan nu het geval is. Daarbij moet met name worden gedacht aan de financiering van projecten voor trans-Europese vervoersnetwerken en van projecten in de nieuwe lidstaten en het Balkangebied.

    2.4.9

    Het Comité stelt met tevredenheid vast dat de Commissie de nadruk legt op de aanzienlijke vraag uit het bedrijfsleven voor de financiering van de vereiste toereikende infrastructuur voor de uitvoering van de in het programma „Marco Polo” opgenomen acties. Wat de financiering van ondersteunende infrastructuur betreft, verwijst het Comité naar zijn al in advies CES 842/2002 over „Marco Polo I” in die zin geformuleerde verzoek.

    3.   Bijzondere opmerkingen over het voorstel voor een verordening „Marco Polo II”

    3.1   Artikel 1: onderwerp

    3.1.1

    Het Comité stelt vast dat de Commissie in 2004 haar voorstel voor een verordening voor de periode 2007-2013 indient. Door die vroegtijdige indiening van een voorstel kan waarschijnlijk de continuïteit van het Marco Polo-programma worden gegarandeerd en kan vertraging, zoals geconstateerd bij de lancering van „Marco Polo I” in 2001-2002, worden voorkomen. Aangezien de Commissie thans nog niet echt de balans kan opmaken van de uitvoering van het programma „Marco Polo I”, kan op grond van deze toekomstgerichte aanpak „een beheerscomité (worden belast) met de continue follow-up van de gelanceerde acties om, halverwege het programma „Marco Polo I”, de nodige aanpassingen aan te kunnen brengen aan Marco Polo II”, zoals het Comité in zijn advies CES 842/2002 had gevraagd.

    3.2   Artikel 2: definities

    3.2.1

    Het Comité tekent aan dat in de omschrijving van  „consortium”  van ondernemingen sprake is van minstens twee ondernemingen. Het Comité herhaalt zijn eerdere verzoek volgens welk een „consortium” bestaat uit „elke formele of informele regeling waaronder ten minste twee ondernemingen, die niet tot hetzelfde concern behoren en geen dochterondernemingen van elkaar zijn, samen een actie uitvoeren….”

    3.3   Artikel 3: werkingssfeer

    3.3.1

    Het Comité herhaalt zijn in advies CES 842/2002 geformuleerde verzoek, erop wijzend dat de voorgestelde regelgeving te beperkend is, omdat bij de acties ten minste twee staten of één staat en een gebied in een nabijgelegen derde land betrokken moeten zijn. Het Comité meent dat er lokale acties zijn in één staat waarvan het effect ten goede komt aan elke gebruiker van vervoerswijzen die door de betrokken staat leiden (bijv. acties voor het gebruik of de ontwikkeling van multimodale platformen op een infrastructuurknooppunt in één staat).

    3.3.2

    Het Comité waardeert de uitbreiding van de werkingssfeer naar derde landen, of die kandidaat-lidstaat zijn of niet, en stelt vast dat de kosten van de acties die in deze gebieden plaatsvinden, niet onder het programma vallen, behalve in de omstandigheden die vermeld worden in de leden 3 en 4 van dit artikel.

    3.3.3

    Ter wille van de samenhang wenst het Comité evenwel dat in de verordening duidelijk wordt bepaald dat het bij de financiering van acties in derde landen vooral moet gaan om acties ter ontwikkeling van andere vervoerswijzen dan het wegvervoer of ter stimulering van de intermodaliteit.

    3.4   Artikel 4: in aanmerking komende kandidaten en begunstigden

    3.4.1

    Mits rekening gehouden wordt met zijn opmerking over de samenstelling van een „consortium” stemt het Comité in met artikel 4. Het benadrukt echter, evenals in advies CES 842/2002, dat in uitzonderingsgevallen waarbij acties in één land plaatsvinden, de verplichting dat bedrijven gevestigd moeten zijn in minstens twee lidstaten of in één lidstaat en een derde land, niet opgaat.

    3.5   Artikel 5: in aanmerking komende acties en financiële voorwaarden

    3.5.1

    In zijn advies CES 842/2002 over Marco Polo I (par. 3.5, 3.6 en 3.7) had het Comité al vastgesteld dat de minimale subsidiedrempels per actie te hoog waren. Het verzocht de Commissie om de door haar voorgestelde drempelbedragen als volgt te halveren:

    voor modal-shiftacties: van 1 miljoen euro naar 500.000 euro;

    voor katalysatoracties: van 3 miljoen euro naar 1,5 miljoen euro;

    voor gemeenschappelijke leeracties: van 500.000 euro naar 250.000 euro.

    3.5.2

    Het Comité constateert dat de Commissie (in de bijlage met de financiële voorwaarden, die worden genoemd in artikel 5 van haar voorstel) voor Marco Polo II indicatieve minimumdrempels voor subsidiëring van acties voorstelt die te hoog zijn, behalve voor de gemeenschappelijke leeracties, waarvoor de drempel is teruggebracht tot 250.000 euro, zoals het Comité had verzocht. Volgens het Comité moeten de drempels beslist nog lager, en dus stimulerender worden om ervoor te zorgen dat er meer projecten worden voorgesteld. Die zullen dan wel bescheidener zijn, maar op lokaal niveau veel doeltreffender.

