Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62021CJ0102

    Arrest van het Hof (Negende kamer) van 7 april 2022.
    KW en SG tegen Autonome Provinz Bozen.
    Verzoeken van het Verwaltungsgericht, Autonome Sektion für die Provinz Bozen om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Steunmaatregelen van de staten – Steunregeling voor de bouw van kleine waterkrachtcentrales – Alpen- en schuilhutten die niet zijn aangesloten op het elektriciteitsnet – Goedkeuring door de Europese Commissie – Beëindiging.
    Gevoegde zaken C-102/21 en C-103/21.

    Jurisprudentie – Algemeen

    ECLI-code: ECLI:EU:C:2022:272

     ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

    7 april 2022 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Steunmaatregelen van de staten – Steunregeling voor de bouw van kleine waterkrachtcentrales – Alpen- en schuilhutten die niet zijn aangesloten op het elektriciteitsnet – Goedkeuring door de Europese Commissie – Beëindiging”

    In de gevoegde zaken C‑102/21 en C‑103/21,

    betreffende twee verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Verwaltungsgericht, Autonome Sektion für die Provinz Bozen (bestuursrechter in eerste aanleg, autonome sectie voor de provincie Bolzano, Italië), bij beslissing van 9 februari 2021, ingekomen bij het Hof op 18 februari 2021, in de procedures

    KW (C‑102/21),

    SG (C‑103/21)

    tegen

    Autonome Provinz Bozen

    wijst

    HET HOF (Negende kamer),

    samengesteld als volgt: S. Rodin, kamerpresident, J.‑C. Bonichot (rapporteur) en O. Spineanu-Matei, rechters,

    advocaat-generaal: L. Medina,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    KW, vertegenwoordigd door S. Pittracher en H. Wild, Rechtsanwälte,

    SG, vertegenwoordigd door M. Durnwalder, Rechtsanwalt,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Bouchagiar, C. Kovács en C-M. Carrega als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU en artikel 20 van verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 VWEU (PB 2015, L 248, blz. 9) en besluit C(2012) 5048 final van de Commissie van 25 juli 2012 betreffende staatssteun SA.32113 (2010/N) – Italië: Steunregeling betreffende energiebesparing, stadsverwarmingssystemen en de elektrificatie van afgelegen gebieden in Alto Adige/Zuid-Tirol (PB 2013, C 1, blz. 7; hierna: „besluit van de Commissie van 25 juli 2012”).

    2

    Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van gedingen tussen KW (zaak C‑102/21) en SG (zaak C‑103/21) enerzijds en de Autonome Provinz Bolzen (autonome provincie Bolzano, Italië) anderzijds over de terugbetaling van steun voor de bouw van microwaterkrachtcentrales die de autonome provincie Bolzano had toegekend op grond van een bij besluit van de Commissie van 25 juli 2012 goedgekeurde steunregeling (hierna: „litigieuze steunregeling”).

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    Verordening nr. 651/2014

    3

    Artikel 41 („Investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen”) van verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 VWEU met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB 2014, L 187, blz. 1) bepaalt:

    „1.   Investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, [VWEU] en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, [VWEU] vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

    [...]

    7.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste:

    a)

    45 % van de in aanmerking komende kosten indien de in aanmerking komende kosten worden berekend op grond van lid 6, onder a) of b);

    b)

    30 % van de in aanmerking komende kosten indien de in aanmerking komende kosten worden berekend op grond van lid 6, onder c).

    8.   De steunintensiteit kan met 20 procentpunten worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunten voor steun aan middelgrote ondernemingen.

    [...]”

    Verordening 2015/1589

    4

    In overweging 28 van verordening 2015/1589 staat te lezen:

    „Misbruik van steun kan de werking van de interne markt op soortgelijke wijze beïnvloeden als onrechtmatige steun en moet dus volgens soortgelijke procedures worden behandeld. Anders dan onrechtmatige steun, is mogelijk misbruikte steun al eerder door de Commissie goedgekeurd. De Commissie mag derhalve geen terugvordering kunnen gelasten ten aanzien van misbruikte steun.”

