Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2006/143/38

    Zaak C-16/06 P: Hogere voorziening ingesteld op 13 januari 2006 door Les Éditions Albert René SARL tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 27 oktober 2005 in zaak T-336/03, Les Éditions Albert René SARL tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken tekeningen en modellen)

    PB C 143 van 17.6.2006, p. 21–22 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    17.6.2006   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 143/21


    Hogere voorziening ingesteld op 13 januari 2006 door Les Éditions Albert René SARL tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 27 oktober 2005 in zaak T-336/03, Les Éditions Albert René SARL tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken tekeningen en modellen)

    (Zaak C-16/06 P)

    (2006/C 143/38)

    Procestaal: Engels

    Partijen

    Rekwirante: Les Éditions Albert René SARL (vertegenwoordiger: J. Pagenberg, Rechtsanwalt)

    Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) en Orange A/S

    Conclusies van rekwirante

    Rekwirante verzoekt het Hof:

    het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 27 oktober 2005 in zaak T-336/03 te vernietigen;

    de beslissing van de kamer van beroep van het BHIM van 14 juni 2003 in zaak R 559/2002-4 te vernietigen;

    het verzoek om inschrijving van MOBILIX (nr. 671396) voor alle waren en diensten waarvoor inschrijving is aangevraagd, af te wijzen;

    het BHIM te verwijzen in de kosten van de procedures voor het Gerecht van eerste aanleg en het Hof van Justitie.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Rekwirante betoogt dat het arrest van het Gerecht van eerste aanleg artikel 63 van verordening (EG) nr. 40/94 en algemene beginselen van communautair bestuurs- en procesrecht schendt voorzover daarin, anders dan in de omstreden beslissing van de kamer [van beroep], is geconcludeerd dat de conflicterende merken OBELIX en MOBILIX niet overeenstemmen, waarmee ten nadele van rekwirante een beslissing is genomen over een punt dat niet naar behoren naar voren was gebracht, zodat het Gerecht van eerste aanleg bij de toetsing van beslissingen een de kamer van beroep van het BHIM in een zaak als de onderhavige zijn bevoegdheden heeft overschreden.

    Rekwirante betoogt voorts dat, zelfs indien het Gerecht van eerste aanleg bevoegd was om over het punt van de overeenstemming van de conflicterende merken ten nadele van rekwirante te oordelen, het artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 heeft geschonden door onjuiste rechtscriteria te hanteren bij zowel de vaststelling dat de conflicterende merken OBELIX en MOBILIX niet overeenstemmen, als bij de vaststelling dat sommige van de conflicterende waren en diensten soortgelijk zijn en andere niet.

    Rekwirante betoogt bovendien dat het Gerecht van eerste aanleg artikel 74 van verordening nr. 40/94 heeft geschonden door niet te willen aanvaarden dat het merk OBELIX algemeen bekend was en groot onderscheidend vermogen bezat.

    Voorts betoogt rekwirante dat het Gerecht van eerste aanleg artikel 63 van verordening nr. 40/94 en zijn Reglement voor de procesvoering heeft geschonden door niet-ontvankelijk te verklaren het verzoek van rekwirante aan dit Gerecht om de bestreden beslissing van de kamer [van beroep] te vernietigen op de grond dat die kamer in die zaak artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 niet had toegepast.

    Voorts betoogt rekwirante dat het Gerecht van eerste aanleg de artikelen 44 en 48 van zijn Reglement voor de procesvoering heeft geschonden door niet-ontvankelijk te verklaren het ter terechtzitting subsidiair geformuleerde verzoek dat het Gerecht de zaak naar de kamer [van beroep] terugwijst opdat rekwirante de reputatie van het merk OBELIX kan aantonen.

    Ten slotte betoogt rekwirante dat het Gerecht van eerste aanleg artikel 63 van verordening nr. 40/94 en zijn Reglement voor de procesvoering, in het bijzonder artikel 135, lid 4, ervan, heeft geschonden door bepaalde aan het Gerecht van eerste aanleg overgelegde documenten niet als bewijs te willen aanvaarden.


    Top