EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52004AE1637

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van normen voor de humane vangst van bepaalde diersoorten (COM(2004) 532 def. — 2004/0183(COD))

PB C 157 van 28.6.2005, p. 70–73 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

28.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 157/70


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van normen voor de humane vangst van bepaalde diersoorten

(COM(2004) 532 def. — 2004/0183(COD))

(2005/C 157/11)

De Raad heeft op 14 september 2004 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 175 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap te raadplegen over voornoemd voorstel

De afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling en milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 16 november 2004 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Donnelly.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 15 en 16 december 2004 gehouden 413e zitting (vergadering van 16 december) het volgende advies uitgebracht, dat met 60 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 6 onthoudingen, werd goedgekeurd:

I.   INLEIDING

1.   De wildklemverordening

1.1

In 1989 keurde het Europees Parlement een resolutie goed waarin werd opgeroepen tot een verbod op het gebruik van wildklemmen in de EU en op bont en bontproducten uit landen waar de wildklem gebruikt wordt.

In reactie hierop diende de Commissie een voorstel voor een desbetreffende verordening in, dat door de Raad in 1991 werd goedgekeurd (1). De verordening behelst een verbod op het gebruik van de wildklem in de EU vanaf 1 januari 1995 en op de invoer van pelzen van 13 genoemde soorten uit derde landen, tenzij aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

er zijn passende administratieve of wettelijke bepalingen van kracht die het gebruik van de wildklem verbieden of

de voor de 13 genoemde soorten gebruikte vangmethoden (bijlage I van de EU-verordening) voldoen aan internationaal overeengekomen normen voor humane vangst.

1.2

Het is opmerkelijk dat het Europees Parlement in zijn advies opriep tot een verbod op de verkoop van wildklemmen en tot een geleidelijk verbod op de verkoop van bont en bontproducten afkomstig van met wildklemmen gevangen dieren. De Raad heeft in zijn overwegingen in 1991 dit advies naast zich neergelegd.

1.3

Hoewel het gebruik van wildklemmen in de EU sinds 1995 verboden is, is dit niet het geval in landen die bontproducten uitvoeren die afkomstig zijn van met wildklemmen gevangen dieren.

In zijn advies uit 1990 (2) benadrukte het EESC het belang van consistentie over dit onderwerp. Verder ondersteunde het niet alleen een Europees verbod op wildklemmen, maar stelde het ook een internationaal verbod voor.

2.   De overeenkomst

2.1

Na de communautaire wetgeving inzake wildklemmen werd het hoog tijd om op internationaal niveau vangstnormen vast te stellen. Via onderhandelingen tussen de EU, Canada, Rusland en de VS kwam het tot een overeenkomst, die echter uitsluitend door Canada, Rusland en de EU werd ondertekend. De VS konden bij deze overeenkomst geen partij zijn aangezien de bevoegdheid op dit gebied binnen de VS gedecentraliseerd is. De VS zegden evenwel toe een lichtere versie van de overeenkomst ten uitvoer te leggen.

2.2

De bereikte overeenkomst beoogde te voorkomen dat Europa eventueel een verbod zou opleggen op de invoer van bontproducten van in het wild gevangen dieren in landen die de wildklemmen niet hadden verboden.

2.3

Naar het oordeel van het Europees Parlement was de overeenkomst volstrekt ontoereikend en had deze afgewezen moeten worden. In plaats daarvan had er een verbod moeten komen op de invoer van bont en bontproducten die afkomstig waren van in het wild levende dieren die in de overeenkomst werden genoemd.

2.4

De overeenkomst bevat bepaalde normen die moeten worden nageleefd bij de vangst van dieren. De Europese Gemeenschap ratificeerde de overeenkomst in 1997. De in de overeenkomst opgenomen normen voor humane vangst zijn een weergave van reeds in Rusland, Canada en de VS gehanteerde normen. De opname van de term „humaan” was zeer omstreden, aangezien deze normen een hoge mate van lijden voor de gevangen dieren toelaten.

2.5

Wetenschappelijke adviezen (inclusief het advies van het Wetenschappelijk en Veterinair Comité van de Commissie) bevestigden dat de in de overeenkomst opgenomen humane vangmethoden een onaanvaardbaar niveau van lijden niet uitsloten.

