Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 61994CJ0284

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 19 november 1998.
    Koninkrijk Spanje tegen Raad van de Europese Unie.
    Beroep tot nietigverklaring - Gemeenschappelijke handelspolitiek - Verordeningen (EG) nr. 519/94 en nr. 1921/94 - Invoercontingenten voor bepaalde soorten speelgoed van oorsprong uit de Volksrepubliek China.
    Zaak C-284/94.

    Jurisprudentie 1998 I-07309

    ECLI-code: ECLI:EU:C:1998:548

    61994J0284

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 19 november 1998. - Koninkrijk Spanje tegen Raad van de Europese Unie. - Beroep tot nietigverklaring - Gemeenschappelijke handelspolitiek - Verordeningen (EG) nr. 519/94 en nr. 1921/94 - Invoercontingenten voor bepaalde soorten speelgoed van oorsprong uit de Volksrepubliek China. - Zaak C-284/94.

    Jurisprudentie 1998 bladzijde I-07309


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    1 Handelingen van de instellingen - Motivering - Verplichting - Draagwijdte - Verordeningen

    (EG-Verdrag, art. 190)

    2 Beroep tot nietigverklaring - Middelen - Door lidstaat aangevoerde schending van gewettigd vertrouwen van marktdeelnemers - Ontvankelijkheid

    3 Gemeenschappelijke handelspolitiek - Regeling door gemeenschapsinstellingen - Beoordelingsvrijheid - Gewettigd vertrouwen van marktdeelnemers in handhaving van bestaande situatie - Geen

    (EG-Verdrag, art. 113; verordening nr. 519/94 van de Raad)

    Samenvatting


    1 De omvang van de motiveringsplicht hangt af van de aard van de handeling. In het geval van handelingen die algemene toepassing moeten vinden, kan in de motivering worden volstaan met vermelding van het geheel der omstandigheden die tot de vaststelling van de handeling hebben geleid, en van haar algemene doelstellingen. Indien het door de instelling nagestreefde doel, wat het wezenlijke betreft, uit de betwiste handeling blijkt, zou het te ver gaan om voor elke technische keuze van die instelling een specifieke motivering te verlangen.

    Gelet op de beoordelingsmarge waarover de gemeenschapsinstellingen bij de keuze van de middelen die voor de verwezenlijking van de gemeenschappelijke handelspolitiek noodzakelijk zijn, beschikken, behoeft de Raad, die de met de wijziging van in een eerdere verordening vastgestelde contingenten nagestreefde doeleinden heeft uiteengezet, geen rechtvaardiging te geven voor de technische keuzes, waaronder met name de mate waarin dat contingent wordt verhoogd.

    2 Er is niets dat zich ertegen verzet, dat een lidstaat in een beroep tot nietigverklaring aanvoert dat een handeling van de instellingen het gewettigd vertrouwen van bepaalde particulieren schendt.

    3 De gemeenschapsinstellingen beschikken over een zekere beoordelingsvrijheid bij de keuze van de middelen die voor de verwezenlijking van de gemeenschappelijke handelspolitiek noodzakelijk zijn, zodat handelaren niet kunnen aanvoeren dat zij mogen vertrouwen op de handhaving van een bestaande situatie die door besluiten van die instellingen, genomen krachtens hun discretionaire bevoegdheid, kan worden gewijzigd.

    Partijen


    In zaak C-284/94,

    Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door A. Navarro González, directeur-generaal Coördinatie juridische en institutionele aangelegenheden van de Europese Gemeenschappen, en G. Calvo Díaz, abogado del Estado, van de juridische dienst van de staat, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Spaanse ambassade, Boulevard Emmanuel Servais 4-6,

    verzoeker,

    tegen

    Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door zijn juridisch adviseur B. Hoff-Nielsen en door G. Houttuin en D. Canga Fano, leden van zijn juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij A. Morbilli, directeur-generaal van de directie juridische zaken van de Europese Investeringsbank, Boulevard Konrad Adenauer 100,

    verweerder,

    ondersteund door

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur M. Díaz-Llanos en door P. Hetsch en C. Gómez de la Cruz, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij laatstgenoemde, Centre Wagner, Kirchberg,

    interveniënte,

    betreffende een beroep tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1921/94 van de Raad van 25 juli 1994 tot wijziging van verordening (EG) nr. 519/94 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen (PB L 198, blz. 1),

