Valitse kokeelliset ominaisuudet, joita haluat kokeilla

Tämä asiakirja on ote EUR-Lex-verkkosivustolta

Asiakirja 52002AE1350

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 68/151/EEG van de Raad met betrekking tot de openbaarmakingsvereisten voor bepaalde soorten ondernemingen" (COM(2002) 279 def. — 2002/0122 COD))

PB C 85 van 8.4.2003, s. 13—15 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52002AE1350

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 68/151/EEG van de Raad met betrekking tot de openbaarmakingsvereisten voor bepaalde soorten ondernemingen" (COM(2002) 279 def. — 2002/0122 COD))

Publicatieblad Nr. C 085 van 08/04/2003 blz. 0013 - 0015


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 68/151/EEG van de Raad met betrekking tot de openbaarmakingsvereisten voor bepaalde soorten ondernemingen"

(COM(2002) 279 def. - 2002/0122 COD))

(2003/C 85/03)

Op 16 september 2002 heeft de Raad besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig art. 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De gespecialiseerde afdeling "Interne markt, productie en consumptie", die met de voorbereiding van de werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 27 november 2002 goedgekeurd; rapporteur was mevrouw Sánchez Miguel.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 11 en 12 december 2002 gehouden 395e zitting (vergadering van 11 december) het volgende advies uitgebracht, dat met 91 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 2 onthoudingen is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Richtlijn 68/151/EEG is de eerste communautaire richtlijn inzake vennootschappen. Er wordt vooral mee beoogd om via het creëren van zgn. openbaarmakingsvereisten, de belangen van deelnemers en derden in vennootschappen die als hoofdkenmerk hebben dat de deelnemers beperkt aansprakelijk zijn, d.w.z. kapitaalvennootschappen, beter te kunnen beschermen.

1.2. De openbaarmakingsvereiste vloeit voort uit de voor vennootschappen geldende verplichting zich te laten inschrijven in het in ieder land bestaande openbare handelsregister. Het doel van deze registers is de belangen van de vennoten en van derden die contractuele betrekkingen met de vennootschap hebben, te beschermen. Bij deze openbaarmaking gaat het om drie zaken: informatie over de oprichtingsakte, de aansprakelijkheid die de vennootschap in de oprichtingsfase heeft aanvaard, en de gevolgen van nietigverklaring van de oprichtingsakte.

1.3. Deze vorm van verplichte informatie vindt zijn oorsprong in de registratie, in het verleden, van de handelaars bij hun respectieve beroepsverenigingen (gilden), en is voor vennootschappen vervolgens verplicht geworden om rechtspersoonlijkheid te kunnen verwerven. De inschrijvingsplicht heeft zowel interne werking als derdenwerking: de overeenkomst betreffende de oprichting van de vennootschap dient een bepaalde minimuminhoud te hebben, en de personen of organen die in juridisch of financieel opzicht de vennootschap zullen binden, worden aangeduid.

1.4. Deze richtlijn is al lange tijd van kracht, en in deze periode hebben zich op economisch en juridisch vlak veranderingen voorgedaan die om aanpassing van de richtlijn vragen. Zo zijn er nieuwe soorten ondernemingen bijgekomen waarvoor verplichte inschrijving in het register geldt (art. 1) en hebben de technologische mogelijkheden voor het verzamelen en openbaar maken van informatie een hoge vlucht genomen (art. 3), waardoor de ingeschreven akten breder verspreid en kenbaar gemaakt kunnen worden, ook over de landsgrenzen heen.

1.5. Tegen deze achtergrond heeft de vierde fase van de vereenvoudiging(1) plaatsgevonden, waarin de werkgroep vennootschapsrecht een aantal aanbevelingen heeft gedaan m.b.t. de eerste en de tweede richtlijn vennootschapsrecht. Zo wordt aanbevolen, de gegevens in de diverse registers gemakkelijker toegankelijk te maken, het gebruik van verschillende talen mogelijk te maken, en de bepalingen te actualiseren waar het gaat om nieuwe soorten ondernemingen waarvoor de inschrijvingsplicht geldt. Ook moet rekening worden gehouden met de in de jaarrekeningenrichtlijnen aangebrachte wijzigingen op grond waarvan publicatie van de jaarrekeningen via inschrijving ervan in het handelsregister verplicht is.

