Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62016CJ0390

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 5 juli 2018.
    Strafzaak tegen Dániel Bertold Lada.
    Verzoek van de Szombathelyi Törvényszék om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Kaderbesluit 2008/675/JBZ – Wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met een eerder in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling – Bijzondere procedure tot erkenning van een in een andere lidstaat uitgesproken strafrechtelijke veroordeling – Herziening en juridische herkwalificatie van de eerdere beslissing – Beginsel van wederzijdse erkenning – Artikel 82, lid 1, VWEU.
    Zaak C-390/16.

    Jurisprudentie – Algemeen

    ECLI-code: ECLI:EU:C:2018:532

    ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

    5 juli 2018 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Kaderbesluit 2008/675/JBZ – Wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met een eerder in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling – Bijzondere procedure tot erkenning van een in een andere lidstaat uitgesproken strafrechtelijke veroordeling – Herziening en juridische herkwalificatie van de eerdere beslissing – Beginsel van wederzijdse erkenning – Artikel 82, lid 1, VWEU”

    In zaak C‑390/16,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Szombathelyi Törvényszék (regionale rechter Szombathely, Hongarije) bij beslissing van 19 mei 2016, ingekomen bij het Hof op 13 juli 2016, in de procedure tegen

    Dániel Bertold Lada,

    wijst

    HET HOF (Tweede kamer),

    samengesteld als volgt: M. Ilešič, kamerpresident, K. Lenaerts, president van het Hof, waarnemend rechter van de Tweede kamer, C. Toader, A. Prechal (rapporteur) en E. Jarašiūnas, rechters,

    advocaat-generaal: Y. Bot,

    griffier: I. Illéssy, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 6 december 2017,

    gelet op de opmerkingen van:

    de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door M. Z. Fehér en M. M. Tátrai als gemachtigden,

    de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Sipos, R. Troosters en S. Grünheid als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 februari 2018,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing gaat over de uitlegging van de artikelen 67 en 82 VWEU, artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 54 van de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (PB 2000, L 239, blz. 19), ondertekend op 19 juni 1990 te Schengen (Luxemburg), en kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie (PB 2008, L 220, blz. 32).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een bij een Hongaarse rechter ingestelde procedure strekkende tot erkenning van een tegen Dániel Bertold Lada in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling met kracht van gewijsde.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    3

    In de overwegingen 2, 5 tot en met 7 en 13 van kaderbesluit 2008/675 staat te lezen:

    „(2)

    Op 29 november 2000 heeft de Raad overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Tampere zijn goedkeuring gehecht aan een programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen. Dit programma behelst de ,aanneming van één of verscheidene instrumenten tot vaststelling van het beginsel dat de rechter van een lidstaat bij de beoordeling van het strafrechtelijk verleden van de dader, de vaststelling van recidive en de bepaling van strafmodaliteiten en executiemodaliteiten rekening moet kunnen houden met onherroepelijke strafrechtelijke beslissingen in andere lidstaten’.

    [...]

    (5)

    Als grondregel moet gelden dat de lidstaten aan een in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling gevolgen moeten verbinden die gelijkwaardig zijn aan de gevolgen van een nationale veroordeling overeenkomstig het nationale recht, ongeacht of het volgens het nationale recht om feitelijke gevolgen dan wel om procesrechtelijke of materieelrechtelijke gevolgen gaat. Dit kaderbesluit beoogt evenwel niet een harmonisatie tot stand te brengen wat betreft de gevolgen die door de verschillende nationale wetgevingen aan het bestaan van eerdere veroordelingen worden verbonden, en de verplichting om rekening te houden met eerdere, in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen bestaat alleen voor zover volgens het nationaal recht met eerdere veroordelingen in de lidstaat zelf rekening wordt gehouden.

    (6)

    In tegenstelling tot andere instrumenten richt dit kaderbesluit zich niet op de tenuitvoerlegging in een bepaalde lidstaat van rechterlijke beslissingen die in andere lidstaten zijn genomen, maar strekt het ertoe dat in het kader van een nieuwe strafrechtelijke procedure in een lidstaat aan eerdere, in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen gevolgen kunnen worden verbonden voor zover volgens het nationale recht van die lidstaat ook aan eerdere veroordelingen in de lidstaat zelf gevolgen worden verbonden.

    Daarom houdt dit kaderbesluit niet de verplichting in om met deze eerdere veroordelingen rekening te houden wanneer, bijvoorbeeld, de uit hoofde van de toepasselijke instrumenten verkregen informatie niet toereikend is, wanneer in de lidstaat zelf geen veroordeling had kunnen worden uitgesproken met betrekking tot de handeling die tot de eerdere veroordeling heeft geleid of wanneer de eerder opgelegde straf in het eigen rechtsstelsel niet bestaat.