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE

    (Zesde kamer),

    samengesteld als volgt: P. J. G. Kapteyn, kamerpresident, G. F. Mancini (rapporteur) en J. L. Murray, rechters,

    advocaat-generaal: P. Léger

    griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 20 juni 1996,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 september 1996,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 20 oktober 1994, heeft het Koninkrijk Spanje krachtens artikel 173, eerste alinea, EG-Verdrag beroep ingesteld tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1921/94 van de Raad van 25 juli 1994 tot wijziging van verordening (EG) nr. 519/94 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen (PB L 198, blz. 1; hierna: "bestreden verordening").

    Het rechtskader en de feiten

    2 Vóór de inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 519/94 van de Raad van 7 maart 1994 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 1765/82, (EEG) nr. 1766/82 en (EEG) nr. 3420/83 (PB L 67, blz. 89), die bij de bestreden verordening is gewijzigd, golden met betrekking tot de invoer van producten uit landen met staatshandel, waaronder de Volksrepubliek China (hierna: "China"), verschillende verordeningen van de Raad.

    3 Zo was verordening (EEG) nr. 1766/82 van de Raad van 30 juni 1982 inzake de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit de Volksrepubliek China (PB L 195, blz. 21), van toepassing op importen waarvoor in beginsel geen kwantitatieve beperkingen golden, terwijl verordening (EEG) nr. 3420/83 van de Raad van 14 november 1983 betreffende de invoerregelingen voor de producten van oorsprong uit landen met staatshandel die op communautair niveau niet zijn geliberaliseerd (PB L 346, blz. 6), met name van toepassing was op importen uit China die niet onder verordening nr. 1766/82 vielen.

    4 Ingevolge artikel 2, lid 1, van verordening nr. 3420/83 was het in het vrije verkeer brengen van de in bijlage III bij deze verordening opgenomen producten, waaronder bepaalde soorten speelgoed uit China, in één of meer in die bijlage aangegeven lidstaten onderworpen aan kwantitatieve beperkingen. Krachtens artikel 3, lid 1, van de verordening stelde de Raad vóór 1 december van elk jaar overeenkomstig artikel 113 EEG-Verdrag de invoercontingenten vast die door de lidstaten voor het daaropvolgende jaar ten opzichte van de verschillende landen met staatshandel voor die producten werden geopend. In lid 2 van dat artikel was bepaald, dat bij gebreke van een dergelijk besluit de bestaande invoercontingenten voorlopig werden verlengd voor het daaropvolgende jaar.

    5 De artikelen 7 tot en met 10 van verordening nr. 3420/83 regelden verschillende procedures om op verzoek van een lidstaat wijzigingen aan te brengen in de invoerregeling, bij besluit van de Commissie overeenkomstig artikel 9, leden 1, 3 of 4, of naar gelang van het geval, bij besluit van de Raad.

    6 Verordening nr. 3420/83 is een laatste keer gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2456/92 van de Raad van 13 juli 1992 houdende vaststelling van de in 1992 door de lidstaten ten aanzien van de landen met staatshandel te openen invoercontingenten (PB L 252, blz. 1). Voor speelgoed uit China werd bij artikel 1 en bijlage VIII van de verordening een contingent voor 1992 vastgesteld voor Duitsland en Spanje.

    7 Volgens artikel 5 van verordening nr. 2456/92 was artikel 3, lid 2, van verordening nr. 3420/83, bepalende dat bestaande contingenten eventueel automatisch voor het volgende jaar werden verlengd, voor 1993 niet van toepassing. In de vijfde overweging van de considerans werd die afwijking gerechtvaardigd door de noodzaak de met de werking van de interne markt onverenigbare bestaande regeling, die gebaseerd was op het behoud van de nationale regelingen, te vervangen door een communautair mechanisme dat van toepassing zou zijn op alle beperkingen die op 31 december 1992 nog bestonden.

