EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52001AR0183

Advies van het Comité van de Regio's over het "Jaarverslag 1999 over het Cohesiefonds"

PB C 107 van 3.5.2002, p. 56–59 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52001AR0183

Advies van het Comité van de Regio's over het "Jaarverslag 1999 over het Cohesiefonds"

Publicatieblad Nr. C 107 van 03/05/2002 blz. 0056 - 0059


Advies van het Comité van de Regio's over het "Jaarverslag 1999 over het Cohesiefonds"

(2002/C 107/18)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

gezien het jaarverslag van de Commissie over het Cohesiefonds (1999) - (COM(2000) 822 def. - C5-0109/2001);

gezien Verordening (EEG) nr. 1164/1994 van de Raad van 16 mei 1994 tot oprichting van het Cohesiefonds;

gezien het zesde periodieke verslag over de sociale en economische situatie en de ontwikkeling van de regio's van de EU (SEC(1999) 66 def.);

gezien het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief, dat tijdens de informele Raad in Potsdam op 10-11 mei 1999 werd goedgekeurd;

gezien het tweede verslag over de economische en sociale cohesie (COM(2001) 24 def.);

gezien het besluit van de Commissie van 11 januari 2001 om, overeenkomstig artikel 265, eerste alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Comité van de Regio's hierover te raadplegen;

gezien het besluit van zijn voorzitter van 6 maart 2001 om commissie 1 "Regionaal beleid, structuurfondsen, economische en sociale samenhang, grensoverschrijdende en interregionale samenwerking" met de voorbereiding van dit advies te belasten;

gezien het ontwerpadvies van commissie 1 dat op 4 oktober 2001 met algemene stemmen werd goedgekeurd (CDR 183/2001 rev. 2, rapporteur: de heer Bree, lid van de graafschapsraad van Sligo, lid van de regioraad van het grensgebied, IRL/PSE);

overwegende dat volgens artikel 2 van het EG-Verdrag, economische en sociale cohesie één van de belangrijkste doelstellingen van de Europese Unie (EU) is;

overwegende dat de EU overeenkomstig artikel 158 van het EG-Verdrag gehouden is de economische en sociale samenhang te versterken en de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen;

overwegende dat krachtens artikel 130D (thans artikel 161) van het Verdrag van Maastricht een Cohesiefonds werd opgericht om deze doelstelling beter te kunnen verwezenlijken;

overwegende dat dit Fonds officieel in werking werd gesteld bij Verordening 1164/1994/EEG van de Raad, na voorafgegaan te zijn door een voorlopig cohesie-financieringsinstrument;

overwegende dat het belangrijkste doel van dit Fonds is landen met een BBP per capita van minder dan 90 % van het EU-gemiddelde te helpen de uitdagingen van de economische en monetaire unie tegemoet te treden door de ontwikkeling van milieu- en transportinfrastructuur financieel te steunen;

overwegende dat bijstand uit het Cohesiefonds uitsluitend wordt verleend indien aan de economische en stabiliteitsprogramma's wordt voldaan;

overwegende dat in artikel 154, lid 2, van het EG-Verdrag, hoofdstuk transeuropese netwerken (TENs), wordt gesteld dat de nadruk met name moet worden gelegd op het verbinden van de perifere regio's met de centrale regio's van de EU;

overwegende dat de milieuprojecten die door het Cohesiefonds worden gesubsidieerd, zijn bedoeld om de vier begunstigde landen te helpen bij de verwezenlijking van de milieudoelstellingen die door de EU zijn vastgesteld;

overwegende dat, getuige de resultaten die zijn behaald, het Cohesiefonds een doeltreffend middel is om de samenhang te bevorderen;

overwegende dat de Commissie in 1999 voorstellen heeft ingediend om de twee belangrijkste milieurichtlijnen die betrekking hebben op projecten die door het Cohesiefonds worden gesteund - de richtlijn betreffende milieu-effectrapportage en de habitatrichtlijn - te herzien;

