EUR-Lex Hozzáférés az európai uniós joghoz

Vissza az EUR-Lex kezdőlapjára

Ez a dokumentum az EUR-Lex webhelyről származik.

Dokumentum 32024R0590

Verordening (EU) 2024/590 van het Europees Parlement en de Raad van 7 februari 2024 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1005/2009

PE/61/2023/REV/1

PB L, 2024/590, 20.2.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/590/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

A dokumentum hatályossági állapota Hatályos

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/590/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

Serie L


2024/590

20.2.2024

VERORDENING (EU) 2024/590 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 7 februari 2024

betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1005/2009

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met de Europese Green Deal, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 11 december 2019, is een nieuwe groeistrategie voor de Unie gelanceerd die bedoeld is om de Unie tot een eerlijke en welvarende samenleving met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie om te vormen. De ambitie van de Commissie om van Europa tegen 2050 het eerste klimaatneutrale continent te maken waarin alle verontreiniging tot nul is teruggedrongen, wordt daardoor opnieuw bevestigd, en is erop gericht om de gezondheid en het welzijn van de burgers tegen milieugerelateerde risico’s en effecten te beschermen, en tegelijkertijd te zorgen voor een inclusieve, eerlijke en rechtvaardige transitie waarbij niemand aan zijn lot wordt overgelaten. Voorts zet de Unie zich in voor de volledige uitvoering van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (3) en van het achtste milieuactieprogramma, dat is vastgesteld bij Besluit (EU) 2022/591 van het Europees Parlement en de Raad (4), en zet zij zich tevens in voor de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties en de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen.

(2)

De ozonlaag beschermt mensen en andere levende wezens tegen schadelijke ultraviolette (uv) straling van de zon. Het is wetenschappelijk vastgesteld dat continue emissies van ozonafbrekende stoffen aanzienlijke schade toebrengen aan de ozonlaag, hetgeen leidt tot aanzienlijke nadelige effecten op de gezondheid van de mens, ecosystemen en de biosfeer, en verregaande economische gevolgen heeft als er niets aan wordt gedaan.

(3)

Op grond van Beschikking 88/540/EEG van de Raad (5) werd de Unie partij bij het Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag (6) en bij het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (7) (het “protocol”). Het protocol en latere besluiten van de partijen daarbij vormen een reeks wereldwijd bindende controlemaatregelen om afbraak van de ozonlaag tegen te gaan.

(4)

Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en van de Raad (8) waarborgt onder meer dat de Unie het protocol naleeft. In haar evaluatie van die verordening concludeerde de Commissie dat de uit hoofde van die verordening vastgestelde controlemaatregelen over het algemeen passend blijven, efficiënt zijn en in aanzienlijke mate hebben bijgedragen aan het herstel van de stratosferische ozonlaag en aan het beperken van de klimaatopwarming.

(5)

Er zijn duidelijke bewijzen dat de hoeveelheid ozonafbrekende stoffen in de atmosfeer afneemt, en dat de stratosferische ozonlaag zich herstelt. Niettemin tonen recente beoordelingen aan dat dat herstel van de ozonlaag nog steeds fragiel is en dat een terugkeer naar de concentratieniveaus van vóór 1980 naar verwachting niet eerder dan halverwege de 21e eeuw een feit zijn. Toegenomen uv-straling blijft dan ook een aanzienlijke bedreiging voor de gezondheid en het milieu. Om het risico van verdere vertragingen bij het herstel van de ozonlaag te vermijden, blijft het zaak te waarborgen dat bestaande verplichtingen volledig worden nagekomen, dat er meer maatregelen worden genomen tegen de resterende emissiebronnen teneinde de emissies te verminderen, en dat de vereiste maatregelen van kracht zijn om eventuele nieuwe uitdagingen snel en doeltreffend het hoofd te bieden.

(6)

De meeste ozonafbrekende stoffen hebben daarnaast een hoog aardopwarmingsvermogen (global warming potential — GWP) en dragen bij tot hogere temperaturen op onze planeet. Gezien de significante bevindingen van het speciaal verslag 2021 van de Intergouvernementele werkgroep inzake klimaatverandering moet deze verordening ervoor zorgen dat alle mogelijke inspanningen worden geleverd om emissies van ozonafbrekende stoffen te verminderen. Het reduceren van emissies draagt bij aan de verwezenlijking van de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs, die is gesloten in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (United Nations Framework Convention on Climate Change — UNFCCC) (de “Overeenkomst van Parijs”) (9), om de stijging van de wereldwijde temperatuur in deze eeuw ruim onder 2 °C boven het pre-industriële niveau te houden en ernaar te blijven streven om de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 °C.

(7)

Om naast het ozonafbrekende vermogen (ozone-depleting potential — ODP) van ozonafbrekende stoffen ook het aardopwarmingsvermogen ervan beter onder de aandacht te brengen, moet hun respectieve aardopwarmingsvermogen ook worden vermeld in deze verordening.

(8)

Verordening (EG) nr. 1005/2009 en eerdere rechtshandelingen van de Unie voorzagen in strengere controlemaatregelen dan vereist uit hoofde van het protocol, waarbij werd voorzien in restrictievere in- en uitvoerregels.

