EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52004IE1655

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Relaties tussen generaties

PB C 157 van 28.6.2005, p. 150–154 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

28.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 157/150


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Relaties tussen generaties

(2005/C 157/28)

Op 29 januari 2004 heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité besloten, overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde, een advies op te stellen over „Relaties tussen generaties”.

De gespecialiseerde afdeling „Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 25 november 2004 goedgekeurd. Rapporteur was de heer BLOCH-LAINÉ.

Het Comité heeft tijdens zijn 413e zitting op 15 en 16 december 2004 (vergadering van 16 december) het volgende advies uitgebracht, dat met 143 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 9 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Woord vooraf

1.1

De opbouw van de relaties tussen generaties (1) is een van de meest doorslaggevende factoren voor de mate van samenhang van een samenleving, en dus ook van onze samenlevingen en van het zich ontwikkelende geopolitieke geheel dat de UNIE is.

1.2

Kenmerkend voor de Europese naties is de vergrijzing van hun bevolking. Dit fenomeen heeft vérstrekkende gevolgen en stelt de betrokken landen voor complexe uitdagingen die goed moeten worden ingeschat en moeten worden beheerst via een zo goed mogelijk gestructureerde aanpak en de nodige vooruitziendheid. Het is aan de betrokken landen om in dit verband een „beleid voor alle leeftijdsgroepen” (2) uit te stippelen, dat niet is gebaseerd op voorbijgaande, fragmentarische en geïsoleerde acties maar op een algemene en systematische totaalstrategie die erop gericht is op lange termijn het wederzijds begrip en de solidariteit te bevorderen tussen het steeds grotere aantal generaties die op hun grondgebied samenleven en met elkaar omgaan.

1.3

Bij het opmaken van de balans van de toestand terzake wordt echter al gauw duidelijk dat, ongeacht de nationale verschillen en specifieke kenmerken, er nog een lange weg moet worden afgelegd. Het Europees Economisch en Sociaal Comité is van mening dat deze problematiek van cruciaal belang is voor de toekomst van Europa en is dan ook van plan er met name in zijn toekomstige werkprogramma bijzondere aandacht aan te blijven schenken.

Motivering en belang van onderhavig advies zijn aldus duidelijk. Bedoeling is voorts:

eerst enkele vaststellingen en overwegingen in herinnering te brengen (2);

vervolgens enkele richtsnoeren en aanbevelingen te formuleren (3).

2.   Vaststellingen en overwegingen

2.1

Terecht moet worden vastgesteld dat onze landen en gemeenschappelijke instellingen de laatste vijftig jaar geen optimaal gebruik hebben weten te maken van de prognose-instrumenten en -technieken die hun — meer dan ooit te voren — ter beschikking staan om maatregelen op het bedoelde gebied te ontwikkelen en ten uitvoer te leggen, ofwel om de meest geschikte methode te vinden om op die verschillende facetten en onderdelen van de problematiek in te spelen.

2.1.1

Bij het formuleren van een dergelijke stellingname moeten evenwel o.m. de hierna volgende drie misvattingen worden vermeden.

2.1.1.1

Om te beginnen is er de uitspraak als zou het zeer gemakkelijk zijn precieze prognoses te maken. Dit is geenszins het geval. De demografische wetenschap maakt het weliswaar mogelijk aan de hand van beproefde methoden duidelijke perspectieven op middellange tot lange termijn te schetsen, maar deze scenario's kunnen, zoals bekend, door vrij toevallige economische, sociologische of politieke variabelen gemakkelijk overhoop worden gehaald. Zo vertonen bv. geboorten, overlijdens en migratiestromen van nature al schommelingen, maar hangen zij tegelijk ook af van externe, extrinsieke factoren als economische groei of stagnatie, sociale onzekerheid, de evolutie van zeden en gewoonten, het politieke klimaat en het vertrouwen van de burgers in de toekomst. Bovendien stellen deskundigen aan de hand van demografische gegevens centrale hypothesen op, die op gemiddelden zijn gebaseerd. Deze gemiddelden verschillen evenwel naar gelang van de deskundige die ze heeft berekend.

2.1.1.2

Ook zou het verkeerd zijn weldoordachte en duurzame programma's van de laatste vijftig jaar op het gebied van gezondheid, sociale bescherming, solidariteit, opleiding, voorzieningen en infrastructuur, landinrichting, sociale dialoog, verenigingsleven, enz., en de daarmee bereikte resultaten te onderwaarderen.