    8 Het aldus aangekondigde communautaire mechanisme voor 1993 is evenwel niet tot stand gekomen en er is geen enkele nieuwe verordening inzake invoercontingenten vastgesteld. Tussen 1 maart 1993 en 19 januari 1994 stelde de Commissie op grond van artikel 9, leden 1 en 3, van verordening nr. 3420/83 evenwel zes besluiten vast waarbij het Koninkrijk Spanje werd gemachtigd contingenten te openen voor onder GS/GN-code 9503 vallend speelgoed uit China. Geen enkele andere lidstaat heeft verzocht om vaststelling van contingenten voor die producten.

    9 Bij verordening nr. 519/94, die met ingang van 15 maart 1994 van toepassing is, zijn de verordeningen nr. 1766/82 en nr. 3420/83 ingetrokken. Volgens de eerste overweging van de considerans dient de gemeenschappelijke handelspolitiek op eenvormige grondslagen te berusten, terwijl de verordeningen nr. 1766/82 en nr. 3420/83 uitzonderingen of afwijkingen toestonden op grond waarvan de lidstaten nationale maatregelen konden blijven toepassen bij de invoer van producten uit landen met staatshandel. Volgens de vierde overweging is het noodzakelijk "de regelingen voor de invoer uit bedoelde derde landen eenvormiger te maken door een einde te maken aan de uitzonderingen of afwijkingen op grond van nog bestaande nationale handelspolitieke maatregelen en in het bijzonder de kwantitatieve beperkingen die de lidstaten op grond van verordening (EEG) nr. 3420/83 hebben gehandhaafd". Luidens de vijfde en de zesde overweging moet het beginsel van liberalisatie van de invoer het uitgangspunt zijn van de uniformisering, behalve "voor een beperkt aantal producten van oorsprong uit de Volksrepubliek China". Volgens de zesde overweging moeten, "gezien de gevoeligheid van bepaalde sectoren van de communautaire industrie", voor deze producten contingenten en toezichtmaatregelen op communautair niveau worden ingesteld.

    10 Artikel 1, lid 2, van verordening nr. 519/94 bepaalt, dat de invoer in de Gemeenschap van de in de verordening bedoelde producten vrij is en dus aan geen enkele kwantitatieve beperking is onderworpen, onverminderd eventuele vrijwaringsmaatregelen en communautaire kwantitatieve contingenten van bijlage II. Krachtens artikel 1, lid 3, is de invoer van de in bijlage III genoemde producten onderworpen aan communautair toezicht. De bijlagen II en III hebben uitsluitend betrekking op producten van oorsprong uit China.

    11 Bijlage II voorziet in contingenten voor bepaalde soorten speelgoed van oorsprong uit China. Vóór de wijzigingen door de bestreden verordening waren jaarlijkse quota vastgesteld van 200 798 000 ECU, 83 851 000 ECU en 508 016 000 ECU voor speelgoed van de GS/GN-codes 9503 41 (opgevuld speelgoed, zijnde nabootsingen van dieren of van niet-menselijke wezens), 9503 49 (ander speelgoed, zijnde nabootsingen van dieren of van niet-menselijke wezens) en 9503 90 (ander speelgoed). Voor de periode van 15 maart tot 31 december 1994 bedroegen die contingenten dus respectievelijk 158 965 083 ECU, 66 382 042 ECU en 402 179 333 ECU.

    12 Andere producten waarvoor voordien nationale beperkingen golden, met name bouwdozen en ander constructiespeelgoed, puzzels en speelkaarten van de GS/GN-codes 9503 30, 9503 60 en 9504 40, vallen onder bijlage III van de verordening en zijn derhalve aan communautair toezicht onderworpen.

    13 Bij artikel 1 van de bestreden verordening is verordening nr. 519/94 aldus gewijzigd, dat het contingent voor speelgoed van GS/GN-code 9503 41 voor de periode van 15 maart tot 31 december 1994 is verhoogd van 158 965 083 ECU tot 204 500 000 ECU.