2.6

Het Wetenschappelijk Comité benadrukte dat de essentiële criteria die moeten worden aangelegd om de mate van mededogen te beoordelen de volgende waren: de tijd die nodig is om het dier ongevoelig voor pijn te maken en de hoeveelheid pijn en stress die het dier in deze periode aangedaan wordt. Het Comité concludeerde dat, wil een dodelijke klem „humaan” zijn, deze het dier onmiddellijk ongevoelig voor pijn dient te maken, of hoogstens binnen enkele seconden. In de overeenkomst staat in plaats hiervan een maximum tijdslimiet van 5 minuten; bijgevolg werd de term 'humaan' ongeschikt geacht.

2.7

Het Wetenschappelijk Comité kwam tevens tot de slotsom dat de in de overeenkomst opgenomen letselschaal geen deugdelijke wetenschappelijke basis had in vergelijking met andere wijdverbreide methoden voor de beoordeling van gebrekkig welzijn.

2.8

Momenteel hebben de EU en Canada de overeenkomst geratificeerd (Rusland dus nog niet). Daarom is de inwerkingtreding van de overeenkomst nog hangende. Canada en de EU hebben evenwel besloten om in afwachting daarvan hoe dan ook de bepalingen van de overeenkomst al toe te passen.

3.   Kern van het Commissievoorstel

3.1

Het Commissievoorstel voor een richtlijn tot invoering van normen voor de humane vangst van bepaalde diersoorten (3) beoogt de omzetting van de overeenkomst betreffende normen voor de humane vangst in communautaire wetgeving, zoals voorzien in de Besluiten 98/142/EG en 98/487/EG van de Raad.

3.2

Het voorstel geldt voor 19 wildsoorten (5 ervan komen in de EU voor), zoals omschreven in bijlage 1.

3.3

Het voorstel bevat diverse verplichtingen en vereisten voor vangmethoden, het gebruik van klemmen, vallenzetters, onderzoek, sancties en certificering. De tekst bevat verder een lange reeks mogelijke uitzonderingen en twee bijlagen (bijlage II en III) inzake humane vangstnormen en het testen van de vangmethoden.

3.4

Uit het voorstel blijkt dat lidstaten strikte wetgeving voor dit onderwerp mogen invoeren; de EU-wetgving uit 1991 inzake het verbod op het gebruik van de wildklem blijft van kracht. De implementatie en controle op de naleving vallen onder de bevoegdheid van de lidstaten en de door hen aangewezen autoriteiten. In het voorstel wordt geen begrotingslijn genoemd: de lidstaten zullen derhalve zelf financiële middelen moeten uittrekken voor de betrokken kosten.

II.   OPMERKINGEN

4.   Het gebruik van de term „normen voor humane vangst”

4.1

Volgens het EESC is het gebruik van de term „humaan” (4) in het voorstel twijfelachtig. Artikel 2 omschrijft „vangmethoden” maar bevat geen omschrijving van „normen voor humane vangst”. In feite wordt in de tekst van de overeenkomst (waarop het voorstel geïnspireerd is) in de preambule erkend dat er geen internationale vangstnormen zijn, en wordt het woord „humaan” in het algemeen in verband gebracht met normen die „de in vallen gevangen dieren een voldoende welzijnsniveau (te) garanderen”.

4.2

Tijdens de onderhandelingen over de overeenkomst tekende het Wetenschappelijk en Veterinair Comité van de Commissie (5) aan dat de in de tekst opgenomen normen niet als „humaan” konden worden opgevat (zoals hierboven opgemerkt), aangezien de maximumduur die werd toegestaan om het dier ongevoelig te maken voor pijn veel langer was dan aanvaardbaar (onmiddellijke dood). Bijzondere nadruk werd gelegd op verdrinkingsvallen: de schatting is immers dat het maximaal 15 minuten duurt voordat onder water gevangen semi-aquatische zoogdieren sterven.

4.3

Het Comité stelt daarom voor om het woord „humaan” in de definitieve versie van de EU-wetgeving te vervangen door een alternatieve term die meer op zijn plaats is, ten minste totdat de vangstnormen aan de eerder beschreven normen voldoen.

5.   Vallen

5.1

Het voorstel heeft betrekking op twee types vallen: letale vallen en levendvallen. De normen voor de letale vallen in het voorstel voldoen zonder meer niet aan wetenschappelijke normen waarover in de Gemeenschap overeenstemming bestaat, die onmiddellijke dood aanbevelen of hoogstens een tijdsduur van 30 seconden voordat de dood intreedt. Voor de levendvallen (vallen gebruikt voor de vangst van levende dieren) bevat het voorstel geen specificaties noch een motivering van het doel van het levend vangen van dieren. Voorts worden in het voorstel geen welzijnsnormen genoemd voor het doden van levend gevangen dieren. Dit betekent dat niet vaststaat hoe een in een levendval gevangen dier nadien moet worden gedood.

