EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31996Y0919(03)

Resolutie van de Raad van 30 november 1994 inzake de beperking van de toelating van onderdanen van derde landen tot het grondgebied van de Lid-Staten met het oog op de uitoefening van een zelfstandige activiteit

PB C 274 van 19.9.1996, p. 7–9 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document In force

31996Y0919(03)

Resolutie van de Raad van 30 november 1994 inzake de beperking van de toelating van onderdanen van derde landen tot het grondgebied van de Lid-Staten met het oog op de uitoefening van een zelfstandige activiteit

Publicatieblad Nr. C 274 van 19/09/1996 blz. 0007 - 0009


Bijlage I.2

RESOLUTIE VAN DE RAAD van 30 november 1994 inzake de beperking van de toelating van onderdanen van derde landen tot het grondgebied van de Lid-Staten met het oog op de uitoefening van een zelfstandige activiteit

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzonderheid op artikel K.1, punt 3, onder c),

NEEMT DE VOLGENDE RESOLUTIE AAN:

A. Algemene politieke overwegingen

1. De Raad herinnert eraan dat hij in het verslag van de met immigratiezaken belaste Ministers over immigratie- en asielbeleid dat door de Europese Raad van Maastricht van 1991 is aangenomen, voorrang had gegeven aan de harmonisatie van het toelatingsbeleid voor personen die als zelfstandige willen komen werken. Dit beleid is in beginsel restrictief. Hoe dan ook moet rekening worden gehouden met de bestaande verplichtingen en de toekomstige ontwikkelingen in bijvoorbeeld de GATT, de GATS en de OESO-Overeenkomsten.

2. De Raad merkt op dat in het prioritaire werkprogramma voor 1994 op het gebied van "Justitie en Binnenlandse Zaken", waartoe de Raad in zijn zitting te Brussel van 29 en 30 november 1993 besloten heeft, het afronden van de besprekingen over de toelating van zelfstandigen ook als prioritaire maatregel wordt genoemd.

3. De Raad juicht de vorderingen toe die met de ondertekening van de slotakte en de overeenkomsten in het kader van de Uruguay-Ronde in Marrakech op 15 april 1994 met het oog op de vrije wereldhandel gemaakt zijn ten aanzien van het bevorderen van investeringen en het creëren van arbeidsplaatsen.

4. De Raad is van mening dat de kwestie van de toelating van personen voor het uitoefenen van een activiteit in loondienst en die van de toelating van zelfstandigen tot op zekere hoogte op verschillende wijze geregeld kunnen worden. De toelating van personen die een zelfstandige economische activiteit willen uitoefenen en die voor de economie van het gastland een meerwaarde opleveren (investeringen, vernieuwingen, overdracht van technologie, nieuwe banen), is nuttig. Ook kunstenaars met een significante zelfstandige activiteit kunnen worden toegelaten.

5. De Raad is van oordeel dat onderdanen van derde landen niet tot een Lid-Staat mogen worden toegelaten om daar een zelfstandige economische activiteit uit te oefenen, wanneer deze activiteit geen economische voordelen oplevert voor die Staat of voor een van de regio's aldaar.

6. De Raad is van mening dat erop moet worden gelet dat personen die een afhankelijk dienstverband zoeken, niet als zelfstandige worden toegelaten.

7. Voorts is de Raad van mening dat voorkomen moet worden dat personen zonder de vereiste kwalificaties en/of financiële middelen zich in een Lid-Staat vestigen en met een zelfstandige activiteit beginnen of een afhankelijk dienstverband aangaan.

8. De Raad komt overeen in deze resolutie niet de kwestie te behandelen van onderdanen van derde landen die legaal permanent op het grondgebied van een Lid-Staat verblijven, maar die niet het recht op toelating of verblijf in een andere Lid-Staat hebben. Hij komt overeen deze kwestie later te bestuderen.

9. Derhalve komt de Raad overeen dat voor het nationale beleid van de Lid-Staten met betrekking tot onderdanen van derde landen die tot hun grondgebied willen worden toegelaten of daar willen blijven om er een zelfstandige activiteit uit te oefenen, de onderstaande beginselen zullen gelden. De Raad komt overeen dat de onderstaande beginselen door de Lid-Staten in hun nationaal recht niet mogen worden afgezwakt. De Raad is het erover eens dat bij alle voorstellen betreffende de herziening van de nationale wetgeving met deze beginselen rekening moet worden gehouden. De Lid-Staten beijveren zich voorts om ervoor te zorgen dat de nationale wetgeving per 1 januari 1996 conform deze beginselen is. Deze beginselen zijn niet juridisch bindend voor de Lid-Staten en kunnen door individuele personen niet als rechtsmiddel worden ingeroepen.

10. De Raad is het erover eens dat de omzetting en de noodzaak van wijzigingen van deze resolutie op gezette tijden getoetst moeten worden.