    14 Blijkens de eerste en de tweede overweging van de considerans van de bestreden verordening heeft de Raad bij de vaststelling van verordening nr. 519/94 en bij het vaststellen van de contingenten voor bepaalde producten van oorsprong uit China, naar een evenwicht gestreefd tussen een passende bescherming van de betrokken takken van industrie in de Gemeenschap en de handhaving, gezien de diverse belangen op dit gebied, van een aanvaardbaar handelsniveau met China. Met betrekking tot het beheer van het contingent speelgoederen van GN-code 9503 41, waren er volgens de derde overweging in het handelsverkeer met China evenwel verstoringen opgetreden die zich deden gevoelen in de economische sectoren in de Gemeenschap, die zich met de invoer, de afzet en de verwerking van dat speelgoed bezighouden. Daarom, en zonder op een herziening van de situatie vooruit te lopen, leek het volgens de vierde overweging wenselijk de betrokken contingenten te verhogen, teneinde de overgang van de vroegere naar de bij verordening nr. 519/94 ingestelde invoerregeling beter te doen verlopen.

    15 Tot staving van haar beroep voert de Spaanse regering twee middelen aan, ontleend aan ontoereikende motivering van de bestreden verordening en aan schending van het vertrouwensbeginsel.

    Het middel ontleend aan ontoereikende motivering

    16 In de eerste plaats zou de bestreden verordening, doordat zij ontoereikend is gemotiveerd, artikel 190 EG-Verdrag schenden.

    17 Dienaangaande herinnert de Spaanse regering eraan, dat in de motivering de redenering van de gemeenschapsinstelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uiting moet komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen (zie, met name, arrest van 14 juli 1994, Griekenland/Raad, C-353/92, Jurispr. blz. I-3411).

    18 Voorts blijkt uit het arrest van 7 april 1992, Compagnia italiana alcool/Commissie (C-358/90, Jurispr. blz. I-2457), dat wanneer een instelling over een ruime bevoegdheid beschikt tot het beoordelen van ingewikkelde economische situaties, en zij die bevoegdheid uitoefent, zij rekening moet houden met factoren die tot verstoring van de markt kunnen leiden, en niet alleen de factoren moet aangeven die haar besluit hebben beïnvloed, maar ook moet preciseren in welke mate zij dat hebben gedaan.

    19 In zijn arrest van 4 juni 1992, Consorgan/Commissie (C-181/90, Jurispr. blz. I-3557), wees het Hof er verder op, dat voor een beschikking tot afwijzing van een aanvraag om bijstand van het Europees Sociaal Fonds een summiere motivering volstaat, maar dat een latere beschikking waarbij de aanvankelijk toegekende bijstand wordt verminderd en die voor de aanvrager ernstiger consequenties heeft, duidelijk de redenen moet vermelden die de vermindering rechtvaardigen.

    20 De Spaanse regering meent, dat ofschoon die arresten betrekking hebben op beschikkingen van de Commissie, zij algemeen van toepassing zijn, daar de erin vermelde beginselen door het Hof niet tot bepaalde concrete gemeenschapsnormen zijn beperkt en het doel van de motiveringsplicht niet afhankelijk is van de aard van de handeling.

    21 Met betrekking tot de juridische context van de bestreden verordening beklemtoont de Spaanse regering, dat het litigieuze contingent bij verordening nr. 519/94 is ingevoerd in het kader van een grootschalige uniformisering van de regeling van het handelsverkeer met landen met staatshandel, "gezien de gevoeligheid van bepaalde sectoren van de communautaire industrie" (zesde overweging van de considerans van de verordening). Bij de bepaling van de omvang van het contingent is rekening gehouden met de tendens tot exponentiële stijging van de invoer van Chinees speelgoed en met de marktsituatie in de Gemeenschap.

    22 Bij de bestreden verordening is het betrokken contingent slechts vier maanden na de inwerkingtreding van verordening nr. 519/94 met 28,64 % verhoogd, zonder dat de Raad die verhoging afdoende heeft gemotiveerd. Het is met name niet duidelijk, dat de wijziging haar rechtvaardiging vindt in een verandering van de omstandigheden op basis waarvan het oorspronkelijke contingent was vastgesteld.

    23 Bij de bestreden verordening is dus een wezenlijke wijziging ingevoerd, zonder dat een motivering wordt verstrekt waarin niet enkel wordt aangegeven welke factoren tot vaststelling van de maatregel hebben geleid, maar ook welk gewicht die factoren hebben gehad, en wel zo, dat de belanghebbenden hun rechten kunnen verdedigen en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen. De verwijzing naar "verstoringen in het handelsverkeer met de Volksrepubliek China" in de derde overweging van de considerans is slechts een zuiver feitelijke vaststelling, die niet volstaat als rechtvaardiging van de wijze waarop de instelling haar ruime beoordelingsbevoegdheid uitoefent (arrest Compagnia italiana alcool/Commissie, reeds aangehaald).

