Wählen Sie die experimentellen Funktionen, die Sie testen möchten.

Dieses Dokument ist ein Auszug aus dem EUR-Lex-Portal.

Dokument 52002IE1365

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over "De economische en sociale gevolgen van de uitbreiding voor de kandidaat-lidstaten"

    PB C 85 van 8.4.2003, S. 65–75 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    52002IE1365

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over "De economische en sociale gevolgen van de uitbreiding voor de kandidaat-lidstaten"

    Publicatieblad Nr. C 085 van 08/04/2003 blz. 0065 - 0075


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over "De economische en sociale gevolgen van de uitbreiding voor de kandidaat-lidstaten"

    (2003/C 85/18)

    Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn zitting van 16 en 17 januari 2002 besloten om, overeenkomstig art. 23, lid 3, van zijn reglement van orde, een advies op te stellen over "De economische en sociale gevolgen van de uitbreiding voor de kandidaat-lidstaten".

    De afdeling "Externe betrekkingen" die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 7 november 2002 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Dimitriadis; co-rapporteur was mevrouw Belabed.

    Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 11 en 12 december 2002 gehouden 395e zitting (vergadering van 11 december) het volgende advies uitgebracht, dat met 98 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd.

    Samenvatting

    Het onderhavige advies toont concreet aan dat het EESC er bijzonder belang aan hecht dat de onderhandelingen over de toetreding van de kandidaat-lidstaten tot een uitgebreide Unie tot een goed einde worden gebracht, ook al zijn bepaalde belangrijke voorwaarden nog niet helemaal vervuld. De uitbreiding stelt de EU voor de moeilijkste opdracht waarmee zij sinds haar oprichting werd geconfronteerd, maar is tevens een uitnodiging om werk te maken van de doelstellingen van de Raad van Lissabon die van Europa de meest concurrerende economie ter wereld wil maken.

    Het EESC steunt de uitbreiding ten volle en valt het standpunt van het Deense voorzitterschap bij dat het tijdschema voor de EU-uitbreiding gerespecteerd moet worden, rekening houdend met de vooruitgang die door iedere kandidaat-lidstaat afzonderlijk geboekt is.

    Het EESC steunt op verschillende manieren het uitbreidingsproces en met name de ontwikkeling van de samenwerking en de ondersteuning van sociale en beroepsorganisaties, sociale partners en specifieke NGO's in de toetredingslanden, zodat zij a) op nationaal niveau doeltreffend kunnen functioneren, b) zich beter kunnen organiseren door de nodige knowhow te verwerven, c) tot de oplossing van problemen op lokaal niveau kunnen bijdragen en d) actief aan de Europese initiatieven kunnen deelnemen. Het EESC ijvert voor deze doelstelling en zal alles in het werk stellen om ze te verwezenlijken, ook na de toetreding, waarmee alle sociaal-economische problemen van de kandidaat-lidstaten immers niet zomaar zullen zijn opgelost. Het Comité verbindt zich ertoe de uitbreiding als een horizontaal thema in al zijn werkzaamheden mee te nemen, in overeenstemming met de doelstellingen van het actieprogramma voor de uitbreiding 2002.

    1. Inleiding

    1.1. De uitbreiding is een stap in de richting van een verenigd Europa waarbij tegelijkertijd vrede, veiligheid en voorspoed op het hele continent worden versterkt. Het laatste decennium hebben de kandidaat-lidstaten tijdens de voorbereiding van hun toetreding tot de EU, ondanks de bijzonder ongunstige omstandigheden, aanzienlijke vorderingen gemaakt op economisch en bestuurlijk gebied. Niettemin zijn volgehouden inspanningen geboden om deze vooruitgang veilig te stellen, met name de komende jaren die van cruciaal belang zijn voor enerzijds de goede afloop van de toetredingsonderhandelingen en de uiteindelijke uitbreiding, en anderzijds de aanpak van de aanpassingsproblemen i.v.m. de grondige en volledige overname van het communautaire acquis.

    De droom van de totstandbrenging van een eengemaakt Europa en een grote interne markt met meer dan 500 miljoen Europeanen (de toetredingslanden meegerekend) kan alleen worden gerealiseerd als a) de economische en sociale veranderingen in de toetredingslanden in hoog tempo en zonder enige aarzeling worden voortgezet(1), en b) de sociaal-economische omstandigheden dit mogelijk maken, m.a.w. als de burgers van de kandidaat-lidstaten de nieuwe realiteit aanvaarden en zich in het eengemaakt Europa veilig voelen.

    1.2. De toetredingslanden worden met een dubbele uitdaging geconfronteerd: terwijl ze nog zware inspanningen leveren om hun hele politieke, economische en maatschappelijke bestel te hervormen, moeten ze zich tegelijkertijd ook onmiddellijk aan het communautaire acquis aanpassen. Deze twee processen lopen parallel en overlappen elkaar ook vaak, maar kunnen toch duidelijk van elkaar worden onderscheiden; ze zijn opgelegd door de vele verbintenissen en verplichtingen die zijn aangegaan tegenover internationale actoren, die vaak zelf, op grond van eigen strategieën of maatschappelijke modellen, verschillende politieke en economische richtingen aangeven. De toetreding tot de EU wordt bijgevolg in hoge mate beïnvloed door de overgang en vice versa. Niet alleen de kandidaat-lidstaten zullen daarom de economische en sociale gevolgen van de uitbreiding ondervinden, ook de EU zal aanzienlijk beïnvloed worden, eens de kandidaat-lidstaten zullen zijn toegetreden, door de systemen die aldaar worden gehanteerd. De omvang van deze beïnvloeding is kennelijk nog niet tot de huidige lidstaten doorgedrongen.

    1.3. Tijdens de conferentie over de uitbreiding die op 16 november 2000 te Brussel onder auspiciën van het EESC werd georganiseerd, hebben vertegenwoordigers van verschillende sociale groeperingen de concrete toestand in de kandidaat-lidstaten en de gevolgen van de toetreding van die landen tot de EU besproken. Daarbij werden de Raad, de overige Europese instellingen en de regeringen van de toetredingslanden geattendeerd op de noodzaak de toekomstige toetreding van de nieuwe leden terdege te ondersteunen zodat deze het maatschappelijk middenveld ten goede komt. De deelnemers aan de conferentie waren er tevens van overtuigd dat een duurzame en succesvolle uitbreiding van de EU in eerste instantie gebaseerd moet zijn op een doeltreffende deelname van de belanghebbende partijen aan de voorbereidende werkzaamheden.

    1.4. Tijdens de aan de uitbreiding gewijde bijeenkomsten die van 5 tot 7 november 2001 door het EESC werden georganiseerd(2) heeft de ter zake bevoegde EU-commissaris Verheugen het Comité verzocht zijn aandacht toe te spitsen op de economische en sociale gevolgen van de toetreding voor de kandidaat-lidstaten.