overwegende dat 1999 het laatste jaar was van de programmeringsperiode 1993-1999 van het Cohesiefonds;

overwegende dat het jaarverslag van de Commissie, zoals vereist bij de verordening van 1994, over de werkzaamheden van het Cohesiefonds in 1999 handelt en tevens een algemeen oordeel velt over de gehele programmeringsperiode;

overwegende dat de Commissie eind 1999 alle toewijzingen uit het Cohesiefonds voor 1999 had vastgelegd en dat 91,6 % van de betalingskredieten voor 1999 zijn benut;

overwegende dat de Raad van Berlijn in 1999 heeft besloten dat de huidige cohesielanden ook na 2000 in aanmerking blijven komen voor steun uit het Cohesiefonds en dat deze positie in 2003 zal worden geëvalueerd;

overwegende dat de EU een pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid in het leven heeft geroepen om de kandidaat-lidstaten te helpen bij de verwezenlijking van de vervoers- en milieudoelstellingen van de EU;

overwegende dat de cohesielanden en de Commissie in strategische referentiedocumenten samen de belangrijkste, tijdens de huidige programmeringsperiode (2000-2006) te financieren projecten hebben vastgesteld,

heeft tijdens zijn 41e zitting op 14 en 15 november 2001 (vergadering van 15 november) met algemene stemmen het volgende advies uitgebracht.

De mening en aanbevelingen van het Comité van de Regio's met betrekking tot het jaarverslag 1999 over het Cohesiefonds

1. Het Cohesiefonds in 1999

1.1. Het Comité is de Commissie erkentelijk voor de inspanningen die zij heeft geleverd om het verslag over 1999 op te stellen en beschouwt dit verslag als een essentieel instrument om de werking van het Cohesiefonds en het cohesiebeleid van de EU en de lidstaten te beoordelen. Het constateert met voldoening dat de belangrijkste ontwikkelingen in de vier cohesielanden - Spanje, Portugal, Griekenland en Ierland - in 1999 uitgebreid worden besproken.

1.2. Het Comité complimenteert de Commissie met een geslaagd overzicht van de werking van het Cohesiefonds in de vier cohesielanden in 1999. Het Cohesiefonds is duidelijk een succes en is van onweerlegbaar nut geweest voor zowel de betrokken landen als de EU in zijn geheel; toch moet er zowel vóór als na de toetreding nog veel worden gedaan om de vervoersinfrastructuur en milieubescherming te verbeteren en werkelijke convergentie tussen de lidstaten en alle regio's van de EU tot stand te brengen.

1.3. Het Comité is zich ervan bewust dat de strategie die in de voorgaande jaren werd gevolgd, in 1999 niet substantieel werd gewijzigd en dat de nadruk vooral lag op het voltooien van bestaande projecten en niet zozeer op het starten van nieuwe; dat in 1999 extra veel moeite werd gedaan om alle doelstellingen voor de gehele periode 1993-1999 te verwezenlijken, door met name een evenwichtige verhouding tussen de vervoers- en milieuprojecten tot stand te brengen en de financiële middelen binnen de in bijlage I van de Verordening tot oprichting van het Cohesiefonds uit 1994 vastgestelde bandbreedte over de cohesielanden te verdelen.

2. Beheer, toezicht en evaluatie

2.1. Volgens de Commissie is het in 1999 niet gelukt om alle beschikbare betalingskredieten te benutten omdat zij pas eind 1999 een groot aantal kredietaanvragen ontving en omdat haar diensten in diezelfde periode gebukt gingen onder een enorme werklast. Het Comité verzoekt de Commissie in de komende jaarverslagen meer details te verschaffen omtrent dergelijke toewijzingen van middelen en er bij de lidstaten op aan te dringen dat zij de projecten op tijd indienen. Het beklemtoont dat de diensten van de Commissie die verantwoordelijk zijn voor het Cohesiefonds, wel over voldoende personeel moeten beschikken om de doelstellingen van het Cohesiefonds te kunnen verwezenlijken.