    24 De Raad betoogt, dat de Spaanse regering de rechtspraak van het Hof over de motivering van beschikkingen van de Commissie wil toepassen op de onderhavige zaak, die een verordening van de Raad betreft, terwijl voor een dergelijke handeling niet noodzakelijkerwijs dezelfde vereisten gelden als voor beschikkingen. De considerans van de verordening is uitvoerig en volledig en beperkt zich niet tot een eenvoudige verwijzing naar verstoringen in het handelsverkeer. Uit de considerans blijkt integendeel duidelijk, waarom de Raad de verordening heeft vastgesteld, en er is dus voldaan aan de motiveringsplicht van artikel 190 van het Verdrag.

    25 Verder heeft de bestreden verordening, waarbij enkel de omvang van het bij verordening nr. 519/94 vastgestelde contingent is gewijzigd, geen wezenlijke veranderingen in de bestaande situatie gebracht. Hoe dan ook staat het aan de gemeenschapsinstellingen om eventuele verstoringen van de economische situatie waarin de verordening is vastgesteld, te beoordelen en te besluiten welke maatregelen als gevolg daarvan moeten worden getroffen.

    26 Ook de Commissie beklemtoont, dat de motivering in de considerans van de bestreden verordening voldoende duidelijk en nauwkeurig is. De aanpassing van de omvang van het contingent voor 1994 was nodig wegens de verstoringen in het handelsverkeer met China. De Raad heeft met name gepoogd een billijk evenwicht te handhaven tussen alle betrokken belangen, namelijk enerzijds het vereiste de betrokken sectoren van de communautaire industrie te beschermen, en anderzijds de noodzaak een aanvaardbaar handelsniveau met China te handhaven. De afweging van die belangen veronderstelt noodzakelijkerwijs een ruime beoordelingsbevoegdheid van de Raad.

    27 De Commissie voegt daaraan toe, dat ofschoon de keuze van de gecontingenteerde producten niet specifiek en in detail is gemotiveerd, de belangrijkste feitelijke en juridische elementen waarop de verordening is gebaseerd, en de redenen waarom de Raad de verordening heeft vastgesteld, in de considerans van de bestreden verordening duidelijk en ondubbelzinnig zijn vermeld.

    28 Dienaangaande moet eraan worden herinnerd, dat zoals de Raad terecht opmerkt, volgens vaste rechtspraak sinds het arrest van 13 maart 1968, Beus (5/67, Jurispr. blz. 119, op blz. 135), de omvang van de motiveringsplicht afhangt van de aard van de handeling, en dat in het geval van handelingen die algemene toepassing moeten vinden, in de motivering kan worden volstaan met vermelding van het geheel der omstandigheden die tot de vaststelling van de handeling hebben geleid, en van haar algemene doelstellingen.

    29 De door de Spaanse regering aangehaalde rechtspraak, die betrekking heeft op beschikkingen van de Commissie waardoor de verzoekers individueel werden geraakt, is derhalve niet relevant in het geval van handelingen van algemene strekking, zoals de bestreden verordening.

    30 Bovendien heeft het Hof bij herhaling geoordeeld, dat indien het door de instelling nagestreefde doel, wat het wezenlijke betreft, uit de betwiste handeling blijkt, het te ver zou gaan om voor elke technische keuze van die instelling een specifieke motivering te verlangen (zie, met name, arrest van 22 januari 1986, Eridania e.a., 250/84, Jurispr. blz. 117, punt 38).

    31 In de considerans van de bestreden verordening herinnert de Raad allereerst aan de context waarin hij het aanvankelijke contingent had vastgesteld, en aan de doeleinden die hij daarmee nastreefde; vervolgens zet hij uiteen, dat de toepassing van dat contingent verstoringen veroorzaakt in de betrokken economische sectoren, waarna hij tot de conclusie komt, dat verhoging van het contingent een passend middel is om de overgang tussen de oude en de nieuwe invoerregeling te vergemakkelijken.

    32 Derhalve moet worden geoordeeld, dat deze motivering een duidelijke omschrijving van de feiten en de nagestreefde doelstellingen bevat, die onder de gegeven omstandigheden voldoende lijkt.