(9)

Uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1005/2009 is de productie en het in de handel brengen van ozonafbrekende stoffen voor vrijwel alle toepassingen uitgefaseerd. Het in de handel brengen van producten en apparatuur die ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking, is eveneens verboden, behalve voor bepaalde gevallen waarin het gebruik van dergelijke stoffen nog altijd is toegestaan. Zelfs na de uitfasering van ozonafbrekende stoffen is het onder bepaalde voorwaarden noodzakelijk om vrijstellingen voor bepaalde toepassingen te blijven toestaan wanneer nog geen alternatieven voorhanden zijn.

(10)

De productie in de Unie van ozonafbrekende stoffen was in 2021 hoger dan in de tien jaar daarvoor, en is tussen 2020 en 2021 met 27 % gestegen. Volgens het verslag van het Europees Milieuagentschap getiteld “Ozone-Depleting Substances 2022” is 90 % van de stijging toe te schrijven aan het gebruik als grondstof. In 2021 lag het gebruik als grondstof 11 % hoger dan in 2020. Hoewel een afwijking voor ozonafbrekende stoffen die worden gebruikt als grondstof voor de chemische productie van bepaalde goederen, waaronder farmaceutische producten, weliswaar gerechtvaardigd is in het licht van lage emissiewaarden en het gebrek aan haalbare alternatieven, is het belangrijk regelmatig na te gaan of er alternatieven beschikbaar zijn en de werkelijke emissieniveaus van het bestaande gebruik als grondstof te beoordelen. Indien passend moet de Commissie gedelegeerde handelingen vaststellen om een lijst op te stellen van chemische productieprocessen waarvoor het gebruik van de in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen als grondstof verboden is. In de gedelegeerde handelingen moet rekening worden gehouden met de beschikbaarheid van technisch en economisch haalbare alternatieven, op basis van de in het kader van het protocol uitgevoerde technische beoordelingen, met name vierjaarlijkse verslagen en andere technische verslagen die door de beoordelingsgroepen in het kader van het protocol worden opgesteld, die beoordelingen omvatten van beschikbare alternatieven voor het bestaande gebruik als grondstof en van de emissieniveaus van de bestaande gebruiken als grondstof, en die een toereikende basis vormen voor het nemen van een besluit over het al dan niet verbieden van specifieke gebruiken als grondstof. Indien er geen in het kader van het protocol uitgevoerde beoordelingen beschikbaar zijn, moet de Commissie haar eigen beoordeling maken op basis van technische gegevens over bestaande gebruiken als grondstof, de daarmee samenhangende emissies en de gevolgen daarvan voor de ozonlaag en het klimaat, alsook over de beschikbaarheid van technisch en economisch haalbare alternatieven, en moet zij, waar passend en op basis van die beoordeling, een gedelegeerde handeling vaststellen om de lijst op te stellen van chemische productieprocessen waarvoor het gebruik van de in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen als grondstof verboden is. De lijst kan worden bijgewerkt in het licht van de bevindingen van de vierjaarlijkse verslagen die door de beoordelingsgroepen in het kader van het protocol worden opgesteld, of van de eigen beoordeling van de Commissie.

(11)

Gezien de geringe hoeveelheden ozonafbrekende stoffen die feitelijk worden gebruikt voor essentiële laboratorium- en analytische toepassingen, moet in dat verband een evenredige controlemaatregel worden vastgesteld. De registratieverplichting uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1005/2009 moet worden vervangen door de eis om registers bij te houden teneinde onrechtmatig gebruik te voorkomen en toe te zien op de ontwikkeling van alternatieven.

(12)

Het in de handel brengen en het gebruik van halonen mag alleen worden toegestaan voor kritische toepassingen, die moeten worden vastgesteld door rekening te houden met de beschikbaarheid van alternatieve stoffen of technologieën en met ontwikkelingen op het gebied van internationale normen.

(13)

Volgens het in het kader van het protocol opgerichte Halons Technical Options Committee zijn de voorraden niet nieuw geproduceerde halonen voor kritische toepassingen mogelijk onvoldoende om vanaf 2030 op wereldwijd niveau in de behoeften te voorzien. Om te voorkomen dat het noodzakelijk wordt nieuwe halonen te produceren om in toekomstige behoeften te voorzien, is het van belang maatregelen te nemen om de beschikbaarheid van voorraden uit apparatuur teruggewonnen halonen te vergroten en te voorzien in de adequate monitoring van die voorraden.

(14)

Uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1005/2009 is de vrijstelling voor alle kritische toepassingen van methylbromide, onder meer voor quarantainedoeleinden of toepassingen voorafgaand aan de verzending, op 18 maart 2011 verstreken. Het protocol bevat bepalingen die gebruik in noodgevallen regelen. Die bepalingen zijn tot dusver niet binnen de Unie toegepast. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat er in de Unie actoren zouden zijn die van die bepalingen gebruik zouden moeten maken. Aangezien toekomstige noodgevallen echter niet uit te sluiten zijn, en met het oog op afstemming van deze verordening op het protocol, moet de mogelijkheid om in noodgevallen een afwijking toe te staan, namelijk in het geval van onverwachte uitbraken van plagen of ziekten, beschikbaar blijven wanneer een dergelijk gebruik in noodgevallen toegestaan is uit hoofde van Verordeningen (EG) nr. 1107/2009 (10) en (EU) nr. 528/2012 (11) van het Europees Parlement en de Raad. In dergelijke gevallen moeten de maatregelen die worden vastgesteld voor het minimaliseren van de emissies, zoals het gebruik van zo goed als ondoordringbare folies bij bodembehandeling, worden gespecificeerd.

