Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C:2022:109:FULL

Publicatieblad van de Europese Unie, C 109, 7 maart 2022


Display all documents published in this Official Journal
 

ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 109

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

65e jaargang
7 maart 2022


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2022/C 109/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2022/C 109/02

Gevoegde zaken C-177/19 P tot en met C-179/19 P: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 13 januari 2022 — Bondsrepubliek Duitsland / Ville de Paris (Frankrijk), Stad Brussel (België), Ayuntamiento de Madrid (Spanje), Europese Commissie (C-177/19 P), Hongarije / Ville de Paris (Frankrijk), Stad Brussel (België), Ayuntamiento de Madrid (Spanje), Europese Commissie (C-178/19 P), Europese Commissie / Ville de Paris (Frankrijk), Stad Brussel (België), Ayuntamiento de Madrid (Spanje) (C-179/19 P) [Hogere voorziening – Beroep tot nietigverklaring – Milieu – Typegoedkeuring van motorvoertuigen – Verordening (EU) 2016/646 – Emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 6) – Vaststelling van de uitstootwaarden voor stikstofoxide die niet mogen worden overschreden (not-to-exceed — NTE) bij tests die worden uitgevoerd in reële rijomstandigheden (real driving emissions — RDE) – Artikel 263, vierde alinea, VWEU – Ontvankelijkheid van een beroep – Lagere nationale entiteit die bevoegd is om op milieugronden voor bepaalde voertuigen verkeersbeperkende maatregelen op te leggen – Voorwaarde dat de verzoekende partij rechtstreeks is geraakt]

2

2022/C 109/03

Zaak C-282/19: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Tribunale di Napoli — Italië) — YT e.a./Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca — MIUR, Ufficio Scolastico Regionale per la Campania (Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 1999/70/EG – Door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausules 4 en 5 – Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de overheidssector – Leerkrachten katholieke godsdienst – Begrip objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke overeenkomsten rechtvaardigen – Permanente behoefte aan vervangend personeel)

3

2022/C 109/04

Zaak C-377/19: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Consiglio di Stato — Italië) — Benedetti Pietro e Angelo S.S. e.a./Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura (AGEA) (Prejudiciële verwijzing – Sector melk en zuivelproducten – Quota – Extra heffing – Verordening (EG) nr. 1788/2003 – Leveringen die de voor de producent beschikbare referentiehoeveelheid overschrijden – Inning van de bijdrage in de extra heffing door de koper – Terugbetaling van het teveel aan heffing – Verordening (EG) nr. 595/2004 – Artikel 16 – Criteria voor de verdeling van een teveel aan heffing)

4

2022/C 109/05

Zaak C-881/19: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský soud v Brně — Tsjechië) — Tesco Stores ČR/Ministerstvo zemědělství [Prejudiciële verwijzing – Bescherming van de consument – Harmonisatie van de wetgevingen – Verordening (EU) nr. 1169/2011 – Bijlage VII, deel E, punt 2, onder a) – Voedselinformatie voor consumenten – Etikettering en presentatie van levensmiddelen – Richtlijn 2000/36/EG – Bijlage I, deel A, punt 2, onder c) – Cacao- en chocoladeproducten – Lijst van ingrediënten van een levensmiddel dat bestemd is voor consumenten in een lidstaat]

4

2022/C 109/06

Zaak C-55/20: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Dyscyplinarny Izby Adwokackiej w Warszawie — Polen) — Procedure ingeleid door Minister Sprawiedliwości (Prejudiciële verwijzing – Ontvankelijkheid – Artikel 267 VWEU – Begrip nationale rechterlijke instantie – Tuchtgerecht van de orde van advocaten – Tuchtonderzoek naar een advocaat – Beslissing van de tuchtfunctionaris dat er geen sprake is van een tuchtrechtelijke overtreding en dat het onderzoek wordt beëindigd – Beroep door de minister van Justitie bij het tuchtgerecht van de orde van advocaten – Richtlijn 2006/123/EG – Diensten op de interne markt – Artikel 4, punt 6, en artikel 10, lid 6 – Vergunningstelsel – Intrekking van de vergunning – Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Niet-toepasselijkheid)

5

2022/C 109/07

Zaak C-110/20: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Regione Puglia / Ministero dell'Ambiente e della Tutela del Territorio e del Mare e.a. (Prejudiciële verwijzing – Energie – Richtlijn 94/22/EG – Voorwaarden voor het verlenen en het gebruikmaken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen – Vergunning voor de prospectie van koolwaterstoffen in een specifiek geografisch gebied gedurende een bepaalde periode – Aangrenzende gebieden – Verlening van meerdere vergunningen aan hetzelfde bedrijf – Richtlijn 2011/92/EU – Artikel 4, leden 2 en 3 – Milieueffectbeoordeling)

6

2022/C 109/08

Zaak C-156/20: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court of the United Kingdom — Verenigd Koninkrijk) — Zipvit Ltd / The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs (Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Artikel 168 – Recht op aftrek – Ten onrechte vrijgestelde postdiensten – Btw die voor de uitoefening van het recht op aftrek wordt geacht te zijn begrepen in de handelsprijs voor de dienst – Daarvan uitgesloten – Begrip verschuldigde of voldane btw)

6

2022/C 109/09

Zaak C-326/20: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administratīvā apgabaltiesa — Letland) — Mono SIA / Valsts ieņēmumu dienests (Prejudiciële verwijzing – Accijns – Richtlijn 2008/118/EG – Vrijstelling van de geharmoniseerde accijns – Goederen die bestemd zijn om te worden gebruikt in het kader van diplomatieke of consulaire betrekkingen – Door de gastlidstaat bepaalde voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling – Betaling met niet-contante middelen)

7

2022/C 109/10

Zaak C-327/20: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sąd Okręgowy w Opolu — Polen) — Skarb Państwa — Starosta Nyski / New Media Development & Hotel Services Sp. z o.o. (Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2011/7/EU – Bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties – Werkingssfeer – Begrip handelstransactie – Overheidsinstantie die optreedt als schuldeiser van een onderneming – Daarvan uitgesloten – Verlening van een recht van eeuwigdurend vruchtgebruik op een onroerend goed door een overheidsinstantie tegen betaling van een jaarlijkse vergoeding)

8

2022/C 109/11

Zaak C-351/20 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 januari 2022 — Liviu Dragnea / Europese Commissie [Hogere voorziening – Onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) – Onderzoeksverslagen – Verzoek om een onderzoek in te stellen naar het verloop van eerdere onderzoeken door OLAF – Verzoek om toegang tot documenten – Weigering bij brief – Artikel 263 VWEU – Besluit waartegen beroep tot nietigverklaring kan worden ingesteld – Termijn voor het instellen van beroepen – Beroep tegen een brief waarbij de onderzoeksverslagen van OLAF worden bevestigd – Verordening (EG) nr. 1049/2001 – Artikel 6 en artikel 7, lid 2 – Verplichting om de verzoeker in kennis te stellen van zijn recht om een confirmatief verzoek in te dienen]

8

2022/C 109/12

Zaak C-361/20 P: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 13 januari 2022 — YG / Europese Commissie (Hogere voorziening – Openbare dienst – Ambtenaar – Bevordering – Bevorderingsronde 2017 – Besluit om verzoeker niet te bevorderen – Artikel 45, lid 1, van het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie – Vergelijking van de verdiensten – Beginsel van gelijke behandeling – Motiveringsplicht)

9

2022/C 109/13

Zaak C-363/20: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék — Hongarije) — MARCAS MC Szolgáltató Zrt / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága (Prejudiciële verwijzing – Vennootschappen – Vennootschapsbelasting – Belastingcontrole – Werkingssfeer van het Unierecht – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 51, lid 1 – Uitvoering van het Unierecht – Ontbreken daarvan – Vierde richtlijn 78/660/EEG – Jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen – Boeking van inkomsten uit intellectuele-eigendomsrechten – Artikel 2, lid 3 – Beginsel van het getrouwe beeld – Artikel 31 – Waardering van posten in de jaarrekening – Inachtneming van boekhoudkundige beginselen)

9

2022/C 109/14

Zaak C-513/20: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Autoridade Tributária e Aduaneira/Termas Sulfurosas de Alcafache SA [Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Artikel 132, lid 1, onder b) – Vrijstellingen voor bepaalde activiteiten van algemeen belang – Vrijstelling voor ziekenhuisverpleging en medische verzorging – Handelingen die daarmede nauw samenhangen – Thermale kuren – Bedrag dat wordt geïnd voor het openen van een persoonlijk dossier dat medische achtergrondinformatie bevat]

10

2022/C 109/15

Zaak C-514/20: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht — Duitsland) — DS / Koch Personaldienstleistungen GmbH (Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 31, lid 2 – Richtlijn 2003/88/EG – Organisatie van de arbeidstijd – Artikel 7 – Jaarlijkse vakantie – Arbeidstijd – Overwerk – Berekening van de arbeidstijd op maandbasis – Geen overwerktoeslag bij opname van verlof)

11

2022/C 109/16

Zaak C-683/20: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 13 januari 2022 — Europese Commissie / Slowaakse Republiek (Niet-nakoming – Milieu – Richtlijn 2002/49/EG – Evaluatie en beheersing van omgevingslawaai – Belangrijke wegen en spoorwegen – Artikel 8, lid 2 – Actieplannen – Artikel 10, lid 2 – Bijlage VI – Samenvattingen van de actieplannen – Geen mededeling aan de Commissie binnen de gestelde termijn)

11

2022/C 109/17

Zaak C-724/20: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Paget Approbois SAS / Depeyre entreprises SARL, Alpha Insurance A/S (Prejudiciële verwijzing – Vrijheid van vestiging – Vrij verrichten van diensten – Verzekerings- en herverzekeringsbedrijf – Richtlijn 2009/138/EG – Liquidatie van verzekeringsondernemingen – Artikel 292 – Gevolgen van de liquidatieprocedure voor aanhangige rechtsgedingen – Uitzondering op de toepassing van de lex concursus – Lex processus)

12

2022/C 109/18

Zaak C-623/21: Beschikking van de president van het Hof van 29 oktober 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Stuttgart Landgericht Stuttgart — Duitsland) — Société Air France SA / AQ e.a. (Luchtvervoer – Compensatie voor luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten – Verschil tussen instapweigering, annulering en langdurige vertraging wanneer een vlucht wordt omgeboekt en er minder vertraging is dan bij de oorspronkelijk geboekte vlucht)

13

2022/C 109/19

Zaak C-697/21: Beschikking van de president van het Hof van 5 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Düsseldorf — Duitsland) — PW / Eurowings GmbH (Luchtvervoer – Compensatie voor luchtreizigers bij annulering van een vlucht – Nadere regels voor de terugbetaling van het ticket – Terugbetaling via een reisvoucher – Verzoek tot terugbetaling in geld)

13

2022/C 109/20

Zaak C-548/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Landesverwaltungsgericht Tirol (Oostenrijk) op 6 september 2021 — C.G. / Bezirkshauptmannschaft Landeck

14

2022/C 109/21

Zaak C-725/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije (Slovenië) op 30 november 2021 — SOMEO S.A., voorheen PEARL STREAM S.A. / Republiek Slovenië

14

2022/C 109/22

Zaak C-752/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Haskovo (Bulgarije) op 7 december 2021 — JP EOOD / Otdel Mitnichesko razsledvane i razuznavane v Teritorialna direktsia Mitnitsa Burgas

15

2022/C 109/23

Zaak C-767/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 8 december 2021 door Jérôme Rivière e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 6 oktober 2021 in zaak T-88/20, Rivière e.a./Parlement

16

2022/C 109/24

Zaak C-788/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Retten i Esbjerg (Denemarken) op 17 december 2021 — Skatteministeriet Departementet / Global Gravity ApS

17

2022/C 109/25

Zaak C-808/21: Beroep ingesteld op 21 december 2021 — Commissie/Tsjechië

18

2022/C 109/26

Zaak C-29/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 januari 2022 door KS en KD tegen de beschikking van het Gerecht (Negende kamer) van 10 november 2021 in zaak T-771/20, KS en KD/Raad e.a.

