Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51994AC1405

    ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 90/684/EEG va de Raad betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw"

    PB C 397 van 31.12.1994, p. 68–70 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    51994AC1405

    ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 90/684/EEG va de Raad betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw"

    Publicatieblad Nr. C 397 van 31/12/1994 blz. 0068


    Advies over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 90/684/EEG van de Raad betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw () (94/C 397/22)

    De Raad heeft op 19 december 1994 besloten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 198 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

    De Afdeling voor industrie, handel, ambacht en diensten, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 30 november 1994 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Simpson.

    Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 321e Zitting (vergadering van 21 december 1994) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen is goedgekeurd.

    1. Algemene conclusie

    1.1. Het Comité is ingenomen met de aanbeveling van de Commissie om de geldigheidsduur van de bestaande Richtlijn betreffende steunverlening aan de commerciële scheepsbouw in de Europese Unie, met een jaar te verlengen tot december 1995. Het Comité ziet ook de noodzaak in van de overige in het richtlijnvoorstel COM(94) 444 def. opgenomen wijzigingen.

    1.2. Dit standpunt moet worden gezien als een erkenning van het feit, dat deze sector voorlopig nog niet uit de problemen is. Op wereldniveau bestaat er nog steeds een overcapaciteit - de Japanse en vooral de Zuidkoreaanse werven breiden hun capaciteit nog aanzienlijk uit - en orders voor nieuwe schepen zijn schaars; de scheepsbouwmarkt wordt dus nog altijd zeer ernstig verstoord.

    2. Marktvoorwaarden

    2.1. In 1993 was het totale aantal orders in de orderboeken van alle scheepswerven samen, op wereldniveau én in de Europese Unie, inderdaad hoger dan in 1992 - in laatstgenoemd jaar was de stand erg laag. Maar wanneer het in 1993 voltooide werk buiten beschouwing wordt gelaten, blijkt dat het aantal nieuwe, bij scheepswerven in de Gemeenschap geplaatste orders, niet groot genoeg is om de totale stand van het onder handen zijnde werk per ultimo 1993 te doen toenemen. Meer nog : aan het einde van 1993 was de stand van het onder handen zijnde werk lager dan ooit sinds 1988 het geval is geweest.

    2.2. Niets wijst erop dat nu een duurzaam herstel zou zijn ingetreden in het niveau van de scheepsvrachttarieven en van de aannemingssommen in de scheepsbouw. Hoewel de leeftijd van de vloten in de hele wereld nog steeds stijgt, blijft de vraag naar vervangende tonnage laag. Daardoor is de wanverhouding tussen de in het Verre Oosten spectaculair toenemende maar in de EU juist inkrimpende scheepsbouwcapaciteit enerzijds, en de orders anderzijds, een bron van voortdurende instabiliteit.

    3. Fundamentele aanpak

    3.1. Om de problemen in de scheepsbouw op langere termijn te kunnen oplossen en de invloed van overheidssteun en protectionistische maatregelen op deze markt terug te dringen, is een meer fundamentele aanpak nodig.

    3.2. Daarom is het Comité ingenomen met de hier door de Commissie voorgestelde overgangsmaatregelen; het gaat er echter van uit dat deze dienen te worden gezien tegen de achtergrond van een meer fundamentele aanpak, waarbij gezocht wordt naar een mondiale overeenkomst over de omvang van de eventuele steunverlening (d.w.z. voor zover deze nog verantwoord wordt geacht) aan de scheepsbouw in de toekomst.

    3.3. Een goede zaak is ook dat deze gewijzigde richtlijn wordt uitgebreid tot de lid-staten van de EER; daardoor zal de Europese positie bij onderhandelingen op wereldniveau overigens ook sterker worden.

    4. OESO-voorstellen

    4.1. Hoewel de redenering die aan het Commissievoorstel ten grondslag ligt, stoelt op de overeenkomst waarover in het kader van de OESO overeenstemming is bereikt, neemt het Comité er nota van dat de OESO-overeenkomst nog niet helemaal rond is en geen waarborgen biedt dat alle landen die een scheepsbouwindustrie hebben, er zich over de hele linie aan zullen houden. Momenteel wijst alles er echter wel op dat een overeenkomst in het verschiet ligt waarbij alle belangrijke vormen van overheidssteun aan de commerciële scheepsbouw in de hele wereld zullen worden afgeschaft. Het Comité staat hier volkomen achter, op voorwaarde dat dit gepaard gaat met vrije en eerlijke concurrentie.

    4.2. In afwachting van de ratificatie van de OESO-voorstellen, meent het Comité dat de scheepswerven in de Europese Unie ten dele nog de 9 % produktiesteun moeten blijven krijgen. Het Comité hoopt dat de Commissie, wanneer de Richtlijn wordt gewijzigd, van haar bevoegdheid gebruik zal maken om het plafond van 9 % voor grotere schepen tot eind december 1995 niet meer te verlagen. Volgens het Comité zou een geleidelijke verlaging in de loop van 1995 nadelig zijn.

    4.3. Het Comité wenst in de loop van het onderhandelingsproces te gelegener tijd nog zijn mening over de nadere bijzonderheden van de OESO-overeenkomst kenbaar te kunnen maken. In afwachting daarvan, spreekt het Comité de hoop uit dat die overeenkomst alle aspecten van de steunverlening aan de scheepsbouw zal omvatten - zowel directe als indirecte, voor schepen die voor de export én voor schepen die voor binnenlandse kopers bestemd zijn, en waarbij krediet wordt verleend aan hetzij scheepsbouwbedrijven, hetzij klanten.