2.1.1.3

Een derde fout zou zijn, innoverende, toekomstgerichte en veelbelovende initiatieven, die de Raad, het Europees Parlement en de Commissie op tal van gebieden op touw hebben gezet of zetten, te minimaliseren.

2.1.2

Sinds het einde van WO II is er evenwel een duidelijk gebrek aan inzicht en vooruitziendheid wat de aanpak van bepaalde, op sociaal vlak gevaarlijke gevolgen van de vergrijzing van de bevolking van onze landen betreft. Dit demografische fenomeen is het gevolg van twee, reeds geruime tijd voorspelde en vastgestelde tendensen: de verlenging van de levensduur en de daling van het geboortecijfer. Ongeacht de diagnostische nuanceverschillen van de demografen, twijfelt niemand eraan dat dit een onontkoombaar verschijnsel is.

2.1.3

Men moet zich geen illusies maken: er kunnen tal van gebreken, vergetelheden of vergissingen kunnen worden vastgesteld bij de proactieve aanpak van de huidige situatie, die zich echter ook bestendigt en waarbij niet langer twee, maar steeds vaker drie of vier generaties in de EU-landen gedwongen zijn samen te leven.

2.1.4

De gebieden waarop de aanpassingen tekortschieten, zijn helaas talrijk. Zo kan o.m. worden gedacht aan:

de financiering van de pensioenen. In vele lidstaten heeft men, op zijn zachtst gezegd, veel te lang gewacht om het probleem aan te pakken en heeft men te laat en onder druk van de omstandigheden maatregelen genomen, d.w.z. in conflictuele situaties die voorkomen hadden kunnen worden;

de posities van steeds meer verschillende leeftijdscategorieën binnen ondernemingen en besturen en de bijdragen van iedere afzonderlijke categorie aan het functioneren ervan. Soms zijn er maatregelen getroffen om personeelskwesties op te lossen en werkingskosten te verlichten zonder dat men voldoende heeft stilgestaan bij de „collaterale schade” en de ongunstige gevolgen van kortetermijnoplossingen;

voortgezette opleiding. Problemen i.v.m. de verlenging van de duur van het beroepsleven werden al te vaak verwaarloosd wanneer het om „oudere” werknemers ging;

stadsplanning, woonomstandigheden, inplanting van collectieve en commerciële voorzieningen. Bij de denkbeelden die zich op dit gebied het meest deden gelden, werden vaak de specifieke behoeften van jongeren, ouderen en (al dan niet traditionele) gezinnen over het hoofd gezien;

overdracht van materiële goederen. De juridische en fiscale bepalingen werden nauwelijks heroverwogen of aan de demografische ontwikkelingen aangepast;

links tussen leren en werken. Op dit gebied hebben slechts enkele landen vorderingen gemaakt en vertonen de meeste een achterstand;

behoud, opwaardering, gebruik en verspreiding van ervaring en collectief geheugen. Door de technologische vooruitgang, de vernieuwingen op managementgebied, het op een voetstuk plaatsen van alles wat jong is, heeft men over het hoofd gezien dat men aldus ook waardevolle kennis, vaardigheden, ervaring en collectief geheugen verloren dreigde te laten gaan;

cultuur. Soms is er misschien te veel welwillende aandacht besteed (3) aan opkomende cultuurverschijnselen die de hemel in werden geprezen en heeft men onvoldoende onderscheid gemaakt tussen modeverschijnselen en innovaties die tot duurzame vooruitgang leiden. Sommige zaken werden in de vergeethoek geduwd en de verschillende generaties hebben gevoelens van minachting, vrees en afwijzing ontwikkeld, waardoor er tussen hen een kloof is ontstaan.

2.1.5

Geldigheid van de indicatoren voor het welzijn van de diverse leeftijdsgroepen. Het EESC is ingenomen met de werkzaamheden die zijn verricht door het subcomité „Indicatoren” van het coördinatiecomité voor sociale bescherming, en met name met de definitie (of verfijning van vorige definities) van de voorgestelde indicatoren. Hierdoor is het nu mogelijk een aantal indicatoren m.b.t. het armoederisico naar leeftijdsgroep op te splitsen. Het Comité zou graag zien dat deze werkzaamheden worden voortgezet, vooral omdat op die manier een reeks indicatoren op basis waarvan het welzijn van de verschillende leeftijdsgroepen zowel kwantitatief als kwalitatief steeds beter kan worden geëvalueerd, kan worden ontwikkeld en verbeterd.