18

2022/C 109/27

Zaak C-44/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 19 januari 2022 door de Europese Commissie tegen de beschikking van het Gerecht (Negende kamer) van 10 november 2021 in zaak T-771/20, KS en KD/Raad e.a.

19

 

Gerecht

2022/C 109/28

Zaak T-321/17: Beschikking van het Gerecht van 20 december 2021 — Niemelä e.a./ECB (Beroep tot nietigverklaring – Economisch en monetair beleid – Prudentieel toezicht op kredietinstellingen – Aan de ECB opgedragen specifieke toezichttaken – Besluit tot intrekking van de vergunning van een kredietinstelling – Vervanging van de bestreden handeling in de loop van het geding – Geding zonder voorwerp geraakt – Verlies van procesbelang – Afdoening zonder beslissing – Beroep tot schadevergoeding – Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

21

2022/C 109/29

Zaak T-682/20: Beschikking van het Gerecht van 15 december 2021 — Legero Schuhfabrik/EUIPO — Rieker Schuh (Schoen) [Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een schoen afbeeldt – Oudere nationale modellen en ouder gemeenschapsmodel die zijn overgelegd nadat de vordering tot nietigverklaring was ingesteld – Artikel 28, lid 1, onder b), v), van verordening (EG) nr. 2245/2002 – Nietigheidsgronden – Niet nieuw – Geen eigen karakter – Mate van vrijheid van de ontwerper – Geen andere algemene indruk – Artikelen 5 en 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002 – Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is]

22

2022/C 109/30

Zaak T-683/20: Beschikking van het Gerecht van 15 december 2021 — Legero Schuhfabrik/EUIPO — Rieker Schuh (Schoen) [Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een schoen afbeeldt – Oudere nationale modellen en ouder gemeenschapsmodel die zijn overgelegd nadat de vordering tot nietigverklaring was ingesteld – Artikel 28, lid 1, onder b), v), van verordening (EG) nr. 2245/2002 – Nietigheidsgronden – Niet nieuw – Geen eigen karakter – Mate van vrijheid van de ontwerper – Geen andere algemene indruk – Artikelen 5 en 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002 – Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is]

22

2022/C 109/31

Zaak T-684/20: Beschikking van het Gerecht van 15 december 2021 — Legero Schuhfabrik/EUIPO — Rieker Schuh (Schoen) [Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een schoen afbeeldt – Oudere nationale modellen en ouder gemeenschapsmodel die zijn overgelegd nadat de vordering tot nietigverklaring was ingesteld – Artikel 28, lid 1, onder b), v), van verordening (EG) nr. 2245/2002 – Nietigheidsgronden – Niet nieuw – Geen eigen karakter – Mate van vrijheid van de ontwerper – Geen andere algemene indruk – Artikelen 5 en 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002 – Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is]

23

2022/C 109/32

Zaak T-734/20: Beschikking van het Gerecht van 15 december 2021 — Boquoi Handels/EUIPO (Afbeelding van een ijskristal op een blauwe cirkelvormige achtergrond) (Uniemerk – Aanvraag tot inschrijving van een beeldteken dat een ijskristal op een blauwe cirkelvormige achtergrond afbeeldt – Gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag – Intrekking van de inschrijvingsaanvraag – Afdoening zonder beslissing)

23

2022/C 109/33

Zaak T-785/21: Beroep ingesteld op 20 december 2021 — SC Ha Ha Ha Production/EUIPO — The Smiley Company (SMILEY)

24

2022/C 109/34

Zaak T-803/21: Beroep ingesteld op 27 december 2021 — NQ / Raad e.a.

25

2022/C 109/35

Zaak T-4/22: Beroep ingesteld op 4 januari 2022 — Puma/EUIPO — Doosan Machine Tools (PUMA)

26

2022/C 109/36

Zaak T-11/22: Beroep ingesteld op 7 januari 2022 — Medivet Group/EUIPO (MEDIVET)

27

2022/C 109/37

Zaak T-12/22: Beroep ingesteld op 7 januari 2022 — Hasco TM/EUIPO — Esi (NATURCAPS)

27

2022/C 109/38

Zaak T-22/22: Beroep ingesteld op 13 januari 2022 — AL / Raad

28

2022/C 109/39

Zaak T-26/22: Beroep ingesteld op 13 januari 2022 — CIMV / Commissie

30

2022/C 109/40

Zaak T-27/22: Beroep ingesteld op 18 januari 2022 — Innovaciones Cosmético Farmacéuticas/EUIPO — Benito Oliver (th pharma)

30

2022/C 109/41

Zaak T-28/22: Beroep ingesteld op 14 januari 2022 — Ryanair / Commissie

31

2022/C 109/42

Zaak T-32/22: Beroep ingesteld op 19 januari 2022 — Vyatsky Plywood Mill / Commissie

32

2022/C 109/43

Zaak T-34/22: Beroep ingesteld op 20 januari 2022 — Cunsorziu di i Salamaghji Corsi — Consortium des Charcutiers Corses e.a. / Commissie

33

2022/C 109/44

Zaak T-45/22: Beroep ingesteld op 24 januari 2022 — Weider Germany/EUIPO — Den i Nosht (YIPPIE!)

34

2022/C 109/45

Zaak T-46/22: Beroep ingesteld op 25 januari 2022 — Esedra/Parlement

34

2022/C 109/46

Zaak T-836/19: Beschikking van het Gerecht van 20 december 2021 — Première Vision/EUIPO — Vente-Privee.com (PV)

35


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2022/C 109/01)

Laatste publicatie

PB C 95 van 28.2.2022

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 84 van 21.2.2022

PB C 73 van 14.2.2022

PB C 64 van 7.2.2022

PB C 51 van 31.1.2022

PB C 37 van 24.1.2022

PB C 24 van 17.1.2022

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/2


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 13 januari 2022 — Bondsrepubliek Duitsland / Ville de Paris (Frankrijk), Stad Brussel (België), Ayuntamiento de Madrid (Spanje), Europese Commissie (C-177/19 P), Hongarije / Ville de Paris (Frankrijk), Stad Brussel (België), Ayuntamiento de Madrid (Spanje), Europese Commissie (C-178/19 P), Europese Commissie / Ville de Paris (Frankrijk), Stad Brussel (België), Ayuntamiento de Madrid (Spanje) (C-179/19 P)

(Gevoegde zaken C-177/19 P tot en met C-179/19 P) (1)

(Hogere voorziening - Beroep tot nietigverklaring - Milieu - Typegoedkeuring van motorvoertuigen - Verordening (EU) 2016/646 - Emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 6) - Vaststelling van de uitstootwaarden voor stikstofoxide die niet mogen worden overschreden (not-to-exceed — NTE) bij tests die worden uitgevoerd in reële rijomstandigheden (real driving emissions — RDE) - Artikel 263, vierde alinea, VWEU - Ontvankelijkheid van een beroep - Lagere nationale entiteit die bevoegd is om op milieugronden voor bepaalde voertuigen verkeersbeperkende maatregelen op te leggen - Voorwaarde dat de verzoekende partij rechtstreeks is geraakt)

(2022/C 109/02)

Procestalen: Spaans en Frans

Partijen

(Zaak C-177/19 P)

Rekwirante: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: J. Möller, D. Klebs en S. Eisenberg, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Ville de Paris (Frankrijk) (vertegenwoordiger: J. Assous, avocat), Stad Brussel (België) (vertegenwoordigers: M. Uyttendaele, C. Derave, N. Mouraux en A. Feyt, avocats, en S. Kaisergruber, Rechtsanwalt), Ayuntamiento de Madrid (Spanje) (vertegenwoordiger: J. Assous, avocat), Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-F. Brakeland en M. Huttunen, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van rekwirante: Association des Constructeurs Européens d’Automobiles (vertegenwoordigers: F. Di Gianni en G. Coppo, avvocati), Roemenië (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Gane, O.-C. Ichim, L. Liţu en C.-R. Canţăr, vervolgens E. Gane, O.-C. Ichim en L. Liţu, gemachtigden), Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: B. Ricziová, gemachtigde)

(Zaak C-178/19 P)

Rekwirant: Hongarije (vertegenwoordiger: M. Z. Fehér, gemachtigde)

Andere partijen in de procedure: Ville de Paris (Frankrijk) (vertegenwoordiger: J. Assous, avocat), Stad Brussel (België) (vertegenwoordigers: M. Uyttendaele, C. Derave, N. Mouraux en A. Feyt, avocats, en S. Kaisergruber, Rechtsanwalt), Ayuntamiento de Madrid (Spanje) (vertegenwoordiger: J. Assous, avocat), Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-F. Brakeland en M. Huttunen, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van rekwirant: Association des Constructeurs Européens d’Automobiles (vertegenwoordigers: F. Di Gianni en G. Coppo, avvocati),

(Zaak C-179/19 P)

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordiger: J.-F. Brakeland, gemachtigde)

Andere partijen in de procedure: Ville de Paris (Frankrijk) (vertegenwoordiger: J. Assous, avocat), Stad Brussel (België) (vertegenwoordigers: M. Uyttendaele, C. Derave, N. Mouraux en A. Feyt, avocats, en S. Kaisergruber, Rechtsanwalt), Ayuntamiento de Madrid (Spanje) (vertegenwoordiger: J. Assous, avocat)

Interveniënte aan de zijde van rekwirante: Association des Constructeurs Européens d’Automobiles (vertegenwoordigers: F. Di Gianni en G. Coppo, avvocati)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 13 december 2018, Ville de Paris, Stad Brussel en Ayuntamiento de Madrid/Commissie (T-339/16, T-352/16 en T-391/16, EU:T:2018:927), wordt vernietigd.

2)

De beroepen tot nietigverklaring in de gevoegde zaken T-339/16, T-352/16 en T-391/16, die respectievelijk zijn ingesteld door Ville de Paris, Stad Brussel en Ayuntamiento de Madrid, worden niet-ontvankelijk verklaard.

3)

Elke partij draagt haar eigen kosten in verband met de hogere voorzieningen.

4)

Ville de Paris, Stad Brussel en Ayuntamiento de Madrid dragen naast hun eigen kosten in verband met de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening, de kosten van de Europese Commissie in verband met de procedure in eerste aanleg.


(1)  PB C 155 van 6.5.2019.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/3


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Tribunale di Napoli — Italië) — YT e.a./Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca — MIUR, Ufficio Scolastico Regionale per la Campania

(Zaak C-282/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Richtlijn 1999/70/EG - Door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Clausules 4 en 5 - Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de overheidssector - Leerkrachten katholieke godsdienst - Begrip “objectieve redenen” die een vernieuwing van dergelijke overeenkomsten rechtvaardigen - Permanente behoefte aan vervangend personeel)

(2022/C 109/03)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Napoli

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: YT, ZU, AW, BY, CX, DZ, EA, FB, GC, IE, JF, KG, LH, MI, NY, PL, HD, OK

Verwerende partijen: Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca — MIUR, Ufficio Scolastico Regionale per la Campania

in tegenwoordigheid van: Federazione GILDA-UNAMS

Dictum

Clausule 5 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet aldus worden uitgelegd dat, ten eerste, zij zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan leerkrachten katholieke godsdienst van openbare onderwijsinstellingen worden uitgesloten van de toepassing van de regels die bedoeld zijn voor de bestraffing van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd wanneer er in de interne rechtsorde geen andere effectieve maatregel bestaat ter bestraffing van dat misbruik, en dat, ten tweede, het vereiste voor die leerkrachten om te beschikken over een door een kerkelijke autoriteit verstrekt bekwaamheidsattest om katholieke godsdienst te mogen onderwijzen geen “objectieve reden” vormt in de zin van clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst wanneer dat attest slechts eenmaal wordt verstrekt en niet vóór elk schooljaar dat aanleiding geeft tot het sluiten van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.