    33 Of de bij de bestreden verordening ingevoerde wijziging van wezenlijke aard was, behoeft niet te worden onderzocht. Het volstaat eraan te herinneren, dat de gemeenschapsinstellingen bij de keuze van de middelen die voor de verwezenlijking van de gemeenschappelijke handelspolitiek noodzakelijk zijn, over een beoordelingsmarge beschikken (zie, in die zin, arresten van 15 juli 1982, Edeka, 245/81, Jurispr. blz. 2745, punt 27, en 28 oktober 1982, Faust/Commissie, 52/81, Jurispr. blz. 3745, punt 27, en 7 mei 1987, Koyo Seiko/Raad, 256/84, Jurispr. blz. 1899, punt 20, Nippon Seiko/Raad, 258/84, Jurispr. blz. 1923, punt 34, en Minebea/Raad, 260/84, Jurispr. blz. 1975, punt 28).

    34 Het staat inzonderheid aan de Raad te beoordelen of, gelet op de resultaten van de toepassing van een door hem vastgestelde regeling, sommige elementen daarvan moeten worden gewijzigd. Anders dan de Spaanse regering betoogt, was de Raad dus niet verplicht in de motivering te vermelden, dat de omstandigheden die tot de vaststelling van het eerste contingent hadden geleid, zich hadden gewijzigd.

    35 Daar de Raad voorts de nagestreefde doeleinden had uiteengezet, behoefde hij geen rechtvaardiging te geven voor de technische keuzes, waaronder met name de mate waarin het litigieuze contingent werd verhoogd.

    36 Mitsdien moet het eerste middel worden afgewezen.

    Het middel ontleend aan schending van het vertrouwensbeginsel

    37 In de tweede plaats stelt de Spaanse regering, dat de Raad door de vaststelling van de bestreden verordening het vertrouwensbeginsel heeft geschonden, doordat hij geen rekening heeft gehouden met de situatie van de lidstaten en de betrokken marktdeelnemers. Terwijl de feitelijke omstandigheden niet waren veranderd, zagen zij zich na zeer korte tijd geconfronteerd met een wijziging van de uit de vorige verordening voortvloeiende status quo, zonder dat die wijziging door een hoger openbaar belang gerechtvaardigd was. Dit veroorzaakte ernstige schade voor alle marktdeelnemers die op grond van de oorspronkelijke verordening hun contracten hadden opgezegd of opgeschort.

    38 De Spaanse regering beklemtoont, dat zij zich gerechtigd acht zich in een beroep tot nietigverklaring te beroepen op schending van het gewettigd vertrouwen van de - met name Spaanse - marktdeelnemers, vooral nu de belanghebbenden zelf in casu niet een dergelijk beroep kunnen instellen.

    39 Zij voegt daaraan toe, dat van een voorzichtig en bezonnen marktdeelnemer niet kan worden geëist, dat hij een wijziging voorziet waardoor het vorige contingent, nauwelijks vier maanden nadat het is ingesteld, in de praktijk iedere betekenis verliest. De betrokken marktdeelnemers kan dus geen onzorgvuldigheid worden verweten en hun kunnen ook geen grotere risico's worden opgelegd dan die waarmee de uitoefening van hun activiteiten normaal gepaard gaat.

    40 De Raad betwijfelt in de eerste plaats, of het gewettigd vertrouwen van het Koninkrijk Spanje door de bestreden verordening kon worden geschonden. In de tweede plaats, zo een lidstaat al schending van het gewettigd vertrouwen van de betrokken marktdeelnemers kan aanvoeren, moet worden vastgesteld, dat de Raad het vertrouwensbeginsel ten volle geëerbiedigd heeft. Elke instelling of wijziging van communautaire contingenten heeft immers gevolgen voor het handelsverkeer en de mogelijkheid dat dat verkeer aanmerkelijk wordt beïnvloed, is een van de economische risico's waarmee de betrokken sectoren te maken hebben en die elke voorzichtige en bezonnen marktdeelnemer kent. Ten slotte betwijfelt de Raad, of het gewettigd vertrouwen kan worden ingeroepen, wanneer de verhoging van het contingent voor de betrokken marktdeelnemers enkel tot een ander concurrentieniveau op de communautaire speelgoedmarkt kan leiden. In elk geval zou de Spaanse regering moeten aantonen, dat er bij de door verordening nr. 519/94 geraakte marktdeelnemers een gewettigd vertrouwen bestond.