    5

    Artikel 1 („Definities”) van verordening nr. 2015/1589 bepaalt:

    „Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    [...]

    b) ‚bestaande steun’,

    [...]

    ii) goedgekeurde steun, dat wil zeggen steunregelingen en individuele steun die door de Commissie of de Raad zijn goedgekeurd;

    [...]

    c) ‚nieuwe steun’, alle steun, dat wil zeggen steunregelingen en individuele steun, die geen bestaande steun is, met inbegrip van wijzigingen in bestaande steun;

    [...]

    f) ‚onrechtmatige steun’, nieuwe steun die in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU tot uitvoering wordt gebracht;

    g) ‚misbruik van steun’, steun die door de begunstigde wordt gebruikt in strijd met een besluit dat werd genomen overeenkomstig artikel 4, lid 3, of artikel 7, leden 3 en 4, van verordening (EG) nr. 659/1999 [van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 VWEU (PB 1999, L 83, blz. 1)] of artikel 4, lid 3, of artikel 9, leden 3 en 4, van deze verordening;

    [...]”

    6

    Artikel 4 („Eerste onderzoek van de aanmelding en besluiten van de Commissie”) van deze verordening bepaalt in lid 3:

    „Indien de Commissie na een eerste onderzoek tot de bevinding komt dat de aangemelde maatregel, in zoverre deze binnen het toepassingsgebied van artikel 107, lid l, VWEU valt, geen twijfel doet rijzen over de verenigbaarheid ervan met de interne markt, neemt zij een besluit houdende dat de maatregel verenigbaar is met de interne markt (‚besluit om geen bezwaar te maken’). In het besluit wordt nader aangegeven welke uitzondering uit hoofde van het VWEU is toegepast.”

    7

    In lid 2 van artikel 13 („Bevel tot opschorting van steun of tot voorlopige terugvordering van steun”) van die verordening wordt het volgende bepaald:

    „Na de betrokken lidstaat de gelegenheid te hebben gegeven zijn opmerkingen in te dienen, kan de Commissie een besluit nemen waarbij de lidstaat wordt gelast alle onrechtmatige steun voorlopig terug te vorderen, totdat de Commissie een besluit heeft genomen over de verenigbaarheid van de steun met de interne markt (‚terugvorderingsbevel’), indien wordt voldaan aan alle onderstaande criteria: […]

    [...]”

    8

    In lid 1 van artikel 16 („Terugvordering van steun”) van die verordening wordt het volgende bepaald:

    „Indien negatieve besluiten worden genomen in gevallen van onrechtmatige steun besluit de Commissie dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen (‚terugvorderingsbesluit’). De Commissie verlangt geen terugvordering van de steun indien zulks in strijd is met een algemeen beginsel van het Unierecht.”

    9

    Artikel 20 („Misbruik van steun”) van verordening 2015/1589 bepaalt:

    „Onverminderd artikel 28 kan de Commissie in gevallen van misbruik van steun de formele onderzoeksprocedure inleiden, overeenkomstig artikel 4, lid 4. De artikelen 6 tot en met 9, 11 en 12, artikel 13, lid 1, en de artikelen 14 tot en met 17 zijn van overeenkomstige toepassing.”

    Italiaans recht

    10

    De litigieuze steunregeling berust op Landesgesetz nr. 9 – Bestimmungen im Bereich der Energieeinsparung, der erneuerbaren Energiequellen und des Klimaschutzes (wet van de deelstaat nr. 9 houdende bepalingen op het gebied van energiebesparing, hernieuwbare energiebronnen en klimaatbescherming) van 7 juli 2010. Deze wet voorziet onder meer in de toekenning van subsidies tot maximaal 80 % van de investeringskosten voor de bouw van microwaterkrachtcentrales voor de opwekking van elektriciteit uit duurzame energiebronnen voor eigen verbruik, waar aansluiting op het elektriciteitsnet wegens de geografische situatie niet mogelijk is zonder een passende technische en financiële inspanning.

    Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

    11

    Op 17 december 2010 heeft de Italiaanse Republiek de litigieuze steunregeling aangemeld bij de Commissie op grond van artikel 108, lid 3, VWEU. Bij besluit van 25 juli 2012 heeft de Commissie deze regeling goedgekeurd.

    Zaak C‑102/21

    12

    KW is eigenaar van een alpenweide in een bergachtige streek in de autonome provincie Bolzano, die wegens haar geografische ligging niet op het openbare elektriciteitsnet is aangesloten.

    13

    Bij decreet van 29 januari 2018 heeft de autonome provincie Bolzano KW op grond van de litigieuze steunregeling een subsidie van 144634 EUR toegekend, hetgeen overeenkomt met 80 % van de subsidiabele kosten van een bouwproject voor een microwaterkrachtcentrale voor eigen gebruik.

    14

    Vervolgens deelde de autonome provincie Bolzano KW mee dat de litigieuze steunregeling op 31 december 2016 was beëindigd, zodat de toekenning van een subsidie voor zijn project in overeenstemming moest zijn met verordening nr. 651/2014, die het toegestane steunniveau beperkt tot 65 % van de subsidiabele kosten.

    15

    Bij decreet van 27 januari 2020 heeft de autonome provincie Bolzano haar besluit om KW een subsidie toe te kennen gedeeltelijk ingetrokken en het bedrag daarvan overeenkomstig verordening nr. 651/2014 verlaagd tot 113257,09 EUR.

    16

    Op 14 februari 2020 heeft de autonome provincie Bolzano KW verzocht om terugbetaling van het teveel ontvangen steunbedrag, vermeerderd met rente.

    17

    KW heeft bij het Verwaltungsgericht, Autonome Sektion für die Provinz Bozen (bestuursrechter in eerste aanleg, autonome sectie voor de provincie Bolzano, Italië), een verzoek tot nietigverklaring van die maatregelen ingesteld.

    18

    Deze rechter is van oordeel dat het hoofdgeding de vraag doet rijzen of de aan KW toegekende subsidie „bestaande” steun is in de zin van het staatssteunrecht van de Unie. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moet worden uitgemaakt of op de datum van toekenning van deze subsidie de goedkeuring van de litigieuze steunregeling die voortvloeit uit het besluit van de Commissie van 25 juli 2012, nog van kracht was.

    19

    De verwijzende rechter is van oordeel dat indien dat niet het geval is, de aan KW toegekende subsidie een geval van misbruik van steun vormt en dat vervolgens moet worden nagegaan of artikel 20 van verordening 2015/1589 aldus moet worden uitgelegd dat het aan de Commissie stond om de terugvordering van deze steun te eisen.

    20

    Hij voegt daaraan toe dat ook moet worden onderzocht of de aan KW toegekende subsidie op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU als verenigbaar met de interne markt kan worden beschouwd.

    21

    Tegen deze achtergrond heeft het Verwaltungsgericht, Autonome Sektion für die Provinz Bozen, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)

    Is de bij [besluit van de Commissie van 25 juli 2012] goedgekeurde steun ter hoogte van 80 % [van de subsidiabele kosten] van de bouw van microwaterkrachtcentrales om voor eigen gebruik elektrische energie op te wekken uit hernieuwbare energiebronnen ten behoeve van alpen- en schuilhutten in de hoge Alpen waarvoor een aansluiting op het elektriciteitsnet niet haalbaar is zonder aanzienlijke technische inspanningen en financiële uitgaven, op 31 december 2016 beëindigd?

    2)

    Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord:

    a)

    Moet artikel 20 van verordening [2015/1589] dan aldus worden uitgelegd dat in gevallen van misbruik van steun de Commissie vóór de tussenkomst van de nationale instanties een terugvorderingsbesluit moet vaststellen?

    b)

    Is de betrokken staatssteun dan verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU, aangezien zij dient om de ontwikkeling van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, of kan zij de mededinging vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden?”