(1)  PB C 206 van 17.6.2019.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/4


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Consiglio di Stato — Italië) — Benedetti Pietro e Angelo S.S. e.a./Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura (AGEA)

(Zaak C-377/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Sector melk en zuivelproducten - Quota - Extra heffing - Verordening (EG) nr. 1788/2003 - Leveringen die de voor de producent beschikbare referentiehoeveelheid overschrijden - Inning van de bijdrage in de extra heffing door de koper - Terugbetaling van het teveel aan heffing - Verordening (EG) nr. 595/2004 - Artikel 16 - Criteria voor de verdeling van een teveel aan heffing)

(2022/C 109/04)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Benedetti Pietro e Angelo Ss, Capparotto Giampaolo e Lorenzino Ss, Gonzo Dino Ss, Mantovani Giuseppe e Giorgio Ss, Azienda agricola Padovani Luigi, Azienda agricola La Pila di Mastrotto Piergiorgio e C. Ss, Azienda agricola Mastrotto Giuseppe, Soc. agr. semplice F.lli Isolan

Verwerende partij: Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura (AGEA)

Dictum

Artikel 16, lid 1, van verordening (EG) nr. 595/2004 van de Commissie van 30 maart 2004 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die tot gevolg heeft dat de te veel geïnde extra heffing bij voorrang moet worden terugbetaald aan de producenten voor wie de kopers hebben voldaan aan de verplichting tot maandelijkse betaling van die heffing.


(1)  PB C 312 van 16.9.2019.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/4


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský soud v Brně — Tsjechië) — Tesco Stores ČR/Ministerstvo zemědělství

(Zaak C-881/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de consument - Harmonisatie van de wetgevingen - Verordening (EU) nr. 1169/2011 - Bijlage VII, deel E, punt 2, onder a) - Voedselinformatie voor consumenten - Etikettering en presentatie van levensmiddelen - Richtlijn 2000/36/EG - Bijlage I, deel A, punt 2, onder c) - Cacao- en chocoladeproducten - Lijst van ingrediënten van een levensmiddel dat bestemd is voor consumenten in een lidstaat)

(2022/C 109/05)

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Krajský soud v Brně

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Tesco Stores ČR a.s.

Verwerende partij: Ministerstvo zemědělství

Dictum

Bijlage VII, deel E, punt 2, onder a), van verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, richtlijn 90/496/EEG van de Raad, richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie, moet aldus worden uitgelegd dat een marktdeelnemer in het kader van de etikettering van producten die op het grondgebied van een lidstaat in de handel worden gebracht enkel is vrijgesteld van de verplichting om alle ingrediënten op te sommen die een samengesteld ingrediënt in de zin van artikel 2, lid 2, onder h), van deze verordening vormen indien dit samengestelde ingrediënt waarvoor een verkoopbenaming is vastgesteld in bijlage I, deel A, bij richtlijn 2000/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juni 2000 inzake cacao- en chocoladeproducten voor menselijke consumptie, in de lijst van ingrediënten is opgenomen onder die verkoopbenaming in de taalversie van de betrokken lidstaat.


(1)  PB C 68 van 2.3.2020.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Dyscyplinarny Izby Adwokackiej w Warszawie — Polen) — Procedure ingeleid door Minister Sprawiedliwości

(Zaak C-55/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Ontvankelijkheid - Artikel 267 VWEU - Begrip “nationale rechterlijke instantie” - Tuchtgerecht van de orde van advocaten - Tuchtonderzoek naar een advocaat - Beslissing van de tuchtfunctionaris dat er geen sprake is van een tuchtrechtelijke overtreding en dat het onderzoek wordt beëindigd - Beroep door de minister van Justitie bij het tuchtgerecht van de orde van advocaten - Richtlijn 2006/123/EG - Diensten op de interne markt - Artikel 4, punt 6, en artikel 10, lid 6 - Vergunningstelsel - Intrekking van de vergunning - Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Niet-toepasselijkheid)

(2022/C 109/06)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Dyscyplinarny Izby Adwokackiej w Warszawie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Minister Sprawiedliwości

in tegenwoordigheid van: Prokurator Krajowy — Pierwszy Zastępca Prokuratora Generalnego, Rzecznik Dyscyplinarny Izby Adwokackiej w Warszawie

Dictum

Artikel 10, lid 6, van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt moet aldus worden uitgelegd dat het niet tot gevolg heeft dat artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van toepassing is op een beroepsprocedure die een overheidsinstantie heeft ingesteld bij een tuchtgerecht van een orde van advocaten met het oog op de nietigverklaring van een beslissing waarmee een tuchtfunctionaris een onderzoek naar een advocaat heeft beëindigd na te hebben vastgesteld dat hij geen tuchtrechtelijke overtreding had begaan, en, bij nietigverklaring van die beslissing, de terugverwijzing van het dossier naar die tuchtfunctionaris.


(1)  PB C 191 van 8.6.2020.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/6


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Regione Puglia / Ministero dell'Ambiente e della Tutela del Territorio e del Mare e.a.

(Zaak C-110/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Energie - Richtlijn 94/22/EG - Voorwaarden voor het verlenen en het gebruikmaken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen - Vergunning voor de prospectie van koolwaterstoffen in een specifiek geografisch gebied gedurende een bepaalde periode - Aangrenzende gebieden - Verlening van meerdere vergunningen aan hetzelfde bedrijf - Richtlijn 2011/92/EU - Artikel 4, leden 2 en 3 - Milieueffectbeoordeling)

(2022/C 109/07)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Regione Puglia

Verwerende partijen: Ministero dell'Ambiente e della Tutela del Territorio e del Mare, Ministero dei Beni e delle Attività culturali e del Turismo, Ministero dello Sviluppo economico, Presidenza del Consiglio dei Ministri, Commissione tecnica di verifica dell’impatto ambientale,

in tegenwoordigheid van: Global Petroleum Ltd

Dictum

Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruikmaken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen en artikel 4, leden 2 en 3, van richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in een maximumoppervlakte voor het gebied waarop een vergunning voor de exploratie van koolwaterstoffen betrekking kan hebben, maar die niet uitdrukkelijk verbiedt dat aan één bedrijf meerdere vergunningen voor aangrenzende gebieden worden verleend die samen een grotere oppervlakte hebben, op voorwaarde dat kan worden gegarandeerd dat de betrokken exploratieactiviteit uit technisch en economisch oogpunt op zo goed mogelijke wijze kan worden uitgeoefend en dat de doelstellingen van richtlijn 94/22 worden verwezenlijkt. In het kader van de milieueffectbeoordeling moet ook worden gekeken naar de cumulatieve effecten van de projecten die dat bedrijf in zijn vergunningsaanvragen voor de exploratie van koolwaterstoffen uiteenzet en die aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.


(1)  PB C 247 van 27.7.2020.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/6


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court of the United Kingdom — Verenigd Koninkrijk) — Zipvit Ltd / The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

(Zaak C-156/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 168 - Recht op aftrek - Ten onrechte vrijgestelde postdiensten - Btw die voor de uitoefening van het recht op aftrek wordt geacht te zijn begrepen in de handelsprijs voor de dienst - Daarvan uitgesloten - Begrip “verschuldigde of voldane” btw)

(2022/C 109/08)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Supreme Court of the United Kingdom

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Zipvit Ltd

Verwerende partij: The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

Dictum

Artikel 168, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) moet aldus worden uitgelegd dat de btw niet kan worden geacht verschuldigd of voldaan te zijn in de zin van deze bepaling en dus door de belastingplichtige aftrekbaar te zijn wanneer ten eerste de belastingplichtige en zijn leverancier of dienstverrichter op basis van een onjuiste uitlegging van het Unierecht door de nationale autoriteiten ten onrechte van mening waren dat de betreffende diensten van de btw waren vrijgesteld zodat de btw niet wordt vermeld in de uitgereikte facturen, waarbij in de tussen die twee personen gesloten overeenkomst is bepaald dat de ontvanger van de levering of dienst de btw moet dragen indien btw verschuldigd is, en wanneer ten tweede niet tijdig stappen zijn ondernomen om de btw in te vorderen, waardoor de leverancier of dienstverrichter en de belasting- en douanedienst de niet in rekening gebrachte btw wegens verjaring niet meer kunnen invorderen.


(1)  PB C 215 van 29.6.2020.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/7


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administratīvā apgabaltiesa — Letland) — “Mono” SIA / Valsts ieņēmumu dienests

(Zaak C-326/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Accijns - Richtlijn 2008/118/EG - Vrijstelling van de geharmoniseerde accijns - Goederen die bestemd zijn om te worden gebruikt in het kader van diplomatieke of consulaire betrekkingen - Door de gastlidstaat bepaalde voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling - Betaling met niet-contante middelen)

(2022/C 109/09)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Administratīvā apgabaltiesa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:“Mono” SIA

Verwerende partij: Valsts ieņēmumu dienests

Dictum

Artikel 12 van richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de gastlidstaat bij het vaststellen van de voorwaarden en beperkingen voor de toepassing van de accijnsvrijstelling op goederen die worden gebruikt in het kader van diplomatieke en consulaire betrekkingen, de toepassing van die vrijstelling afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de aanschafprijs van die goederen wordt voldaan met niet-contante middelen.


(1)  PB C 329 van 5.10.2020.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/8


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sąd Okręgowy w Opolu — Polen) — Skarb Państwa — Starosta Nyski / New Media Development & Hotel Services Sp. z o.o.

(Zaak C-327/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2011/7/EU - Bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties - Werkingssfeer - Begrip “handelstransactie” - Overheidsinstantie die optreedt als schuldeiser van een onderneming - Daarvan uitgesloten - Verlening van een recht van eeuwigdurend vruchtgebruik op een onroerend goed door een overheidsinstantie tegen betaling van een jaarlijkse vergoeding)

(2022/C 109/10)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Okręgowy w Opolu

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Skarb Państwa — Starosta Nyski

Verwerende partij: New Media Development & Hotel Services Sp. z o.o.

Dictum

Het begrip “handelstransactie” in de zin van artikel 2, punt 1, van richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties moet aldus worden uitgelegd dat het geen betrekking heeft op het geval waarin een overheidsinstantie een vergoeding voor het recht van eeuwigdurend vruchtgebruik op een terrein int bij een onderneming waarvan zij de schuldeiser is.


(1)  PB C 28 van 25. 1.2021.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 januari 2022 — Liviu Dragnea / Europese Commissie

(Zaak C-351/20 P) (1)

(Hogere voorziening - Onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) - Onderzoeksverslagen - Verzoek om een onderzoek in te stellen naar het verloop van eerdere onderzoeken door OLAF - Verzoek om toegang tot documenten - Weigering bij brief - Artikel 263 VWEU - Besluit waartegen beroep tot nietigverklaring kan worden ingesteld - Termijn voor het instellen van beroepen - Beroep tegen een brief waarbij de onderzoeksverslagen van OLAF worden bevestigd - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Artikel 6 en artikel 7, lid 2 - Verplichting om de verzoeker in kennis te stellen van zijn recht om een confirmatief verzoek in te dienen)

(2022/C 109/11)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Liviu Dragnea (vertegenwoordigers: C. Toby, O. Riffaud en B. Entringer, avocats)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-P. Keppenne en J. Baquero Cruz, gemachtigden)

Dictum

1)

De beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 12 mei 2020, Dragnea/Commissie (T-738/18, niet gepubliceerd, EU:T:2020:208), wordt vernietigd voor zover het Gerecht daarbij het door Liviu Dragnea ingestelde beroep tot nietigverklaring van de brief van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) van 1 oktober 2018 niet-ontvankelijk heeft verklaard in zoverre OLAF hem bij die brief de toegang heeft geweigerd tot de door hem in zijn brief van 22 augustus 2018 gevraagde documenten.

2)

De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht van de Europese Unie voor een uitspraak over dit verzoek tot nietigverklaring.

3)

De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige.

4)

Liviu Dragnea en de Europese Commissie dragen de kosten die zij hebben gemaakt in het kader van de onderhavige hogere voorziening.

5)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden voor het overige.