3.   Richtsnoeren en aanbevelingen

3.1

Waarom is men de laatste jaren al te vaak aan deze cruciale vragen voorbijgegaan? Deze belangrijke en omvangrijke problematiek vergt sociologisch en politiek onderzoek, en ook in dit advies kan men er zich dus niet met een oppervlakkige uiteenzetting van afmaken. Hoe dan ook staat het als een paal boven water dat het Comité een adviesorgaan is dat minder dan besluitvormers aan momentane verplichtingen en druk is blootgesteld. Door de verscheidenheid van zijn leden en hun gewoonte om in alle vrijheid en duurzaam samen te werken en hun ervaringen, kennis, informatie, bekommernissen, intuïties en analyses uit te wisselen, door hun bekwaamheid om methodes voor te stellen, en door het feit dat zij ingeworteld zijn in en zich inzetten voor wat „participatieve democratie” wordt genoemd, beschikt het Comité over evenzovele potentiële troeven en kansen, die het meer dan ooit kan en moet aangrijpen. Dit geldt met name voor het werkterrein „Relaties tussen generaties”.

3.1.1

Om een dergelijk complex werkgebied aan te pakken, dient men de nodige voorzichtigheid en scherpzinnigheid aan de dag te leggen.

3.1.1.1

Het EESC moet zijn plaats kennen en vermijden buitensporige doelstellingen na te streven die niet stroken met zijn middelen of opdracht.

3.1.1.2

Anticiperend onderzoek, ook wel „verkennend” onderzoek genoemd, mag niet worden verward met planning of futurologie.

3.1.1.3

De meest vooraanstaande wetenschappers wijzen er graag op dat hun kennis slechts gebaseerd is op een opeenvolging van stellingen „in afwachting van het bewijs van het tegendeel”. Welnu, economie is geen exacte wetenschap en sociologie nog minder. Er is dus geen reden waarom sociaal-economisch verkennend onderzoek aan het gevaar van dwaling zou ontsnappen.

3.1.1.4

Van de talrijke werkterreinen die relaties tussen generaties betreffen, zijn er sommige waar herstelacties nodig zijn. Op andere werkgebieden zijn bijsturingen nodig en op weer andere een groot onderzoeks- en innoverend vermogen. Het is van belang om die verschillende behoeften goed te definiëren en van elkaar te onderscheiden, en om zich in ieder geval te hoeden voor gevaarlijke of steriele utopieën.

3.1.2

De methode die het EESC wil hanteren om zijn rol terzake, overeenkomstig zijn ambities, terdege te kunnen spelen, bestaat erin zo nauw mogelijk samen te werken met de EU-instellingen, nl. Raad, Europees Parlement en Commissie. Die gedragslijn is ingegeven door de bovenstaande overwegingen (par. 2.1.1.3 en 3.1.2) en door de wil om zowel de letter als de geest van de institutionele teksten te respecteren, maar is gewoon ook een kwestie van gezond verstand.

3.1.2.1

Het werkgebied van „relaties tussen generaties” is bijzonder omvangrijk. Bij deze eerste benadering kon het niet de bedoeling zijn om meer dan een vrij algemene inventaris ervan op te maken.

3.1.2.2

Het Comité wil in dit eerste advies over dit onderwerp de aandacht van de EU-instellingen vestigen op een lijst van thema's die het samen met hen, indien zij dit wensen, zou kunnen behandelen, volgens nog overeen te komen procedures en met de wil om de werkzaamheden te coördineren. In deze lijst zijn de volgende onderwerpen, zonder rangorde naar prioriteit, opgenomen:

Reikwijdte, belang en grenzen van taken en verantwoordelijkheden die in de toekomst aan familieleden m.b.t. de organisatie van de samenleving kunnen worden toegekend: kinderen, volwassenen, ouders, grootouders.

Toegang tot de arbeidsmarkt voor vrouwen en collectieve opvangvoorzieningen voor kinderen.

Eenzaamheid en afzondering in de Europese samenlevingen: ouderen (4), kansarme jongeren, armoede tijdens de kindertijd.