    1.5. Voorts werden de leden van de gemengde raadgevende comités (GRC's) met de kandidaat-lidstaten opgeroepen(3) om zowel in de EU als in de uitbreidingslanden het succes van de uitbreiding mee te helpen verzekeren. Tijdens deze ontmoetingen werden de belangrijkste problemen waarmee de toetredingslanden worden geconfronteerd, aan de orde gesteld en tijdens de discussies werden zonder enige terughoudendheid enkele belangrijke vragen besproken zoals de landbouwsubsidies en -quota, het regionale beleid, de bureaucratie bij openbare besturen, het ontbreken van een sociale dialoog, het vrije verkeer van personen, de redenen voor het uitblijven van EU-steun, de bijdrage van het MKB aan de economie, het beperkte wetenschappelijke onderzoek, de beroepsopleiding, het geringe concurrentievermogen en ten slotte ook de gebrekkige voorlichting van de burgers in de kandidaat-lidstaten m.b.t. de uitbreiding.

    1.5.1. De door de Raad van Kopenhagen in 1993 vastgestelde criteria om de vorderingen van elk toetredingsland te meten, blijven ook nu nog van kracht. De toetredingslanden blijven, met uitzondering van Turkije, ook nu nog aan de politieke criteria van Kopenhagen voldoen. In de meeste kandidaat-lidstaten is aanzienlijke vooruitgang geboekt op het gebied van verdieping en consolidering van de democratie, eerbiediging van de rechtsorde, bescherming van de mensenrechten en versterking van de democratische structuren.

    1.6. Het hele proces staat of valt echter met het vermogen van de toetredingslanden om het communautaire acquis over te nemen en met name in nationale wetgeving om te zetten. Opgemerkt zij dat ondanks de vele wetten die m.b.t. deze overname zijn goedgekeurd, er niet de nodige ondersteunende maatregelen zijn genomen. Bovendien is niet bekend welke gevolgen deze wetten zullen hebben wanneer zij in de praktijk en volledig zullen worden toegepast. De doelstellingen die de toetredingslanden in het kader van de uitbreiding moeten nastreven, zijn over het algemeen zeer duidelijk, hetgeen deze landen met name ook helpt om prioriteiten vast te stellen en bepaalde saneringsprocessen sneller door te voeren.

    In het advies komen vooral de volgende onderwerpen aan bod:

    2. Huidige economische toestand - herstructureringen

    2.1. Economische gegevens - statistieken

    2.1.1. Het reële BBP van de groep van 10 binnen de kandidaat-lidstaten is in 2001 gemiddeld met bijna 5 % gestegen. In de eerste helft van 2001 verliep deze stijging minder snel. Voor de 10 landen van Midden- en Centraal-Europa bedroeg het BBP per hoofd, uitgedrukt als percentage van het EU-gemiddelde (gemeten in koopkrachtpariteiten - KKP), 39 % in 2000, tegen 38 % in 1999. Het totale BBP van de kandidaat-lidstaten beloopt slechts 5 % van het BBP van de EU(4). De grote olieprijsstijgingen hebben de inflatie van 10 % tot op 15 % gebracht in 2000. Ondanks de relatief goede groeiresultaten is de werkloosheid gestegen van ca. 11 tot 12,5 % in 2000, en tot 18 % in 2001 (met pieken van 25 en 31 % in sommige regio's)(5). De stijging van de werkloosheid wijst op een negatief effect van de herstructureringen op het arbeidspotentieel, op verstoringen van de arbeidsmarkt en op een gebrekkige afstemming van beroepskwalificaties op het werkgelegenheidsaanbod.

    2.1.2. De ondergang van de centraal geleide economie in 1989 en de overgang naar de vrije markt liggen in de kandidaat-lidstaten ten grondslag aan een nieuwe perceptie van de processen op economisch, sociaal en ondernemingsgebied en hebben ervoor gezorgd dat deze landen zich op economisch gebied niet langer meer naar het oosten maar naar het westen richten. Meestal hebben de burgers heftig gereageerd op deze radicale verandering in de sociaal-economische omstandigheden. De redenen hiervoor zijn a) de hoge politieke en sociaal-economische kosten van de overgang, b) het gebrek aan efficiëntie van de openbare besturen en c) de instorting van de interne economische mechanismen en processen.

    2.1.3. De hervorming van de economie heeft in de nieuwe sectoren nieuwe banen geschapen en tegelijkertijd in de traditionele sectoren een groot aantal arbeidsplaatsen doen verdwijnen. Uitgestrekte gebieden werden aldus met hoge werkloosheid, een gebrek aan infrastructuur en ongunstige vooruitzichten geconfronteerd. Samen met het probleem van de financiering ligt hierin de grootste uitdaging wat de ontwikkeling van de betrokken gebieden betreft. Alle krachten moeten worden gebundeld en alle betrokken actoren moeten samenwerken om voor deze gebieden een strategie uit te stippelen en de nodige voorwaarden te creëren om investeringen aan te trekken en nieuwe banen te scheppen. Er moeten niet alleen maatregelen worden genomen om vaardigheden te ontwikkelen maar er moet ook een actief beleid worden gevoerd met het oog op de arbeidsmarkt; voorts moet de infrastructuur worden verbeterd en moet een evenwichtig beleid inzake sociale voorzieningen, vergoedingen en lonen worden uitgestippeld, zodat voor investeerders en voor werknemers een gunstig klimaat ontstaat om nieuwe banen te scheppen resp. aan te nemen.

    2.1.4. Het handelsverkeer van de kandidaat-lidstaten werd de laatste jaren grondig geherstructureerd zodat de EU thans voor de meeste toetredingslanden de belangrijkste handelspartner is. Zoals kon worden verwacht, zorgde de toegenomen invoer van goederen en diensten in de meeste van die landen echter tevens voor een tekort op hun handelsbalans.

    2.1.5. De nieuwe concurrentievoorwaarden die met de toetreding zullen ontstaan, zullen in de kandidaat-lidstaten waarschijnlijk grote verschuivingen teweegbrengen in zwakke sectoren van de economie (b.v. landbouw, verwerking, enz.). Er zullen met name inspanningen moeten worden geleverd om alle betrokken actoren voor te bereiden op de nieuwe concurrentievoorwaarden die de toetreding zal meebrengen en op de mogelijke gevolgen die deze ook voor ogenschijnlijk "gezonde" sectoren zullen hebben.

    2.2. Industrie - Diensten - Handel

    2.2.1. Directe buitenlandse investeringen hebben aanzienlijk bijgedragen tot de vereffening van de buitenlandse schuld in alle toetredingslanden. Tevens vormden zij een belangrijke bron van nieuwe werkgelegenheid en hebben zij aldus verhinderd dat er zowel bij de grote ondernemingen als in de sector van het MKB een zware crisis in de werkgelegenheid is ontstaan. Het overgrote deel van de directe buitenlandse investeringen komt voort uit privatiseringen van voornamelijk openbare industriële ondernemingen die voor de grootste kapitaalinbreng hebben gezorgd. Een vijfde van de directe buitenlandse investeringen in de handelssector is gericht op intensieve arbeidssectoren als de textiel- en kledingindustrie, elektrische apparatuur en auto's. Deze investeringen zijn tevens de belangrijkste hefboom voor de vernieuwing van verouderde installaties, voor de introductie en het aanleren van nieuwe technologieën, nieuwe managementsvormen en moderne marketingtechnieken. Ondanks de grote veranderingen die zich hebben voorgedaan, blijft de zware industrie in vele gebieden een sociaal-economische factor van cruciaal belang; als deze industrie niet terdege wordt ondersteund, zijn verdere sociale problemen dan ook niet uit te sluiten.

