Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52004AE1641

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid en beroep (COM(2004) 279 def. — 2004/0084 (COD))

    PB C 157 van 28.6.2005, p. 83–86 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    28.6.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 157/83


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid en beroep

    (COM(2004) 279 def. — 2004/0084 (COD))

    (2005/C 157/14)

    De Raad heeft op 18 mei 2004 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap te raadplegen over voornoemd voorstel

    De gespecialiseerde afdeling „Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 25 november 2004 goedgekeurd. Rapporteur was mevrouw Sharma.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 413e zitting van 15 en 16 december 2004 (vergadering van 15 december 2004) het volgende advies uitgebracht, dat werd goedgekeurd met 147 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 6 onthoudingen:

    1.   Inleiding

    1.1

    Het voorstel heeft voornamelijk tot doel de wetgeving inzake gelijke behandeling transparanter te maken en te verduidelijken, alsmede een doeltreffende toepassing ervan te vergemakkelijken door het acquis te versterken en achteruitgang te voorkomen. Ter ondersteuning van de verwezenlijking van de doelstellingen van het sociaal-economische EU-beleid dat meer en betere banen voor vrouwen nastreeft, moet de wetgeving worden gebundeld in één gemakkelijk toegankelijk en leesbaar document met een duidelijke structuur.

    1.2

    Door de bepalingen van de richtlijnen betreffende toegang tot werkgelegenheid, gelijke beloning, ondernemings- en sectorale regelingen inzake sociale zekerheid, en betreffende de bewijslast samen te brengen wordt een samenhangende tekst zonder tegenstrijdige definities verkregen. In het voorstel wordt rekening gehouden met recente ontwikkelingen in de Europese jurisprudentie waarbij bestaande secundaire wetgeving in overeenstemming is gebracht met arresten van het Europees Hof van Justitie die het concept van gelijke behandeling verder hebben verduidelijkt en ontwikkeld. Door de bepalingen van richtlijnen met hetzelfde onderwerp samen te voegen kan tevens een hoog niveau van rechtszekerheid worden verzekerd, met name gelet op het nieuwe politieke klimaat waarbij wordt gestreefd naar een Unie die open is, begrijpelijk voor iedereen en van belang voor het leven van alledag.

    1.3

    Deze richtlijn is van toepassing op de beroepsbevolking, met inbegrip van zelfstandigen, werknemers wier arbeid is onderbroken door ziekte, moederschap, ongeval of onvrijwillige werkloosheid, en werkzoekenden, alsmede op gepensioneerde of invalide werknemers, en op de rechtverkrijgenden van deze werknemers, overeenkomstig de nationale wetgeving en/of praktijk.

    2.   Achtergrond

    2.1

    Met het Verdrag van Amsterdam kreeg de Gemeenschap meer bevoegdheid op het gebied van gelijke behandeling van mannen en vrouwen en werd ook de doelstelling vastgesteld om op alle gebieden van het burgerlijke leven ongelijkheden weg te werken en gelijke kansen voor mannen en vrouwen te bevorderen. Ongelijke behandeling vormt niet alleen een schending van een basisbeginsel van de Europese Unie maar zet ook een rem op de economische groei en ontwikkeling van de nationale economie.

    2.2

    Gelijke behandeling is een absolute noodzaak, wil de EU de doelstellingen van groei en duurzame ontwikkeling op economisch, sociaal en milieugebied verwezenlijken. Meer dan ooit tevoren zal Europa moeten streven naar een veel grotere arbeidsparticipatie van vrouwen, die er alleen kan komen als de voorwaarden worden gecreëerd om iedereen gelijke rechten te garanderen.

    2.3

    Uit onderzoek is gebleken dat discriminatie op basis van geslacht alsmede het ontbreken van specifieke maatregelen voor werknemers met verantwoordelijkheden voor een gezin, een aanzienlijke belemmering vormt om met name de arbeidsparticipatie van vrouwen te doen toenemen.