    Zaak C‑103/21

    22

    SG is eigenaar van een alpenweide in een bergachtige streek in de autonome provincie Bolzano, die wegens haar geografische ligging niet op het openbare elektriciteitsnet is aangesloten.

    23

    Bij decreet van 31 augustus 2018 heeft de autonome provincie Bolzano SG op grond van de litigieuze steunregeling een subsidie van 115011 EUR toegekend, hetgeen overeenkomt met 80 % van de subsidiabele kosten van een bouwproject voor een microwaterkrachtcentrale voor eigen gebruik.

    24

    Bij decreet van 27 april 2020 heeft de autonome provincie Bolzano het besluit tot toekenning van de subsidie aan SG gedeeltelijk ingetrokken op grond dat de litigieuze steunregeling op 31 december 2016 was beëindigd. Zij heeft het bedrag van de subsidie waarop SG aanspraak kon maken op grond van de in verordening nr. 651/2014 bepaalde toekenningscriteria herberekend – thans 92604 EUR – en SG bevolen het door hem te veel ontvangen bedrag terug te betalen, vermeerderd met rente.

    25

    SG heeft bij het Verwaltungsgericht, Autonome Sektion für die Provinz Bozen, een verzoek tot nietigverklaring van die maatregelen ingesteld.

    26

    Deze rechter is van oordeel dat de zaak rechtsvragen opwerpt die identiek zijn aan die in zaak C‑102/21.

    27

    Daarop heeft het Verwaltungsgericht, Autonome Sektion für die Provinz Bozen, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)

    Is de bij [besluit van de Commissie van 25 juli 2012] goedgekeurde steun ter hoogte van 80 % [van de subsidiabele kosten] van de bouw van microwaterkrachtcentrales om voor eigen gebruik elektrische energie op te wekken uit hernieuwbare energiebronnen ten behoeve van alpen- en schuilhutten in de hoge Alpen waarvoor een aansluiting op het elektriciteitsnet niet haalbaar is zonder aanzienlijke technische inspanningen en financiële uitgaven, op 31 december 2016 beëindigd?

    2)

    Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord:

    a)

    Moet dan vervolgens aanvullend worden nagegaan of artikel 20 van verordening [2015/1589 van de Raad] aldus moet worden uitgelegd dat in gevallen van misbruik van steun de Commissie vóór de tussenkomst van de nationale instanties een terugvorderingsbesluit moet vaststellen?

    b)

    Moet dan worden nagegaan of de betrokken staatssteun verenigbaar is met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, onder c, VWEU, aangezien zij dient om de ontwikkeling van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, dan wel of zij de mededinging kan vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden?”

    Voeging van de zaken C‑102/21 en C‑103/21

    28

    Bij beslissing van de president van het Hof van 17 maart 2021 zijn de zaken C‑102/21 en C‑103/21 gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling alsook voor het arrest.

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Opmerkingen vooraf

    29

    Vooraf zij opgemerkt dat de vragen van de verwijzende rechter uitgaan van de premisse dat de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde steun staatssteun is in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU en bovendien gedeeltelijk in overeenstemming is met verordening nr. 651/2014. De verwijzende rechter lijkt ook uit te gaan van het beginsel dat de de-minimisregel niet op deze steun moet worden toegepast, hetgeen hij dient na te gaan.

    Eerste vraag

    30

    Met zijn eerste vraag in de zaken C‑102/21 en C‑103/21 wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de goedkeuring van de litigieuze steunregeling die voortvloeit uit het besluit van de Commissie van 25 juli 2012, nog van kracht was toen de autonome provincie Bolzano subsidies aan KW en SG toekende (hierna: „in de hoofdgedingen aan de orde zijnde steun”).