Generatiegebonden verwachtingspatronen en solidariteit tussen generaties: hoe op sociaal en politiek gebied goede keuzes te maken — waarbij dus met de toekomst rekening wordt gehouden — gelet op de actuele verplichtingen en de druk van de omstandigheden en het feit dat de toekomstige betrokkenen er nog niet zijn om voor hun rechten op te komen?

Denkbeelden en keuzes op het gebied van stadsplanning, woonomstandigheden en relaties tussen generaties: hierbij zijn de aanzienlijke behoeften van specifieke generaties de laatste jaren vaak over het hoofd gezien. Het gaat hier met name over problemen die voortvloeien uit:

de (welkome) ontwikkeling van zelfstandig wonen van ouderen en hun relaties met jongere generaties, met kinderen en jongeren;

het gedwongen samenwonen met jonge, alleenstaande volwassenen (studenten, jonge werknemers) in gezinswoningen die daarvoor niet geschikt zijn;

de niet-tijdelijke of segrerende huisvesting van zogenaamde „moeilijke” gezinnen.

Welke nuttige rol kan en moet „participatieve democratie” spelen bij de opbouw van relaties tussen generaties?

3.2

Het Comité heeft besloten om nu reeds, in de vorm van aanbevelingen, in het bijzonder en op kortere termijn de aandacht te vestigen op twee aspecten van de algemene thematiek, waarvoor ook kan worden samengewerkt met de EU-instellingen, indien deze dit wensen.

3.2.1

De duur van het beroepsleven: deze problematiek toont zeer duidelijk aan hoezeer de Europese landen in doorzicht en vooruitziendheid tekortschieten ten aanzien van de uitdagingen waarmee zij als gevolg van de reeds lang voorziene vergrijzing van hun bevolkingen worden geconfronteerd.

3.2.1.1

De inkorting van loopbanen leidt tot een verlies aan economisch, sociaal en cultureel potentieel. Ook werden daarmee niet de verwachte resultaten geboekt wat arbeidsverdeling en bevordering van de werkgelegenheid voor jongeren betreft. Deze maatregel wordt in tal van landen beschouwd en gebruikt als „regulation value”, als een kortzichtige oplossing.

3.2.1.2

Bij zowel besluitvormers als ondernemingen en in de publieke opinie hebben vooroordelen en vooringenomenheid er ten onrechte toe geleid dat oudere werknemers beschouwd worden als personen die zich niet erg goed aan de ontwikkeling van productietechnieken en managementmethoden kunnen aanpassen en de productiviteitsgroei afremmen.

3.2.1.3

Reeds enkele jaren worden echter pertinente analyses, duidelijke waarschuwingen en nuttige aanbevelingen geformuleerd. In dit verband zij vooral verwezen naar de doordachtheid, de continuïteit en de hoge kwaliteit van de werkzaamheden die de Commissie op dit gebied heeft verricht. Tevens moet worden herinnerd aan de belangrijke inspanningen van de OESO heeft, evenals van diverse onderzoeksinstellingen, beroepsorganisaties en sociaal-economische raden van verschillende landen.

3.2.1.4

De verschillende maatregelen die kunnen worden genomen om deze tendens om te buigen, zijn thans tamelijk goed vastgesteld en bekend: verhoging van de inzetbaarheid van de oudste werknemers door de methoden voor permanente vorming te perfectioneren; verbetering van de kwaliteit van de arbeidsplaatsen en invoering van flexibelere arbeidstijden teneinde een beter evenwicht tussen werk en privé-leven te garanderen; ontwikkeling van teams van gemengde leeftijdsgroepen in bedrijven en bij bestuurlijke overheden; vergroting van het zelfvertrouwen van oudere werknemers; versterking van de maatregelen tot bescherming van de gezondheid van oudere werknemers; verbetering van de loopbaanplanning op lange termijn; invoering van stimulansen op het gebied van pensioenen en belastingen, enz.

3.2.1.5

De wil om de duur van het beroepsleven in Europa, via aanmoediging tot vrijwillige keuzes, te verlengen, is duidelijk door de Raad van de EU, met name in Lissabon en Stockholm, tot uiting gebracht.

3.2.1.6

Niettemin kan, behalve in een zeer gering aantal landen, worden vastgesteld dat:

de fiscale en socialezekerheidsregelingen, de cao's en de bedrijfsovereenkomsten kenmerken vertonen en bepalingen bevatten die duidelijk, en al dan niet expliciet, tot vervroegde uittreding aanzetten;

de verklaringen en intenties die tijdens de bijeenkomsten van de Raad worden geformuleerd, niet altijd in de lidstaten zelf evengoed in daden worden omgezet.