    2.4   Evolutie van de wetgeving inzake gelijke behandeling van mannen en vrouwen

    Gelijke behandeling van mannen en vrouwen is van cruciaal belang voor het sociale model van de Europese Unie. Reeds in 1976 werd het beginsel van gelijke beloning van mannen en vrouwen, zoals vastgelegd in artikel 119 van het EEG-Verdrag (artikel 141 van het EG-Verdrag), door het Europees Hof van Justitie een van de grondbeginselen van de communautaire wetgeving genoemd (1).

    De eerste richtlijn inzake gelijke behandeling werd in 1975 goedgekeurd en heeft betrekking op gelijke beloning (2).

    In 1976 volgde de richtlijn over gelijke behandeling op de arbeidsmarkt (3). Deze richtlijn werd in 2002 grondig gewijzigd bij Richtlijn 2002/73/EG waarin een definitie wordt gegeven van „intimidatie” en seksuele intimidatie (4).

    In 1978 werd een richtlijn inzake wettelijke socialezekerheidsregelingen goedgekeurd (5).

    In 1986 volgde de richtlijn waarbij het beginsel van gelijke behandeling in ondernemings- en sectorale regelingen inzake sociale zekerheid werd ingesteld (6). Deze richtlijn werd later gewijzigd (7).

    In 1986 kwam er een richtlijn inzake gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen, de landbouwsector daarbij inbegrepen, waarin bepalingen zijn opgenomen ter bescherming van zelfstandig werkzame vrouwen tijdens zwangerschap en moederschap. (8)

    In 1992 werd een richtlijn goedgekeurd ter bescherming van de gezondheid en de veiligheid van zwangere werkneemsters, waarin ook een wettelijk recht op zwangerschapsverlof van ten minste 14 weken, vrijstelling van arbeid voor medische controle tijdens de zwangerschap en een ontslagverbod zijn opgenomen (9).

    In 1995 werd tussen de Europese brancheoverkoepelende organisaties een raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof gesloten, die vervolgens in de vorm van een richtlijn werd goedgekeurd. In deze richtlijn wordt aangegeven dat gelijke behandeling betekent dat bepaalde maatregelen ook op mannen van toepassing moeten zijn en wordt de rol van vaders bij de zorg voor kinderen erkend (10). Deze richtlijn werd later aangepast en tot het Verenigd Koninkrijk uitgebreid (11).

    In 1997 werd de richtlijn inzake de bewijslast goedgekeurd (12). Deze richtlijn werd later ook tot het Verenigd Koninkrijk uitgebreid (13)

    Het Europees Hof van Justitie heeft steeds aanzienlijk bijgedragen tot de vermindering van de effectieve discriminatie van vrouwen in werk en beroep. Het Hof interpreteert de communautaire wetgeving en ontwikkelt aldus de nog niet volledig uitgewerkte juridische begrippen van de relatief jonge communautaire wetgeving tot een samenhangend rechtssysteem (14). Op het gebied van gelijke kansen heeft het Hof overwegend gebruik gemaakt van de begrippen directe en indirecte discriminatie om doeltreffende toepassing van de wetgeving inzake gelijke behandeling te verzekeren (15); voorts heeft het duidelijk gemaakt dat bescherming tegen discriminatie op grond van geslacht ook op mannen betrekking heeft (16).

    3.   Bijzondere opmerkingen

    3.1

    Het EESC is ingenomen met de inspanningen van de Commissie de vele richtlijnen inzake gelijke behandeling te vereenvoudigen en toegankelijker te maken. Gelijkheid van mannen en vrouwen in alle facetten van het sociaal-economische leven is een grondrecht en de wetgeving moet daarom voor iedereen duidelijk en begrijpelijk zijn.

    3.2

    Twaalf richtlijnen zijn het resultaat van een dertig jaar durend proces van wetgeving inzake gelijke behandeling. Het Comité stelt vast dat de Commissie zeven van deze richtlijnen met het thema gelijke behandeling thans in één enkele herziene versie bundelt (17). De Commissie heeft ervoor gekozen deze zeven richtlijnen om te werken omdat ze tal van gemeenschappelijke punten, herhalingen en overlappingen bevatten, maar ook omdat de definities niet altijd coherent zijn.