    2.2.2. De privatiseringen waren zeer belangrijke instrumenten voor het overgangsproces. De resultaten ervan lopen, ook nu nog, sterk uiteen naar gelang van het land, de sector, de grootte van de onderneming, de gekozen methode en het wettelijke en institutionele kader. Hoewel deze privatiseringen de productiviteit van bepaalde ondernemingen aanzienlijk hebben doen stijgen, hebben ze in vele gevallen de werkloosheid doen toenemen en het verschil in inkomens verscherpt.

    2.2.3. Er waren niet alleen privatiseringen in de industrie maar ook in andere sectoren als openbare nutsbedrijven, vervoer en energie, die gepaard gingen met inspanningen om de betrokken sectoren volledig te hervormen. Het proces van privatisering van de banksector is thans in de meeste kandidaat-lidstaten afgerond maar niettemin is er in sommige staatsbanken nog staatsinmenging waarneembaar op het gebied van werkmethoden en de uitstippeling van het kredietbeleid. Er zal bijzondere aandacht moeten worden geschonken aan het ontbreken van privatiseringsprocessen in andere financieel-economische sectoren in de toetredingslanden. Opgemerkt zij evenwel dat privatiseringen in de financiële sector en met name van banken, niet voor alle sociaal-economische problemen een oplossing bieden of hebben geboden.

    2.2.4. Het omzetten van het communautaire acquis in nationale wetgeving en het implementeren ervan is voor de vervoersector in de kandidaat-lidstaten een enorme uitdaging. Er moeten specifieke maatregelen worden genomen ter ondersteuning van de kandidaat-lidstaten op administratief en organisatorisch gebied, zodat zij de vervoerwetgeving in de praktijk ten uitvoer kunnen leggen(6).

    2.2.5. Het ontbreken van aangepaste financieel-economische instrumenten ontmoedigt investeringen in de particuliere sector die zich stilaan ontwikkelt. In de meeste gevallen moet vóór de toetreding nog meer vooruitgang worden geboekt zodat de overname van de instrumenten voor de uitstippeling van het monetaire beleid doeltreffender kan verlopen. Er zij op gewezen dat het bestaande toezicht op de wetmatige werking van de banksector niet betekent dat er ook soortgelijke toezichtmechanismen voorhanden zijn voor andere sectoren waar ondernemingen die bemiddelingsdiensten aanbieden, zich zouden kunnen ontwikkelen en aldus voor groei en efficiëntie zouden kunnen zorgen. Opgemerkt zij dat toezichtmechanismen economisch niet voldoende sterk en betrouwbaar zijn en de ondernemingsactiviteit vaak in grote mate afremmen en vertragen. Ook het ontbreken van partners die wederzijdse garanties voor aan het MKB verleende kredieten kunnen verstrekken, verhoogt in aanzienlijke mate het risico dat met investeringen gepaard gaat.

    2.2.6. De onverantwoorde vertraging die de noodzakelijke hervorming van het grondbezit heeft opgelopen, is de belangrijkste oorzaak van het feit dat de markt voor huisvesting, woningbouw en vastgoed zich niet ontwikkelt, met alle directe negatieve gevolgen van dien voor de arbeidsmarkt, de ontwikkeling van het MKB, nieuwe ondernemingen en financiële bemiddelaars. Dit specifieke probleem vormt, met name in combinatie met de lacunes in het eigendomsrecht, ook een belangrijke hinderpaal voor binnen- en buitenlandse investeringen, zowel in de genoemde als in een groot aantal andere sectoren.

    2.2.7. Wat de binnenlandse markt betreft, dienen horizontale structuren tot stand te worden gebracht en te worden versterkt, met name wanneer zij het ondernemingsklimaat en het ondernemerschap ten goede komen. Als voorbeelden van gebieden waar grote verbeteringen mogelijk zijn, kunnen worden vermeld: markttoezicht, standaardisering, certificering, en industriële en intellectuele eigendomsrechten.

    2.2.8. In de toetredingslanden is concurrentie in ruime zin pas in het laatste decennium gecultiveerd als een economisch, maatschappelijk en ondernemingsprincipe. De tot dusver geboekte vooruitgang moet op peil worden gehouden en worden versneld via de oprichting van officiële organen voor toezicht op het concurrentiekader en op de specifieke beleidslijnen, zoals dit ook in de EU van 15 lidstaten het geval is.

    2.2.9. De toetredingslanden moeten met name iets doen aan het feit dat de nodige cultuur voor innoverende productie ontbreekt en dat niet duidelijk is wat de inbreng van onderzoek en ontwikkeling in de economische sectoren kan zijn.

    2.3. MKB

    2.3.1. Het EESC is van mening dat het MKB de belangrijkste bron van ontwikkeling in de LMOE is, daar deze ondernemingen over veel soepelheid en aanpassingsvermogen beschikken en aldus in aanzienlijke mate tot een vermindering van de werkloosheid bijdragen. Ondernemingen en met name het MKB hebben een belangrijke rol te spelen in het uitbreidingsproces. Het EESC heeft er reeds eerder op gewezen dat "het bedrijfsleven er wezenlijk toe kan bijdragen dat nieuwe banen worden gecreëerd en inkomsten worden gegenereerd die voor de verdere economische en sociale ontwikkeling noodzakelijk zijn". In die zin is het van bijzonder belang dat de overheden in de kandidaat-lidstaten worden aangemoedigd om sneller werk te maken van systemen voor voorlichting van bedrijven over het communautaire acquis en om de filosofie van het ondernemerschap in het MKB kracht bij te zetten.

    2.3.2. Ook al ontbreken ervaring en de nodige middelen, toch heeft de sector van het MKB blijk gegeven van een ontwikkelingspotentieel en van flexibiliteit, en draagt hij in aanzienlijke mate bij tot het BBP en de werkgelegenheid in alle toetredingslanden. Met name het MKB dat in de sector van de spitstechnologie/informatica, de gespecialiseerde productie en de dienstverlening actief is, laat op het gebied van werkgelegenheid soortgelijke kenmerken en resultaten zien als de grotere ondernemingen die van directe buitenlandse investeringen kunnen profiteren.

    2.3.3. In andere sectoren is het MKB evenwel actief in een economische omgeving waar de "parallelle economie" vaak een belangrijke invloed heeft op de overlevingskansen van het MKB en het behoud van zijn positie op de markt. Op het gebied van arbeidsverhoudingen leidt deze parallelle economie tot a) onstabiele werkgelegenheid, b) vergoedingen op het niveau van het minimumloon of lager, c) in sommige gevallen aanvullende vergoedingen "in 't handje", d) contracten van beperkte duur of werk zonder contract, en het in de wind slaan van arbeidsvoorwaarden of regelingen inzake werktijden.

    2.3.4. Het EESC roept de Commissie op meer aandacht te schenken aan de verbetering van het ondernemingsklimaat voor het MKB in de toetredingslanden; daarbij moet het ondernemerschap verder worden gestimuleerd en moeten steun- en opleidingsmaatregelen worden voorgesteld die steeds gepaard moeten gaan met een grondiger voorlichting over het EU-beleid ten gunste van het MKB.