3.2.1.7

Aangenomen wordt dat de heersende tendensen en gewoonten niet in een handomdraai zullen kunnen worden veranderd.

Gezien de kracht van gewoonten, de verscheidenheid van soorten, grootten en „culturen” van bedrijven en bestuurlijke overheden, alsmede de normale en begrijpelijke moeilijkheden bij het voeren van de sociale dialoog, met name over een dergelijk onderwerp, kan men immers niet zomaar de afschaffing van sociale verworvenheden bepleiten, tenzij men meteen op een mislukking wil afstevenen. Om de gewenste ontwikkeling te realiseren zullen vrij complexe globale strategieën moeten worden gehanteerd. Een verandering zal ongetwijfeld tamelijk veel tijd vergen. Dit is een reden te meer om geen tijd te verliezen en deze strategieën zonder dralen uit te stippelen en toe te passen.

3.2.2

Het Comité geeft stellig de wens te kennen dat de besluitvormers van de Unie, d.i. de leden van het Europees Parlement en van de Raad, zich er in de landen die hen hebben gekozen of gemandateerd, duidelijker, preciezer en actiever voor zouden inzetten dat de daad bij het woord wordt gevoegd. In het gemeenschappelijk belang van een Europese Unie die zich ten doel heeft gesteld op economisch vlak een voortrekkersrol te spelen in de wereld, moeten zij er aldus toe komen om:

binnen de wettelijke of contractuele regelingen die in hun respectieve landen bestaan, de bepalingen op te sporen die expliciet of impliciet de vrijwillige verlenging van het beroepsleven ontmoedigen;

beter en meer dan thans het geval is, de aanbevelingen van de Commissie te doen doordringen en ervoor te zorgen dat haar richtlijnen sneller en doortastender worden toegepast;

voorlichtings-, aanmoedigings- en overredingsacties te voeren bij de besluitvormers en de economische en sociale partners, en beter te communiceren met de media van hun respectieve landen.

3.2.3

Herstel van het evenwicht tussen de leeftijdsstructuren in Europa. Hierbij volstaat het te wijzen op de in tal van studies geschetste alarmerende vooruitzichten betreffende de gevolgen die de daling van de vruchtbaarheid en van het geboortecijfer op de demografische situatie van de Europese Unie zal hebben: ontoereikende generatievernieuwing, die zeker niet door de immigratiestromen gecompenseerd zal worden, waardoor de positie van Europa in de wereld ongetwijfeld zal worden verzwakt en die binnen Europa onherroepelijk aanleiding zal geven tot economische en financiële moeilijkheden, alsmede tot ongewenste breuken en conflicten tussen generaties.

3.2.3.1

Als men van mening is dat op lange termijn gestreefd moet worden naar het herstel van het evenwicht tussen de leeftijdsstructuren in de Europese landen, dan moet de Europese Unie zich tot taak stellen de nataliteit in haar lidstaten nog meer te stimuleren en zich met het oog daarop meer met het gezinsbeleid in de betrokken landen bezighouden. Men kan de Unie niet verwijten dat zij het gezinsbeleid uit het oog is verloren: de Raad heeft immers meermaals voorstellen in dit verband behandeld. De communautaire richtsnoeren blijven evenwel nog fragmentarisch en gericht op weliswaar gerechtvaardigde en interessante, maar zeer gedeeltelijke doelstellingen (5).

3.2.3.2

Het is vanzelfsprekend niet gemakkelijk om op dit gebied meer en betere resultaten te behalen, omdat het door de lidstaten gevoerde beleid zeer heterogeen is, omdat geboorten bevorderend beleid duur is en last but not least de meningen bij zowel deskundigen als besluitvormers sterk uiteenlopen wat de effectieve impact en de specifieke doeltreffendheid van dergelijk beleid betreft. Ondanks deze overwegingen, hoe zwaarwegend ook, kunnen de EU-instellingen zich volgens het EESC toch niet afzijdig blijven houden.

3.2.3.3

Het Comité zou graag zien dat de EU-instellingen een echte strategie terzake uitstippelen en daarbij met de talrijke aspecten van de problematiek rekening houden, alsmede dat zij met name de lidstaten aansporen een gezinsbeleid te voeren dat erop gericht is het evenwicht tussen de leeftijdsstructuren in de EU-landen op lange termijn te herstellen.