(1)  PB C 313 van 21.9.2020.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/9


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 13 januari 2022 — YG / Europese Commissie

(Zaak C-361/20 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaar - Bevordering - Bevorderingsronde 2017 - Besluit om verzoeker niet te bevorderen - Artikel 45, lid 1, van het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie - Vergelijking van de verdiensten - Beginsel van gelijke behandeling - Motiveringsplicht)

(2022/C 109/12)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: YG (vertegenwoordigers: A. Champetier en S. Rodrigues, avocats)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Hohenecker, L. Vernier en L. Radu Bouyon, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

YG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 433 van 14.12.2020.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/9


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék — Hongarije) — MARCAS MC Szolgáltató Zrt / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

(Zaak C-363/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Vennootschappen - Vennootschapsbelasting - Belastingcontrole - Werkingssfeer van het Unierecht - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 51, lid 1 - Uitvoering van het Unierecht - Ontbreken daarvan - Vierde richtlijn 78/660/EEG - Jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen - Boeking van inkomsten uit intellectuele-eigendomsrechten - Artikel 2, lid 3 - Beginsel van het getrouwe beeld - Artikel 31 - Waardering van posten in de jaarrekening - Inachtneming van boekhoudkundige beginselen)

(2022/C 109/13)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: MARCAS MC Szolgáltató Zrt.

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

Dictum

1)

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is niet bevoegd om de door de Fővárosi Törvényszék (rechter voor de agglomeratie Boedapest, Hongarije) bij beslissing van 29 juni 2020 gestelde vragen te beantwoorden voor zover zij betrekking hebben op praktijken van de belastingdienst van een lidstaat inzake de controle en de bestraffing van fiscale delicten op het gebied van de vennootschapsbelasting.

2)

Artikel 2, lid 3, en artikel 31 van de Vierde richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 50, lid 2, onder g), VWEU betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2003, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een praktijk van de belastingdienst van een lidstaat waarbij de boekhouding van een vennootschap wordt betwist op grond dat in die boekhouding de beginselen van volledigheid en onafhankelijkheid van de boekjaren zoals vervat in de regeling van die lidstaat niet zijn nageleefd, ook al zijn alle andere in deze regeling neergelegde boekhoudkundige beginselen in acht genomen, wanneer deze niet-naleving geen uitzonderlijke afwijking vormt die noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat het beginsel van het getrouwe beeld wordt geëerbiedigd en die wordt gesignaleerd in de toelichting bij de jaarrekening en naar behoren wordt gemotiveerd, met vermelding van de invloed ervan op het vermogen, de financiële situatie en de resultaten.


(1)  PB C 413 van 7.12.2020.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/10


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Autoridade Tributária e Aduaneira/Termas Sulfurosas de Alcafache SA

(Zaak C-513/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 132, lid 1, onder b) - Vrijstellingen voor bepaalde activiteiten van algemeen belang - Vrijstelling voor ziekenhuisverpleging en medische verzorging - Handelingen die daarmede nauw samenhangen - Thermale kuren - Bedrag dat wordt geïnd voor het openen van een persoonlijk dossier dat medische achtergrondinformatie bevat)

(2022/C 109/14)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal Administrativo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira

Verwerende partij: Termas Sulfurosas de Alcafache SA

Dictum

Artikel 132, lid 1, onder b), richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat de handeling bestaande in het openen van een persoonlijk dossier met medische achtergrondinformatie, die het recht verleent om in een kuuroord medische verzorging bestaande in “klassieke thermale kuren” te verwerven, kan vallen onder de in deze bepaling vastgestelde vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde als handeling die nauw samenhangt met medische verzorging, voor zover dit dossier gegevens bevat over de gezondheidstoestand, de voorgeschreven en geplande medische verzorging alsmede over de wijze waarop die verzorging zal worden verstrekt, waarbij de raadpleging van die gegevens onontbeerlijk is om die verzorging te kunnen verstrekken en de nagestreefde therapeutische doelstellingen te kunnen bereiken.

Die medische verzorging en de daarmee nauw samenhangende handelingen moeten bovendien worden verricht onder sociale voorwaarden die vergelijkbaar zijn met die welke gelden voor publiekrechtelijke lichamen, door een centrum voor medische verzorging en diagnose of door een andere naar behoren erkende inrichting van dezelfde aard in de zin van artikel 132, lid 1, onder b).


(1)  PB C 19 van 18.1.2021.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/11


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht — Duitsland) — DS / Koch Personaldienstleistungen GmbH

(Zaak C-514/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 31, lid 2 - Richtlijn 2003/88/EG - Organisatie van de arbeidstijd - Artikel 7 - Jaarlijkse vakantie - Arbeidstijd - Overwerk - Berekening van de arbeidstijd op maandbasis - Geen overwerktoeslag bij opname van verlof)

(2022/C 109/15)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesarbeitsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: DS

Verwerende partij: Koch Personaldienstleistungen GmbH

Dictum

Artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, gelezen in het licht van artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een bepaling in een collectieve arbeidsovereenkomst volgens welke de uren die overeenkomen met de door de werknemer opgenomen jaarlijkse vakantie met behoud van loon, niet als gewerkte uren worden meegeteld om te bepalen of de drempel voor het krijgen van een overwerktoeslag is bereikt.


(1)  PB C 19 van 18.1.2021.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/11


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 13 januari 2022 — Europese Commissie / Slowaakse Republiek

(Zaak C-683/20) (1)

(Niet-nakoming - Milieu - Richtlijn 2002/49/EG - Evaluatie en beheersing van omgevingslawaai - Belangrijke wegen en spoorwegen - Artikel 8, lid 2 - Actieplannen - Artikel 10, lid 2 - Bijlage VI - Samenvattingen van de actieplannen - Geen mededeling aan de Commissie binnen de gestelde termijn)

(2022/C 109/16)

Procestaal: Slowaaks

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lindenthal en M. Noll-Ehlers, gemachtigden)

Verwerende partij: Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: B. Ricziová, gemachtigde)

Dictum

1)

De Slowaakse Republiek heeft niet voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 8, lid 2, respectievelijk artikel 10, lid 2, van richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai, gelezen in samenhang met bijlage VI bij die richtlijn, doordat zij ten eerste geen actieplannen heeft opgesteld voor de belangrijke wegen en de belangrijke spoorwegen die in de bijlage bij het onderhavige arrest zijn opgenomen, en ten tweede geen samenvattingen van die actieplannen aan de Commissie heeft verstrekt.

2)

De Slowaakse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 53 van 15.2.2021.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/12


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Paget Approbois SAS / Depeyre entreprises SARL, Alpha Insurance A/S

(Zaak C-724/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Vrijheid van vestiging - Vrij verrichten van diensten - Verzekerings- en herverzekeringsbedrijf - Richtlijn 2009/138/EG - Liquidatie van verzekeringsondernemingen - Artikel 292 - Gevolgen van de liquidatieprocedure voor aanhangige rechtsgedingen - Uitzondering op de toepassing van de lex concursus - Lex processus)

(2022/C 109/17)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Paget Approbois SAS

Verwerende partijen: Depeyre entreprises SARL, Alpha Insurance A/S

Dictum

1)

Artikel 292 van richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) moet aldus worden uitgelegd dat het begrip “aanhangige rechtsgedingen betreffende een goed of recht waarover de verzekeringsonderneming het beheer en de beschikking heeft verloren”, een aanhangig rechtsgeding omvat waarin een verzekeringnemer vergoeding van in een lidstaat geleden schade vordert van een verzekeringsonderneming waartegen in een andere lidstaat een liquidatieprocedure is ingeleid.

2)

Artikel 292 van richtlijn 2009/138 moet aldus worden uitgelegd dat het recht van de lidstaat waar het geding aanhangig is in de zin van dat artikel, alle gevolgen van de liquidatieprocedure voor dat geding regelt. In het bijzonder moeten de bepalingen van het recht van die lidstaat worden toegepast volgens welke, ten eerste, de opening van die liquidatieprocedure het aanhangige geding schorst, ten tweede, dat geding pas kan worden hervat wanneer de schuldeiser zijn schadeverzekeringsvordering op de verzekeringsonderneming heeft ingediend en de organen die het beheer over de liquidatieprocedure moeten voeren, in het geding zijn opgeroepen, en, ten derde, geen veroordeling tot betaling van schadevergoeding kan plaatsvinden, maar uitsluitend nog het bestaan en het bedrag ervan kunnen worden vastgesteld, waar die bepalingen in beginsel geen afbreuk doen aan de bevoegdheid die krachtens artikel 274, lid 2, van die richtlijn is voorbehouden aan het recht van de lidstaat van herkomst.


(1)  PB C 79 van 8.3.2021.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/13


Beschikking van de president van het Hof van 29 oktober 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Stuttgart Landgericht Stuttgart — Duitsland) — Société Air France SA / AQ e.a.

(Zaak C-623/21) (1)

(Luchtvervoer - Compensatie voor luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten - Verschil tussen instapweigering, annulering en langdurige vertraging wanneer een vlucht wordt omgeboekt en er minder vertraging is dan bij de oorspronkelijk geboekte vlucht)

(2022/C 109/18)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Stuttgart

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Société Air France SA

Verwerende partijen: AQ, TP, IO, ON en XZ

Dictum

Zaak C-623/21 wordt doorgehaald in het register van het Hof.


(1)  Datum van indiening: 8.10.2021.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/13


Beschikking van de president van het Hof van 5 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Düsseldorf — Duitsland) — PW / Eurowings GmbH

(Zaak C-697/21) (1)

(Luchtvervoer - Compensatie voor luchtreizigers bij annulering van een vlucht - Nadere regels voor de terugbetaling van het ticket - Terugbetaling via een reisvoucher - Verzoek tot terugbetaling in geld)

(2022/C 109/19)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: PW

Verwerende partij: Eurowings GmbH

Dictum

Zaak C-697/21 wordt doorgehaald in het register van het Hof.


(1)  Datum van indiening: 19/11/2021.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Landesverwaltungsgericht Tirol (Oostenrijk) op 6 september 2021 — C.G. / Bezirkshauptmannschaft Landeck

(Zaak C-548/21)

(2022/C 109/20)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesverwaltungsgericht Tirol

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: C.G.

Verwerende partij: Bezirkshauptmannschaft Landeck

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 15, lid 1 (eventueel gelezen in samenhang met artikel 5), van richtlijn 2002/58 (1), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/136/EG (2), in het licht van de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten, aldus worden uitgelegd dat de toegang van overheidsinstanties tot de op mobiele telefoons opgeslagen gegevens op dermate ernstige wijze inbreuk maakt op de door die artikelen van het Handvest gewaarborgde grondrechten dat die toegang op het gebied van het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten moet worden beperkt tot de bestrijding van zware criminaliteit?

2)

Moet artikel 15, lid 1, van richtlijn 2002/58, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/136, in het licht van de artikelen 7, 8 en 11 alsook artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als § 18 juncto § 99, lid 1, van de Strafprozessordnung [(wetboek van strafvordering; hierna: “StPO”)], op grond waarvan veiligheidsdiensten zichzelf in het kader van een strafrechtelijk onderzoek zonder toestemming van een rechterlijke instantie of onafhankelijk bestuursorgaan volledige en ongecontroleerde toegang kunnen verschaffen tot alle op een mobiele telefoon opgeslagen digitale gegevens?

3)

Moet artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, eventueel gelezen in samenhang met de artikelen 41 en 52 van het Handvest, vanuit het oogpunt van het beginsel van wapengelijkheid (equality of arms) en een doeltreffende voorziening in rechte aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die, zoals § 18 juncto § 99, lid 1, StPO, toestaat dat een mobiele telefoon digitaal wordt uitgelezen zonder dat de betrokkene daarvan vooraf of op zijn minst na de toepassing van de maatregel in kennis wordt gesteld?


(1)  Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB 2002, L 201, blz. 37).

(2)  Richtlijn 2009/136/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 tot wijziging van richtlijn 2002/22/EG inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken en -diensten, richtlijn 2002/58/EG betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie en verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (PB 2009, L 337, blz. 11).


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije (Slovenië) op 30 november 2021 — SOMEO S.A., voorheen PEARL STREAM S.A. / Republiek Slovenië

(Zaak C-725/21)

(2022/C 109/21)

Procestaal: Sloveens

Verwijzende rechter

Vrhovno sodišče Republike Slovenije

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SOMEO S.A., voorheen PEARL STREAM S.A.

Verwerende partij: Republiek Slovenië

Prejudiciële vragen

1.