    31

    Het besluit van de Commissie van 25 juli 2012 verduidelijkt in punt 2.2, „Looptijd en begrotingsmiddelen” dat op grond van de litigieuze steunregeling in totaal 187,25 miljoen EUR zal worden toegekend in de „periode 2011‑2016”. Voorts geeft de samenvatting van dit besluit, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie van 4 januari 2013, aan dat de „looptijd (periode)” van die regeling op 31 december 2016 afloopt.

    32

    Hieruit volgt dat de litigieuze steunregeling vanaf 1 januari 2017 niet meer was goedgekeurd bij het besluit van de Commissie van 25 juli 2012.

    33

    Bovendien blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt dat de Commissie deze steunregeling na die datum niet opnieuw heeft goedgekeurd.

    34

    Voorts staat vast dat de autonome provincie Bolzano de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde steun na 31 december 2016 heeft toegekend.

    35

    Derhalve moet op de eerste vraag worden geantwoord dat de goedkeuring van de litigieuze steunregeling die voortvloeit uit het besluit van de Commissie van 25 juli 2012, niet langer van kracht was toen de autonome provincie Bolzano de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde steun toekende.

    Tweede vraag

    36

    Met zijn tweede vraag in de zaken C‑102/21 en C‑103/21 wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 20 van verordening 2015/1589 aldus moet worden uitgelegd dat het in geval van misbruik van steun aan de Commissie staat om te eisen dat de lidstaat deze steun terugvordert.

    37

    Zoals de Commissie heeft betoogd, moet worden opgemerkt dat individuele steun die op grond van een steunregeling is toegekend na het verstrijken van een besluit van de Commissie waarbij die regeling is goedgekeurd, geen „misbruik van steun” vormt in de zin van artikel 1, onder g), van verordening 2015/1589.

    38

    Artikel 1, onder g), van verordening 2015/1589 verwijst immers naar situaties waarin de begunstigde steun gebruikt in strijd met een besluit dat is genomen op grond van artikel 4, lid 3, of artikel 9, lid 3 of lid 4, van die verordening dan wel artikel 4, lid 3, of artikel 7, leden 3 en 4, van verordening nr. 659/1999, die respectievelijk betrekking hebben op besluiten om geen bezwaar te maken, positieve besluiten en voorwaardelijke besluiten van de Commissie.

    39

    In casu volgt uit het antwoord op de eerste vraag dat het besluit van de Commissie van 25 juli 2012 na 31 december 2016 niet meer van toepassing was en dat de betrokken steunregeling na die datum niet opnieuw is goedgekeurd.

    40

    Deze omstandigheid volstaat om vast te stellen dat de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde steun niet kan worden geacht door de begunstigden ervan te zijn misbruikt.

    41

    Hieraan moet worden toegevoegd dat de omstandigheid dat de litigieuze steunregeling na 31 december 2016 zou zijn verlengd, gesteld dat dit wordt aangetoond, niet van doorslaggevend belang is omdat de verlenging van een bestaande steunregeling een nieuwe steun in het leven roept die verschilt van de verlengde steunregeling (zie in die zin arrest van 4 december 2013, Commissie/Raad, C‑111/10, EU:C:2013:785, punt 58).

    42

    Bijgevolg moet steun als die welke in de hoofdgedingen aan de orde is, worden beschouwd als nieuwe steun die „onrechtmatige steun” in de zin van artikel 1, onder f), van verordening 2015/1589 vormt, aangezien deze in strijd met artikel 108, lid 3, laatste volzin, VWEU is toegekend.

    43

    Om de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven, moet de tweede vraag derhalve aldus worden geherformuleerd dat de rechter daarmee in werkelijkheid wil vernemen of artikel 108, lid 3, VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het aan de Commissie staat om te eisen dat de lidstaat onrechtmatige steun in de zin van artikel 1, onder f), van verordening 2015/1589 terugvordert.