11. De Raad bevestigt voorts dat de toepassing van deze beginselen de toepassing van de nationale voorschriften inzake openbare orde, volksgezondheid en nationale veiligheid onverlet laat.

B. Personen waarop de resolutie niet van toepassing is

De harmonisatiebeginselen zijn niet van toepassing op:

- personen die krachtens het Gemeenschapsrecht het recht van vrij verkeer genieten, dat wil zeggen onderdanen van de Lid-Staten, onderdanen van de EVA-landen die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en hun gezinsleden;

- onderdanen van derde landen die in het kader van gezinshereniging zijn toegelaten teneinde zich te voegen bij onderdanen van een Lid-Staat of onderdanen van derde landen die in de betreffende Lid-Staat gevestigd zijn;

- onderdanen van derde landen die aan overeenkomsten met die landen een recht van toegang tot arbeid ontlenen, dat wordt geregeld in het Gemeenschapsrecht of in bilaterale en multilaterale overeenkomsten, zoals de GATT, de GATS en de OESO-Overeenkomsten;

- onderdanen van derde landen die de Lid-Staten binnenkomen om er arbeid in loondienst uit te oefenen. Die personen vallen onder de beginselen die zijn vastgesteld in de door de Raad van 20 en 21 juni 1994 aangenomen resolutie inzake de beperking van de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling;

- onderdanen van derde landen die de Lid-Staten binnenkomen om er te studeren. Die personen vallen onder de beginselen die zijn vastgesteld in de resolutie inzake de toelating van onderdanen van derde landen voor studiedoeleinden.

C. Algemene beginselen

Beginsel 1

1. Deze resolutie is alleen van toepassing op personen en geldt niet voor de oprichting van vennootschappen.

2. Onder "zelfstandige activiteit" wordt verstaan: elke activiteit die door een persoon of door een vennootschap in de zin van artikel 58, lid 2, van het EG-Verdrag wordt uitgeoefend zonder dat er in een van beide gevallen sprake is van een hiërarchische verhouding ten opzichte van een werkgever.

3. Alleen actief betrokken vennoten wier aanwezigheid noodzakelijk is voor de verwezenlijking van het doel en het beheer van de vennootschap, mogen zich op het grondgebied van de gast-Lid-Staat vestigen. Wanneer die vennoten niet beschikken over een meerderheid van de aandelen of over een significant pakket aandelen in de vennootschap, kunnen de Lid-Staten zich het recht voorbehouden hen niet toe te laten, tenzij het gaat om personen in loondienst aan wie een werkvergunning is verleend.

Beginsel 2

1. De Lid-Staten kunnen onderdanen van derde landen die op hun grondgebied een zelfstandige activiteit willen uitoefenen, tot hun grondgebied toelaten indien naar behoren is vastgesteld dat de betrokken activiteit de in punt A.4 bedoelde meerwaarde zal opleveren of overeenstemt met de in de laatste zin van punt A.4 genoemde activiteit, overeenkomstig de eisen van elke Lid-Staat, en dat is voldaan aan de algemene inreis- en verblijfsvoorwaarden.

2. Bij de toelatingsprocedure moet erop worden gelet dat personen die overduidelijk een afhankelijk dienstverband nastreven, of wier optreden als vennoot of bestuurder een afhankelijk dienstverband verheelt, niet als zelfstandigen worden toegelaten. Onverminderd het bepaalde in beginsel 8, punt 2, houdt de toelating met het oog op de uitoefening van een zelfstandige activiteit niet in dat werk op de arbeidsmarkt mag worden gezocht of aangenomen.

Beginsel 3

1. De toelating moet worden aangevraagd bij de krachtens het nationale recht bevoegde autoriteiten van de gast-Lid-Staat via de consulaire of diplomatieke vertegenwoordiging van die Staat of via een andere bevoegde nationale instantie die voor dit doel is aangewezen in het land van oorsprong of herkomst van de persoon die wenst te worden toegelaten om een zelfstandige activiteit uit te oefenen.

2. De aanvraag tot toelating dient vergezeld te gaan van informatie aan de hand waarvan beoordeeld kan worden of de beoogde activiteit beantwoordt aan de onder beginsel 2 genoemde vereisten, alsmede van documenten waaruit blijkt dat de activiteit zal worden uitgeoefend overeenkomstig de ter zake toepasselijke nationale wetgeving.

3. Om te beoordelen of de activiteit beantwoordt aan de onder beginsel 2 genoemde vereisten, kan conform het nationale recht bij voorbeeld het volgende verlangd worden:

- bescheiden over het soort, de omvang en de duur van de beoogde activiteit;

- bescheiden over de vermoedelijke behoefte aan arbeidskrachten;

- een beschrijving van de plaats waar de activiteit zal worden uitgeoefend; de plaats dient geschikt te zijn voor de beoogde activiteit;

- bewijsstukken betreffende de financiële middelen die voor het beoogde doel ter beschikking staan.