    2.4. Openbare diensten

    2.4.1. De sector van de dienstverlening van openbaar nut (nutsbedrijven) verdient bijzondere aandacht. Zoals de ervaring in de westerse landen ons heeft geleerd, kan de volledige liberalisering van deze sector, die dan in concurrentie treedt met particuliere ondernemingen, problemen doen rijzen op het gebied van aanbod en/of veiligheid. In sommige kandidaat-lidstaten heeft de stijging van de energieprijs ertoe geleid dat huishoudens niet meer in staat zijn hun elektriciteitsverbruik te betalen, zodat de stroom ook wordt afgesneden, wat in tal van gevallen ernstige sociale onrust heeft veroorzaakt. Vaak slaagt men er in het privatiseringsproces niet in een wettelijk kader te doen gelden in de sectoren die dergelijke diensten (openbaar vervoer, energie, telecommunicatie) verstrekken, hetgeen in sommige gevallen tot monopolievorming kan leiden.

    2.4.2. Het Europees Parlement heeft gewezen op de cruciale rol van investeringen voor de ontwikkeling en verbetering van de sociale structuren in de landen van Midden- en Oost-Europa(7). Dit is een belangrijke factor om mogelijke negatieve sociale gevolgen van het integratieproces op te vangen.

    2.4.3. In de meeste toetredingslanden moeten de openbare diensten onverwijld worden gemoderniseerd, met name wat de dienstverlening aan de burger en de betrekkingen tussen burger en overheid betreft. Ook zal bijzonder belang moeten worden gehecht aan de invoering van elektronische governance in de openbare sector.

    2.5. Landbouw

    2.5.1. De integratie van de landbouw van de LMOE in het GLB is een moeilijk en langdurig proces. De uitgangssituatie kenmerkt zich door grote verschillen en de landbouwstructuren lopen sterk uiteen. Structuurproblemen worden op velerlei manieren aangepakt en er bestaan ook grote verschillen in het beleid ter verbetering van de concurrentiepositie. In de meeste LMOE is de bijdrage van de landbouw aan de werkgelegenheid en aan het BBP aanzienlijk hoger dan in de EU-lidstaten. De werkgelegenheidsgraad in de landbouwsector schommelt tussen 5,1 % in Tsjechië en 42,8 % in Roemenië (tegen gemiddeld 4,3 % in de EU). De bijdrage van de landbouw tot het BBP kenmerkt zich eveneens door grote verschillen en ligt tussen 2,9 % in Slovenië en 15,8 % in Bulgarije (tegen gemiddeld minder dan 2 % in de EU).

    2.5.2. Uit de cijfers blijkt dat enerzijds de economische en anderzijds de sociale betekenis van de landbouw geheel verschillend moeten worden geïnterpreteerd. Een betrekkelijk groot aantal werknemers is verantwoordelijk voor een relatief klein deel van de nationale economie. Vooral in overwegend rurale gebieden van uitgestrekte toetredingslanden zoals Polen en Roemenië moet met name rekening worden gehouden met het enorme belang van de landbouw voor de lokale arbeidsmarkt, vooral in het licht van de hoger dan gemiddelde werkloosheid op het platteland en de moeilijkheid uitgerekend in deze sector nieuwe arbeidsplaatsen te scheppen.

    2.5.3. De herstructurering van bepaalde bedrijfssectoren en de werkloosheid in stedelijke gebieden hebben vele burgers in de toetredingslanden ertoe aangezet terug te keren naar het platteland(8).

    2.5.4. De officiële werkgelegenheidspercentages in de landbouw zijn voor de 13 LMOE op het peil van 1999 gebleven; in de meeste landen zijn ze heel traag verminderd maar in enkele landen, waaronder Polen en Roemenië, is de werkgelegenheid in de landbouwsector licht gestegen.

    2.5.5. De gevolgen van de GLB-begroting voor het platteland en de economie in het algemeen zullen sterk verschillen naar gelang van de wijze waarop de middelen worden aangewend. Als ontkoppeling aan de orde is, zou dit de werkgelegenheid op het platteland kunnen beïnvloeden. Dit zal natuurlijk sociale consequenties hebben, en er zullen alternatieve werkgelegenheidsbronnen nodig zijn die onderwijs en opleiding vergen.

    2.5.6. Het is bekend dat de arbeidsintensieve landbouw in de toetredingslanden wegens zijn structuur veelal niet mee kan concurreren. De landbouw in de kandidaat-lidstaten staat duidelijk onder hoge druk om zich aan te passen. De productiviteit moet worden ontwikkeld, hetgeen echter niet alleen aanzienlijke gevolgen op sociaal gebied, maar ook voor het milieubeleid zou kunnen hebben.

    2.5.7. Volgens het EESC moet steeds weer opnieuw duidelijk worden onderstreept dat bij de ontwikkeling van de landbouw en het platteland in de kandidaat-lidstaten het beginsel van duurzaamheid in acht moet worden genomen en dat de fouten die in het verleden zijn gemaakt, niet mogen worden herhaald.

    2.5.8. Tot aan het moment van toetreding zullen de voorbereidingsprogramma's een belangrijke rol spelen. Het EESC pleit voor decentralisering bij de tenuitvoerlegging van de programma's ISPA en in het bijzonder Sapard, die volgens hem zo spoedig mogelijk in alle toetredingslanden operationeel zouden moeten zijn. Het is echter zeer betreurenswaardig dat het Sapard-programma in een aantal landen eerst met grote vertraging van start is gegaan en vervolgens voor een deel niet eens in de geplande vorm wordt uitgevoerd. Dit belemmert het noodzakelijke aanpassingsproces en bemoeilijkt een heroriëntering van de landbouw met het oog op duurzame productie.

    2.5.9. De Europese Raad heeft op 25 oktober 2002 besloten om overeenkomstig het voorstel van de Commissie trapsgewijs rechtstreekse steun voor landbouwers in de kandidaat-lidstaten in te voeren. Volgens het Comité is daarmee een belangrijke stap gezet om de onderhandelingen over het complexe landbouwhoofdstuk succesvol en tijdig af te ronden. Het Comité hoopt dat de toetredingslanden bij de beoordeling van dit besluit ook aandacht zullen schenken aan de andere steunmaatregelen, met name ter verbetering van de landbouwstructuren en de ontwikkeling van het platteland.

    2.5.10. Het Comité steunt de inspanningen voor verdere ontwikkeling van het GLB die ervoor moeten zorgen dat de Europese landbouw niet alleen beter aan de verwachtingen van de samenleving tegemoet komt maar ook een passend antwoord kan bieden op de nieuwe uitdagingen die de uitbreiding meebrengt.

    2.5.11. De Commissie heeft met haar voorstellen duidelijk gemaakt dat ze intensiever van juist die GLB-instrumenten gebruik wil maken die met de Agenda 2000 in de "tweede zuil" werden ondergebracht. Deze komen met name de plattelandsontwikkeling en de landbouwmilieuprogramma's ten goede. Het EESC heeft in verschillende adviezen reeds benadrukt dat het zich in principe in dit beleid kan vinden, in het bijzonder wanneer het de kandidaat-lidstaten betreft.