    44

    In dit verband blijkt uit vaste rechtspraak dat het in artikel 108, lid 3, laatste volzin, VWEU neergelegde verbod op de tenuitvoerlegging van voorgenomen steunmaatregelen rechtstreekse werking heeft en dat deze rechtstreekse werking zich uitstrekt tot elke steunmaatregel die zonder kennisgeving tot uitvoering is gebracht (zie in die zin arrest van 5 maart 2019, Eesti Pagar, C‑349/17, EU:C:2019:172, punt 88 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    45

    Het Hof heeft daaruit afgeleid dat de nationale rechterlijke instanties dienen te waarborgen dat overeenkomstig hun nationale recht alle consequenties uit een schending van artikel 108, lid 3, laatste volzin, VWEU worden getrokken, met name wat zowel de geldigheid van handelingen tot uitvoering van de steunmaatregelen in kwestie als de terugvordering van in strijd met die bepaling verleende financiële steun betreft, zodat hun taak erin bestaat maatregelen vast te stellen die de onrechtmatigheid van de uitvoering van steunmaatregelen kunnen opheffen, opdat de begunstigde niet vrijelijk kan blijven beschikken over de steun in de periode die resteert tot het besluit van de Commissie (arrest van 5 maart 2019, Eesti Pagar, C‑349/17, EU:C:2019:172, punt 89 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    46

    Hieraan moet worden toegevoegd dat elke bepaling van het Unierecht die voldoet aan de voorwaarden om rechtstreekse werking te hebben, geldt voor alle autoriteiten van de lidstaten, en dus niet alleen voor de nationale rechters maar ook voor alle bestuursorganen, de gedecentraliseerde instanties daaronder begrepen, en dat deze autoriteiten gehouden zijn die bepaling toe te passen (zie in dat verband arresten van 22 juni 1989, Costanzo, 103/88, EU:C:1989:256, punt 31, en 5 maart 2019, Eesti Pagar, C‑349/17, EU:C:2019:172, punt 90 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    47

    Volgens vaste rechtspraak van het Hof moeten immers zowel de administratieve autoriteiten als de nationale rechters die in het kader van hun respectieve bevoegdheden belast zijn met de toepassing van de bepalingen van het Unierecht, zorg dragen voor de volle werking van die bepalingen (arrest van 5 maart 2019, Eesti Pagar, C‑349/17, EU:C:2019:172, punt 91 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    48

    Hieruit volgt dat een nationale autoriteit die vaststelt dat steun in strijd met artikel 108, lid 3, laatste volzin, VWEU is toegekend, de onrechtmatig toegekende steun op eigen initiatief dient terug te vorderen (zie in die zin arrest van 5 maart 2019, Eesti Pagar, C‑349/17, EU:C:2019:172, punt 92).

    49

    Hieraan moet worden toegevoegd dat in een dergelijk geval niets er in beginsel aan in de weg staat dat de betrokken lidstaat ervan uitgaat dat enkel het gedeelte van de steun dat niet aan de criteria van verordening nr. 651/2014 voldoet, moet worden terugbetaald.

    50

    Voorts moet eraan worden herinnerd dat de nationale rechterlijke instanties en de Commissie in het bij het Verdrag ingestelde systeem voor toezicht op staatssteun aanvullende, maar onderscheiden taken vervullen (arrest van 2 mei 2019, A-Fonds, C‑598/17, EU:C:2019:352, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    51

    De Commissie kan dus niet de terugvordering van steun bevelen op de enkele grond dat deze onrechtmatig is, en moet dus de verenigbaarheid ervan met de interne markt volledig beoordelen, ongeacht of is voldaan aan het verbod van uitvoering zonder voorafgaande toestemming (zie in die zin arrest van 14 februari 1990, Frankrijk/Commissie, C‑301/87, EU:C:1990:67, punten 1723), hoewel zij op grond van artikel 13, lid 2, van verordening 2015/1589 de voorlopige terugvordering van onrechtmatige steun kan bevelen totdat zij een besluit heeft genomen over de verenigbaarheid van die steun met de interne markt.

    52

    Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 108, lid 3, VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het niet aan de Commissie staat om te eisen dat de lidstaat onrechtmatige steun in de zin van artikel 1, onder f), van verordening 2015/1589 terugvordert.