(15)

Er heerst steeds meer bezorgdheid over het effect op de wereldwijde uitstoot van sommige van de in bijlage II opgenomen ozonafbrekende stoffen die niet uit hoofde van het protocol gecontroleerd worden, onder meer over het toenemende dichloormethaangehalte in de atmosfeer waardoor het herstel van de stratosferische ozonlaag vertraging kan oplopen. In 2021 was de productie van die ozonafbrekende stoffen in de Unie, uitgedrukt in metrieke ton, ongeveer vier keer hoger dan de productie van ozonafbrekende stoffen die uit hoofde van het protocol gecontroleerd worden. Als die productie echter wordt uitgedrukt in ODP-tonnen, dan was de productie ongeveer vier keer lager dan die van de in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen. Verdere inperkingsmaatregelen zijn noodzakelijk en een betere monitoring is belangrijk, onder meer door middel van bepalingen inzake terugwinning of vernietiging, reparatie van lekken en voorkoming van onopzettelijke emissies van ozonafbrekende stoffen die niet uit hoofde van het protocol gecontroleerd worden.

(16)

In deze verordening uiteengezette beperkingen ten aanzien van producten en apparatuur die ozonafbrekende stoffen bevatten, moeten ook betrekking hebben op producten en apparatuur die die stoffen voor hun werking nodig hebben, om te voorkomen dat die beperkingen worden omzeild.

(17)

Het is belangrijk ervoor te zorgen dat ozonafbrekende stoffen die bestemd zijn voor regeneratie in de Unie in de handel mogen worden gebracht. Het in de handel brengen van ozonafbrekende stoffen en producten en apparatuur die die stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking moet daarnaast worden toegestaan ten behoeve van vernietiging met gebruikmaking van technologie die door de partijen bij het protocol is goedgekeurd of door technologie die niet door de partijen bij het protocol is goedgekeurd maar in overeenstemming is met het Unie- en nationaal recht.

(18)

Niet-navulbare houders voor ozonafbrekende stoffen moeten worden verboden, aangezien bij lediging van die houders een hoeveelheid koelmiddel onvermijdelijk achterblijft en vervolgens vrijkomt in de atmosfeer. Deze verordening moet een verbod inhouden op de uitvoer, de invoer, het in de handel brengen, het verder leveren of het op de markt aanbieden en het gebruik ervan, behalve voor essentiële laboratorium- en analytische toepassingen. Om te waarborgen dat navulbare houders voor ozonafbrekende stoffen worden nagevuld en niet worden weggegooid, moeten ondernemingen die navulbare houders in de handel brengen, worden verplicht een conformiteitsverklaring over te leggen die bewijs bevat met betrekking tot de regelingen voor het terugzenden van navulbare houders met het oog op navulling.

(19)

Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (12) voorziet in de etikettering van stoffen die als ozonafbrekende stoffen zijn ingedeeld en van mengsels die dergelijke stoffen bevatten. Aangezien ozonafbrekende stoffen die worden geproduceerd om als grondstof of technische hulpstof dan wel voor essentiële laboratorium- en analytische toepassingen te worden gebruikt, in het vrije verkeer mogen worden gebracht, moet een onderscheid worden gemaakt tussen die stoffen en voor andere toepassingen geproduceerde stoffen.

(20)

In uitzonderlijke gevallen moet het mogelijk zijn de uitvoer van producten en apparatuur die chloorfluorkoolwaterstoffen bevatten toe te staan wanneer het gunstiger kan zijn om die producten en apparatuur hun natuurlijke levensduur te laten beëindigen in een derde land dan om in de Unie buiten werking gesteld en verwijderd te worden.

(21)

Aangezien het productieproces voor sommige ozonafbrekende stoffen kan leiden tot de uitstoot van het gefluoreerde broeikasgas trifluormethaan als bijproduct, moet het vernietigen of voor later gebruik terugwinnen van dergelijke vrijkomende bijproducten een voorwaarde zijn om de ozonafbrekende stof in de handel te brengen. Producenten en importeurs moeten worden verplicht vast te leggen welke mitigatiemaatregelen zij nemen om emissies van trifluormethaan tijdens het productieproces te voorkomen, alsook bewijs te leveren van de vernietiging of de terugwinning voor later gebruik van die vrijkomende bijproducten overeenkomstig de beste beschikbare technieken. Bij het in de handel brengen van de ozonafbrekende stof moet een conformiteitsverklaring worden verstrekt.

(22)

Om de douanecontroles te vereenvoudigen, is het van belang aan te geven welke informatie aan de douaneautoriteiten in de lidstaten (de “douaneautoriteiten”) moet worden verstrekt bij invoer of uitvoer van de onder deze verordening vallende stoffen, producten en apparatuur, en welke rol is weggelegd voor douaneautoriteiten, en, indien relevant, voor markttoezichtautoriteiten, bij het toepassen van de verbodsbepalingen en beperkingen van de invoer en uitvoer van die stoffen, producten en apparatuur. Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad (13), die regels bevat voor markttoezicht en controle op producten die de markt van de Unie binnenkomen, is van toepassing op de onder deze verordening vallende stoffen, producten en apparatuur, voor zover er geen specifieke bepalingen zijn die bepaalde aspecten van markttoezicht en handhaving op specifiekere wijze reguleren. Wanneer deze verordening specifieke bepalingen bevat, bijvoorbeeld voor douanecontroles, hebben die specifiekere bepalingen voorrang en vormen zij een aanvulling op de regels uit hoofde van Verordening (EU) 2019/1020. Om de bescherming van het milieu te waarborgen, moet deze verordening van toepassing zijn op alle vormen van levering van onder deze verordening vallende ozonafbrekende stoffen, met inbegrip van verkopen op afstand zoals bedoeld in artikel 6 van Verordening (EU) 2019/1020.