    (7)

    De gevolgen die aan veroordelingen uit andere lidstaten worden verbonden, moeten gelijkwaardig zijn aan de gevolgen die aan nationale veroordelingen verbonden worden, en zulks tijdens de fase die aan het strafproces voorafgaat, tijdens het strafproces zelf en bij de tenuitvoerlegging van het vonnis.

    [...]

    (13)

    Dit kaderbesluit laat de verscheidenheid aan nationale oplossingen en procedures die nodig is om rekening te kunnen houden met een eerdere veroordeling in een andere lidstaat, onverlet. Het feit dat de mogelijkheid tot herziening van een eerdere veroordeling uitgesloten is, dient een lidstaat niet te beletten zo nodig een besluit te nemen dat ertoe strekt aan die eerdere veroordeling gelijkwaardige rechtsgevolgen te verbinden. De termijnen, procedures en formaliteiten voor het nemen van een dergelijk besluit mogen evenwel niet zodanig zijn dat het onmogelijk wordt aan een eerdere veroordeling in een andere lidstaat gelijkwaardige rechtsgevolgen te verbinden.”

    4

    Artikel 1, lid 1, van dat kaderbesluit luidt:

    „Dit kaderbesluit heeft ten doel de voorwaarden vast te stellen waaronder in een strafrechtelijke procedure in een lidstaat tegen een persoon rekening wordt gehouden met eerdere veroordelingen die in andere lidstaten wegens andere feiten tegen de betrokkene zijn uitgesproken.”

    5

    Artikel 3 van dat kaderbesluit, met als opschrift „Wijze waarop in een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met een in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling”, bepaalt:

    „1.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat in een strafrechtelijke procedure tegen een persoon rekening wordt gehouden met in andere lidstaten tegen de betrokkene uitgesproken, eerdere veroordelingen wegens andere feiten, waarover krachtens de geldende rechtsinstrumenten inzake wederzijdse rechtsbijstand of inzake de uitwisseling van gegevens uit het strafregister informatie is verkregen, zulks voor zover in de lidstaat zelf met eerdere veroordelingen rekening wordt gehouden, en dat aan die in andere lidstaten uitgesproken eerdere veroordelingen rechtsgevolgen worden verbonden, gelijkwaardig aan die welke de nationale wetgeving verbindt aan eerdere veroordelingen in de lidstaat zelf.

    2.   Lid 1 is van toepassing tijdens de fase die aan het strafproces voorafgaat, tijdens het strafproces zelf en bij de tenuitvoerlegging van de veroordeling, met name wat betreft de geldende procesrechtelijke regels, inclusief die met betrekking tot [...] de soort opgelegde straf en de strafmaat, en wat betreft de regels inzake de tenuitvoerlegging van de beslissing.

    3.   De inaanmerkingneming van in andere lidstaten uitgesproken eerdere veroordelingen als bedoeld in lid 1, leidt er niet toe dat eerdere veroordelingen of eventuele besluiten betreffende de tenuitvoerlegging daarvan door de lidstaat die de procedure uitvoert, erdoor worden doorkruist, ingetrokken of herzien.

    [...]”

    Hongaars recht

    6

    § 46 van a nemzetközi bűnügyi jogsegélyről szóló 1996. évi XXXVIII. törvény (wet nr. XXXVIII van 1996 inzake internationale rechtshulp in strafzaken; hierna: „wet inzake internationale rechtshulp in strafzaken”) luidt als volgt:

    „(1)   De minister van Justitie ontvangt de betekeningen die nodig zijn voor de erkenning van de werking van een buitenlandse beslissing, alsmede buitenlandse verzoeken tot overdracht van de tenuitvoerlegging van een straf of vrijheidsbenemende veiligheidsmaatregel, [...] en [...] zendt [...] ze door naar de bevoegde rechterlijke instantie. [...]

    [...]

    (2)   De procedure voor de erkenning van beslissingen van de daartoe door een andere lidstaat van de Europese Unie aangewezen centrale autoriteit moet worden ingeleid vóór de doorhaling in het strafregister, als vermeld in de bij de beslissing van de lidstaat gevoegde informatie.

    (3)   Tenzij anders bepaald in de onderhavige wet, zijn op de procedure voor de bevoegde rechterlijke instantie de algemene voorschriften van hoofdstuk XXIX van a büntetőeljárásról szóló 1998 évi XIX. Törvény [wet nr. XIX tot invoering van het wetboek van strafvordering van 1998] betreffende bijzondere procedures [...] van toepassing.”