3.2.3.4

Het EESC wil graag actief en binnen de grenzen van zijn mogelijkheden deelnemen aan de werkzaamheden die nodig zijn voor de ontplooiing van een dergelijk initiatief.

4.   Conclusie

4.1

De samenlevingen in Europa, evenals de Europese samenleving die al die samenlevingen thans samen tot stand brengen, worden steeds en zullen ook in de toekomst geconfronteerd worden met het risico dat zich sociale, politieke, etnische en culturele breuken voordoen. Het is zaak alles in het werk te stellen om te voorkomen dat hier ook nog een breuk tussen generaties bij komt.

4.2

De problemen die voortvloeien uit de relaties tussen generaties zijn van nature langetermijnkwesties. Hetzelfde geldt dus ook voor het vinden van oplossingen voor die problemen.

4.3

De veelheid en complexiteit van sectorale aspecten waarmee rekening moet worden gehouden, beletten niet dat een globale en systemische prospectieve aanpak moet worden uitgewerkt en ontwikkeld. Net als op andere gebieden kan het ene aspect ook hier niet los van het andere worden bekeken. Voorts zou een goede aanpak van de problemen tussen generaties ook op economisch vlak zeer gunstige gevolgen hebben.

4.4

Ook al mag enerzijds niet overhaast te werk worden gegaan en moet het subsidiariteitsbeginsel uiteraard worden nageleefd, is het anderzijds toch ook niet wenselijk dat de Europese Unie of haar lidstaten een afwachtende of minimalistische houding aannemen.

4.5

Het EESC hecht bijzonder belang aan deze problematiek, die duidelijk steeds meer aandacht geniet maar nog niet de plaats op de politieke agenda van de lidstaten en de Unie krijgt die haar toekomt.

4.6

Onderhavig advies vormt een reactie op een uitdaging: ertoe bijdragen dat in de toekomst meer overleg wordt gepleegd over dit uiterst belangrijke thema dat een gecoördineerde en duurzame aanpak van tal van actoren vergt. Daarbij moet worden voorkomen dat kortetermijnbelangen het overwicht krijgen en moet de continuïteit van een constructief plan worden gewaarborgd. Doel is geleidelijk een nieuw pact tussen generaties in de landen van de Europese Unie tot stand te brengen (6).

4.7

Met onderhavig advies is de zaak allesbehalve afgerond. Het advies pretendeert niet kant-en-klare oplossingen te kunnen aanbieden maar vormt de eerste aanzet voor werkzaamheden van vrij lange adem.

4.8

In dit stadium zou het EESC graag zien dat er binnen een haalbare termijn een openbare conferentie over deze omvangrijke thematiek wordt georganiseerd. Daaraan zou o.m. kunnen worden deelgenomen door politieke besluitvormers, vertegenwoordigers van de Europese instellingen, actoren uit het maatschappelijk middenveld en deskundigen. Het EESC stelt zich kandidaat om een dergelijk initiatief te lanceren en de conferentie te organiseren.

4.9

De werkzaamheden van het EESC m.b.t. deze omvangrijke problematiek kunnen en moeten tijdens het gehele proces in nauwe samenwerking met de EU-instellingen worden verricht.

Brussel, 16 december2004

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

A.-M. SIGMUND


(1)  Deze relaties worden vanuit verschillende invalshoeken bekeken: economisch, sociaal, cultureel, politiek, enz.

(2)  De uitdrukking „politique des âges de la vie” is ontleend aan een in 2004 aan de Franse SER gepresenteerd rapport van de heer BILLET.

(3)  Niet altijd zonder bv. commerciële bijbedoelingen …

(4)  Zie met name het EESC-advies „In het vooruitzicht van het Zevende Kaderprogramma voor O & TO: de noodzaak van onderzoek naar demografische veranderingen - De kwaliteit van het bestaan van ouderen en technologische behoeften” – Rapporteur: mevrouw HEINISCH – CESE 1206/2004 van 15 september 2004

(5)  Gezinnen in moeilijkheden, kinderopvang, moeder- en ouderschapsverlof, enz.

(6)  Hierbij zij herinnerd aan het belang van het verslag van de groep op hoog niveau van mei 2004 over de toekomst van het sociaal beleid in de uitgebreide Unie.


Top