(23)

Om de illegale handel in onder deze verordening vallende verboden stoffen, producten en apparatuur te voorkomen, mogen de hierin opgenomen verbodsbepalingen en de vereiste handelsvergunningen niet alleen betrekking hebben op het binnenbrengen van goederen in het douanegebied van de Unie om in het vrije verkeer te worden gebracht, maar ook op tijdelijke opslag en andere uit hoofde van het douanerecht van de Unie van kracht zijnde douaneprocedures. Vereenvoudigingen van de vergunningverlening moeten worden toegestaan voor goederen in tijdelijke opslag, om te voorkomen dat exploitanten en douaneautoriteiten onnodig belast worden.

(24)

Het vergunningensysteem voor de invoer en uitvoer van ozonafbrekende stoffen is een essentieel vereiste uit hoofde van het protocol om toe te zien op de handel en illegale activiteiten op dat punt te voorkomen. Vergunningen moeten in de tijd worden beperkt om ervoor te zorgen dat ondernemingen op gezette tijden het gebruik van alternatieven evalueren. Om automatische douanecontroles in real time per zending mogelijk te maken, evenals de elektronische uitwisseling en opslag van informatie over alle zendingen van bij de douaneautoriteiten aangebrachte en onder deze verordening vallende stoffen, producten en apparatuur, is het noodzakelijk het elektronische vergunningensysteem voor ozonafbrekende stoffen te koppelen met de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane (de “EU-éénloketomgeving voor de douane”) die tot stand is gebracht bij Verordening (EU) 2022/2399 van het Europees Parlement en de Raad (14). Gezien die koppeling met de EU-éénloketomgeving voor de douane zou het onevenredig zijn om een regeling van per zending verleende vergunningen te hanteren in de Unie.

(25)

Om ervoor te zorgen dat de onder deze verordening vallende stoffen, producten en apparatuur die illegaal in de Unie zijn ingevoerd, de Uniemarkt niet opnieuw binnenkomen, moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die stoffen, producten en apparatuur in beslag nemen of verbeurdverklaren met het oog op verwijdering. Wederuitvoer van stoffen, producten en apparatuur die niet in overeenstemming zijn met deze verordening moet hoe dan ook worden verboden.

(26)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat het personeel van de douanekantoren of andere gemachtigde personen overeenkomstig de nationale voorschriften die controles verrichten uit hoofde van deze verordening beschikken over de passende middelen en kennis, onder meer door middel van aan dat personeel en aan die andere gemachtigde personen aangeboden opleidingen, en voldoende uitgerust zijn om gevallen van illegale handel in de onder deze verordening vallende ozonafbrekende stoffen, producten en apparatuur tegen te gaan. De lidstaten moeten de douanekantoren of de andere plaatsen aanwijzen die aan die voorwaarden voldoen en derhalve gemachtigd zijn douanecontroles op invoer, uitvoer en doorvoer te verrichten.

(27)

Samenwerking en uitwisseling van noodzakelijke informatie tussen alle bevoegde autoriteiten van de lidstaten die betrokken zijn bij de uitvoering van deze verordening, namelijk douaneautoriteiten, markttoezichtautoriteiten, milieuautoriteiten en andere bevoegde autoriteiten met inspectietaken, tussen de lidstaten en met de Commissie, is van bijzonder groot belang om inbreuken op deze verordening, met name illegale handel, tegen te gaan. Vanwege het vertrouwelijke karakter van de uitwisseling van informatie betreffende het douanerisico, moet daartoe het douanerisicobeheersysteem worden aangewend.

(28)

Bij het vervullen van de door deze verordening aan haar toevertrouwde taken, en teneinde samenwerking en adequate uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten en de Commissie bij conformiteitscontroles en illegale handel in ozonafbrekende stoffen te bevorderen, moet de Commissie een beroep doen op het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), dat is opgericht bij Besluit 1999/352/EG, EGKS, Euratom van de Commissie (15). OLAF moet toegang hebben tot alle noodzakelijke informatie om de uitvoering van zijn taken te vereenvoudigen.

(29)

Om naleving van het protocol te waarborgen, moeten de invoer uit en de uitvoer naar een staat die geen partij is bij het protocol van ozonafbrekende stoffen en van producten en apparatuur die dergelijke stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking, worden verboden.

(30)

Het opzettelijk uitstoten van ozonafbrekende stoffen in de atmosfeer, indien die uitstoot onrechtmatig is, vormt een ernstige inbreuk op deze verordening en moet uitdrukkelijk worden verboden. Ondernemingen moeten alle haalbare maatregelen nemen om de onopzettelijke uitstoot van ozonafbrekende stoffen in de atmosfeer te verminderen, mede gezien hun aardopwarmingsvermogen (GWP). Het is dan ook noodzakelijk om regels op te stellen over de terugwinning van gebruikte ozonafbrekende stoffen in producten en apparatuur en over het voorkomen van lekkages van dergelijke stoffen. Om de reductie van emissies te maximaliseren, moeten terugwinningsverplichtingen ook gelden voor eigenaren van gebouwen en aannemers wanneer zij bepaalde soorten schuim uit gebouwen verwijderen.