4. Om te beoordelen of de geldende wetgeving wordt nageleefd, kan conform het nationale recht bij voorbeeld het volgende worden verlangd:

- een bewijs dat de zelfstandige voldoet aan de voorschriften van de gast-Lid-Staat voor het uitoefenen van de toegang tot het bewuste beroep;

- in het geval van een vennootschap, de oprichtingsakte, de openbaarmaking of inschrijving ervan en de namen van de leden van het bestuursorgaan en van de beheerders alsmede van de vennoten die het recht hebben de vennootschap te vertegenwoordigen;

- bewijsstukken zoals politiebescheiden of dergelijke documenten waaruit de integriteit en moraliteit van de betrokkene blijkt.

Beginsel 4

1. De vergunning voor de uitoefening van een zelfstandige activiteit wordt, overeenkomstig de nationale voorschriften die op vreemdelingen van toepassing zijn, schriftelijk verleend en kan bij voorbeeld de vorm van een stempel in een paspoort of een ander document aannemen. De vergunning is op naam gesteld en niet overdraagbaar.

2. De geldigheid van de aanvankelijke vergunning kan van beperkte duur zijn. Op verzoek kan de vergunning voor een extra periode en/of voor onbeperkte duur worden verlengd, mits de voorwaarden voor toelating als vastgesteld in het nationale recht nog steeds vervuld zijn.

Beginsel 5

1. Elk verzoek om verlenging dient, voor zover daarin voorzien wordt door het nationale recht van de Lid-Staat, vergezeld te gaan van documenten waaruit blijkt dat de zelfstandige waarborgen biedt voor de verdere uitoefening van zijn activiteit conform de voorschriften.

2. Ten minste op het moment van indiening van een onder beginsel 4, punt 2, genoemd verzoek om verlenging, kan onderzocht worden of de activiteit daadwerkelijk wordt uitgeoefend en nog overeenkomt met de activiteit waarvoor de vergunning is verleend, of de betrokkene in zijn levensonderhoud kan voorzien met de inkomsten uit deze activiteit en tevens of de activiteit nog steeds beantwoordt aan de onder beginsel 2, punt 1, genoemde voorwaarden.

3. Eventuele verdere controles door de Lid-Staten kunnen in beginsel beperkt zijn.

Beginsel 6

1. De Lid-Staten kunnen, onder de in hun nationale wetgeving vermelde voorwaarden, onderdanen van derde landen die op hun grondgebied een dienst komen verrichten, toelaten met een vergunning voor het uitvoeren van de werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de dienstverrichting.

2. Onder "dienstverrichter" wordt verstaan een (in het buitenland woonachtige) zelfstandige die van een in een Lid-Staat woonachtig persoon opdracht heeft gekregen tegen beloning een nauwkeurig omschreven en in de tijd beperkte taak te verrichten.

Beginsel 7

Een persoon die zich als student, stagiair, seizoenarbeider, dienstverrichter, contractarbeider of om andere redenen reeds op het grondgebied van een Lid-Staat bevindt, krijgt normaliter geen toestemming zijn verblijf te verlengen om zich te vestigen als zelfstandige. De betrokkene dient het land na het wegvallen van de reden van zijn binnenkomst te verlaten.

Beginsel 8

1. In beginsel dient te worden vermeden dat personen die worden toegelaten voor het uitoefenen van een zelfstandige activiteit op een later tijdstip een afhankelijk dienstverband aangaan.

2. De Lid-Staten kunnen zelfstandigen die het recht op een langdurig/permanent verblijf hebben verworven, toestaan zo nodig een werkvergunning aan te vragen om een afhankelijk dienstverband aan te gaan.

Beginsel 9

De echtgenoot van de zelfstandige en zijn/haar ongehuwde kinderen beneden een bepaalde leeftijd, die afhankelijk van de Lid-Staat tussen de 16 en 18 jaar ligt, krijgen in beginsel toestemming om zich bij de betrokkene te voegen, onder voorbehoud van de voorwaarden genoemd in de op 1 juni 1993 door de met immigratiezaken belaste Ministers van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap aangenomen resolutie betreffende gezinshereniging.

Beginsel 10

1. Deze resolutie laat de regelingen van de Lid-Staten op grond waarvan toelating om redenen van openbare veiligheid en orde geweigerd kan worden, onverlet.

2. Deze resolutie laat de beroepsvoorschriften van de Lid-Staten alsmede de regelingen inzake de wederzijdse erkenning van diploma's, onverlet.

Beginsel 11

Niets in deze resolutie belet een Lid-Staat zich het recht voor te behouden om afhankelijk van zijn nationale wetgeving onderdanen van derde landen die zeer aanzienlijke investeringen verrichten in de handel en industrie van die Lid-Staat, toe te laten wanneer zeer sterke economische redenen vrijstelling rechtvaardigen van die beginselen in deze resolutie welke een beperking inhouden van de zakelijke activiteiten waarbij de onderdaan van het derde land betrokken is.

Top