Bovendien garandeert het voorstel niet dat toegestane vangmethoden eventueel tot de dood of vangst van onbedoelde diersoorten leiden. Op grond van de vangstnormen zou dit risico zo veel mogelijk moeten worden uitgebannen.

6.   Tests

6.1

In het voorstel zijn technische bepalingen opgenomen voor het beproeven van de vangmethoden, die het gebruik van levende dieren niet uitsluiten. Er zijn minimumvereisten opgesteld, zowel voor proeven in een omheind gebied als voor proeven in het vrije veld. Ook kunnen door een partij bij de overeenkomst uitgevoerde proeven worden erkend door andere partijen.

6.2

Willen de resultaten deugdelijk zijn, dan moeten de proeven worden uitgevoerd onder dezelfde omstandigheden als die waarin de vallen gebruikt zullen worden. Parameters die gebaseerd zijn op resultaten van proeven in omheinde gebieden komen dus niet in aanmerking voor de beoordeling van het welzijn van in het wild levende dieren. Op grond hiervan zouden er dus helemaal geen proeven op dieren moeten worden uitgevoerd; uitsluitend de reeds beschikbare proeven met computersimulaties zouden in aanmerking moeten komen.

7.   Afwijkingen

7.1

Het voorstel bevat een lange lijst van eventuele afwijkingen die, indien toegepast, de bedoeling van het voorstel geheel zouden ondermijnen. Volgens het EESC moeten afwijkingen in verband met openbare veiligheid en de gezondheid van mens en dier worden toegestaan. Mochten er problemen zijn, dan dient de overheid degenen die ter plaatse werkzaam zijn (landbouwers bijv.) onmiddellijk te informeren en bij hen advies in te winnen. Het EESC houdt enige slagen om de arm voor wat betreft de andere voorgestelde afwijkingen.

7.2

Aangezien het geen sinecure is om in de natuur, waar de vallen gebruikt worden, doeltreffend te inspecteren en het systeem te doen naleven, zouden de door de Commissie voorgestelde afwijkingen (behalve de hiervoor genoemde) slechts bijdragen aan ondermijning van de transparantie en verantwoordelijkheid van partijen bij de overeenkomst.

8.   Vallenzetters

8.1

Het voorstel voorziet in de opzet van een system van vergunningen en opleidingen voor vallenzetters. Op de vergunningen wordt evenwel niet verder ingegaan en controle op door vallenzetters gebruikte vangmethoden is eigenlijk onuitvoerbaar daar dit in de natuur zou moeten worden gedaan. Het EESC bepleit de invoering van een strikt, op communautair niveau te harmoniseren, vergunningensysteem.

9.   Certificering

9.1

In het Commissievoorstel krijgen de lidstaten de bevoegdheid om gebruikte vangmethoden te certificeren; tevens wordt wederzijdse erkenning van deze certificering tussen lidstaten voorgesteld.

Hoewel dit systeem in de EU probleemloos zou kunnen worden ingevoerd, dient er ook een internationaal certificeringsysteem te komen. De partijen bij de overeenkomst zouden eigenlijk een standaard certificerings- en traceerbaarheidssysteem moeten invoeren. Dit systeem zou bijdragen aan een transparante en doeltreffende tenuitvoerlegging van de overeenkomst.

10.   Sancties

10.1

In het voorstel is sprake van de eventuele toepassing van administratieve sancties in geval van overtreding van de wetgeving. Daar sommige EU-lidstaten echter in geval van overtreding van wetten inzake dierenwelzijn het strafrecht toepassen, verdient het volgens het EESC aanbeveling om sancties overeenkomstig de nationale systemen op te leggen.

11.   Conclusies

11.1

Het EESC meent dat de in het voorstel vervatte normen voor humane vangst niet als humaan kunnen worden opgevat, daar zij niet meer zijn dan een afspiegeling van de normen van de Overeenkomst. Van laatstgenoemde is vastgesteld dat zij achterblijven bij de bestaande normen voor dierenwelzijn in de EU-wetgeving. Het Comité pleit daarom voor vervanging van het woord „humaan” in de definitieve wetstekst door een term die meer op zijn plaats is.