    7

    Hoofdstuk IV, afdeling 1, van die wet, met als opschrift „Erkenning van de werking van buitenlandse beslissingen”, omvat de §§ 47 en 48.

    8

    § 47 van deze wet bepaalt:

    „(1)   Definitieve beslissingen van buitenlandse rechters hebben dezelfde werking als beslissingen van Hongaarse rechters, op voorwaarde dat de in het buitenland tegen de inbreukmaker gevoerde procedure en de opgelegde straf of toegepaste maatregel niet in strijd zijn met de Hongaarse rechtsorde.

    [...]

    (3)   Indien de Hongaarse rechter de werking van de buitenlandse beslissing erkent, moet hij worden geacht bij definitieve beslissing uitspraak te hebben gedaan over de feiten.

    [...]”

    9

    § 48 van deze wet bepaalt:

    „1.   Als de Hongaarse rechter uitspraak doet, is hij gebonden aan de feiten die door de buitenlandse rechter zijn vastgesteld.

    2.   Tijdens de voor hem gevoerde procedure stelt de Hongaarse rechter vast wat de rechtsgevolgen zijn die het Hongaarse recht aan de veroordeling verbindt. Als de door de buitenlandse rechter opgelegde straf of maatregel niet geheel verenigbaar is met het Hongaarse recht, bepaalt de Hongaarse rechter in zijn beslissing wat de op te leggen straf of maatregel naar Hongaars recht is, op zodanige wijze dat deze zoveel mogelijk overeenkomt met de door de buitenlandse rechter opgelegde straf of maatregel, en – in het geval van een verzoek tot tenuitvoerlegging – spreekt hij zich uit over de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel.

    3.   Bij de vaststelling van de op te leggen straf of maatregel wordt uitgegaan van het toepasselijke recht op het tijdstip van het plegen van het strafbare feit. Als op het tijdstip van de vaststelling van de op te leggen straf of maatregel de betrokken handeling volgens het Hongaarse recht niet langer een strafbaar feit is of minder streng wordt bestraft, wordt dit nieuwe recht toegepast.

    [...]

    5.   Indien de door de buitenlandse rechter opgelegde vrijheidsstraf wat de wijze van tenuitvoerlegging of de duur ervan betreft, onverenigbaar is met de Hongaarse wettelijke regeling, worden de straf en de duur ervan met betrekking tot het strafbare feit dat volgens de Hongaarse wettelijke regeling overeenstemt met de feiten waarop de beslissing is gebaseerd, door de Hongaarse rechter vastgesteld binnen de in het Hongaarse wetboek van strafrecht bepaalde grenzen voor de vaststelling van de straf en overeenkomstig het bepaalde inzake strafoplegging, waarbij hij ook rekening moet houden met de regels inzake de bepaling van de wijze van tenuitvoerlegging en de verlening van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Indien de door de buitenlandse rechter opgelegde vrijheidsstraf korter is dan de overeenkomstig de Hongaarse wettelijke regeling op te leggen vrijheidsstraf – waarbij ook rekening moet worden gehouden met de bepalingen van het wetboek van strafrecht betreffende strafvermindering – komt de duur van de door de Hongaarse rechter vastgestelde vrijheidsstraf overeen met de door de buitenlandse rechter opgelegde duur. De door de Hongaarse rechter vastgestelde straf mag niet langer zijn dan de door de buitenlandse rechter opgelegde straf.

    [...]

    7.   De Hongaarse rechter deelt de voor het strafregister verantwoordelijke instantie de erkenning van de werking van de buitenlandse beslissing mee.

    [...].”

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    10

    De Hongaarse onderdaan Lada werd op 8 januari 2016 door het Landesgericht Wiener Neustadt (rechter in eerste aanleg Wiener Neustadt, Oostenrijk) veroordeeld tot een vrijheidsstraf van veertien maanden wegens een poging tot diefstal met braak van waardevolle voorwerpen. Die rechter heeft beslist dat hij elf maanden van die straf moest uitzitten en heeft de tenuitvoerlegging van drie maanden van de vrijheidsstraf geschorst.

    11

    Die rechter heeft die veroordeling uitgesproken in een openbare zitting, waarop de verdachte is verschenen, die zich in voorlopige hechtenis bevond. De verdachte heeft rechtsbijstand gekregen en kon zich in zijn moedertaal uitdrukken via een tolk.

    12

    Die rechter heeft onder andere het tegen Lada gewezen vonnis doen toekomen aan het Hongaarse ministerie van Justitie.

    13

    Het ministerie van Justitie heeft de, in het Duits opgestelde, documenten doen toekomen aan de Szombathelyi Törvényszék (regionale rechter Szombathely, Hongarije), de verwijzende rechter, die materieel en territoriaal bevoegd is, opdat hij op grond van § 46 van de wet inzake internationale rechtshulp in strafzaken de bijzondere procedure tot erkenning van de werking van buitenlandse vonnissen zou voeren.