    3. Huidige sociale situatie

    3.1. Werkgelegenheid

    3.1.1. Ondanks de over het algemeen stijgende werkloosheid zijn er grote verschillen op de arbeidsmarkt tussen stedelijke gebieden en het platteland. De herstructurering van de meeste industriële sectoren en de ontwikkeling van de dienstensector, met name in de steden, hebben de verschillen in werkgelegenheid tussen stad en platteland nog verscherpt(9); een groot deel van de werkenden, met name op het platteland, beschikken niet over de nodige vaardigheden om te voldoen aan de vereisten van de nieuwe economie die meer en meer op diensten is gericht. Naast de eerder vermelde maatregelen voor regionale ontwikkeling en de maatregelen om investeerders aan te trekken, moet er een evenwicht worden gevonden tussen het werkgelegenheidsaanbod, de vereiste kwalificaties en de aangeboden lonen, zodat het menselijk potentieel in de kandidaat-lidstaten wordt ingeschakeld en ontwikkeld overeenkomstig de in de strategie van Lissabon vastgestelde doelstellingen.

    3.1.2. Ten aanzien van het proces van sociale hervormingen in de LMOE gaat het herstructureringsmodel ervan uit dat er zich een snelle economische groei zal voordoen, met name door de ontwikkeling van een bloeiende particuliere sector in de economie. Vooral directe buitenlandse investeringen en de ontwikkeling van het MKB zouden moeten helpen de onvermijdelijke ontslagen en de daling van de levensstandaard op te vangen. Ondanks de grondige veranderingen in de structuur en werking van de economieën van de betrokken gebieden, blijven de resultaten ver onder de verwachtingen. In de meeste gevallen blijft de werkgelegenheidssituatie bepalend voor het welslagen van het toetredingsproces.

    3.1.3. Uit de ervaring die tot dusver is opgedaan met de "overgang" naar een vrije markteconomie blijkt dat de snelle economische groei niet gepaard is gegaan met het creëren van meer en betere arbeidsplaatsen als automatisch voortvloeisel uit de herstructurerings- en moderniseringsinspanningen. In sommige gevallen (Polen) gingen hogere groeipercentages gepaard met een hardnekkig en steeds nijpender werkloosheidsprobleem.

    3.1.4. De "goedkope arbeidsreserve" werd grotendeels uitgeput door de snelle ontwikkeling van de parallelle economie en de proliferatie van "parallelle" arbeidspraktijken in legale ondernemingen. De verworven vrijheid die bij de hervormingen als schokdemper voor de armoede moest dienen en de sociale vrede moest zien te garanderen, had als cumulatief effect dat ook de corruptie uitbreiding nam en dat de begrotingsinkomsten en de financiële middelen van sociale fondsen zwaar tegenvielen. Een en ander was ook nefast voor de doeltreffende werking van marktactoren en -mechanismen en zorgde voor scheeftrekkingen van de concurrentie op de opkomende handels- en arbeidsmarkten.

    3.1.5. Grote buitenlandse ondernemingen hebben een deel van de arbeidsmarkt het vooruitzicht gegeven op vaste, goed bezoldigde en kwalitatief betere nieuwe arbeidsplaatsen. Ze behoren tot een beperkte groep van ondernemingen die investeren in gezondheid en veiligheid op de werkplek. Niettemin kunnen de nieuwe arbeidsplaatsen de "leegloop" van arbeidspotentieel wel beperken, maar geenszins ombuigen.

    3.1.6. Het MKB dat werkzaam is in sectoren als lichte industrie, voeding, bouw, houtbewerking en meubelmakerij, kan wegens de beperkingen van zijn economische omgeving de werkloosheid slechts in geringe mate absorberen.

    3.1.7. Buitenlandse ondernemingen trekken door hun beleid uiteraard arbeidspotentieel met hoge kwalificaties aan, hetgeen voor structurele spanningen op de lokale arbeidsmarkt kan zorgen. De geografische concentratie van directe buitenlandse investeringen (80 % in Polen, Hongarije en de Tsjechische Republiek) houden de regionale verschillen op de arbeidsmarkt in stand of verscherpen deze nog; dit geldt zowel voor de LMOE in hun geheel als voor elk land afzonderlijk. De buitenlandse ondernemingen zijn nog te weinig in de lokale economische stelsels geïntegreerd en de afgeleide resultaten (via nieuwe dochterondernemingen of onderaanneming) dragen tot dusver slechts in geringe mate tot het scheppen van nieuwe werkgelegenheid bij.

    3.1.8. Het proces van integratie en aanpassing van normen, regels en praktijken dat ook gericht is op stringentere regels, betere controle en meer concurrentie, zou druk kunnen uitoefenen met het oog op "sanering" en meer transparantie maar zou ook ernstige negatieve gevolgen kunnen hebben op de werkgelegenheidssituatie als er niet tijdig maatregelen worden genomen om die gevolgen op te vangen door "gezonde" ondernemingen de nodige steun te verlenen.

    3.1.9. Samenvattend kan worden gesteld dat er gelet op de algemene toestand van de werkgelegenheid en de desbetreffende vooruitzichten, een aanpak van het werkgelegenheidsbeleid en de arbeidsmarkt nodig is die veel verder reikt dan eenvoudige "actieve maatregelen", en ook pakketten maatregelen omvat m.b.t. belastingen, investeringen, onderwijs, enz., zodat er reële kansen op het scheppen van stabiele en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid worden geboden.

    3.1.10. In het kader van de gemengde raadgevende comités zijn tijdens de gesprekken met de sociale partners o.m. de kwesties van de beroepsopleiding en de brain drain aan de orde gesteld. Het EESC verbindt zich ertoe deze thema's grondig te onderzoeken en passende voorstellen te formuleren(10).

    3.2. Lonen

    3.2.1. Daar de lonen en bezoldigingen nog relatief laag blijven, de werkloosheid toeneemt en de begrotingsproblemen geen hoge uitkeringen mogelijk maken, gaan de kandidaat-lidstaten gebukt onder groeiende ongelijkheid en aanhoudende armoede. In de jaren '90 is de loonkloof in de toetredingslanden nog groter geworden en is het aantal mensen dat onder de armoedegrens leeft, nog toegenomen(11).

    3.2.2. Door de verscheidenheid van economische actoren en arbeidspatronen, is de relatie tussen loon en totaal inkomen veel complexer dan doorgaans wordt voorgesteld. Het inkomen uit loon staat in vele gevallen voor minder dan de helft van het totale inkomen van de huishoudens (als macroeconomische nationale indicator). Tekenend is ook de opsplitsing naar hoogte van de lonen in de verschillende landen. In sommige landen (b.v. Bulgarije) bestaat er een tendens tot polarisatie met een concentratie van lonen in de industriële sectoren met lage lonen voor laag gekwalificeerd werk, met vervolgens een piek bij de gemiddelde lonen en ten slotte een lage piek bij de zeer hoge lonen (multinationals, grote overheidsbedrijven en nutsbedrijven) waarbij de particuliere sector ten opzichte van de overheidssector een achterstand vertoont.