(31)

Het vereiste om ozonafbrekende stoffen terug te winnen uit schuim in bouwmaterialen kan een stimulans zijn voor innovatie, onderzoek en ontwikkeling op het gebied van technologieën voor sloop, regeneratie en recycling, en kan positieve effecten hebben op de werkgelegenheid als gevolg van het arbeidsintensieve karakter van het proces van buitengebruikstelling en de behoefte aan meer verwerkingscapaciteit voor dat soort afval. Daarom is het belangrijk passende opleidingsprogramma’s beschikbaar te maken die beantwoorden aan de behoefte aan naar behoren gekwalificeerde natuurlijke personen om de terugwinning van in de schuimen aanwezige ozonafbrekende stoffen uit te voeren.

(32)

Het is zaak regels vast te stellen voor ozonafbrekende stoffen die niet uit hoofde van het protocol gecontroleerd worden, opgenomen in bijlage II, rekening houdend met de in de Unie geproduceerde en gebruikte hoeveelheden en de gevolgen van emissies van die stoffen voor de ozon in de stratosfeer. Er zijn nog andere erkende kwesties die van invloed zijn op het herstel van de ozonlaag in sectoren die buiten het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Daarbij gaat het onder meer om distikstofoxide, dat op basis van ODP-gewogen emissies een van de belangrijkste resterende ozonafbrekende stoffen is. Distikstofoxide vormt het grootste deel van de antropogene emissies van landbouwactiviteiten, een gebied waarover de Commissie na de publicatie van haar mededeling van 20 mei 2020 getiteld “Een “van boer tot bord’-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” heeft toegezegd maatregelen te zullen nemen. Een andere kwestie zijn hevige bosbranden, die moeten worden voorkomen aangezien ze de stratosferische aerosolen aanzienlijk kunnen doen toenemen en daardoor het potentieel hebben om stratosferische ozon te verstoren.

(33)

De lidstaten worden geacht door bevoegde autoriteiten ontdekte gevallen van illegale handel bij de Commissie te melden, met inbegrip van de opgelegde sancties.

(34)

Het gebruik van halonen mag alleen worden toegestaan voor in deze verordening vermelde kritische toepassingen. De lidstaten moeten verslag uitbrengen over de hoeveelheden halonen die voor kritische toepassingen worden geïnstalleerd, gebruikt of opgeslagen, over inperkingsmaatregelen om emissies van die stoffen te reduceren en over de geboekte vooruitgang bij het in kaart brengen van alternatieven. Die informatie is nodig om te weten hoeveel halonen in de Unie nog altijd beschikbaar zijn voor kritische toepassingen, en om de technologische vooruitgang op dat punt te monitoren, zodat kan worden vastgesteld wanneer halon niet langer noodzakelijk is voor bepaalde toepassingen.

(35)

Krachtens het protocol moet verslag worden uitgebracht over de handel in ozonafbrekende stoffen. Producenten, importeurs en exporteurs van ozonafbrekende stoffen moeten dan ook jaarlijks verslag uitbrengen over de handel in ozonafbrekende stoffen. De handel in niet uit hoofde van het protocol gecontroleerde ozonafbrekende stoffen, opgenomen in bijlage II, moet ook worden gerapporteerd om te kunnen beoordelen of het noodzakelijk is om alle of een deel van de controlemaatregelen voor de in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen uit te breiden tot die stoffen.

(36)

Namens de Unie brengt de Commissie jaarlijks verslag uit aan het ozonsecretariaat over de in- en uitvoer van uit hoofde van het protocol gecontroleerde ozonafbrekende stoffen. Hoewel de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de verslaglegging over de productie en vernietiging van ozonafbrekende stoffen, moet de Commissie voorlopige gegevens over die activiteiten verstrekken om de vroegtijdige berekening van het verbruik van de Unie door het ozonsecretariaat te vergemakkelijken. Indien er geen kennisgevingen zijn geweest over een uitbreiding van de clausule inzake regionale organisaties voor economische integratie, moet de Commissie die praktijk van jaarlijkse verslagen voortzetten en er tegelijk voor zorgen dat de lidstaten voldoende tijd krijgen om de door de Commissie verstrekte voorlopige gegevens te evalueren, teneinde inconsistenties te voorkomen.

(37)

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, waaronder milieuautoriteiten, markttoezichtautoriteiten en douaneautoriteiten, moeten controles verrichten volgens een risicogebaseerde benadering om toe te zien op naleving van deze verordening. Een dergelijke benadering is noodzakelijk om zich te richten op de activiteiten met het grootste risico van illegale handel in ozonafbrekende stoffen of onrechtmatige uitstoot van onder deze verordening vallende ozonafbrekende stoffen. Daarnaast moeten bevoegde autoriteiten controles verrichten wanneer ze over bewijzen of andere relevante informatie over mogelijke gevallen van niet-naleving beschikken. Indien van toepassing en voor zover mogelijk moet dergelijke informatie worden meegedeeld aan de douaneautoriteiten in het kader van een risicoanalyse voorafgaand aan de controles, overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16). Het is van belang ervoor te zorgen dat wanneer er inbreuken op deze verordening zijn vastgesteld door de bevoegde autoriteiten, de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het opvolgen van de oplegging van sancties op de hoogte gebracht worden teneinde waar nodig passende sanctie te kunnen opleggen.