Is het, om een afzonderlijk product te kunnen kwalificeren als een “deel” van een autostoel als bedoeld in hoofdstuk 94 van de gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), in de op het hoofdgeding toepasselijke versies, noodzakelijk dat de stoel zonder dat product zijn essentiële en voornaamste functie (in de zin van een functionele eenheid) niet kan vervullen of volstaat het dat het afzonderlijke deel, dat bestemd is om uitsluitend op autostoelen te worden gemonteerd, als een deel van de stoel kan worden aangemerkt?

2.

Is het voor de indeling van de twee betrokken producten onder post 9401 90 80 van belang of zij al dan niet zelfstandig voor algemeen gebruik kunnen dienen?


(1)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1987, L 256, blz. 1).


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Haskovo (Bulgarije) op 7 december 2021 — JP EOOD / Otdel “Mitnichesko razsledvane i razuznavane” v Teritorialna direktsia “Mitnitsa Burgas”

(Zaak C-752/21)

(2022/C 109/22)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad — Haskovo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster tot cassatie: JP EOOD

Verweerder in cassatie: Otdel “Mitnichesko razsledvane i razuznavane” v Teritorialna direktsia “Mitnitsa Burgas”

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 44, lid 1, van verordening (EU) nr. 952/2013 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013, gelezen in samenhang met artikel 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: “EVRM”) en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”), aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling zoals artikel 59, lid 2, van de Zakon za administrativnite narushenia i nakazania (Bulgaarse wet op de bestuursrechtelijke overtredingen en straffen; hierna: “ZANN”), op grond waarvan de eigenaar van voorwerpen die in het kader van een boetebeschikking zijn geconfisqueerd, indien hij de overtreding niet heeft begaan, niet behoort tot de kring van personen die tegen deze beschikking een voorziening in rechte kunnen instellen.

2)

Moet artikel 22, lid 7, gelezen in samenhang met de artikelen 29 en 44 van verordening (EU) nr. 952/2013, artikel 13 EVRM en artikel 47 van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling zoals artikel 232, lid 1, van de Zakon za mitnitsite (Bulgaarse douanewet, hierna: “ZM”), op grond waarvan geen voorzieningen in rechte kunnen worden ingesteld tegen een boetebeschikking ten aanzien van een onbekende dader, indien bij deze beschikking volgens het nationale recht de confiscatie van voorwerpen die toebehoren aan een niet bij de administratieve overtredingsprocedure betrokken derde, ten gunste van de staat kan worden gelast?

3)

Moet artikel 4 van kaderbesluit 2005/212/JBZ (2) van de Raad van 24 februari 2005, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest, per argumentum a fortiori in die zin worden uitgelegd, dat het ook moet worden toegepast wanneer de handelwijze geen misdrijf vormt, alsook in die zin, dat het in de weg staat aan nationale regelingen waarin — zoals in artikel 59, lid 2, ZANN — de eigenaar van de geconfisqueerde voorwerpen wordt uitgesloten van de kring van personen die gerechtigd zijn om een voorziening in rechte in te stellen, of waarin — zoals in artikel 232 ZM — uitdrukkelijk wordt bepaald dat geen voorzieningen in rechte openstaan tegen een beschikking waarbij volgens het nationale recht voorwerpen van een niet bij de administratieve overtredingsprocedure betrokken derde kunnen worden geconfisqueerd?


(1)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2013, L 269, blz. 1).

(2)  Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen (PB 2005, L 68, blz. 49).


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/16


Hogere voorziening ingesteld op 8 december 2021 door Jérôme Rivière e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 6 oktober 2021 in zaak T-88/20, Rivière e.a./Parlement

(Zaak C-767/21 P)

(2022/C 109/23)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwiranten: Jérôme Rivière, Dominique Bilde, Joëlle Mélin, Aurélia Beigneux, Thierry Mariani, Jordan Bardella, Jean-Paul Garraud, Jean-François Jalkh, Gilbert Collard, Gilles Lebreton, Nicolaus Fest, Gunnar Beck, Philippe Olivier (vertegenwoordiger: F. Wagner, avocat)

Andere partij in de procedure: Europees Parlement

Conclusies

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 6 oktober 2021 in zaak T-88/20, Rivière e.a./Parlement vernietigen;

gelet op de artikelen 263 en 277 VWEU, het verzoekschrift ontvankelijk verklaren;

derhalve vaststellen dat het mondelinge besluit van de voorzitter van het Europees Parlement van 13 januari 2020 geen rechtsgrondslag heeft en het nietig verklaren;

het Europees Parlement verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun hogere voorziening voeren rekwiranten twee middelen aan.

In het eerste middel stellen rekwiranten dat de feiten onjuist zijn opgevat en juridisch onjuist zijn gekwalificeerd. Rekwiranten betogen met name dat de tweede volzin van punt 38 van het arrest de feiten onjuist voorstelt. De litigieuze maatregel had in de praktijk wel degelijk tot gevolg dat parlementsleden die weigerden hun vlag weg te nemen, het recht werd ontnomen om het woord te voeren. Door deze verdraaiing van de feiten is het Gerecht voorbijgegaan aan het tweede gevolg van het besluit van 13 januari 2020. Bijgevolg heeft het Gerecht de juridische aard van de feiten onjuist gekwalificeerd. Het heeft er geen rekening mee gehouden dat het parlementslid verstoken bleef van een van de wezenlijke bestanddelen van de uitoefening van zijn mandaat van parlementslid, namelijk het spreken.

In het tweede middel voeren rekwiranten aan dat artikel 10 van het Reglement van het Europees Parlement is geschonden en dat het zowel rechtens als feitelijk onjuist is opgevat, alsook dat er sprake is van een kennelijk onjuiste beoordeling. Volgens rekwiranten diende het Gerecht in feite te onderzoeken of het door de leden geplaatste vlaggetje een spandoek was, en vervolgens of de aanwezigheid van dit vlaggetje de orde van de zittingen verstoorde dan wel ongepast gedrag vormde en afbreuk deed aan het goede verloop van de werkzaamheden van het Parlement, om daaruit een rechtsgevolg af te leiden. Bij de vergelijking met andere officiële talen van de Unie is het Gerecht voorbijgegaan aan artikel 1 van verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (1), waarin het Frans tot officiële taal en werktaal van de instellingen van de Europese Unie, en dus van het Parlement, wordt verklaard. Artikel 10 van het Reglement moet voor de Franse parlementsleden worden gelezen in overeenstemming met de draagwijdte die de Franse taal eraan geeft.

Het Gerecht heeft evenmin de uitdrukking “zij tonen geen spandoeken” geanalyseerd, noch heeft het lid 3 onderzocht in de context van artikel 10, en in het bijzonder lid 2 ervan. Het bewijs dat de aanwezigheid van een vlag geen storende factor was, werd geleverd in het antwoord op de exceptie van niet-ontvankelijkheid, aangezien parlementsleden Europese vlaggetjes konden voeren en het Belgische parlementslid Guy Verhofstadt het woord mocht nemen met een dergelijke vlag voor zich.

Door in de punten 43 tot en met 49 van zijn arrest dezelfde redenering als het Parlement te ontwikkelen op een volstrekt andere rechtsgrondslag dan artikel 10, en door zich te beroepen op artikel 171 (“Verdeling van de spreektijd en sprekerslijst”) van het Reglement om aan te tonen dat alle sprekers evenveel spreektijd genieten, heeft het Gerecht aan artikel 10 een betekenis toegevoegd die het niet heeft. Met deze verdraaiing van de tekst heeft Gerecht aan dit artikel rechtsgevolgen toegekend die het niet heeft. Volgens rekwiranten heeft het besluit van 13 januari 2020 wel degelijk rechtsgevolgen meegebracht die hebben afgedaan aan de voorwaarden voor de uitoefening van hun mandaat doordat hun rechtspositie aanmerkelijk is gewijzigd. De maatregel vormde dus een voor beroep vatbare handeling en het arrest moet worden vernietigd.


(1)  PB 17 van 6.10.1958, blz. 385.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Retten i Esbjerg (Denemarken) op 17 december 2021 — Skatteministeriet Departementet / Global Gravity ApS

(Zaak C-788/21)

(2022/C 109/24)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Retten i Esbjerg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Skatteministeriet Departementet

Verwerende partij: Global Gravity ApS

Prejudiciële vragen

1)

Welke criteria dienen te worden toegepast om te bepalen of een product een container is in de zin van postonderverdeling 8609 00 9000 van de gecombineerde nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief, zoals uiteengezet in bijlage I van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1001/2013 (1) van de Commissie van 4 oktober 2013 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 (2) van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, en:

a)

kan een product op basis van elk van deze criteria afzonderlijk worden ingedeeld als een container;

b)

dient een algemene beoordeling van deze criteria plaats te vinden om te kunnen bepalen of een product als een container kan worden ingedeeld, zodat als er aan verschillende — maar niet aan alle — criteria wordt voldaan, dit ertoe leidt dat het voorwerp als een container wordt ingedeeld;

of

c)

dient cumulatief aan alle criteria te worden voldaan voordat een product kan worden ingedeeld als een container?

2)

Dient de term “container” in postonderverdeling 8609 00 9000 van de gecombineerde nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief, zoals uiteengezet in bijlage I van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1001/2013 van de Commissie van 4 oktober 2013 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, aldus te worden uitgelegd dat het een product omvat dat bestaat in een transportsysteem voor buizen dat wordt gevormd door een aantal aluminium draagprofielen, twee stalen draagstangen per draagprofiel en twee M20 bouten per draagprofiel om de draagprofielen te bevestigen? De buizen worden op de draagprofielen gelegd. Een ander set van draagprofielen wordt hierop gelegd en op die profielen worden ook weer buizen gelegd. Dit wordt zo herhaald totdat het gewenste aantal buizen is geladen. Het systeem wordt altijd afgesloten met een set draagprofielen. Wanneer alle buizen zich tussen de draagprofielen bevinden, worden aan de (ogen van de) draagstangen op elk van de vier hoeken stalen stroppen bevestigd en is het product gereed om geladen te worden, hetzij door middel van een hijskraan, hetzij door middel van een vorkheftruck, als het vervoer over land plaatsvindt.


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1001/2013 van de Commissie van 4 oktober 2013 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 2013, L 290, blz. 1).

(2)  PB 1987, L 256, blz. 1.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/18


Beroep ingesteld op 21 december 2021 — Commissie/Tsjechië

(Zaak C-808/21)

(2022/C 109/25)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Ondrůšek en J. Tomkin, gemachtigden)

Verwerende partij: Tsjechische Republiek

Conclusies

vaststelling dat de Tsjechische Republiek, door burgers van de Unie die niet de Tsjechische nationaliteit hebben maar wel verblijf houden in Tsjechië, het recht te ontzeggen toe te treden tot een politieke partij of deel te nemen aan een politieke beweging, de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 22 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op haar rusten;

verwijzing van de Tsjechische Republiek in de proceskosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens artikel 22 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bezit iedere burger van de Unie die verblijf houdt in een lidstaat waarvan hij geen onderdaan is, het actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen en de verkiezingen van het Europees Parlement in de lidstaat waar hij verblijft, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat.

Volgens de Commissie kunnen burgers van de Unie die niet de Tsjechische nationaliteit hebben maar wel verblijf houden in Tsjechië, en daarom niet het recht hebben toe te treden tot een politieke partij of deel te nemen aan een politieke beweging, niet onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat de politieke rechten uitoefenen die hun bij artikel 22 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn toegekend.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/18


Hogere voorziening ingesteld op 12 januari 2022 door KS en KD tegen de beschikking van het Gerecht (Negende kamer) van 10 november 2021 in zaak T-771/20, KS en KD/Raad e.a.

(Zaak C-29/22 P)

(2022/C 109/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: KS en KD (vertegenwoordigers: J. Stojsavljevic-Savic, Solicitor, F. Randolph, QC, en P. Koutrakos, Barrister)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)

Conclusies

de hogere voorziening toewijzen, het bestreden arrest vernietigen en de vordering in de procedure bij het Gerecht toewijzen;

subsidiair, de hogere voorziening toewijzen en de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor de eindbeslissing, en

verweerders in eerste aanleg verwijzen in de kosten van deze hogere voorziening, de procedure bij het Gerecht en de procedure bij het Human Rights Review Panel (panel voor de beoordeling van de mensenrechtensituatie) van EULEX.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening wordt onderbouwd met een middel volgens hetwelk het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te concluderen dat het niet bevoegd was om kennis te nemen van het door rekwirantes ingestelde beroep tot vergoeding van de schade die zij hebben geleden ten gevolge van de schending van hun fundamentele mensenrechten door verweerders in eerste aanleg. Dit middel bestaat uit vier onderdelen.