2. Inhoud van het voorstel

2.1. Het voorstel tot wijziging van Richtlijn 68/151/EEG is enerzijds ingegeven door de noodzaak om bij het opslaan en openbaar maken van gegevens nieuwe technologieën toe te passen, en anderzijds door de noodzaak om deze nieuwe instrumenten in overeenstemming te brengen met de wettelijke vereisten, teneinde te garanderen dat beginselen als rechtmatigheid en rechtszekerheid, die onlosmakelijk met openbare registratie zijn verbonden, in acht worden genomen.

2.2. Allereerst wordt voorgesteld de inhoud van de Richtlijn uit te breiden, waarbij het gaat om:

- nieuwe soorten ondernemingen waarvoor verplichte inschrijving geldt;

- documenten waarvoor de openbaarmakingsvereiste geldt (boekhoudbescheiden).

De eerste voorgestelde wijziging vloeit voort uit nationale wetgeving, meer in het bijzonder uit het ontstaan van nieuwe soorten ondernemingen in een aantal lidstaten. De tweede voorgestelde wijziging vloeit voort uit de verplichting die is opgelegd bij andere communautaire bepalingen (Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 20.7.1978(2), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/65/EG van het Europees Parlement en de Raad(3); Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13.6.1983(4), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/65/EG; Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8.12.1986(5), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/65/EG; Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19.12.1991(6), waarop momenteel een Commissievoorstel tot wijziging van toepassing is).

2.3. Wat de belangrijkste wijziging betreft - de invoering van nieuwe technologieën voor het registreren en publiceren van gegevens - wordt gewezen op de voorstellen inzake:

- een elektronisch registratiesysteem vanaf 2007,

- elektronische waarmerking van de ingeschreven akten,

- effecten voor derden van elektronisch openbaar gemaakte akten,

- gebruik van meer dan één taal in het inschrijvings- en openbaarmakingssysteem,

- informatie om vast te stellen in welk register het dossier van de vennootschap wordt bewaard.

2.4. Al deze wijzigingen hebben slechts in formeel opzicht gevolgen voor de registers; de beginselen die eraan ten grondslag liggen, veranderen niet. Voorts zij erop gewezen dat Richtlijn 1999/93/EG(7) betreffende elektronische handtekeningen inmiddels in werking is getreden, waarmee de rechtszekerheid rond het gebruik van elektronische systemen voor de waarmerking van in het register ingeschreven gegevens wordt gegarandeerd.

3. Algemene opmerkingen

3.1. Het EESC is ingenomen met de voorgestelde wijzigingen, die aansluiten bij de voorstellen ter vereenvoudiging van de communautaire wetgeving. Met name is het te spreken over de wijzigingen die zorgen voor meer zekerheid in de handelsbetrekkingen en die correcte informatieverstrekking aan alle betrokkenen vergemakkelijken.

3.2. Vereenvoudiging mag er echter in geen geval toe leiden dat getornd wordt aan uit het Verdrag voortvloeiende algemene beginselen, met name de taalverscheidenheid. Dit beginsel moet niet alleen erkend worden binnen de lidstaten (sommige lidstaten kennen verschillende erkende regionale talen), maar ook tussen de lidstaten onderling, zoals de Commissie in haar voorstel aangeeft.

3.3. De Commissie stelt voor dat er in 2005 een computersysteem operationeel moet zijn en dat alle documenten die in de tien jaar voorafgaand aan deze datum zijn geregistreerd, ook in elektronische vorm verkrijgbaar moeten zijn. Dit voorstel kan juridische verwarring tot gevolg hebben. Sommige essentiële documenten, zoals oprichtingsakten, kunnen namelijk al vóór die tijd zijn ingeschreven, zodat zij niet onder de verplichting in kwestie zouden vallen.

3.4. Om dergelijke problemen te voorkomen, zou het goed zijn om onderscheid te maken tussen akten die móeten worden ingeschreven (de in art. 2 bedoelde akten) en akten die mógen worden ingeschreven (die vrijwel altijd van statutaire aard zijn). Op die manier zou de voorgestelde deadline alleen van toepassing zijn op de eerste soort akten en zou de elektronische verwerking van de tweede groep akten ook later kunnen plaatsvinden.