    4.4. Over de nieuwe OESO-overeenkomst wenst het Comité alvast op te merken, dat de controle op de naleving van de overeenkomst en de behandeling van klachten van doorslaggevend belang zijn. Van de regelingen die hiervoor worden voorgesteld, zal de doelmatigheid grondig worden nagegaan. Het Comité hoopt dat de beginselen die aan de gewijzigde anti-dumping-regelingen in het kader van de GATT ten grondslag liggen en als maatgevend kunnen worden beschouwd, ook voor de scheepsbouw zullen kunnen gelden. Het is mogelijk dat specifieke maatregelen nodig zijn om te zorgen dat deelnemers aan de scheepsbouwmarkt zich beter aan de spelregels houden - inclusief sancties tegen eigenaren of exploitanten van schepen die van een te hoog niveau van (directe of indirecte) steun hebben geprofiteerd. Het Comité twijfelt echter aan de werkbaarheid van zulke sancties.

    4.5. Het Comité is van mening dat de Europese Unie niet alle steun voor haar eigen scheepsbouwindustrie mag stopzetten zolang niet duidelijk is gebleken dat alle landen zich aan de OESO-overeenkomst houden.

    5. Andere EU-steun

    5.1. Volgens de Commissie leidt de gewijzigde richtlijn, indien deze wordt goedgekeurd, niet tot verhoging of uitbreiding van de huidige steun aan scheepsbouwbedrijven in de Europese Unie. Dit gelt ook voor de steun aan scheepswerven in de voormalige DDR.

    5.2. Voorts heeft de Commissie uitgelegd dat het voorstel om steunbetalingen ten belope van ca. 89 miljard PTA aan Spaanse werven toe te staan, slechts een financiële aanpassingsmaatregel is welke betrekking heeft op vóór eind 1993 aangegane verbintenissen inzake herstructureringssteun. De maatregel leidt niet tot enige verhoging van het steunplafond of -bedrag, noch tot enige uitbreiding van het toepassingsgebied ervan.

    5.3. Het Comité is ingenomen met het voorstel van de Commissie om de steun tot schepen met niet-metalen romp uit te breiden.

    6. Bedenkingen

    6.1. De belangrijkste bedenking van het Comité betreft niet het huidige voorstel tot wijziging van Richtlijn 90/684/EEG maar wel de mogelijke effecten op de ontwikkeling van het concurrentiebeleid m.b.t. de scheepsbouwindustrie in de komende jaren. Uit de informatie waarover het Comité beschikt blijkt namelijk dat de recente en nog aan de gang zijnde uitbreiding van de scheepsbouwcapaciteit in het Verre Oosten, en met name in Zuid-Korea, ondanks verzoeken van de Gemeenschap om investeringen in nieuwe capaciteit op vrijwillige basis binnen de perken te houden, toch is doorgegaan. Het Comité sluit zich aan bij de opmerking van Sir Leon Brittan aan het adres van de Koreaanse overheid, dat de recente capaciteitsuitbreiding van de Koreaanse scheepsbouwindustrie een hinderpaal zou zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de OESO-overeenkomst.

    6.2. Wil de scheepsbouwindustrie in de Europese Unie zonder flinke overheidssteun op de wereldmarkt kunnen concurreren op een moment dat inkrimping van de capaciteit van vitaal belang is, dan dient de Gemeenschap ervoor te zorgen, hetzij via de OESO-overeenkomst, hetzij via een afzonderlijke overeenkomst, dat zulke investeringen voor capaciteitsuitbreiding de concurrentie niet verstoren.

    6.3. Het Comité wenst de Raad te herinneren aan zijn eerder uitgebrachte advies() () betreffende "Nieuwe uitdagingen voor maritieme industrieën". Dit advies is m.n. relevant voor de nieuwe regelingen betreffende de scheepsbouw en de implicaties ervan voor de handelsvoorwaarden, zoals die gelden voor Korea, Japan en de Verenigde Staten.

    6.4. In zijn advies over de wijziging op de Richtlijn in 1993, vestigde het Comité de aandacht op het positieve effect van een efficiënte maritieme sector op de concurrentiepositie van de Europese economie. Het Comité pleitte reeds in 1992 voor een radicale mentaliteitswijziging om deze sector weer tot bloei te brengen ()().

    7. Verwachtingen

    7.1. In 1993 concludeerde het Comité, in een soortgelijk advies betreffende de steun aan de scheepsbouw, dat het doel "te komen tot een efficiënte en concurrerende scheepsbouwsector ... nog niet (is) bereikt en ook in de nabije toekomst niet verwezenlijkt (zal) kunnen worden" ()(). In 1994 naderen meer optimistische en constructieve maatregelen hun voltooiing. Het Comité hoopt dat de OESO-overeenkomst tot succes zal leiden, zodat deze verwachtingen worden bewaarheid.

    Brussel, 21 december 1994.

    De voorzitter

    van het Economisch en Sociaal Comité

    Carlos FERRER

    () PB nr. C 334 van 30. 11. 1994, blz. 13.

    () PB nr. C 223 van 31. 8. 1992.

    () PB nr. C 249 van 13. 9. 1993.

    Top