2.2. Het Comité is blij dat er in 1999 in de vier cohesielanden geen fraudegevallen zijn gerapporteerd door het Bureau voor fraude-onderzoek van de Commissie (OLAF) en wijst er nogmaals op dat het belang hecht aan meer antifraudecontroles op zowel nationaal als Europees niveau.

2.3. Het Comité is verheugd dat er in 1999 geen enkel geval van "dubbele financiering" door het Cohesiefonds en andere EU-financieringsbronnen werd ontdekt en beklemtoont de noodzaak van onvoorwaardelijke naleving van het additionaliteitsbeginsel.

2.4. Met betrekking tot toezicht, controle en onregelmatigheden constateert het Comité dat in het verslag van de Commissie wordt gesproken over ad hoc-toezichtcomités in de ene lidstaat (Griekenland) en over een toezichtcomité dat in zeven afzonderlijke comités is opgesplitst in de andere (Spanje); volgens het Comité moet ervoor worden gezorgd dat de toezichtcomités globaal dezelfde lijn volgen, omdat anders het beheer, de controle en de evaluatie van het Cohesiefonds niet correct kunnen worden uitgevoerd.

2.5. Gezien het feit dat slechts steun uit het Cohesiefonds wordt verstrekt indien wordt voldaan aan de programma's voor economische stabiliteit en convergentie, dringt het Comité er bij de Commissie op aan een meer gedetailleerde analyse van de begrotingssituatie van de cohesielanden te presenteren.

2.6. Het Comité plaatst vraagtekens bij de uitspraak van de Commissie dat sommige van de 18 milieuprojecten die in 1999 werden geëvalueerd "de grondwaarde in het uitvoeringsgebied indirect hebben verhoogd en de aanzet tot een economische ontwikkeling hebben gegeven, die weer een stimulans vormde voor nieuwe activiteiten en werkgelegenheid". Het Comité vindt dat de Commissie er niet zonder meer van uit mag gaan dat een verhoogde grondwaarde altijd in het voordeel is van de perifere regio's.

3. Projecten die door het Cohesiefonds worden gesteund

3.1. Het Comité constateert tot zijn genoegen dat veel van zijn specifieke opmerkingen en aanbevelingen met betrekking tot vroegere jaarverslagen over het Cohesiefonds door de Commissie ter harte zijn genomen, maar wijst er nogmaals op dat het Cohesiefonds, zijns inziens, meer prioriteit moet geven aan natuurbehoud en verbetering van het stedelijke milieu.

3.2. Het Comité constateert dat de Commissie er "voortdurend" bij de begunstigde lidstaten op aandringt andere projecten dan in de sector wegen/wegvervoer in te dienen, juicht toe dat Spanje, Portugal en Griekenland in 1999 meer hebben geïnvesteerd in railprojecten, en spoort Ierland aan om eveneens meer te investeren in railvervoer, vooral naar achtergebleven gebieden.

3.3. Het Comité is verheugd over de toegenomen investeringen in vast afval in Portugal en Griekenland in 1999.

3.4. Het Comité dringt aan op meer investeringen in de havensector, gezien het belang van het zeevervoer in de vier begunstigde landen.

3.5. Het Comité is stellig van mening dat niet alleen de financiering van grootschalige projecten en een strategische aanpak van projectontwikkeling noodzakelijk zijn, maar dat ook kleinschalige modelprojecten financieel moeten worden gesteund, vooral op het vlak van milieubescherming en natuurbehoud.

3.6. Het Comité verzoekt de Commissie om, in nauw overleg met de betrokken lokale instanties, het milieueffect van de door het Cohesiefonds gefinancierde projecten nauwkeurig te evalueren.

4. Doorzichtigheid en verantwoordelijkheid

4.1. Het Comité stelt vast dat het jaarverslag over 1999 pas in januari 2001 werd gepubliceerd en dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat het jaarverslag eerder uitkomt.