    3.3

    De herziening zorgt voor een bijstelling, verduidelijking en vereenvoudiging van zeven richtlijnen in één richtlijn, waarbij de totale lengte van de teksten wordt verminderd en gebruik wordt gemaakt van dezelfde definities, met inbegrip van definities van directe en indirecte discriminatie en intimidatie. Het Comité verheugt zich over deze aanpassing in het licht van de uitbreiding en het streven van de Commissie naar betere wetgeving.

    3.4

    Het Comité neemt er nota van dat vijf richtlijnen m.b.t. man/vrouwvraagstukken van dit herzieningsproces zijn uitgesloten daar ze onvoldoende punten met de andere richtlijnen gemeen hebben (18). Het gaat hierbij om twee richtlijnen over het recht op ouderschapsverlof, die in samenwerking met werkgevers- en werknemersorganisaties zijn opgesteld en worden beschouwd als richtlijnen die niet onder gelijke behandeling vallen, de richtlijn m.b.t. zwangerschap en de rechten na de bevalling en tijdens de lactatie, die onder de wetgeving inzake gezondheid en veiligheid valt, de richtlijn over gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid en ten slotte de richtlijn inzake de bescherming van de rechten van zelfstandig werkzame vrouwen, de landbouwsector daarbij inbegrepen.

    3.5

    Het Comité onderschrijft het standpunt van de Commissie dat het opnemen van deze richtlijnen de herziene richtlijn ingewikkelder en langer zou maken. Het wijst er evenwel op dat Richtlijn 86/613/EEG (19) dringend moet worden herzien, gelet op het grote aantal vrouwelijke zelfstandigen en werknemers in de landbouwsector. Het EESC is van mening dat deze richtlijn ondoeltreffend is en vrouwen onvoldoende bescherming biedt. Gezien het belang ervan met het oog op de Lissabon-doelstellingen is een herziening dan ook dringend geboden.

    3.6

    De Commissie heeft de richtlijn aangevuld met twee toevoegingen die rechtstreeks gebaseerd zijn op jurisprudentie ter zake, en de geldende wetgeving dan ook alleen maar verduidelijken. Deze toevoegingen hebben betrekking op gelijke beloning (artikel 4) en pensioenregelingen voor ambtenaren (artikel 6). (20) Het Comité merkt op dat het Europees Hof van Justitie zorgt voor aanscherping van het Europese recht. Door de integratie van jurisprudentie wint de herziene richtlijn aan duidelijkheid en doelgerichtheid.

    3.7

    De codificatieoefening is een technische aangelegenheid en aan de wezenlijke inhoud van de richtlijnen is volgens de Commissie niets toegevoegd, behalve artikel 21 betreffende de organen voor de bevordering van gelijke behandeling, in de „Horizontale bepalingen” van Titel III. De opname van „Horizontale bepalingen” door de hele richtlijn heen zorgt voor een, zij het marginale, uitbreiding van bevoegdheden van de organen voor bevordering van gelijke behandeling, doordat het toepassingsgebied van de richtlijn wordt verruimd. Dit baant ook de weg voor een verdere uitbreiding van bevoegdheden in de toekomst. Het Comité wijst erop dat, hoewel aan de wezenlijke inhoud niet is geraakt, een bijstelling en modernisering van de richtlijnen samen met de daaruit resulterende jurisprudentie, op lange termijn wel tot aanpassingen kan leiden.

    4.   Conclusie

    4.1

    Gelijkheid van mannen en vrouwen steunt thans op 30 jaar wetgeving; hoewel het EESC zich verheugt over het initiatief van de Commissie om de richtlijn eenvoudiger en leesbaarder te maken, zal echte gelijkheid in Europa pas tot stand worden gebracht als alle lidstaten positieve actie ondernemen om deze gelijke behandeling te bewerkstelligen. Het Comité is van mening dat pas concreet vooruitgang kan worden geboekt via uitwisseling en bevordering van goede praktijken en uitbreiding van de sociale dialoog op dit gebied. Het erkent ten volle de cruciale rol van de sociale partners en wijst op hun acties in het kader van het „Werkprogramma van de Europese sociale partners 2003-2005”. De Commissie moet meer inspanningen leveren om gelijke behandeling, gelijke kansen en de bijdrage van vrouwen aan de Europese economie te bevorderen, teneinde de Lissabon-doelstellingen te verwezenlijken.