11.2

Het EESC meent dat uitsluitend onmiddellijk dodelijke vallen in aanmerking moeten komen en dat de gebruikte toepassingen van levendvallen duidelijk moeten worden aangegeven. Worden voorts levend gevangen dieren gedood, dan dient de methode zoveel mogelijk overeen te komen met de wetgeving inzake dierenwelzijn.

11.3

Naar het oordeel van het EESC moeten verdrinkingsvallen worden verboden. Zoals het Wetenschappelijk en Veterinair Comité van de Commissie vaststelde, gaat het om een wrede methode omdat het dier onder water langzaam stikt.

11.4

Het EESC tekent aan dat, ook al bevat het voorstel bepalingen voor het beproeven van vallen, er geen wetenschappelijke basis is om parameters die gebaseerd zijn op resultaten van in omheinde omgevingen uitgevoerde tests toe te passen op in het wild levende dieren. Derhalve beveelt het EESC aan om geen dieren voor proeven te gebruiken, maar in plaats hiervan gebruik te maken van de reeds beschikbare computersimulatie.

11.5

Het EESC meent dat de bij dit onderwerp betrokken actoren zich op grond van de meeste afwijkingen in het voorstel in bepaalde gevallen wellicht geheel aan de toepassing van de wetgeving zouden kunnen onttrekken. Het bepleit daarom dat de afwijkingen die door de bevoegde autoriteiten worden overwogen, verband houden met openbare veiligheid en/of de gezondheid van mens en dier. Dit is een belangrijk aspect gelet op het feit dat controles en inspecties in de natuur moeilijk uitvoerbaar zijn.

11.6

Volgens het EESC dient er in de EU een transparant vergunningensysteem te komen voor vallenzetters. De invoering van opleidings- en vergunningseisen voor vallenzetters wordt in het voorstel volledig een zaak van de overheden in de lidstaten. Het EESC vreest dat dit zal leiden tot een ongeharmoniseerd systeem, dat de invoering van welzijnsnormen in de EU in de weg zou staan.

11.7

Naar het oordeel van het EESC is een effectieve tenuitvoerlegging van de overeenkomst gebaat bij een doeltreffend certificerings- en traceerbaarheidssysteem tussen de partijen.

11.8

Het EESC bepleit dat er in geval van overtreding van de voorgestelde wetgeving sancties worden opgelegd op grond van de nationale wetgeving voor dierenwelzijn.

11.9

Volgens het EESC moet de uitvoering van de in het voorstel vervatte bepalingen strikter worden. In het voorstel staat dat vallen met ingang van 2009 dienen te voldoen aan de voorgestelde normen, en de vangmethoden vanaf 2012. Het EESC meent dat alle bepalingen zo snel mogelijk in werking moeten treden.

Brussel, 16 december 2004

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

A.-M. SIGMUND


(1)  Verordening 3254/91 van de Raad, PB L 308 van 9.11.1991.

(2)  Advies over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de invoer van bepaalde bontsoorten, PB C 168 van 10.7.1990, blz. 32.

(3)  COM(2004) 532 def.

(4)  In februari 1994 besloot de door de Internationale Organisatie voor normalisatie opgerichte werkgroep „humane vangstnormen” het woord „humaan” uit de omschrijving van de normen te verwijderen. Tijdens deze bijeenkomst werd overeengekomen alle verwijzingen naar „humaan” en „mededogen” te schrappen. Binnen de ISO kon er geen overeenkomst worden bereikt over vangstnormen. In de onderhandelingen met de ISO wezen Europese dierenartsen er op dat een vereiste tijdsduur van meer dan 15 seconden om een dier te doden, niet als humaan kan worden beschouwd; verdrinkingsvallen kwamen in elk geval niet in aanmerking. Met onder andere deze opmerkingen is bij het opstellen van de definitieve tekst geen rekening gehouden.

In het advies van het Wetenschappelijk en Veterinair Comité van de Europese Commissie (1994) luidt de conclusie dat een „humane” val het dier onmiddellijk gevoelloos moet maken voor pijn, en dat er meer aandacht besteed moet worden aan het ontwerp van vallen om rekening te houden met het gedrag van niet-doelsoorten (om vangst of verwonding hiervan te voorkomen). Het Comité stelde vast dat de voorgestelde letselschaal geen wetenschappelijke basis had en dus niet als criterium voor mededogen kan worden gebruikt.

(5)  Advies van het Wetenschappelijk Comité overeenkomstig de CITES-verordening, 1995; advies van het Wetenschappelijk Comité, DG Landbouw, 1994.


Top