(38)

De lidstaten moeten waarborgen dat inbreuken op deze verordening door ondernemingen onderworpen zijn aan sancties die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(39)

De lidstaten moeten kunnen voorzien in regels voor strafrechtelijke sancties, administratieve sancties of beide voor dezelfde inbreuk. Wanneer de lidstaten voor dezelfde inbreuk zowel strafrechtelijke als administratieve sancties opleggen, mogen die sancties niet leiden tot een schending van het recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft (ne bis in idem), zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie.

(40)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend inzake:

de vaststelling van een lijst van ondernemingen die ozonafbrekende stoffen als technische hulpstof mogen gebruiken, met voor elke onderneming de maximumhoeveelheden die voor de samenstelling van of voor verbruik als technische hulpstof mogen worden gebruikt en de maximumemissieniveaus;

de bepaling van essentiële laboratorium- en analytische toepassingen waarvoor productie en invoer is toegestaan binnen een bepaalde periode en ter specificatie van gemachtigde gebruikers;

het toestaan van afwijkingen van de vastgestelde einddata en afsluitingsdata voor wat betreft de kritische toepassingen van halonen;

het toestaan van de tijdelijke productie, het in de handel brengen, het verder leveren en het gebruik van methylbromide in noodgevallen;

het toestaan van de uitvoer van producten en apparatuur die chloorfluorkoolwaterstoffen bevatten;

de nadere regelingen voor de conformiteitsverklaring voor voorgevulde apparatuur en verificatie;

het te overleggen bewijsmateriaal omtrent de vernietiging of terugwinning voor later gebruik van tijdens de productie van ozonafbrekende stoffen als bijproduct geproduceerd trifluormethaan;

de vorm en inhoud van etiketteringsvoorschriften;

het toestaan van de handel met entiteiten die geen partij zijn bij het protocol;

de vorm waarin informatie over kritische toepassingen van halonen en illegale handel door de lidstaten wordt verstrekt, en

de vorm en indieningswijze van de door ondernemingen te rapporteren informatie, met name over productie, invoer, uitvoer, gebruik als grondstof en vernietiging.

Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (17).

(41)

Om bepaalde niet-essentiële elementen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen, dient aan de Commissie de bevoegdheid te worden verleend om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met betrekking tot:

de processen waarvoor ozonafbrekende stoffen mogen worden gebruikt als technische hulpstof, en de maximumhoeveelheid die voor dergelijke toepassingen is toegestaan inclusief de uitstoot ervan in de Unie;

de voorwaarden voor het in de handel brengen en de verdere levering van ozonafbrekende stoffen voor essentiële laboratorium- en analytische toepassingen;

de in bijlage V uiteengezette termijnen voor kritische toepassingen van halonen;

de werking van het vergunningensysteem voor ozonafbrekende stoffen;

aanvullende maatregelen om te specificeren waarmee de bevoegde autoriteiten van de lidstaten rekening moeten houden bij het uitvoeren van controles, en aanvullende maatregelen voor de monitoring van onder deze verordening vallende stoffen, producten en apparatuur in het kader van de regeling tijdelijke opslag en andere douaneprocedures;

de regels voor het in het vrije verkeer brengen van producten en apparatuur die ingevoerd worden uit of uitgevoerd worden naar een niet onder het protocol vallende entiteit;

de vaststelling van een lijst van producten en apparatuur waarvoor de terugwinning van ozonafbrekende stoffen en de vernietiging ervan technisch en economisch haalbaar is, en de specificatie van de te gebruiken technologieën;

wijzigingen van de bijlagen I en II;

het bijwerken van aardopwarmings- en ozonafbrekend vermogen van ozonafbrekende stoffen;

de rapportagevoorschriften voor lidstaten inzake kritische toepassingen van halonen en illegale handel, en

de rapportagevoorschriften voor ondernemingen inzake productie, invoer, uitvoer, gebruik als grondstof en vernietiging.

Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (18). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(42)

De bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten valt onder Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (19), en de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de Commissie wordt geregeld door Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (20), in het bijzonder ten aanzien van de vereisten inzake vertrouwelijkheid en beveiliging van de verwerking, de doorgifte van persoonsgegevens van de Commissie aan de lidstaten, de rechtmatige verwerking en de rechten van de betrokkenen op het gebied van informatie en van toegang tot en rectificatie van hun persoonsgegevens.

(43)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 en heeft op 20 mei 2022 formele opmerkingen ingediend.

(44)

Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is het aan de rechterlijke instanties van de lidstaten om de rechterlijke bescherming te waarborgen van de rechten die een persoon aan het Unierecht ontleent. Voorts verplicht artikel 19, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) de lidstaten om te voorzien in rechtsmiddelen die volstaan om te zorgen voor daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het Unierecht vallende gebieden. In dat verband moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het publiek, met inbegrip van natuurlijke of rechtspersonen, toegang heeft tot de rechter overeenkomstig de verplichtingen die de lidstaten zijn aangegaan uit hoofde van het Verdrag van 25 juni 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (21) (het “Verdrag van Aarhus”).