    41 De Commissie van haar kant betoogt, dat wanneer een voorzichtig en bezonnen marktdeelnemer kan voorzien dat een gemeenschapsmaatregel zal worden vastgesteld die zijn belangen kan beïnvloeden, hij geen schending van het vertrouwensbeginsel kan aanvoeren wanneer die maatregel wordt vastgesteld. In casu is er voor de stelling van de Spaanse regering, dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, geen enkel bewijs of begin van bewijs. Een voorzichtig en bezonnen marktdeelnemer had hoe dan ook geen enkele reden om ervan uit te gaan, dat de Raad het contingent niet zou wijzigen. Bovendien waren zowel de Spaanse autoriteiten als de marktdeelnemers van de sector zeer actief betrokken bij de voorbereiding van verordening nr. 519/94 en van de bestreden verordening, zodat zij lang op voorhand de inhoud van die verordeningen kenden. Ten slotte voorziet verordening nr. 519/94 uitdrukkelijk in de instelling van contingenten en in de wijziging daarvan met het oog op een regelmatige aanpassing aan de ontwikkeling van de economische situatie. Bijgevolg was de mogelijkheid van aanpassing of zelfs afschaffing van de contingenten bekend en waren dergelijke interventies voorzienbaar.

    42 Allereerst zij vastgesteld, dat de Spaanse regering weliswaar stelt dat de bestreden verordening ook het gewettigd vertrouwen van de lidstaten schendt, maar dat haar argumenten in wezen betrekking hebben op schending van het gewettigd vertrouwen van de betrokken marktdeelnemers. Ondanks de door de Raad geuite twijfel, is er echter niets dat zich ertegen verzet, dat een lidstaat in een beroep tot nietigverklaring aanvoert dat een handeling van de instellingen het gewettigd vertrouwen van bepaalde particulieren schendt (zie, dienaangaande, arresten van 14 januari 1987, Duitsland/Commissie, 278/84, Jurispr. blz. 1, punten 34-36; 20 september 1988, Spanje/Raad, 203/86, Jurispr. blz. 4563, punten 17-20, en 14 januari 1997, Spanje/Commissie, C-169/95, Jurispr. blz. I-135, punten 49-54).

    43 Wat de gegrondheid van dit middel betreft, zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak de gemeenschapsinstellingen over een zekere beoordelingsvrijheid beschikken bij de keuze van de middelen die voor de verwezenlijking van de gemeenschappelijke handelspolitiek noodzakelijk zijn, zodat handelaren niet kunnen aanvoeren dat zij mogen vertrouwen op de handhaving van een bestaande situatie die door besluiten van die instellingen, genomen krachtens hun discretionaire bevoegdheid, kan worden gewijzigd (arresten Edeka, punt 27; Faust/Commissie, punt 27; Koyo Seiko/Raad, punt 20; Nippon Seiko/Raad, punt 34, en Minebea/Raad, punt 28, alle reeds aangehaald).

    44 Uit verordening nr. 519/94, met name de zesde overweging van de considerans en de artikelen 1, lid 4, en 4, lid 3, volgt voorts uitdrukkelijk, dat de contingenten van bijlage II konden worden aangepast. Derhalve konden de betrokken marktdeelnemers maatregelen als die van de bestreden verordening zeer wel voorzien.

    45 Daaruit volgt, dat de Raad door het vaststellen van de bestreden verordening het vertrouwensbeginsel niet heeft geschonden en dat dit middel dan ook niet kan slagen.

    46 Aangezien geen van de door de Spaanse regering aangevoerde middelen kan slagen, moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    47 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Daar het Koninkrijk Spanje in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Raad in de kosten worden verwezen. Volgens artikel 69, lid 4, van dat Reglement dragen de lidstaten en de instellingen die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

    rechtdoende:

    1) Verwerpt het beroep.

    2) Verwijst het Koninkrijk Spanje in de kosten.

    3) Verstaat dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen haar eigen kosten zal dragen.

    Naar boven