    3.2.3. Een van de gevolgen van het restrictieve inkomensbeleid is dat vaak, weliswaar in uiteenlopende vormen naar gelang van het land, kan worden vastgesteld dat in die samenlevingen een nieuwe categorie van "werkende armen" ontstaat, die een goede voedingsbodem voor de parallelle economie vormt.

    3.3. Socialezekerheidsstelsels

    3.3.1. Daar het acquis van de EU op het gebied van het sociale beleid slechts beperkt is, zijn de veranderingen in de socialezekerheidsstelsels van de toetredingslanden vooral beïnvloed door andere internationale organisaties, zoals b.v. het IMF en de Wereldbank, die inzake steunstrategieën voor landen meer onderlegd zijn. Zij oriënteren de veranderingen in de richting van een sociaal model met particuliere accenten, waarbij verantwoordelijkheden en risico's met name bij individuele personen zijn geconcentreerd.

    3.3.2. Hoewel de EU een vurig verdediger is van het Europese sociale model dat op de beginselen van sociale en territoriale samenhang gebaseerd is, heeft zij toch maar beperkte bevoegdheden en mogelijkheden om op de veranderingen en de planning van deze systemen te kunnen inwerken. Gevolg daarvan is dat het sociale model naar de mening van het EESC in vele gevallen, en ook op het gebied van de sociale zekerheid, door de wijze waarop het tot stand is gekomen, niet voor Europa gebruikt kan worden(12). Het Comité stelt voor dat meer aandacht wordt geschonken aan deze kwesties in het kader van de open coördinatiemethode die in Lissabon werd ontwikkeld. Op basis van deze methode werd door de Raad van Barcelona reeds rekening gehouden met de kandidaat-lidstaten, die aldus de gelegenheid krijgen een socialezekerheidsstelsel uit te stippelen en te ontwikkelen dat afgestemd is op hun eigen behoeften en op de beginselen van het Europese sociale model.

    3.4. Rol van de sociale dialoog en van het maatschappelijk middenveld

    3.4.1. De regelingen voor sociale dialoog in de landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE) worden gekenmerkt door onderling vergelijkbare combinaties van centrale tripartiete overeenkomsten op nationaal niveau en bilaterale collectieve onderhandelingen die vooral geconcentreerd zijn bij particuliere ondernemingen en in sommige gevallen bij werkgeversgroeperingen. Uitzondering op de regel vormt Slovenië, waar de sectorale onderhandelingen en het geïnstitutionaliseerde systeem van arbeidsraden een doorslaggevende rol spelen.

    3.4.2. De tripartiete aanpak is er vooral gekomen door de overname van een buitenlands model dat ingegeven werd door de noodzaak de sociale vrede te handhaven tijdens de kritieke overgangsstadia waarbij het oude politieke systeem werd afgebouwd en de basis voor de ontwikkeling van de markteconomie - de "omwenteling" van de liberalisering - en de eerste herstructurering van de economie werd gelegd. Eenmaal de nieuwe politieke en marktsystemen zich hadden gestabiliseerd, verloor de sociale dialoog aan betekenis en werd er, met name door de regeringen, aanzienlijk minder belang aan gehecht.

    3.4.3. De toetredingsonderhandelingen gaven de ontwikkeling van het systeem van sociale dialoog een nieuwe impuls en hebben ervoor gezorgd dat de arbeidsraden sneller werden geïntroduceerd op de werkplek. Tevens werden perspectieven geopend voor deelname van LMOE-vertegenwoordigers aan de Europese arbeidsraden van verschillende multinationals. Niettemin zijn er nog aanvullende inspanningen nodig om ervoor te zorgen dat het harmonisatieproces ook in de dagelijkse praktijk op een doeltreffende manier verloopt.

    3.4.4. Gelet op de steeds groter wordende druk en de tendens tot individualisering van de arbeidsrelaties, moet er nauwlettend worden toegezien op de ontwikkeling van arbeidswetgeving die als wettelijk kader voor de arbeidsverhoudingen moet fungeren, en moet ervoor worden gezorgd dat deze overeenstemt met de beginselen van het Europese sociale model, waarbinnen de sociale dialoog een centrale plaats inneemt.

    3.4.5. De ontwikkeling wordt thans nog afgeremd door:

    - onvoldoende inzicht in het begrip "nationale soevereiniteit" bij het nemen van besluiten door de uitvoerende en wetgevende macht en hun frequente onwil om de sociale partners echt in te lichten en te raadplegen m.b.t. onderwerpen die onder hun bevoegdheid vallen;

    - de gebrekkige vertegenwoordiging van de sociale partners en het ontbreken van een institutioneel kader, alsmede de versnippering van de belangenvertegenwoordiging door de sociale partners, die het ook moeilijker maakt om binnen de structuren van de sociale dialoog gemeenschappelijke besluiten te nemen. Er zijn tekenen die erop wijzen dat er in de handelssector wel naar een samensmelting van organisaties wordt gestreefd, maar in een aantal gevallen blijven er problemen met de werkgeversorganisaties bestaan;

    - de onscherpe afbakening van de identiteit en de rol van iedere partij in de nieuwe omstandigheden.

    3.4.6. Voorts plaatst de toekomstige ontwikkeling van de sociale dialoog overeenkomstig het Europese model en de Europese praktijken de LMOE nog voor drie grote uitdagingen, nl.:

    - de ontwikkeling van echte regels voor de onderhandelingen op algemeen en sectoraal niveau;

    - de volledige erkenning en doeltreffende inschakeling van arbeidsraden op de werkplek;

    - de ontwikkeling van structuren, regelingen en procedures voor sociale dialoog in het MKB.

    4. Gelijke kansen

    4.1. De wetgeving van alle toetredingslanden stemt grotendeels overeen met de belangrijkste bepalingen in de EU-wetgeving betreffende gelijke behandeling van vrouwen en mannen. In de praktijk zijn er echter wel verschillen. Zoals in de EU zijn de belangrijkste problemen vooral te wijten aan het feit dat economische moeilijkheden andere gevolgen hebben voor vrouwen dan voor mannen(13). Bovendien wordt weinig informatie verspreid over het belang van gelijke kansen voor mannen en vrouwen.

    4.2. Er moet overigens niet alleen worden gestreefd naar gelijke kansen in het kader van betrekkingen tussen mannen en vrouwen, maar er moet ook een eind worden gemaakt aan elke vorm van discriminatie "op grond van geslacht, ras of ethnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid" (art. 13, EG-Verdrag). Met name wat de situatie van minderheden betreft, zijn er in de toetredingslanden nog heel wat heikele problemen op te lossen.

    4.3. Er zullen doortastende maatregelen moeten worden genomen om in sommige kandidaat-lidstaten de aanhoudende problemen op te lossen die verband houden met de omstandigheden waarin en de redenen waarom iemand in voorlopige hechtenis wordt genomen, met de uitbuiting van vrouwen en kinderen, de gelijkheid van mannen en vrouwen en de bestrijding van discriminatie.

    4.4. Met name wat de situatie van Roma-zigeuners betreft, lijkt de sociaal-economische kloof tussen de Roma en de meerderheid van de bevolking nog groter te worden. Er moeten dan ook vooral maatregelen worden genomen om de toegang tot sociale diensten en structuren voor hen te vergemakkelijken(14).