(45)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk om de afbraak van de ozonlaag tegen te gaan en zo bij te dragen tot het herstel van de stratosferische ozonlaag, de klimaatopwarming te beperken en naleving van het protocol te waarborgen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege het grensoverschrijdende karakter van het betrokken milieuprobleem en de gevolgen van deze verordening, zowel op de handel binnen de Unie als op de externe handel, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(46)

Verordening (EG) nr. 1005/2009 moet op verscheidene punten worden gewijzigd. Om redenen van duidelijkheid moet die verordening worden ingetrokken en door deze verordening worden vervangen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening voorziet in regels voor de productie, de invoer, de uitvoer, het in de handel brengen, de opslag en verdere levering van ozonafbrekende stoffen, alsook voor het gebruik, de terugwinning, de recycling, de regeneratie en de vernietiging ervan, en voor de rapportage van gegevens in samenhang met die stoffen en voor de invoer, de uitvoer, het in de handel brengen, de verdere levering en het gebruik van producten en apparatuur die ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op:

a)

de in de bijlagen I en II opgenomen ozonafbrekende stoffen en de isomeren ervan, afzonderlijk of vervat in mengsels, en

b)

producten en apparatuur, en onderdelen daarvan, die ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“grondstof”: een ozonafbrekende stof die van chemische samenstelling verandert tijdens een proces waarbij de oorspronkelijke samenstelling ervan volledig wordt omgezet, en waarvan de emissies onbeduidend zijn;

2)

“technische hulpstoffen”: alle ozonafbrekende stoffen die als chemische hulpstoffen worden gebruikt bij de in bijlage III genoemde toepassingen;

3)

“invoer”: het binnenbrengen van stoffen, producten en apparatuur in het douanegebied van de Unie, voor zover het gebied onder het geratificeerde Protocol van Montreal van 1987 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (het “protocol”) valt, met inbegrip van de tijdelijke opslag en de douaneprocedures zoals bedoeld in de artikelen 201 en 210 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

4)

“uitvoer”: het uitgaan van stoffen, producten en apparatuur uit het douanegebied van de Unie, voor zover het gebied onder het geratificeerde protocol valt;

5)

“in de handel brengen”: de vrijgave door de douane voor vrij verkeer in de Unie of het voor het eerst in de Unie, al dan niet tegen betaling, leveren of beschikbaar stellen aan een andere persoon, of het gebruik van geproduceerde stoffen of van vervaardigde producten of apparatuur, voor eigen gebruik;

6)

“gebruik”: met betrekking tot ozonafbrekende stoffen, het gebruikmaken van die stoffen bij de productie, het onderhoud of de service, met inbegrip van de navulling, van producten en apparatuur, of bij andere in deze verordening bedoelde activiteiten en processen;

7)

“producent”: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die ozonafbrekende stoffen produceert in de Unie;

8)

“terugwinning”: het verzamelen en opslaan van ozonafbrekende stoffen uit houders, producten en apparatuur tijdens het onderhoud of de service of voorafgaand aan de verwijdering van de houders, producten of apparatuur;

9)

“recycling”: het hergebruik van een teruggewonnen ozonafbrekende stof na een eenvoudig reinigingsproces, waaronder filteren en drogen;

10)

“regeneratie”: de opwerking van een teruggewonnen ozonafbrekende stof zodat die stof, gelet op het beoogde gebruik, aan een vergelijkbare prestatienorm voldoet als een nieuw geproduceerde stof, in regeneratie-installaties met een vergunning die over de passende apparatuur en procedures beschikken om de regeneratie van dergelijke stoffen mogelijk te maken en die het vereiste kwaliteitsniveau kunnen beoordelen en attesteren;

11)

“onderneming”: elke natuurlijke of rechtspersoon die een in deze verordening bedoelde activiteit uitoefent;

12)

“houder”: een recipiënt die in de eerste plaats is ontworpen voor het vervoer of de opslag van ozonafbrekende stoffen;

13)

“producten en apparatuur”: alle producten en apparatuur, alsook onderdelen daarvan, met uitzondering van houders, die worden gebruikt voor het vervoer of de opslag van ozonafbrekende stoffen;

14)

“nieuw geproduceerde stof”: een stof die niet eerder is gebruikt;

15)

“buitengebruikstelling”: het permanent buiten werking of gebruik stellen van een product dat of apparatuur die ozonafbrekende stoffen bevat, met inbegrip van het definitieve stilleggen van een installatie;

16)

“vernietiging”: het proces waarbij een ozonafbrekende stof permanent en zo volledig mogelijk wordt omgezet of ontleed in één of meer stabiele stoffen die geen ozonafbrekende stoffen zijn;

17)

“vestiging binnen de Unie”: met betrekking tot een natuurlijke persoon, dat die persoon zijn of haar gewone verblijfplaats in de Unie heeft, en met betrekking tot een rechtspersoon, dat die in de Unie een vaste inrichting heeft zoals bedoeld in artikel 5, punt 32), van Verordening (EU) nr. 952/2013;

18)

“schuimpaneel”: een structuur bestaande uit lagen die een schuim en een aan één of beide zijden gehecht onbuigzaam materiaal, zoals hout of metaal, bevat;

19)

“gelamineerde plaat”: een schuimplaat die is bedekt met een dunne laag van een buigzaam materiaal, zoals kunststof.

HOOFDSTUK II

Verbodsbepalingen

Artikel 4

Verbodsbepalingen met betrekking tot ozonafbrekende stoffen

1.   Het produceren, het in de handel brengen, het al dan niet tegen betaling verder leveren of aanbieden aan een andere persoon in de Unie, en het gebruiken van de in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen, zijn verboden.

2.   De invoer of uitvoer van de in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen is verboden.

Artikel 5

Verbodsbepalingen met betrekking tot producten en apparatuur die ozonafbrekende stiffen bevatten of nodig hebben voor hun werking

1.   Het in de handel brengen en het al dan niet tegen betaling verder leveren of aanbieden aan een andere persoon in de Unie van producten en apparatuur die in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking, zijn verboden.