3.5. Onduidelijk in het voorstel is ook de verwijzing naar de effecten van ingeschreven akten ten aanzien van derden (art. 3, lid 5 van de oorspronkelijke richtlijn). Volgens de nieuwe formulering van art. 3, lid 4, kan er van dergelijke akten op twee manieren kennis worden genomen: via het nationale publicatieblad, of langs elektronische weg. In het tweede geval zou het moeilijker te bewijzen zijn dat derden er kennis van hebben genomen en dat het effect in kwestie kan zijn opgetreden, tenzij er een systeem wordt ingevoerd voor het bevestigen van de toegang tot het register, waarmee bewezen kan worden dat er inderdaad informatie elektronisch is opgevraagd.

3.6. Het Comité onderschrijft dat de kosten van de waarmerking van elektronische kopieën niet hoger mogen zijn dan de administratiekosten, waarbij de kosten van het elektronisch in het register invoeren van de informatie niet mogen zijn inbegrepen.

4. Specifieke opmerkingen

4.1. Met het voorstel tot wijziging van de regeling inzake openbaarmakingsvereisten voor in het register ingeschreven ondernemingen wordt beoogd de werking ervan - in het kader van de interne markt - uit te breiden, zodat de regeling voortaan ook over de grenzen heen geldt. Vandaar dat in de bepalingen ervan wordt verwezen naar de gehanteerde talen en naar het gebruik van elektronische systemen als middel om akten in te schrijven en openbaar te maken. Het EESC vindt wel dat hoe dan ook gezorgd moet worden voor rechtszekerheid in de betrekkingen tussen ondernemingen. Deze betrekkingen moeten gebaseerd zijn op de beginselen transparantie en rechtmatigheid van optreden.

4.2. Om dit "universele" karakter van het voorstel te waarborgen, dient er een oplossing te worden gevonden voor kwesties die averechtse gevolgen kunnen hebben. Allereerst gaat het hierbij om de formulering van art. 3 bis, lid 1, op grond waarvan de lidstaten - wat de akten betreft - kunnen kiezen voor één van de talen die overeenkomstig de taalvoorschriften van het land zijn toegestaan. Deze bepaling zou wel eens een ander effect kunnen hebben dan ermee beoogd wordt.

4.3. Het EESC verzoekt de Commissie deze bepaling beter te formuleren, in die zin dat de lidstaten zouden moeten vaststellen dat de in art. 2 bedoelde akten verplicht dienen te worden ingeschreven in de officiële EU-taal van hun land. De regionale identiteit kan geëerbiedigd worden door daarnaast, in overeenstemming met het bepaalde in lid 2 van art. 3 bis, het gebruik van andere talen toe te staan.

4.4. Wat het systeem voor elektronische inschrijving betreft, zij erop gewezen dat het tot dusverre ongewijzigde lid 5 van art. 3 van de oorspronkelijke Richtlijn 68/151/EEG, op grond waarvan ingeschreven akten pas na 15 dagen kunnen worden tegengeworpen aan te goeder trouw zijnde derden, verouderd lijkt. Met het nieuwe systeem voor het kennisnemen van akten is deze termijn immers zeer ruim bemeten. De lidstaten kunnen deze termijn inkorten zodra de invoering van de nieuwe technologieën dat toestaat.

4.5. Het EESC stelt daarom voor dat er in bovengenoemd lid een zin wordt ingelast om ervoor te zorgen dat deze bepaling alleen geldt voor registers die géén gebruikmaken van het elektronische systeem voor het inschrijven en openbaar maken van akten. Zo kan een van de beoogde doelen - een snelle en "universele" openbaarmaking - worden bereikt.

Brussel, 11 december 2002.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

R. Briesch

(1) Zie het Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad - Resultaten van de vierde fase van SLIM, 4 februari 2000 (COM(2000) 56 def.).

(2) PB L 222 van 14.8.1978.

(3) PB L 283 van 27.10.2001.

(4) PB L 193 van 18.7.1983.

(5) PB L 372 van 31.12.1986.

(6) PB L 374 van 31.12.1991.

(7) PB L 13 van 19.1.2000.

Alkuun