Ten eerste heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de uitzondering op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie, die is vastgelegd in de laatste zin van de tweede alinea van artikel 24, lid 1, VEU en in de eerste alinea van artikel 275 VWEU, breed uit te leggen.

Ten tweede heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het arrest van 6 oktober 2020, Bank Refah Kargaran/Raad (C-134/19 P, EU:C:2020:793), verkeerd toe te passen.

Ten derde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het arrest van 25 maart 2021, Carvalho e.a./Parlement en Raad (C-565/19 P, niet gepubliceerd, EU:C:2021:252), verkeerd toe te passen.

Ten vierde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door wezenlijke onderdelen van de vordering niet te behandelen en door zijn besluit onvoldoende te motiveren.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/19


Hogere voorziening ingesteld op 19 januari 2022 door de Europese Commissie tegen de beschikking van het Gerecht (Negende kamer) van 10 november 2021 in zaak T-771/20, KS en KD/Raad e.a.

(Zaak C-44/22 P)

(2022/C 109/27)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: Y. Marinova en J. Roberti di Sarsina, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: KS, KD, Raad van de Europese Unie, Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)

Conclusies

de bestreden beschikking geheel vernietigen;

vaststellen dat de rechterlijke instanties van de Unie exclusief bevoegd zijn om kennis te nemen van de onderhavige zaak;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een beslissing over de ontvankelijkheid en een uitspraak ten gronde;

de beslissing omtrent de kosten van deze procedure en de voorgaande gerelateerde procedures aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert rekwirante vier middelen aan.

Eerste middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door i) niet te erkennen dat de in de artikelen 24 VEU en 275 VWEU opgenomen beperking van de bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: “Hof”) een uitzondering vormt op de algemene bevoegdheid van het Hof, ii) in strijd met vaste rechtspraak van het Hof deze uitzondering niet op restrictieve wijze uit te leggen, en door iii) in dit verband de arresten H (1), SatCen (2), en Elitaliana (3) ten onrechte in die zin uit te leggen dat zij pleiten tegen de bevoegdheid van het Hof in de onderhavige zaak.

Tweede middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te verzuimen de vordering correct te kwalificeren als een vordering tot schadevergoeding met betrekking tot gestelde inbreuken op fundamentele mensenrechten, en door de grenzen van de bevoegdheid van het Hof niet uit te leggen in het licht van de vereisten van primair Unierecht op het gebied van mensenrechten en de rechtsstaat, op grond waarvan het Hof in de onderhavige zaak bevoegd is.

Eerste onderdeel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de door verzoeksters in eerste aanleg aangevochten maatregelen, handelingen of nalatigheden aan te merken als onderdeel van de politieke en strategische aspecten van de missie en als verband houdend met de bepaling of tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie, en niet als maatregelen, handelingen of nalatigheden die hebben geleid tot schade als gevolg van vermeende mensenrechtenschendingen in de context van dat beleid.

Tweede onderdeel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de artikelen 24 VEU en 275 VWEU niet uit te leggen in het licht van de Unierechtelijke rechten en vrijheden in het Handvest en het EVRM en van de aan de Unie ten grondslag liggende waarden van de rechtstaat en de eerbiediging van mensenrechten, zoals verankerd in de Verdragen (artikel 2, artikel 3, lid 5, artikel 6, leden 1 en 3, artikel 21, lid 2, onder b), en artikel 23 VEU, alsmede artikel 19 VEU en artikel 47 van het Handvest).

Derde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het arrest Bank Refah (4) onjuist uit te leggen en de schadevordering niet aan te merken als een zelfstandige rechtsvordering waarvoor geen uitzondering bestaat op de bevoegdheid van het Hof op grond van artikel 268 en artikel 340, tweede alinea, VWEU.

Vierde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te verzuimen de autonomie van de rechtsorde van de Unie te waarborgen en door verzoeksters in eerste aanleg een doeltreffende voorziening in rechte te ontnemen.

Eerste onderdeel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet vast te stellen dat de rechterlijke instanties van de Unie exclusief bevoegd zijn om kennis te nemen van de onderhavige zaak.

Tweede onderdeel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door verzoeksters in eerste aanleg iedere doeltreffende voorziening in rechte te ontnemen, waardoor zij in feite geen enkele reële mogelijkheid hebben om bescherming van hun grondrechten te verkrijgen.


(1)  Arrest van 19 juli 2016, H/Raad e.a., C-455/14 P, EU:C:2016:569.

(2)  Arrest van 25 oktober 2018, KF/Satcen, T-286/15, EU:T:2018:718; arrest van 25 juni 2020, Satcen/KF, C-14/19 P, EU:C:2020:492; beschikking van 10 juli 2020, KF/Satcen, T-619/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:337; arrest van 14 oktober 2021, KF/Satcen, C-464/20 P, niet gepubliceerd, EU:C:2021:848.

(3)  Arrest van 12 november 2015, Elitaliana/Eulex Kosovo, C-439/13 P, EU:C:2015:753.

(4)  Arrest van 6 oktober 2020, Bank Refah Kargaran/Raad, C-134/19 P, EU:C:2020:793.


Gerecht

7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/21


Beschikking van het Gerecht van 20 december 2021 — Niemelä e.a./ECB

(Zaak T-321/17) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Economisch en monetair beleid - Prudentieel toezicht op kredietinstellingen - Aan de ECB opgedragen specifieke toezichttaken - Besluit tot intrekking van de vergunning van een kredietinstelling - Vervanging van de bestreden handeling in de loop van het geding - Geding zonder voorwerp geraakt - Verlies van procesbelang - Afdoening zonder beslissing - Beroep tot schadevergoeding - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”)

(2022/C 109/28)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Heikki Niemelä (Ohain, België), Mika Lehto (Espoo, Finland), Nemea plc (St. Julians, Malta), Nevestor SA (Ohain), Nemea Bank plc (St. Julians) (vertegenwoordiger: A. Meriläinen, advocaat)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: C. Hernández Saseta en A. Witte, gemachtigden, bijgestaan door B. Schneider, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Steiblytė en A. Nijenhuis, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit ECB/SSM/2017 -213800JENPXTUY75VSO/1 WHD-2017-0003 van de Europese Centrale Bank van 23 maart 2017 waarbij de vergunning van Nemea Bank plc voor het uitoefenen van activiteiten als kredietinstelling is ingetrokken, en, ten tweede, verzoek krachtens artikel 268 VWEU tot vergoeding van de schade die verzoekers stellen te hebben geleden.

Dictum

1)

Op het verzoek tot nietigverklaring hoeft niet meer te worden beslist.

2)

Het verzoek tot schadevergoeding wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

3)

Heikki Niemelä, Mika Lehto, Nemea plc, Nevestor SA, Nemea Bank plc en de Europese Centrale Bank (ECB) worden elk verwezen in hun eigen kosten in verband met het verzoek tot nietigverklaring.

4)

Heikki Niemelä, Mika Lehto, Nemea, Nevestor en Nemea Bank worden verwezen in hun eigen kosten en die van de ECB in verband met het verzoek tot schadevergoeding.

5)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 283 van 28.8.2017.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/22


Beschikking van het Gerecht van 15 december 2021 — Legero Schuhfabrik/EUIPO — Rieker Schuh (Schoen)

(Zaak T-682/20) (1)

(“Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een schoen afbeeldt - Oudere nationale modellen en ouder gemeenschapsmodel die zijn overgelegd nadat de vordering tot nietigverklaring was ingesteld - Artikel 28, lid 1, onder b), v), van verordening (EG) nr. 2245/2002 - Nietigheidsgronden - Niet nieuw - Geen eigen karakter - Mate van vrijheid van de ontwerper - Geen andere algemene indruk - Artikelen 5 en 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002 - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)

(2022/C 109/29)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Legero Schuhfabrik GmbH (Feldkirchen bei Graz, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: M. Gail, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: S. Hanne, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Rieker Schuh AG (Thayngen, Zwitserland) (vertegenwoordiger: A. Schabenberger, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 10 september 2020 (zaak R 1650/2019-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Legero Schuhfabrik en Rieker Schuh

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Legero Schuhfabrik GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 19 van 18.1.2021.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/22


Beschikking van het Gerecht van 15 december 2021 — Legero Schuhfabrik/EUIPO — Rieker Schuh (Schoen)

(Zaak T-683/20) (1)

(“Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een schoen afbeeldt - Oudere nationale modellen en ouder gemeenschapsmodel die zijn overgelegd nadat de vordering tot nietigverklaring was ingesteld - Artikel 28, lid 1, onder b), v), van verordening (EG) nr. 2245/2002 - Nietigheidsgronden - Niet nieuw - Geen eigen karakter - Mate van vrijheid van de ontwerper - Geen andere algemene indruk - Artikelen 5 en 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002 - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)

(2022/C 109/30)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Legero Schuhfabrik GmbH (Feldkirchen bei Graz, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: M. Gail, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: S. Hanne, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Rieker Schuh AG (Thayngen, Zwitserland) (vertegenwoordiger: A. Schabenberger, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 10 september 2020 (zaak R 1648/2019-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Legero Schuhfabrik en Rieker Schuh

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Legero Schuhfabrik GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 19 van 18.1.2021.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/23


Beschikking van het Gerecht van 15 december 2021 — Legero Schuhfabrik/EUIPO — Rieker Schuh (Schoen)

(Zaak T-684/20) (1)

(“Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een schoen afbeeldt - Oudere nationale modellen en ouder gemeenschapsmodel die zijn overgelegd nadat de vordering tot nietigverklaring was ingesteld - Artikel 28, lid 1, onder b), v), van verordening (EG) nr. 2245/2002 - Nietigheidsgronden - Niet nieuw - Geen eigen karakter - Mate van vrijheid van de ontwerper - Geen andere algemene indruk - Artikelen 5 en 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002 - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)

(2022/C 109/31)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Legero Schuhfabrik GmbH (Feldkirchen bei Graz, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: M. Gail, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: S. Hanne, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Rieker Schuh AG (Thayngen, Zwitserland) (vertegenwoordiger: A. Schabenberger, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 10 september 2020 (zaak R 1649/2019-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Legero Schuhfabrik en Rieker Schuh

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Legero Schuhfabrik GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 19 van 18.1.2021.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/23


Beschikking van het Gerecht van 15 december 2021 — Boquoi Handels/EUIPO (Afbeelding van een ijskristal op een blauwe cirkelvormige achtergrond)

(Zaak T-734/20) (1)

(“Uniemerk - Aanvraag tot inschrijving van een beeldteken dat een ijskristal op een blauwe cirkelvormige achtergrond afbeeldt - Gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag - Intrekking van de inschrijvingsaanvraag - Afdoening zonder beslissing”)

(2022/C 109/32)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Boquoi Handels OHG (Grünwald, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Lorenz, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Graul en E. Markakis, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 25 september 2020 (zaak R 522/2020-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van een beeldteken dat een ijskristal op een blauwe cirkelvormige achtergrond afbeeldt als Uniemerk

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Boquoi Handels OHG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 53 van 15.2.2021.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/24


Beroep ingesteld op 20 december 2021 — SC Ha Ha Ha Production/EUIPO — The Smiley Company (SMILEY)

(Zaak T-785/21)

(2022/C 109/33)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: SC Ha Ha Ha Production SRL (Calinesti, Roemenië) (vertegenwoordiger: O. Anghel, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: The Smiley Company SPRL (Brussel, België)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk SMILEY — inschrijvingsaanvraag nr. 17 569 641

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissingen: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 23 september 2021 in zaak R 2936/2019-5 inzake de herroeping van haar beslissing van 15 januari 2021 en beslissing van de vijfde kamer van beroep van 21 oktober 2021 in zaak R 2936/2019-5

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 23 september 2021 inzake de herroeping van haar beslissing van 15 januari 2021;

vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van 21 oktober 2021, opdat het aangevraagde Uniemerk nr. 17 569 641 — SMILEY zou worden ingeschreven voor waren- en dienstenklasse 41;

verwijzing van verweerder en, in voorkomend geval, andere partij in de procedure voor de kamer van beroep, in de kosten van de procedure, met inbegrip van de kosten van de beroepsprocedure.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 103 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van de algemene beginselen van het Unierecht.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/25


Beroep ingesteld op 27 december 2021 — NQ / Raad e.a.