    3.5.3

    Bijgevolg wil het Comité dat:

    de subsidiedrempels er als volgt komen uit te zien:

    voor modal-shiftacties: 500.000 euro, in plaats van 1 miljoen euro;

    voor katalysatoracties: 1,5 miljoen euro, in plaats van 3 miljoen euro;

    voor de acties voor snelwegen op zee: 2 miljoen euro, in plaats van 4 miljoen euro;

    voor de acties voor verkeersvermijding: 500.000 euro, in plaats van 1 miljoen euro;

    de minimale subsidiedrempel voor gemeenschappelijke leeracties 250.000 euro blijft, zoals al door de Commissie wordt voorgesteld;

    een speciale categorie wordt toegevoegd voor de combinatie binnenvaart- en zeevervoer en de binnenvaart alleen, met een minimale subsidiedrempel van 500.000 euro. De drempel van 4 miljoen euro (terug te brengen tot 2 miljoen euro volgens het Comité) is gezien de omvang van de schepen en de over zee vervoerde hoeveelheden goederen, aanvaardbaar voor de snelwegen op zee maar niet afgestemd op de binnenvaart.

    3.5.4

    Tot slot stemt het Comité ermee in dat er maximumtermijnen komen voor de uitvoering van de diverse acties, waarbij voltooiing op de streefdatum een voorwaarde is voor subsidie. Volgens het Comité is een termijn van 36 maanden voor de modal-shiftacties evenwel te kort; deze zou, evenals voor de andere acties, 60 maanden moeten bedragen.

    3.6   Artikel 11: budget

    3.6.1

    Het Comité heeft al eerder te kennen gegeven dat het niet over de vereiste inlichtingen beschikt om een oordeel te vellen over het bedrag van 740 miljoen €, dat de Commissie voor het programma „Marco Polo II” wil uittrekken. Het stelt eenvoudigweg vast dat de Commissie meent dat met een budget van 740 miljoen euro 5 miljard euro aan milieu- en sociale voordelen kan worden bereikt (zie par. 1.4).

    3.6.2

    Het Comité zou graag zien dat de Commissie in de loop van 2005, halverwege het programma „Marco Polo I”, een overzicht bekendmaakt van geslaagde projecten en de tot nu toe bereikte besparingen.

    3.6.3

    Zoals het Comité in zijn advies CES 842/2002 had opgemerkt, zou de Commissie tijdens de looptijd van het programma het budget naar boven moeten bijstellen om over aanvullende middelen te beschikken als het aantal relevante projecten toeneemt.

    3.7   Artikel 14: evaluatie

    3.7.1

    Het Comité stelt met genoegen vast (omdat het hierom in zijn advies CES 842/2002 had gevraagd) dat de Commissie uiterlijk 30 juni 2007 hem, en tegelijk het Europees Parlement en het Comité van de Regio's, een beoordelingsverslag zal voorleggen over de resultaten van het programma „Marco Polo I” in de periode 2003-2006.

    3.7.2

    Het wenst te beschikken over toereikende inlichtingen om een advies en eventuele voorstellen te formuleren teneinde het programma Marco Polo II indien nodig aan te passen. Dat programma gaat op 1 januari 2007 van start en is dan dus in de eerste fase van zijn tenuitvoerlegging.

    4.   Conclusies

    4.1

    Het Comité onderschrijft het programma „Marco Polo II”, evenals het geval was met het programma PACT en het programma „Marco Polo I”. Dankzij deze drie programma's kunnen initiatieven worden uitgevoerd die de milieuprestaties van systemen voor goederenvervoer verbeteren. Uit de voorgenomen verhoging van het budget, van 100 miljoen euro voor „Marco Polo I” tot 740 miljoen euro voor „Marco Polo II” blijkt de wil van de EU om snel tot een beter duurzaam beheer te komen van het goederenvervoer.

    4.2

    Om de door de Commissie gewenste overheveling van vracht te bereiken, wil het Comité hier verwijzen naar enkele maatregelen die het eerder heeft gesuggereerd, namelijk in zijn advies CES 842/2002 van 17 en 18 juli 2002 betreffende „Marco Polo I”:

    om de verschillende vervoerswijzen beter met elkaar te laten concurreren, verdient het aanbeveling meer controles uit te voeren op de naleving van sociale wetgeving en strengere sancties op te leggen in geval van overtredingen;

    de door het programma begunstigde ondernemers dienen zich ertoe te verbinden om het blijvende karakter van de nieuwe diensten van algemeen belang te garanderen om de betrouwbaarheid daarvan te staven;

    met het programma moeten ook projecten gefinancierd kunnen worden voor acties op het grondgebied van maar één lidstaat, op voorwaarde dat het internationale vervoer over het grondgebied van die lidstaat daar profijt van trekt;

    er moet een voor alle gebruikers bestemde Europese Gids van alle multimodale platforms en hun kenmerken worden opgesteld;

    tot de voor „Marco Polo II” in aanmerking komende projecten moeten ook acties behoren waarbij het vervoer van vloeistoffen per pijp- of gasleiding wordt gecombineerd met een „break-off” terminal op een multimodaal platform.

    4.3

    Om de binnenvaart en het gecombineerde binnenvaart- en zeevaartvervoer profijt te laten trekken van het Marco Polo-programma wil het Comité dat er een speciale categorie komt, met een verlaagde minimale subsidiedrempel van 500.000 euro. De binnenvaart kan immers niet vergeleken worden met de zeevaart, waarvoor de vereiste investeringen evenredig zijn met de omvang van de schepen.

    4.4

    Het Comité wil er samen met de Commissie over gaan nadenken hoe van de praktijk van de „nulvoorraad” kan worden overgestapt op die van de „circulerende voorraad” als de goederen niet dringend geleverd moeten worden (voor sommige zware goederen moet uitsluitend de leveringsdatum nagekomen worden).

    Brussel, 9 maart 2005

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Anne-Marie SIGMUND


    Top