    14

    Die rechter heeft de overgelegde documenten onderzocht en naar het Hongaars doen vertalen. Tijdens de procedure heeft hij voor Lada ambtshalve een advocaat aangesteld en vastgesteld dat zijn veroordeling door de Oostenrijkse rechter niet in het Hongaarse strafregister maar wel in het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS) was opgenomen. Voorts heeft hij vastgesteld dat de vrijheidsstraf ten uitvoer werd gelegd.

    15

    De verwijzende rechter wijst erop dat bij het begin van een dergelijke bijzondere erkenningsprocedure moet worden onderzocht of de grondrechten en de fundamentele bepalingen van de Hongaarse wet inzake het strafprocesrecht tijdens de buitenlandse procedure zijn nageleefd.

    16

    Vervolgens moet de betrokken nationale rechter volgens de bijzondere procedure in kwestie – teneinde de gevolgen in Hongarije te kunnen erkennen van een vonnis dat in het buitenland is gewezen, in dit geval het door het Landesgericht Wiener Neustadt gewezen vonnis – de door de veroordeelde gepleegde inbreuk beoordelen en in voorkomend geval herkwalificeren, rekening houdend met de feiten die door de buitenlandse rechter in aanmerking zijn genomen en aan de hand van de relevante bepalingen van het Hongaarse wetboek van strafrecht, zoals van toepassing ten tijde van de feiten.

    17

    De verwijzende rechter preciseert dat in een zaak zoals die welke bij hem aanhangig is, het dictum van het buitenlandse vonnis in voorkomend geval overeenkomstig het Hongaarse wetboek van strafrecht moet worden geherformuleerd, inclusief het soort opgelegde strafsanctie en de strafmaat, op voorwaarde dat die strafsanctie niet strenger is dan de bij het buitenlandse vonnis opgelegde straf.

    18

    Volgens die rechter impliceert de bijzondere procedure tot erkenning van de werking van buitenlandse vonnissen in Hongarije daarom in de praktijk een nieuwe kwalificatie van de reeds door de buitenlandse rechters beoordeelde feiten die in hun vonnissen zijn vermeld, en voorts de aanpassing van de door de buitenlandse rechters opgelegde strafsancties, overeenkomstig het toepasselijke Hongaarse recht. Hij is daarom van oordeel dat die bijzondere erkenningsprocedure zo lijkt te werken dat zij een nieuwe strafrechtelijke procedure impliceert tegen de beschuldigde persoon, op grond van dezelfde feiten.

    19

    Na afloop van de voornoemde bijzondere erkenningsprocedure worden de door die rechters uitgesproken veroordelingen in het Hongaarse strafregister van de betrokken persoon opgenomen, opdat die veroordelingen in rekening kunnen worden gebracht bij een eventuele toekomstige strafrechtelijke procedure die in Hongarije wegens andere feiten tegen dezelfde persoon wordt ingeleid. De aldus erkende vonnissen kunnen zo bijvoorbeeld in de toekomst rechtvaardigen dat die persoon als recidivist wordt beschouwd.

    20

    De verwijzende rechter vraagt zich af of een bijzondere procedure voor de erkenning van in het buitenland gewezen vonnissen, zoals die van §§ 46 tot en met 48 van de wet inzake internationale rechtshulp in strafzaken, in overeenstemming is met het Unierecht, met name gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning inzake justitiële samenwerking in strafzaken en het ne-bis-in-idembeginsel, zoals neergelegd in het primaire recht van de Unie.

    21

    Gelet op de gelijkenis van de vragen van de verwijzende rechter met de vraag in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 9 juni 2016, Balogh (C‑25/15, EU:C:2016:423), is dit laatste arrest bij brief van 14 september 2016 aan die rechter betekend. In dat arrest heeft het Hof kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten (PB 2009, L 93, blz. 23) en besluit 2009/316/JBZ van de Raad van 6 april 2009 betreffende de oprichting van het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS) overeenkomstig artikel 11 van kaderbesluit 2009/315/JBZ (PB 2009, L 93, blz. 33) aldus uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de toepassing van een nationale regeling die een bijzondere procedure instelt tot erkenning, door de rechter van een lidstaat, van een definitieve beslissing die is gewezen door een rechter van een andere lidstaat en waarbij een persoon wordt veroordeeld wegens een strafbaar feit.