    4.2

    Het EESC stelt de Commissie voor, de lidstaten aan te moedigen een handleiding op te stellen waarin wordt aangegeven hoe de belangrijkste punten van de Europese richtlijnen inzake gelijke behandeling in nationale wetgeving zijn omgezet en welke de plichten van werkgevers en de rechten van werknemers ter zake zijn, teneinde aan de onwetendheid m.b.t. gelijke behandeling een eind te maken en de voordelen ervan voor de economie in het licht te stellen.

    Brussel, 15 december 2004

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    A.-M. SIGMUND


    (1)  HvJ 8.4.1976 – C-43/75 Defrenne II, ECR 1976, blz. 455.

    (2)  Richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10.02.75 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der lidstaten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers.

    (3)  Richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden

    (4)  Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23.09.02 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden.

    (5)  Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19.12.78 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid.

    (6)  Richtlijn 86/378/EEG van de Raad van 24 juli 1986 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid.

    (7)  Richtlijn 96/97/EG van de Raad van 20 december 1996 tot wijziging van Richtlijn 86/378/EEG betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid.

    (8)  Richtlijn 86/613/EEG van de Raad van 11.12.86 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen, de landbouwsector daarbij inbegrepen, en tot bescherming van het moederschap.

    (9)  Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie.

    (10)  Richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996 betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof.

    (11)  Richtlijn 97/75/EG van de Raad van 15 december 1997 tot wijziging en uitbreiding tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland van Richtlijn 96/34/EG betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof.

    (12)  Richtlijn 97/80/EG van de Raad van 15.12.97 inzake de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van het geslacht.

    (13)  Richtlijn 98/52/EG van de Raad van 13 juli 1998 betreffende de uitbreiding tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland van Richtlijn 97/80/EG inzake de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van het geslacht,

    (14)  Streinz, Europarecht, 4e ed., Heidelberg 1999, par. 494.

    (15)  Sinds HvJ zaak C-96/80 Jenkins, zaak C-170/84 Bilka tegen Weber von Hartz, zaak C-171/88 Rinner-Kühn en zaak C-184/89 Nimz tegen Freie und Hansestadt Hamburg.

    (16)  HvJ zaak C-450/93 Kalanke;HvJ zaak C-409/95 Marschall.

    (17)  Richtlijn 75/117/EEG van de Raad, Richtlijn 76/207/EEG van de Raad, Richtlijn 86/378/EEG van de Raad, Richtlijn 96/97/EG van de Raad, Richtlijn 97/80/EG van de Raad, Richtlijn 98/52/EG van de Raad en Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en van de Raad.

    (18)  Richtlijn 79/7/EEG van de Raad, Richtlijn 86/613/EEG van de Raad, Richtlijn 92/85/EEG van de Raad, Richtlijn 96/34/EG van de Raad en Richtlijn 97/75/EG van de Raad.

    (19)  Richtlijn 86/613/EEG van de Raad van 11.12.86 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen, de landbouwsector daarbij inbegrepen, en tot bescherming van het moederschap.

    (20)  Artikel 4 van de nieuwe richtlijn stelt, overeenkomstig het Hof, dat „niets in de bewoordingen van artikel 141, lid 1, EG erop wijst dat deze bepaling enkel toepasselijk is in situaties waarin mannen en vrouwen voor eenzelfde werkgever werken”, terwijl in artikel 6 wordt verduidelijkt dat de richtlijn ook van toepassing is op een bepaalde categorie ambtenaren indien de uitkering in kwestie wordt uitbetaald op grond van hun dienstbetrekking en rechtstreeks afhankelijk is van het aantal dienstjaren en indien het bedrag ervan wordt berekend op basis van het eindloon van de ambtenaar.


    Top