(Zaak T-803/21)

(2022/C 109/34)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: NQ (vertegenwoordigers: R. Leandro Vasconcelos en M. Martins Pereira, advocaten)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)

Conclusies

Nietigverklaring van het besluit van de Dienst Instrumenten buitenlands beleid (Service for Foreign Policy Instruments — FPI) van de Commissie van 1 december 2021 en het besluit om gedurende vijf jaar geen aanbevelingen te geven voor toekomstige EU EOM’s (EU-verkiezingswaarnemingsmissies);

subsidiair, indien dit niet als de aan te vechten handeling wordt beschouwd,

nietigverklaring van het beoordelingsrapport van 16 oktober;

meer subsidiair, indien geen van de bovengenoemde handelingen als de aan te vechten handeling wordt beschouwd,

nietigverklaring van het besluit van de adjunct-hoofdwaarnemer (DCO — Deputy Chief Observer) van 22 oktober;

verwijzing van de Europese Commissie en, indien van toepassing, de EDEO en de Raad van de Europese Unie, in de kosten van verzoekster en hun eigen kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zes middelen aan.

1.

Schending van het recht om te worden gehoord

Tijdens de beoordelingsprocedure waarin het beoordelingsrapport van 16 oktober 2021 is opgesteld, is inbreuk gemaakt op verzoeksters recht om te worden gehoord over het ontwerp-beoordelingsrapport, dat wil zeggen vóór het definitieve besluit werd vastgesteld. Dit recht vloeit voort uit het recht op behoorlijk bestuur, dat is neergelegd in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”).

2.

Schending van de motiveringsplicht

De FPI heeft bij de vaststelling van het bestreden besluit de motiveringsplicht geschonden. Deze plicht is neergelegd in artikel 296, tweede alinea, VWEU, en wordt bevestigd in artikel 41, lid 2, onder c), van het Handvest. De motivering van het bestreden besluit maakt geen melding van de redenen voor het besluit om gedurende vijf jaar geen aanbeveling te doen en de uitsluitingsmaatregel toe te passen.

3.

Schending van het rechtszekerheidsbeginsel

Het bestreden besluit is vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, dat een algemeen beginsel van het Unierecht is. In het bestreden besluit wordt de rechtsgrondslag voor de uitsluitingsmaatregel niet vermeld, en die kan evenmin worden vastgesteld aan de hand van andere elementen van het besluit.

4.

Schending van het evenredigheidsbeginsel

De maatregel om gedurende vijf jaar geen aanbevelingen te doen voor toekomstige missies is onevenredig, aangezien de vermeende schendingen van de betrokken gedragscode niet ernstig zijn.

5.

Schending van het recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven

Het bestreden besluit maakt inbreuk op het recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven, dat is neergelegd in artikel 7 van het Handvest en in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (hierna: “EVRM”). Verzoeksters gezinsverplichtingen hebben het haar niet onmogelijk gemaakt om de haar resterende taken af te werken.

6.

Schending van de vrijheid van meningsuiting

Het bestreden besluit maakt inbreuk op verzoeksters vrijheid van meningsuiting. Deze vrijheid is verankerd in artikel 11 van het Handvest en artikel 10 EVRM en omvat het recht, voor ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie, om mondeling of schriftelijk een mening te uiten die verschilt van die van de instelling waar zij werkzaam zijn of die slechts door een minderheid wordt voorgestaan.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/26


Beroep ingesteld op 4 januari 2022 — Puma/EUIPO — Doosan Machine Tools (PUMA)

(Zaak T-4/22)

(2022/C 109/35)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Puma SE (Herzogenaurach, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. González-Bueno Catalán de Ocón, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Doosan Machine Tools Co. Ltd (Seongsan-gu, Changwon-si, Zuid-Korea)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk PUMA — inschrijvingsaanvraag nr. 11 376 209

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 28 oktober 2021 in zaak R 1677/2020-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO en Doosan Machine Tools Co., Ltd in de kosten van de procedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/27


Beroep ingesteld op 7 januari 2022 — Medivet Group/EUIPO (MEDIVET)

(Zaak T-11/22)

(2022/C 109/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Medivet Group Ltd (Watford, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: M. Kloth, R. Briske en M. Tillwich, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk MEDIVET — inschrijvingsaanvraag nr. 18 132 743

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 13 oktober 2021 in zaak R 1066/2021-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/27


Beroep ingesteld op 7 januari 2022 — Hasco TM/EUIPO — Esi (NATURCAPS)

(Zaak T-12/22)

(2022/C 109/37)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hasco TM sp. z o.o. sp.k. (Wrocław, Polen) (vertegenwoordiger: M. Krekora, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Esi Srl (Albisola Superiore, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk NATURCAPS — Uniemerk nr. 16 289 795

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 9 november 2021 in zaak R 617/2021-4

Conclusies

het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO en interveniënte verwijzen in de kosten van de procedure voor het Gerecht.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 64, lid 2, artikel 47, lid 2, en artikel 33, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, gelezen in samenhang met artikel 2, lid 1, van de Overeenkomst van Nice betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, artikel 1, lid 2, van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001, artikel 2, onder a), van richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 en artikel 24 van het verdrag betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slovakije (2003);

schending van artikel 60, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 8, lid 1, onder a) en b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/28


Beroep ingesteld op 13 januari 2022 — AL / Raad

(Zaak T-22/22)

(2022/C 109/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: AL (vertegenwoordiger: R. Rata, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

primair, het besluit van de verwerende partij van 27 september 2021 om verzoeker van zijn ambt te ontheffen nietig verklaren;

verzoeker in zijn vorige post en positie opnieuw in dienst nemen als ambtenaar van het secretariaat-generaal;

het dossier terugzenden aan het secretariaat-generaal voor de heropening van de tuchtprocedure overeenkomstig artikel 28 van bijlage IX bij het Ambtenarenstatuut in het licht van alle feiten die zijn vastgesteld in besluiten van het tot aanstelling bevoegd gezag die dateren van na het bestreden besluit;

ambtshalve enige andere kwestie van openbaar belang aan de orde stellen;

de verwerende partij verwijzen in haar eigen kosten en in de kosten van verzoeker.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij dertien middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 22, lid 1, van bijlage IX bij het Ambtenarenstatuut en onbehoorlijk bestuur.

2.

Tweede middel: schending van artikel 10, onder a), van bijlage IX bij het Ambtenarenstatuut, voor zover (i) de straf niet evenredig is aan de aard van de vermeende fout (voor wat betreft de toelagen die zijn ontvangen voor verzoekers moeder als ten laste komend kind) en de omstandigheden waarin de vermeende fout is gemaakt; (ii) het bestreden besluit niet is gemotiveerd; (iii) in het bestreden besluit geen rekening wordt gehouden met het vermoeden van onschuld, en (iv) het bestreden besluit op een kennelijk onjuiste beoordeling berust.

3.

Derde middel, schending van artikel 10, onder a), van bijlage IX bij het Ambtenarenstatuut, voor zover (i) de straf niet evenredig is aan de aard van de fout (voor wat betreft de toelagen die zijn ontvangen voor de wezenzorg van A en B) en de omstandigheden waarin de vermeende fout is gemaakt; (ii) het bestreden besluit niet is gemotiveerd; (iii) in het bestreden besluit geen rekening wordt gehouden met het vermoeden van onschuld, en (iv) het bestreden besluit op een kennelijk onjuiste beoordeling berust.

4.

Vierde middel schending van artikel 10, onder a), van bijlage IX bij het Ambtenarenstatuut, voor zover (i) de straf niet evenredig is aan de aard van de fout (voor wat betreft de in 2014 ingediende verzoeken voor erkenning van de hoedanigheid van ten laste komend kind voor C en D) en de omstandigheden waarin de vermeende fout is gemaakt; (ii) het bestreden besluit niet is gemotiveerd; (iii) in het bestreden besluit geen rekening wordt gehouden met het vermoeden van onschuld, en (iv) het bestreden besluit op een kennelijk onjuiste beoordeling berust.

5.

Vijfde middel, ontleend aan schending van artikel 10, onder b), van bijlage IX bij het Ambtenarenstatuut, voor zover (i) door de vermeende fout geen schade is toegebracht aan de integriteit, de reputatie en de belangen van het secretariaat-generaal van de Raad; (ii) het bestreden besluit niet is gemotiveerd; (iii) in het bestreden besluit geen rekening wordt gehouden met het vermoeden van onschuld, en (iv) het bestreden besluit op een kennelijk onjuiste beoordeling berust.

6.

Zesde middel, ontleend aan schending van artikel 10, onder c), van bijlage IX bij het Ambtenarenstatuut, voor zover (i) bij het begaan van de fout geen sprake was van opzet maar veeleer van nalatigheid; (ii) het bestreden besluit niet is gemotiveerd; (iii) in het bestreden besluit geen rekening wordt gehouden met het vermoeden van onschuld, en (iv) het bestreden besluit op een kennelijk onjuiste beoordeling berust en in strijd is met artikel 85 van het Ambtenarenstatuut, aangezien er geen sprake was van opzet om de administratie te misleiden.

7.

Zevende middel, ontleend aan schending van artikel 10, onder d), van bijlage IX bij het Ambtenarenstatuut, voor zover (i) de onrechtmatige gedraging vooral was ingegeven door de belangen en het welzijn van de kinderen; (ii) het bestreden besluit niet is gemotiveerd; (iii) in het bestreden besluit geen rekening wordt gehouden met het vermoeden van onschuld, en (iv) het bestreden besluit op een kennelijk onjuiste beoordeling berust.

8.

Achtste middel: schending van artikel 10, onder e), van bijlage IX bij het Statuut, voor zover (i) verzoekers rang en anciënniteit matig tot laag waren; (ii) het bestreden besluit niet is gemotiveerd; (iii) in het bestreden besluit geen rekening wordt gehouden met het vermoeden van onschuld, en (iv) het bestreden besluit op een kennelijk onjuiste beoordeling berust.

9.

Negende middel: schending van artikel 10, onder g), van bijlage IX bij het Ambtenarenstatuut, voor zover (i) het niveau van verzoekers taken en verantwoordelijkheden matig tot laag waren; (ii) het bestreden besluit niet is gemotiveerd; (iii) in het bestreden besluit geen rekening wordt gehouden met het vermoeden van onschuld, en (iv) het bestreden besluit op een kennelijk onjuiste beoordeling berust.

10.

Tiende middel: schending van artikel 10, onder h), van bijlage IX bij het Ambtenarenstatuut, voor zover (i) bij het onrechtmatig gedrag geen sprake was van recidive; (ii) het bestreden besluit niet is gemotiveerd; (iii) in het bestreden besluit geen rekening wordt gehouden met het vermoeden van onschuld, en (iv) het bestreden besluit op een kennelijk onjuiste beoordeling berust.

11.

Elfde middel: schending van artikel 10, onder i), van bijlage IX bij het Ambtenarenstatuut, voor zover (i) verzoekers gedrag gedurende zijn loopbaan tot dusver onberispelijk is geweest; (ii) het bestreden besluit niet is gemotiveerd; (iii) in het bestreden besluit geen rekening wordt gehouden met het vermoeden van onschuld, en (iv) het bestreden besluit op een kennelijk onjuiste beoordeling berust.

12.

Twaalfde middel: schending van de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen en van behoorlijk bestuur.

13.