    22

    Bij brief, ingekomen bij het Hof op 12 oktober 2016, heeft de verwijzende rechter beslist zijn verzoek om een prejudiciële beslissing te handhaven. Daarbij heeft hij gepreciseerd dat de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het arrest van 9 juni 2016, Balogh (C‑25/15, EU:C:2016:423), alleen betrekking hadden op de kosten van vertaling en vertolking van de beslissing van een Oostenrijkse rechter, die tijdens de bijzondere Hongaarse procedure tot erkenning van de werking van die beslissing in Hongarije, ten laste van de in Oostenrijk veroordeelde persoon zijn gelegd, opdat de betrokkene tijdens die bijzondere erkenningsprocedure zijn moedertaal zou kunnen gebruiken.

    23

    Bovendien wijst de Szombathelyi Törvényszék erop dat de Hongaarse rechters naar aanleiding van dat arrest uiteenlopende partijken hebben ontwikkeld. Bepaalde rechters zijn die bijzondere erkenningsprocedure blijven toepassen, terwijl andere rechters de betrokken zaken hebben geseponeerd of wachten op een wijziging van de wetgeving waarin de bijzondere erkenningsprocedure is neergelegd.

    24

    Ten slotte merkt de verwijzende rechter op dat het Hof in het arrest van 9 juni 2016, Balogh (C‑25/15, EU:C:2016:423), zich niet heeft uitgesproken over kaderbesluit 2008/675, terwijl dit relevant zou zijn voor de procedure die bij die rechter aanhangig is, aangezien in Hongarije, wanneer een strafrechtelijke procedure tegen een persoon wordt ingeleid, de inaanmerkingneming van eerdere veroordelingen die in andere lidstaten wegens andere feiten tegen diezelfde persoon zijn uitgesproken, afhankelijk is gesteld van de voorafgaande erkenning in het nationale recht van de werking van de buitenlandse veroordelingen, die zonder voorafgaande erkenning geen enkel rechtsgevolg hebben.

    25

    Tegen deze achtergrond heeft de Szombathelyi Törvényszék de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een beslissing over de volgende prejudiciële vragen:

    „1)

    Moeten de artikelen 67 en 82 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij zich, met betrekking tot een verdachte in wiens strafzaak reeds definitief uitspraak is gedaan bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing van een rechter van een andere lidstaat van de Europese Unie, ertegen verzetten dat op nationaal niveau een bij een nationale regeling vastgestelde strafrechtelijke procedure of andere procedure wordt gevoerd die de ‚erkenning’ of wijziging van de werking van een buitenlandse beslissing tot doel heeft en ten gevolge waarvan die buitenlandse beslissing moet worden geacht door een nationale rechter te zijn gegeven?

    2)

    Is een nationale procedure, met name de in §§ 46 tot en met 48 van de [wet inzake internationale rechtshulp in strafzaken] ‚inzake de erkenning van de werking’ van buitenlandse veroordelingen in Hongarije vastgestelde procedure, die in een lidstaat wordt ingeleid na afloop van een bij definitieve beslissing (met betrekking tot dezelfde persoon en dezelfde feiten) in een andere lidstaat voltooide strafrechtelijke procedure – in het licht van [kaderbesluit 2008/675] – verenigbaar met het ne-bis-in-idembeginsel dat is neergelegd in artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 54 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord, ook al heeft die procedure in feite niet tot doel om een dergelijke beslissing ten uitvoer te leggen, maar wel om de grondslag vast te stellen voor de inaanmerkingneming ervan in toekomstige strafrechtelijke procedures?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Eerste vraag

    26

    Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of kaderbesluit 2008/675, gelezen in het licht van artikel 82 VWEU, aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat bij de inleiding van een nieuwe strafrechtelijke procedure tegen een persoon in een lidstaat slechts rekening wordt gehouden met een eerdere definitieve strafrechtelijke veroordeling die door een rechter van een andere lidstaat wegens andere feiten tegen diezelfde persoon is uitgesproken, indien door de rechtbanken van die eerste lidstaat een bijzondere procedure van voorafgaande erkenning wordt gevoerd, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is.

    27

    Allereerst zij opgemerkt dat artikel 1, lid 1, van kaderbesluit 2008/675 bepaalt dat dit kaderbesluit ten doel heeft de voorwaarden vast te stellen waaronder rekening wordt gehouden met eerdere veroordelingen die in een lidstaat tegen een persoon zijn uitgesproken in geval van een nieuwe strafrechtelijke procedure in een andere lidstaat tegen diezelfde persoon wegens andere feiten (arrest van 21 september 2017, Beshkov, C‑171/16, EU:C:2017:710, punt 25).