    Derde vraag

    53

    Met zijn derde vraag in de zaken C‑102/21 en C‑103/21 wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde steun verenigbaar is met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU omdat deze „dient om de ontwikkeling van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken”, dan wel of deze „de mededinging kan vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden”.

    54

    Uit de formulering van deze vraag blijkt echter niet duidelijk of de verwijzende rechter met zijn verwijzing naar de vraag of de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde steunmaatregelen „de mededinging kunnen vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden”, verwijst naar artikel 107, lid 1, VWEU, dat voorziet in een principieel verbod op staatssteun, of naar artikel 107, lid 3, onder c), VWEU, dat verduidelijkt dat steunmaatregelen die bestemd zijn om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, als verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd, indien „de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad”.

    55

    In elk geval bevat het in die zaken aan het Hof overgelegde dossier niet de nodige feitelijke gegevens om de verwijzende rechter nuttige aanwijzingen te kunnen geven over de toepassing, in de hoofdgedingen, van de in artikel 107, lid 1, VWEU neergelegde criteria inzake verstoring van de mededinging en ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten, aangezien op grond van de enige omstandigheid die in de verwijzingsbeslissing in zaak C‑102/21 wordt vermeld, namelijk dat de door de gefinancierde microcentrale geproduceerde elektriciteit slechts dient voor eigen gebruik van een particulier, hoe dan ook niet kan worden vastgesteld of al dan niet aan die criteria is voldaan.

    56

    Hieruit volgt dat een dergelijke vraag niet-ontvankelijk moet worden geacht.

    57

    Wat artikel 107, lid 3, onder c), VWEU betreft, zij eraan herinnerd dat de rechtvaardiging van een verzoek om een prejudiciële beslissing niet is gelegen in het formuleren van rechtsgeleerde adviezen over algemene of hypothetische vraagstukken, maar in de behoefte aan de werkelijke beslechting van een geschil dat verband houdt met het Unierecht (arrest van 3 oktober 2019, A e.a., C‑70/18, EU:C:2019:823, punt 73 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    58

    Volgens vaste rechtspraak zijn de nationale rechterlijke instanties niet bevoegd om uitspraak te doen over de verenigbaarheid van staatssteun met de interne markt (zie in die zin arrest van 26 oktober 2016, DEI en Commissie/Alouminion tis Ellados, C‑590/14 P, EU:C:2016:797, punt 96 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    59

    De beoordeling van de verenigbaarheid van steunmaatregelen met de interne markt valt immers onder de exclusieve bevoegdheid van de Commissie, die daarbij onder toezicht van de rechterlijke instanties van de Unie staat, terwijl de nationale rechterlijke instanties toezien op de vrijwaring van de rechten van de justitiabelen in geval van schending van de bij artikel 108, lid 3, laatste volzin , VWEU opgelegde verplichting om staatssteun vooraf bij de Commissie aan te melden (zie in die zin arrest van 2 mei 2019, A-Fonds, C‑598/17, EU:C:2019:352, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    60

    Hieruit volgt dat de vraag of de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde steun verenigbaar is met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU, niet noodzakelijk is voor de beslechting van de hoofdgedingen en derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

    Kosten

    61

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:

     

    1)

    De goedkeuring van de steunregeling voor de bouw van microwaterkrachtcentrales die voortvloeit uit besluit C(2012) 5048 final van de Commissie van 25 juli 2012 betreffende staatssteun SA.32113 (2010/N) – Italië: Steunregeling betreffende energiebesparing, stadsverwarmingssystemen en de elektrificatie van afgelegen gebieden in Alto Adige/Zuid-Tirol, was niet langer van kracht toen de Autonome Provinz Bozen (autonome provincie Bolzano, Italië) subsidies toekende aan KW en SG.

     

    2)

    Artikel 108, lid 3, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het niet aan de Europese Commissie staat om te eisen dat de lidstaat onrechtmatige steun in de zin van artikel 1, onder f), van verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie terugvordert.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Duits.

    Naar boven