    4.5. Er zal systematisch moeten worden gekeken naar de etnische dimensie van economische en sociale kwesties. Voor etnische minderheden is de situatie veel moeilijker wat betreft hun kansen om een onderneming op te richten, bestaans- en arbeidsvoorwaarden, onderwijs op school, toegang tot openbare diensten, enz. Minderheden zijn vaak geneigd zich te isoleren om uiteenlopende redenen, die verband kunnen houden met hun cultuur, met economische motieven of met het structurele probleem dat bepaalde maatregelen van het EU-beleid niet doeltreffend zijn omdat zij op westerse leest zijn geschoeid(15).

    5. Consumentenrechten

    5.1. Het EESC steunt de inspanningen van de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en met name de consumentenverenigingen, die stilaan ook in de toetredingslanden actief worden en zich beginnen te kwijten van een moeilijke taak die ondersteuning en aanmoediging verdient. Het Comité dringt er bij het directoraat-generaal voor consumentenbescherming op aan de consumentenorganisaties in de toetredingslanden op alle mogelijke manieren te steunen en hen te helpen de nodige knowhow te verwerven.

    5.2. Het EESC volgt de wettelijke en bestuursrechtelijke ontwikkelingen op het gebied van consumentenbescherming op de voet, met name wat de voedselveiligheid in de toetredingslanden betreft. In deze landen, waar de beschermingspraktijken erg te wensen overlaten, worden thans in een relatief moeilijke context de eerste stappen op dit gebied ondernomen.

    6. Milieuproblemen

    6.1. Milieubescherming stond vroeger onderaan op de prioriteitenlijst van de kandidaat-lidstaten, met als gevolg dat b.v. de zware industrie een echte ravage heeft aangericht die in vele gevallen niet meer ongedaan kan worden gemaakt. De laatste jaren is een en ander ten goede veranderd en zijn tal van inspanningen geleverd, met name wat het technische aspect van milieubescherming betreft. Niettemin is er nog enorm veel werk aan de winkel, wil men de EU-milieunormen halen, het milieubeleid in de andere beleidsterreinen integreren en duurzame ontwikkeling verzekeren. Het Comité betreurt dat de sociale en de economische dimensie bij de discussie over milieukwesties in de kandidaat-lidstaten nauwelijks aan de orde is gesteld. Er moet meer aandacht worden geschonken aan de door milieubescherming geboden kansen op nieuwe duurzame banen, en aan de sociale problematiek die met een verhoging van de uitgaven voor milieubescherming gepaard kan gaan. Het EESC roept de Commissie op dit vooralsnog onvoldoende ontwikkelde proces aan te zwengelen door tegelijkertijd de inspanningen die thans worden geleverd, verder te ondersteunen door de nodige financiële middelen en knowhow ter beschikking te stellen, en een krachtig pleidooi te houden voor hervormingen op die gebieden waar de noodzaak van milieubescherming en -behoud nog niet is doorgedrongen.

    6.2. Er moet bijzondere aandacht worden geschonken aan milieubescherming, bescherming van de ecosystemen en het behoud van een deels nog grote veelheid van soorten in samenhang met andere toetredingskwesties. De ontwikkeling van milieu-infrastructuur en de toepassing van efficiënte controlemechanismen met het oog op de tenuitvoerlegging van doeltreffende regelingen zal daarbij in alle toetredingslanden een belangrijke rol spelen.

    6.3. Alle EU-instellingen worden opgeroepen hun pretoetredingsprogramma's en investeringssteun nog nauwlettender op milieu-effecten te onderzoeken.

    7. Veiligheid

    7.1. De veiligheid van de burgers blijft een cruciaal thema in het kader van het uitbreidingsproces. Veiligheid in het algemeen kan worden opgesplitst in een aantal vormen van veiligheid als voedselveiligheid, nucleaire veiligheid, verkeersveiligheid, enz. Bij de tenuitvoerlegging van veiligheidsmaatregelen moet grondiger worden nagegaan wat de sociale gevolgen daarvan zijn (zo bedraagt de werkloosheid in de streek van Kozlodui nog steeds 21 %).

    8. Conclusies en aanbevelingen

    8.1. Het EESC herhaalt dat met de uitbreiding van de EU een historische kans wordt geboden om Europa en zijn burgers samen te brengen onder één dak en het Europese continent stabiliteit en welvaart te verzekeren.

    8.2. Het EESC maakt zich grote zorgen over de toename van het euroscepticisme en de wisselvalligheid van de publieke opinie in de EU-lidstaten en de toetredingslanden.

    8.3. Het Comité wijst erop dat de betere organisatie van de openbare besturen, de vermindering van de bureaucratische rompslomp, de bestrijding van de criminaliteit en de totstandbrenging van flexibele en moderne systemen voor wettelijke, administratieve en gerechtelijke bescherming het gevoel van veiligheid bij de burgers in de toetredingslanden zal doen toenemen en zal bijdragen tot de verdere ontwikkeling van buitenlandse investeringen en een groter vertrouwen van internationale investeerders in deze landen, die voortdurend behoefte hebben aan directe buitenlandse investeringen en ondersteuning door internationale kredietinstellingen.

    8.4. Het EESC pleit voor meer transparantie bij de tenuitvoerlegging van Europese programma's en initiatieven die de kandidaat-lidstaten betreffen. Het gebrek aan knowhow en transparantie leidt waarschijnlijk tot een onaanvaardbare verspilling van middelen.

    8.5. Het Comité geeft zijn volledige steun aan de inspanningen van de Commissie en de toetredingslanden om de landbouwhervormingen, die voor de integratie van die landen in de Europese Unie van cruciaal belang zijn, tot een goed einde te brengen.

    8.6. Het EESC ondersteunt ten volle de initiatieven om representatieve organisaties en instanties op te richten die fungeren als vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en de NGO's, die belangrijke elementen in de ontwikkeling van de democratie zijn.

    8.7. Volgens het Comité staat het vrije verkeer van werknemers - een kwestie die tevens zeer gevoelig ligt - centraal in het uitbreidingsproces.

    8.7.1. In haar gemeenschappelijk standpunt heeft de EU reeds met nagenoeg alle kandidaat-lidstaten over de overgangsbepalingen overeenstemming bereikt. Het EESC verheugt zich hierover en spreekt de hoop uit dat tijdens deze overgangsperiode alles in het werk wordt gesteld om vooruitgang te boeken, door de nodige voorbereidende maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de EU voor alle toekomstige EU-lidstaten een doeltreffende gemeenschappelijke arbeidsmarkt vormt.

    8.8. Het EESC onderstreept dat economische en sociale convergentie op dit moment de belangrijkste factor blijft. Daar de EU op economisch, politiek en sociaal gebied nog steeds niet volledig is eengemaakt, zal de grotere diversifiëring die door de toetreding van bepaalde landen zal worden meegebracht, de huidige partners in hun streven naar economische en sociale convergentie zwaar onder druk zetten als zij in dit verband niet in de nodige regelingen en procedures hebben voorzien.