    28

    Daartoe legt artikel 3, lid 1, van dat kaderbesluit, gelezen in het licht van overweging 5 van dat kaderbesluit, de lidstaten de verplichting op om ervoor te zorgen dat in een dergelijk geval met de eerdere in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen, waarover krachtens de geldende rechtsinstrumenten inzake wederzijdse rechtsbijstand of inzake de uitwisseling van gegevens uit het strafregister informatie is verkregen, rekening wordt gehouden voor zover naar nationaal recht met eerdere nationale veroordelingen rekening wordt gehouden, en voorts gelijkwaardige rechtsgevolgen aan die veroordelingen worden verbonden als die welke volgens dat recht aan die laatste veroordelingen worden verbonden, ongeacht of het om feitelijke gevolgen dan wel om procesrechtelijke of materieelrechtelijke gevolgen gaat (arrest van 21 september 2017, Beshkov, C‑171/16, EU:C:2017:710, punt 26).

    29

    Artikel 3, lid 2, van dat kaderbesluit bepaalt dat die verplichting van toepassing is tijdens de fase die aan het strafproces voorafgaat, tijdens het strafproces zelf en bij de tenuitvoerlegging van de veroordeling, met name wat betreft de geldende procesrechtelijke regels, inclusief die met betrekking tot de kwalificatie van het strafbare feit, de soort opgelegde straf en de strafmaat, en wat betreft de regels inzake de tenuitvoerlegging van de beslissing. Zo staat in de overwegingen 2 en 7 van dat kaderbesluit te lezen dat de nationale rechter rekening moet kunnen houden met in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen, ook voor de bepaling van de executiemodaliteiten, en dat de gevolgen die aan deze veroordelingen worden verbonden gelijkwaardig moeten zijn aan die welke worden verbonden aan de nationale beslissingen in iedere fase van de procedure (arrest van 21 september 2017, Beshkov, C‑171/16, EU:C:2017:710, punt 27).

    30

    Uit wat voorafgaat volgt met name dat het voornoemde kaderbesluit in beginsel ziet op situaties waarin een nieuwe strafrechtelijke procedure is ingeleid tegen een persoon die eerder is veroordeeld in een andere lidstaat. Het begrip „nieuwe strafrechtelijke procedure” omvat de fase die voorafgaat aan het strafproces, het strafproces zelf en de uitvoering van de veroordeling.

    31

    Zoals blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt, is Lada in het hoofdgeding niet het voorwerp van een nieuwe strafrechtelijke procedure in Hongarije in de zin van het vorige punt, waarbij bij de betrokken nationale rechter de vraag zou rijzen naar de inaanmerkingneming van de door de Oostenrijkse rechter gegeven beslissing.

    32

    Zoals ook de advocaat-generaal in punt 73 van zijn conclusie heeft opgemerkt, blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat voor de Hongaarse autoriteiten de bijzondere procedure tot erkenning van een in het buitenland gewezen vonnis, die is vastgesteld in §§ 46 tot en met 48 van de wet inzake internationale rechtshulp in strafzaken, een voorafgaande en noodzakelijke stap vormt om in het kader van een nieuwe strafrechtelijke procedure die in Hongarije tegen een persoon wordt ingeleid, rekening te houden met een eerdere veroordeling die door een rechter van een andere lidstaat is uitgesproken tegen dezelfde persoon wegens andere feiten. Aangezien de bijzondere erkenningsprocedure in kwestie noodzakelijk is om rekening te houden met buitenlandse strafrechtelijke veroordelingen van een persoon wanneer een nieuwe strafrechtelijke procedure tegen hem wordt ingeleid, lijkt die bijzondere erkenningsprocedure derhalve onlosmakelijk verbonden te zijn met de uitvoering van kaderbesluit 2008/675.

    33

    Daarom is, teneinde aan de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven, de uitlegging van kaderbesluit 2008/675 relevant, om na te gaan of een bijzondere procedure tot erkenning van een buitenlands vonnis, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, dit kaderbesluit niet alle nuttige werking ontneemt.

    34

    Uit de verwijzingsbeslissing en uit het dossier waarover het Hof beschikt, blijkt dat bij §§ 46 tot en met 48 van de wet inzake internationale rechtshulp in strafzaken een bijzondere procedure van voorafgaande erkenning door de bevoegde Hongaarse rechter van definitieve veroordelingen door buitenlandse rechters is ingesteld, die als doel heeft aan de beslissing waarbij die veroordelingen worden erkend, de werking van een door een Hongaarse rechter uitgesproken veroordeling te verlenen.