Dertiende middel: niet-nakoming van de verplichting om rekening te houden met het welzijn van de ambtenaar en met degenen die van hem afhankelijk zijn.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/30


Beroep ingesteld op 13 januari 2022 — CIMV / Commissie

(Zaak T-26/22)

(2022/C 109/39)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Compagnie industrielle de la matière végétale (CIMV) (Neuilly-sur-Seine, Frankrijk) (vertegenwoordigers: B. Le Bret, R. Rard en P. Renié, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren,

het bestreden besluit nietig verklaren,

subsidiair, artikel 3 van het bestreden besluit nietig verklaren voor zover het voorziet in het gebruik van de gedwongen uitvoering,

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster voert vier middelen aan ter onderbouwing van haar beroep tegen besluit C(2021) 7932 final van de Europese Commissie van 28 oktober 2021 tot terugvordering van een bedrag van 5 888 214,59 EUR, vermeerderd met rente, dat door CIMV is verschuldigd.

1.

Eerste middel: kennelijke materiële fout die voortvloeit uit de niet-inaanmerkingneming van het door CIMV voorgestelde tijdschema en uit de ontoereikende motivering van het bestreden besluit.

2.

Tweede middel: schending van het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel.

3.

Derde middel: schending van de rechten van de verdediging, het recht om te worden gehoord en het beginsel van behoorlijk bestuur.

4.

Vierde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel en de doelstelling van doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/30


Beroep ingesteld op 18 januari 2022 — Innovaciones Cosmético Farmacéuticas/EUIPO — Benito Oliver (th pharma)

(Zaak T-27/22)

(2022/C 109/40)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Innovaciones Cosmético Farmacéuticas SL (Alhama de Murcia, España) (vertegenwoordiger: J. Oria Sousa-Montes, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Miguel Ángel Benito Oliver (Pont D’Inca-Marratxi, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk th pharma — inschrijvingsaanvraag nr. 17 916 522

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 9 november 2021 in zaak R 1605/2020-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 47, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/31


Beroep ingesteld op 14 januari 2022 — Ryanair / Commissie

(Zaak T-28/22)

(2022/C 109/41)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ryanair DAC (Swords, Ierland) (vertegenwoordigers: E. Vahida, S. Rating en G.-I. Metaxas-Maranghidis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verweersters besluit van 26 juli 2021 betreffende staatssteun SA.63203 (2021/N) — Duitsland — Reddingssteun voor Condor nietig verklaren, en

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster tien middelen aan.

1.

Eerste middel: verweerster heeft het recht onjuist toegepast en de bestreden staatssteun valt buiten de reikwijdte van de richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun (1) omdat Condor Flugdienst GmbH (“Condor”) wordt overgenomen door een grotere ondernemingsgroep en haar moeilijkheden niet ondernemingsspecifiek zijn maar het gevolg zijn van een arbitraire kostenallocatie.

2.

Tweede middel: verweerster heeft geen marktfalen en sociale problemen aangetoond.

3.

Derde middel: verweerster heeft geen vergelijking gemaakt met een geloofwaardig alternatief scenario waarbij geen sprake is van staatssteun, en heeft niet aangetoond dat “Condor” alle op de markt beschikbare opties heeft uitgeput.

4.

Vierde middel: in het bestreden besluit wordt niet aangetoond dat het herstructureringsplan realistisch, samenhangend en ingrijpend is en geschikt is om de levensvatbaarheid op lange termijn van “Condor” te herstellen zonder binnen een redelijke termijn op verdere staatssteun te zijn aangewezen.

5.

Vijfde middel: in het bestreden besluit wordt niet aangetoond dat de steun voor de schade ten gevolge van de COVID-19-crisis passend was.

6.

Zesde middel: in het bestreden besluit wordt het niet aangetoond dat de steun voor de schade ten gevolge van de COVID-19-crisis evenredig was.

7.

Zevende middel: in het bestreden besluit worden de negatieve gevolgen van de staatssteun niet naar behoren onderzocht.

8.

Achtste middel: verweerster heeft specifieke bepalingen van het VWEU en de algemene Unierechtelijke beginselen die ten grondslag lagen aan de liberalisering van het luchtvervoer in de Europese Unie sinds het einde van de jaren tachtig (namelijk het discriminatieverbod, het vrij verrichten van diensten — zoals toegepast op het luchtvervoer bij verordening nr. 1008/20081 (2) — en de vrijheid van vestiging), geschonden.

9.

Negende middel: verweerster heeft ondanks het bestaan van ernstige moeilijkheden geen formele onderzoeksprocedure ingeleid en heeft inbreuk gemaakt op verzoeksters procedurele rechten.

10.

Tiende middel: verweerster is haar motiveringsplicht niet nagekomen.


(1)  Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PB 2014, C 249, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (Herziening) (Voor de EER relevante tekst) (PB 2008, L 293, blz. 3).


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/32


Beroep ingesteld op 19 januari 2022 — Vyatsky Plywood Mill / Commissie

(Zaak T-32/22)

(2022/C 109/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Vyatsky Plywood Mill OOO (Kirov, Rusland) (vertegenwoordigers: M. Krestiyanova en N. Tuominen, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

uitvoeringsverordening (EU) 2021/1930 van de Commissie van 8 november 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op berkentriplex en –multiplex van oorsprong uit Rusland (1) geheel nietig verklaren voor zover deze verzoekster betreft;

verweerster verwijzen in de kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft de artikelen 3 en 4 van de basisverordening (2) geschonden, heeft blijk gegeven van een kennelijke beoordelingsfout door bij de vaststelling van de productomschrijving, de samenstelling en de omschrijving van de bedrijfstak van de Unie geen rekening te houden met de opmerkingen van de EU-verenigingen van producenten van triplex en multiplex, en heeft het beginsel van behoorlijk bestuur geschonden. De Commissie had zich als onbevooroordeelde onderzoeksautoriteit namelijk op eigen initiatief moeten toespitsen op de door de EU-verenigingen van producenten van triplex en multiplex overgelegde bewijzen en had deze moeten onderzoeken, en zij had een passende feitelijke en juridische beoordeling moeten uitvoeren in het kader van de vaststelling van de productomschrijving, die een cruciaal onderdeel van een antidumpingonderzoek vormt dat van invloed is op alle bevindingen. De Commissie heeft in wezen ook alle bewijzen of argumenten van verzoekster met betrekking tot de opmerkingen van de EU-verenigingen van producenten van triplex en multiplex buiten beschouwing gelaten.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft artikel 3 van de basisverordening geschonden, doordat haar prijsanalyse met betrekking tot schade en oorzakelijk verband onjuist was. Ten eerste is de Commissie voorbijgegaan aan de prijsontwikkelingen na het onderzoektijdvak en heeft zij geen rekening gehouden met de kennelijke segmentering van de markt. Ten tweede heeft de Commissie verzuimd de gevolgen van de toegang van de bedrijfstak van de Unie tot de belangrijkste grondstof en het effect van de invoer uit derde landen en een mogelijke discriminatie van Rusland te beoordelen.

3.

Derde middel: de Commissie heeft artikel 21 van de basisverordening geschonden, aangezien de instelling van antidumpingmaatregelen voor de invoer van berkentriplex en –multiplex van oorsprong uit Rusland indruist tegen het algemeen belang van de Unie. De bedrijfstak van de Unie, onafhankelijke importeurs en afnemers zullen worden geconfronteerd met een schaarste aan hoogwaardig, milieuvriendelijk en betaalbaar berkentriplex en –multiplex.

4.

Vierde middel: voor het geval dat het Gerecht oordeelt dat de bestreden verordening moet worden gehandhaafd, voert verzoekster aan dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door de maatregel in zijn huidige vorm in te stellen, hetgeen in strijd is met de belangen van de Unie. De reikwijdte van de procedure zou beter worden gediend indien de maatregelen de vorm hadden van een variabel recht op basis van een ad valorem-recht begrensd door een minimuminvoerprijs.


(1)  PB 2021, L 394, blz. 7.

(2)  Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB 2016, L 176, blz. 21).


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/33


Beroep ingesteld op 20 januari 2022 — Cunsorziu di i Salamaghji Corsi — Consortium des Charcutiers Corses e.a. / Commissie

(Zaak T-34/22)

(2022/C 109/43)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Cunsorziu di i Salamaghji Corsi — Consortium des Charcutiers Corses (Borgo, Frankrijk) en negen andere verzoekende partijen (vertegenwoordigers: T. de Haan en V. Le Meur-Baudry, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1879 van de Commissie van 26 oktober 2021 tot afwijzing van drie aanvragen tot bescherming van een naam als geografische aanduiding overeenkomstig artikel 52, lid 1, van verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad [“Jambon sec de l’Île de Beauté” (BGA), “Lonzo de l’Île de Beauté” (BGA), “Coppa de l’Île de Beauté” (BGA)] (1);

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen twee middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van de artikelen 49, 50 et 52 van verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB 2012, L 343, blz. 1), en van het algemene rechtsbeginsel van het gezag van gewijsde, aangezien de Commissie de grenzen van de haar bij deze verordening toegekende bevoegdheden heeft overschreden.

2.

Tweede middel: schending van de artikelen 7 en 13 van verordening nr. 1151/2012, aangezien de Commissie de bovengenoemde bepalingen onjuist heeft toegepast.


(1)  PB 2021, L 383, blz. 1.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/34


Beroep ingesteld op 24 januari 2022 — Weider Germany/EUIPO — Den i Nosht (YIPPIE!)

(Zaak T-45/22)

(2022/C 109/44)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Weider Germany GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Pfeifer en N. Böhmer, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Den i Nosht Ltd (Gorna Oryahovitsa, Bulgarije)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk YIPPIE! — Uniemerk nr. 12 411 567

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 12 november 2021 in zaak R 2227/2020-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

toewijzing van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling in zaak 36 243 C; en

verwijzing van het EUIPO in de kosten van de procedure voor het Gerecht en van mogelijke interveniënte (“Den i Nosht” Limited) in de kosten van de nietigheids- en de beroepsprocedure voor het EUIPO.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 64, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/34


Beroep ingesteld op 25 januari 2022 — Esedra/Parlement

(Zaak T-46/22)

(2022/C 109/45)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Esedra (Brussel, België) (vertegenwoordiger: M. Vastmans, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

het beroep tot nietigverklaring ontvankelijk en gegrond verklaren;

en dientengevolge;

het besluit van het Europees Parlement om de betrokken opdracht aan SAS PEOPLE & BABY te gunnen en de offerte van SRL ESEDRA af te wijzen, nietig verklaren;

de schade vergoeden die SRL ESEDRA als gevolg van dat onrechtmatige besluit heeft geleden;

het Europees Parlement verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep tegen het besluit van het Europees Parlement van 26 november 2021 tot afwijzing van de offerte die verzoekster had ingediend in het kader van aanbesteding PE PERS 2021 027 betreffende het volledige beheer van de voorziening voor kinderopvang in het Europees Parlement in Brussel, gelegen in de Wayenbergstraat, en tot gunning van de opdracht aan SAS People & Baby, voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Het eerste middel is ontleend aan schending van verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, schending van artikel 170 VWEU en artikel 16.1 van het bestek van de aanbesteding, schending van algemene rechtsbeginselen en, meer in het bijzonder, het zorgvuldigheidsbeginsel, het beginsel van uitdrukkelijke motivering, het beginsel patere legem ipse fecisti, alsmede aan een kennelijke beoordelingsfout.

2.

Het tweede middel is ontleend aan schending van artikel 3.13 van het bestek, schending van het decreet van 21 februari 2019 betreffende de versteviging van de kwaliteit en de toegankelijkheid van de opvang van jonge kinderen in de Franse Gemeenschap en van het besluit van 2 mei 2019 van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende de vergunnings- en subsidieregeling voor kinderdagverblijven, diensten voor kinderopvang en zelfstandige onthaalouders en/of het besluit van 22 november 2013 van de Vlaamse Regering houdende de vergunningsvoorwaarden en het kwaliteitsbeleid voor gezinsopvang en groepsopvang van baby’s en peuters, schending van algemene rechtsbeginselen en, meer in het bijzonder, van het zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel patere legem ipse fecisti, alsmede aan een kennelijke beoordelingsfout.


7.3.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/35


Beschikking van het Gerecht van 20 december 2021 — Première Vision/EUIPO — Vente-Privee.com (PV)

(Zaak T-836/19) (1)

(2022/C 109/46)

Procestaal: Frans

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 45 van 10.2.2020.


Top