    8.9. Het EESC moedigt de Commissie aan om in samenwerking met regeringsorganen van de toetredingslanden de voorlichting van de burgers m.b.t. de uitbreiding en het institutionele werkingskader van de EU verder te bevorderen. Dit kan gebeuren via acties op het gebied van informatieverspreiding en door er met name op aan te dringen dat desbetreffende studieprogramma's in de stelsels voor onderwijs en beroepsopleiding in de kandidaat-lidstaten worden opgenomen. Het Comité juicht alle extra inspanningen van de toetredingslanden toe om de dialoog met de burgers over het toetredingsproces aan te zwengelen.

    8.10. Ondernemerschap vormt de belangrijkste bron van groei voor de kandidaat-lidstaten. Ondernemingen en met name het MKB hebben een belangrijke rol te spelen in het uitbreidingsproces. Zij leveren een wezenlijke bijdrage tot het genereren van inkomen en het scheppen van nieuwe banen die voor de verdere economische en sociale ontwikkeling noodzakelijk zijn. Het is dan ook van cruciaal belang dat de overheden in de kandidaat-lidstaten terdege worden aangemoedigd om vaart te zetten achter de voorlichting van bedrijven waarop het communautaire acquis van invloed is, en om ondernemerschap te bevorderen.

    8.11. Verschillende Europese en internationale organisaties ontplooien activiteiten in de kandidaat-lidstaten. Deze instellingen en organisaties vertegenwoordigen verschillende sociale en politieke modellen en het is dan ook noodzakelijk dat hun aanbevelingen worden gecoördineerd, zodat de toekomstige lidstaten zich ontwikkelen in de richting van het Europese sociale model, dat gebaseerd is op de ideeën van sociale en territoriale samenhang, en bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, die ook de hoeksteen vormen van het economische beleid.

    8.12. Tijdens de conferentie over de uitbreiding van november 2000 werd in dit verband het voorstel naar voren geschoven dat het EESC voor de verschillende betrokken instellingen als coördinator zou fungeren. Deze opdracht strookt met zijn mogelijkheden en heeft alle kans van slagen.

    8.13. Het EESC onderschrijft de communicatiestrategie die de Europese Commissie in mei 2000 heeft gelanceerd om de nodige informatie over het uitbreidingsproces te verstrekken. Het houdt tevens een warm pleidooi voor deelname van de EU-instellingen en hun verkozen vertegenwoordigers, de politieke leiders en regeringen, de economische en sociale partners en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld in het algemeen, van zowel lidstaten als toetredingslanden, aan de thans gevoerde dialoog.

    8.14. Het EESC hecht veel belang aan de rol van de landen buiten de EU die grenzen aan de kandidaat-lidstaten. Er moeten in dit verband concrete plannen worden uitgewerkt, daar er na de uitbreiding nieuwe kansen en uitdagingen zullen ontstaan, met betrekking tot b.v. vrijhandelszones, illegale migratie, douanecontrole, mensenhandel en drugssmokkel. Het uitgebreide Europa zal zijn betrekkingen met de opkomende markten van de buurlanden verder moeten ontwikkelen en met name voor de gebieden van de westelijke Balkan, de GOS en de landen van het Middellandse-Zeegebied en Noord-Afrika een gemeenschappelijke aanpak moeten hanteren.

    8.15. Het EESC pleit voor versterking van een onafhankelijke en integere gerechtelijke autoriteit in de kandidaat-lidstaten die garanties moet bieden voor de goede werking van het administratieve en politieke systeem. De strijd tegen corruptie moet worden opgevoerd en er zijn tastbare resultaten nodig om de ondernemingen een transparante omgeving te waarborgen; tegelijkertijd moet ook vooruitgang op het gebied van de wetgeving inzake faillissementen worden geboekt.

    8.16. Tijdens het eerste halfjaar van 2001 heeft de Raad van ministers van financiën ermee ingestemd om tweemaal per jaar met de ministers van economische zaken en de gouverneurs van de centrale banken van de toetredingslanden samen te komen; aan de Ecofin-Raad zouden voorts regelmatige verslagen over de economische toestand in de kandidaat-lidstaten worden voorgelegd. Het Comité verheugt zich hierover en stelt voor dat ook de andere Raden van ministers dit initiatief zouden volgen en aldus de dialoog met de toetredingslanden zouden bevorderen, met name in het licht van de door de Top van Lissabon vastgestelde doelstellingen.

    8.17. Het wisselkoersmechanisme 2 zal ten minste twee jaar voor de toetredingslanden blijven gelden. Het EESC houdt vast aan zijn aanbeveling om de kandidaat-lidstaten onmiddellijk na hun toetreding aan het WKM 2 te laten deelnemen zodat hun wisselkoersbeleid aldus binnen een stabielere communautaire context in goede banen wordt geleid.

    Brussel, 11 december 2002.

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    R. Briesch

    (1) Zie ook de EESC-adviezen PB C 193 van 10.7.2001 "Werkgelegenheid en sociale situatie in de LMOE" en PB C 193 van 10.7.2001 "De uitbreiding van de Europese Unie: de kandidaat-lidstaten en de economische criteria".

    (2) Samenvattend verslag over de door het EESC georganiseerde bijeenkomsten met het oog op de uitbreiding, 5 tot 7 november 2001.

    (3) Conferentie tijdens de "week van de uitbreiding" bij het EESC, met als thema: Op weg naar een partnerschap voor economische groei en sociale rechten, 14 tot 17 november 2000.

    (4) Eurostat - Statistical Yearbook 2002.

    (5) DIW-Wochenbericht 1-2/02, Grundlinien der Wirtschaftsentwicklung 2002/2003 ("Grote lijnen van de economische groei 2002-2003"); DIW, Berlin, 2002. Eurostat, Regional Unemployment rates in the Central European Candidate Countries 2000 ("Regionale werkloosheidspercentages in de kandidaat-lidstaten van Midden-Europa in 2000").

    (6) Zie het EESC-advies over vervoer/uitbreiding van september 2002.

    (7) Resolutie van het Europees Parlement van 17 april 1996 over het Witboek "Voorbereiding van de geassocieerde landen in Midden- en Oost-Europa op integratie in de interne markt van de Unie" (PB C 141 van 13.5.1996).

    (8) DIW-Wochenbericht 1-2/02, Grundlinien der Wirtschaftsentwicklung 2002/2003 ("Grote lijnen van de economische groei 2002-2003"); DIW, Berlin, 2002. Eurostat, Regional Unemployment rates in the Central European Candidate Countries 2000 ("Regionale werkloosheidspercentages in de kandidaat-lidstaten van Midden-Europa in 2000").

    (9) PB C 51 van 23.2.2000.

    (10) Samenvattend verslag van de door het EESC georganiseerde bijeenkomsten met het oog op de uitbreiding, 5-7 november 2001.

    (11) Uiteenzetting door de vertegenwoordiger van de Commissie tijdens de vergadering van de studiegroep op 28 mei 2002.

    (12) Werkgelegenheid, economische hervorming en sociale samenhang - Naar een Europa van innovatie en kennis (PB C 117 van 26.4.2000).

    (13) Agenda 2000, deel II: De uitdaging van de uitbreiding (impactanalyse), blz. 46 (COM(97)2000 def.).

    (14) REX/083; werkdocument van het GRC EU-Bulgarije over kwesties van sociaal beleid in Bulgarije.

    (15) B.v. financiële middelen om minderheden te helpen hun identiteit te behouden.

    nach oben