    35

    Volgens de verwijzende rechter houdt die procedure een onderzoek in van de buitenlandse veroordeling in kwestie om in een eerste fase met name na te gaan of de grondrechten tijdens de buitenlandse procedure zijn nageleefd. Zoals in punt 18 van het onderhavige arrest is opgemerkt, staat het vervolgens aan de bevoegde rechter om in voorkomend geval het strafbare feit te herkwalificeren overeenkomstig het Hongaarse strafwetboek in de versie die van kracht was op het moment van de feiten, en het soort straf en de strafmaat te wijzigen die door de rechter van de andere lidstaat zijn bepaald, indien deze niet helemaal verenigbaar zijn met die voorzien in het Hongaarse recht.

    36

    Zoals de advocaat-generaal in punt 75 van zijn conclusie heeft opgemerkt, draagt kaderbesluit 2008/675 bij aan de versterking van het wederzijdse vertrouwen in de Europese rechtsruimte, aangezien het een rechterlijke cultuur stimuleert waarin met eerder in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen in beginsel rekening wordt gehouden.

    37

    In dat verband moet worden opgemerkt dat een door een lidstaat vastgestelde bijzondere erkenningsprocedure zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die ten aanzien van een eerder door een rechter van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling oplegt na te gaan of die rechter de grondrechten van de betrokken persoon in acht heeft genomen, bij gebrek aan uitzonderlijke omstandigheden, het beginsel van wederzijds vertrouwen in het gedrang kan brengen en dus ook een van de met kaderbesluit 2008/675 nagestreefde doelen [zie in die zin advies 2/13 (Toetreding van de Unie tot het EVRM) van 18 december 2014, EU:C:2014:2454, punt 191, en arrest van 5 april 2016, Aranyosi en Căldăraru, C‑404/15 en C‑659/15 PPU, EU:C:2016:198, punt 78].

    38

    Zoals in overweging 2 van dat kaderbesluit staat te lezen, wordt met dit kaderbesluit meer bepaald de tenuitvoerlegging beoogd van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen in strafzaken, dat is neergelegd in artikel 82, lid 1, VWEU, dat in de plaats is gekomen van artikel 31 VEU, op grond waarvan dat kaderbesluit is vastgesteld. Dit beginsel verzet zich ertegen dat in het kader van dat kaderbesluit de inaanmerkingneming van een eerder in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling afhankelijk wordt gesteld van de toepassing van een nationale procedure van voorafgaande erkenning, en dat die beslissing om die reden kan worden herzien (zie in die zin arrest van 21 september 2017, Beshkov, C‑171/16, EU:C:2017:710, punt 36en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    39

    Zo verbiedt artikel 3, lid 3, van kaderbesluit 2008/675 uitdrukkelijk een herziening als in het hoofdgeding en moeten de eerder in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen derhalve in aanmerking worden genomen zoals zij werden uitgesproken (zie naar analogie arrest van 21 september 2017, Beshkov, C‑171/16, EU:C:2017:710, punt 37).

    40

    Dit gezegd zijnde, ook al verzet kaderbesluit 2008/675 zich tegen een herziening zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die kan leiden tot een herkwalificatie van het strafbare feit en tot een wijziging van de in een andere lidstaat uitgesproken straf, vastgesteld zij dat dit kaderbesluit er niet aan in de weg staat dat de lidstaat waar de nieuwe strafrechtelijke procedure loopt, de wijze kan preciseren waarop rekening wordt gehouden met de eerder in die andere lidstaat uitgesproken veroordelingen, waarbij een dergelijke precisering enkel tot doel heeft te bepalen of het mogelijk is aan die veroordelingen gelijkwaardige rechtsgevolgen te verbinden als die welke overeenkomstig het nationale recht aan eerdere nationale veroordelingen worden verbonden.

    41

    Een dergelijke vaststelling vindt steun in overweging 13 van dat kaderbesluit, volgens welke het feit dat de mogelijkheid tot herziening van een eerdere veroordeling uitgesloten is, een lidstaat niet dient te beletten zo nodig een besluit te nemen dat ertoe strekt aan die eerdere veroordeling gelijkwaardige rechtsgevolgen te verbinden.

    42

    Zoals blijkt uit overweging 5 van het voornoemde kaderbesluit „beoogt [dit kaderbesluit immers] niet een harmonisatie tot stand te brengen wat betreft de gevolgen die door de verschillende nationale wetgevingen aan het bestaan van eerdere veroordelingen worden verbonden, en [bestaat] de verplichting om rekening te houden met eerdere, in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen [...] alleen voor zover volgens het nationaal recht met eerdere veroordelingen in de lidstaat zelf rekening wordt gehouden”.