4.2. Het Comité merkt op dat in 1999 vergaderingen en werkbijeenkomsten werden gehouden tussen de lidstaten en de Commissie, maar dat er met de sociale partners geen speciale bijeenkomst heeft plaatsgevonden (hoewel de sociale partners tijdens een vergadering over de structuurfondsen over het Cohesiefonds werden geïnformeerd), en verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de sociale partners volledig worden betrokken bij en volledig worden geïnformeerd over het Cohesiefonds.

4.3. Het Comité wil graag dat de ophanden zijnde evaluatie door de Commissie van de resultaten van het drie jaar durende programma voor evaluatie achteraf, dat in 1998 van start is gegaan en in 1999 is voortgezet, openbaar wordt gemaakt. Ook de resultaten van de ongeveer 120 projecten die in dit kader zijn geëvalueerd moeten beschikbaar worden gesteld.

4.4. Het Comité verzoekt de bestaande strategische referentiedocumenten, die door de cohesielanden en de Commissie zijn overeengekomen, openbaar te maken.

4.5. Het Comité heeft de conclusies van de studie van de London School of Economics over de werking van het Cohesiefonds reeds toegejuicht en verzoekt de reacties op deze studie openbaar te maken.

4.6. Het Comité constateert dat ongeveer 0,05 % van de steun uit het Cohesiefonds in de programmeringsperiode 1993-1999 naar technische ondersteuning is gegaan en dat in juni 1999 twee grote aanbestedingen werden gedaan en twee consortia van adviseurs werden geselecteerd die hun werkzaamheden in juni hebben aangevangen, en verzoekt de Commissie extra informatie over technische ondersteuning en de bevoegdheden van de aangewezen adviseurs openbaar te maken.

5. Naleving van de EU-wetgeving

5.1. Het Comité dringt er bij de betrokken lidstaten op aan hun verplichtingen in verband met het programma voor natuurbehoud, Natura 2000, volledig na te komen.

5.2. Het Comité stelt vast dat de Commissie opmerkt dat de lidstaten "steeds beter medewerking geven en uitvoerig antwoorden op haar vragen" ten aanzien van de naleving van de EU wetgeving inzake openbare aanbestedingen, en hamert nogmaals op het belang van de naleving van deze wetgeving.

6. De rol van gedecentraliseerde bestuursniveaus

6.1. Het Comité neemt kennis van de gedragscode inzake de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid zoals overeengekomen door de Commissie en het Europees Parlement op 6 mei 1999 en is van mening dat het Comité van de Regio's een grotere rol dient te spelen bij de werking van het Cohesiefonds.

6.2. Het Comité herinnert eraan dat een aantal van de door het Cohesiefonds gesteunde projecten door lokale en regionale overheden is aangedragen en verzoekt de Commissie meer rekening te houden met het standpunt van de gedecentraliseerde bestuursniveaus bij de selectie van de projecten die voor steun in aanmerking komen.

6.3. Met betrekking tot toezicht, controle en onregelmatigheden meldt de Commissie dat de vergaderingen in de ene lidstaat (Griekenland) werden bijgewoond door vertegenwoordigers van verenigingen van lokale overheden, terwijl in de andere lidstaat (Ierland) vertegenwoordigers van lokale overheden "die verantwoordelijk zijn voor de uitwerking, de uitvoering en het beheer van wegenbouw-, waterzuiverings- en watervoorzieningsprojecten" aan de vergaderingen hebben deelgenomen. Volgens het CvdR is het van groot belang dat democratisch gekozen vertegenwoordigers een wezenlijke bijdrage leveren aan dit soort vergaderingen.

6.4. Het Comité is van mening dat besluiten over het inkomen-genererend potentieel van projecten en de mate waarin zij geschikt zijn voor particuliere inbreng slechts na overleg met de betrokken plaatselijke en regionale overheden mogen worden genomen.

Brussel, 15 november 2001.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Jos Chabert

Top