    43

    In overweging 6 van hetzelfde kaderbesluit staat in dat verband te lezen dat dit kaderbesluit „[d]aarom [...] niet de verplichting [inhoudt] om met deze eerdere veroordelingen rekening te houden wanneer, bijvoorbeeld, de uit hoofde van de toepasselijke instrumenten verkregen informatie niet toereikend is, wanneer in de lidstaat zelf geen veroordeling had kunnen worden uitgesproken met betrekking tot de handeling die tot de eerdere veroordeling heeft geleid of wanneer de eerder opgelegde straf in het eigen rechtsstelsel niet bestaat”.

    44

    Hoewel dit kaderbesluit een lidstaat niet belet zo nodig een besluit te nemen waardoor aan een eerder in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling gelijkwaardige rechtsgevolgen kunnen worden verbonden, kan de vaststelling van een dergelijk besluit bijgevolg in geen geval inhouden dat een bijzondere nationale procedure van voorafgaande erkenning zoals aan de orde in het hoofdgeding wordt toegepast (zie naar analogie arrest van 21 september 2017, Beshkov, C‑171/16, EU:C:2017:710, punt 38).

    45

    Zoals de advocaat-generaal in punt 86 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, vereist de vaststelling van een besluit dat toestaat gelijkwaardige rechtsgevolgen te verbinden aan een eerder in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling als bedoeld in overweging 13 van kaderbesluit 2008/675, bovendien een onderzoek geval per geval, in het licht van een concrete situatie. Die mogelijkheid kan niet rechtvaardigen dat een bijzondere procedure tot erkenning van in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen wordt toegepast die nodig is om rekening te houden met die veroordelingen tijdens een nieuwe strafrechtelijke procedure en voorts kan leiden tot een herkwalificatie van het gepleegde strafbare feit en van de opgelegde straf.

    46

    Bovendien heeft het Hof in het arrest van 9 juni 2016, Balogh (C‑25/15, EU:C:2016:423, punten 53 en 55), reeds geoordeeld dat kaderbesluit 2009/315 en besluit 2009/316 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de toepassing van een nationale regeling tot instelling van een bijzondere procedure tot erkenning van buitenlandse vonnissen, zoals die welke is voorzien in §§ 46 tot en met 48 van de Hongaarse wet inzake internationale rechtshulp in strafzaken, met name omdat een dergelijke procedure die voorafgaat aan de inschrijving van die veroordelingen in het strafregister en die bovendien vereist dat die vonnissen worden meegedeeld en vertaald, die inschrijving sterk kan vertragen, de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten kan bemoeilijken, de regeling inzake automatische vertaling waarin besluit 2009/316 voorziet haar nut kan ontnemen en dus de verwezenlijking van de met kaderbesluit 2009/315 en besluit 2009/316 nagestreefde doelstellingen in gevaar kan brengen.

    47

    In dat verband zij erop gewezen dat kaderbesluit 2009/315 en kaderbesluit 2008/675 onlosmakelijk zijn verbonden. Het is immers van belang dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten met spoed en op uniforme wijze meewerken aan de uitwisseling van informatie over strafrechtelijke veroordelingen, teneinde te vermijden dat nationale rechterlijke autoriteiten waarbij een nieuwe strafrechtelijke procedure aanhangig wordt gemaakt tegen een persoon tegen wie reeds veroordelingen zijn uitgesproken door rechters van andere lidstaten wegens andere feiten, zich uitspreken zonder in staat te zijn rekening te houden met deze eerdere veroordelingen. Derhalve zijn nationale procedures die deze snelle uitwisseling van informatie in het gedrang kunnen brengen, in strijd met zowel kaderbesluit 2009/315, gelezen in samenhang met besluit 2009/316, als kaderbesluit 2008/675.

    48

    Bijgevolg moet kaderbesluit 2008/675, gelezen in het licht van artikel 82 VWEU, aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat bij de inleiding van een nieuwe strafrechtelijke procedure tegen een persoon in een lidstaat slechts rekening wordt gehouden met een eerdere definitieve strafrechtelijke veroordeling die door een rechter van een andere lidstaat wegens andere feiten tegen diezelfde persoon is uitgesproken, indien door de rechtbanken van die eerste lidstaat een bijzondere procedure van voorafgaande erkenning wordt gevoerd, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is.

    Tweede vraag

    49

    Gelet op het antwoord op de eerste vraag, hoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

    Kosten

    50

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

     

    Kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie, gelezen in het licht van artikel 82 VWEU, moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat bij de inleiding van een nieuwe strafrechtelijke procedure tegen een persoon in een lidstaat slechts rekening wordt gehouden met een eerdere definitieve strafrechtelijke veroordeling die door een rechter van een andere lidstaat wegens andere feiten tegen diezelfde persoon is uitgesproken, indien door de rechtbanken van die eerste lidstaat een bijzondere procedure van voorafgaande erkenning wordt gevoerd, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Hongaars.

    Naar boven