2.   De invoer of uitvoer van producten en apparatuur die in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking, is verboden. Dat verbod is niet van toepassing op persoonlijke bezittingen.

HOOFDSTUK III

Vrijstellingen van verbodsbepalingen

Artikel 6

Grondstoffen

1.   In afwijking van artikel 4, lid 1, mogen in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen geproduceerd, in de handel gebracht en al dan niet tegen betaling aan een andere persoon in de Unie verder worden geleverd of aangeboden voor gebruik als grondstof.

2.   De Commissie stelt indien passend overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast om deze verordening aan te vullen door een lijst op te stellen van chemische productieprocessen waarvoor het gebruik van de in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen als grondstof verboden is op basis van de technische beoordelingen die in het kader van het protocol worden uitgevoerd, met name de vierjaarlijkse verslagen die door de beoordelingsgroepen in het kader van het protocol worden opgesteld en die beoordelingen omvatten van beschikbare alternatieven voor het bestaande gebruik als grondstof en van de emissieniveaus van het bestaande gebruik als grondstof.

3.   In afwijking van lid 2, indien er geen in het kader van het protocol uitgevoerde technische beoordelingen beschikbaar zijn van beschikbare alternatieven voor het bestaande gebruik als grondstof en van de emissieniveaus van het bestaande gebruik als grondstof die een toereikende basis vormen voor het nemen van een besluit over het verbieden van een gebruik als grondstof, maakt de Commissie uiterlijk op 31 december 2027 haar eigen beoordeling op basis van wetenschappelijke aanbevelingen over het bestaande gebruik als grondstof, de effecten in termen van ozonafbrekend vermogen (ozone-depleting potential — ODP) en de beschikbaarheid van nauwkeurigere gegevens over de broeikasgasemissies van grondstoffen, technologische ontwikkelingen die leiden tot de beschikbaarheid van technisch haalbare alternatieven, alsook het energieverbruik, de efficiëntie, de economische haalbaarheid en de kosten van die alternatieven, en stelt zij, indien passend, op basis van die beoordeling de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen vast.

4.   De op grond van lid 2 opgestelde lijst kan, indien nodig, worden bijgewerkt in het licht van de bevindingen van de vierjaarlijkse verslagen die door de beoordelingsgroepen in het kader van het protocol worden opgesteld, of van de eigen beoordelingen van de Commissie.

Artikel 7

Technische hulpstoffen

1.   In afwijking van artikel 4, lid 1, mogen in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen geproduceerd, in de handel gebracht en al dan niet tegen betaling aan een andere persoon in de Unie verder worden geleverd of aangeboden om te worden gebruikt als technische hulpstof bij processen zoals bedoeld in bijlage III. Die stoffen worden alleen gebruikt als technische hulpstof onder de op grond van de leden 2 en 3 van dit artikel vastgestelde voorwaarden.

2.   Ozonafbrekende stoffen zoals bedoeld in lid 1 worden alleen gebruikt als technische hulpstof in op 1 september 1997 bestaande installaties, mits de emissies van ozonafbrekende stoffen door die installaties te verwaarlozen zijn, en onder de op grond van lid 3 vastgestelde voorwaarden.

3.   De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, een lijst opstellen van ondernemingen die in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen als technische hulpstof bij de in bijlage III genoemde processen in de in lid 2 van dit artikel bedoelde installaties mogen gebruiken, en daarbij voor elke onderneming op de lijst de maximumhoeveelheden die voor de samenstelling van of voor verbruik als technische hulpstof mogen worden gebruikt en de maximumemissieniveaus vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III voor zover dat noodzakelijk is vanwege technische ontwikkelingen of door de partijen bij het protocol genomen besluiten.

Artikel 8

Essentiële laboratorium- en analytische toepassingen

1.   In afwijking van artikel 4, lid 1, mogen in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen geproduceerd, in de handel gebracht en al dan niet tegen betaling aan een andere persoon in de Unie verder worden geleverd of aangeboden om te worden gebruikt als essentiële laboratorium- en analytische toepassingen, en onder de op grond van lid 2 van dit artikel vastgestelde voorwaarden.

2.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen bepalen voor welke essentiële laboratorium- en analytische toepassingen de productie en invoer van in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen in de Unie kunnen worden toegestaan, gedurende welke periode de vrijstelling geldt en welke gebruikers voor die essentiële laboratorium- en analytische toepassingen in aanmerking komen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   Een onderneming die ozonafbrekende stoffen in de handel brengt en al dan niet tegen betaling verder levert of aanbiedt aan een andere persoon in de Unie voor essentiële laboratorium- en analytische toepassingen zoals bedoeld in lid 1, houdt een register bij met de volgende informatie per stof:

a)

de naam;

b)

de in de handel gebrachte of geleverde hoeveelheid;

c)

het gebruiksdoel;

d)

een lijst van afnemers en leveranciers.

4.   Een onderneming die ozonafbrekende stoffen gebruikt voor essentiële laboratorium- en analytische toepassingen zoals bedoeld in lid 1 houdt een register bij van de volgende informatie per stof:

a)

de naam;

b)

de geleverde of gebruikte hoeveelheid;

c)

het gebruiksdoel;

d)

een lijst van leveranciers.

5.   De in de leden 3 en 4 bedoelde registers worden ten minste vijf jaar bijgehouden en op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat of van de Commissie gesteld.

6.   Ozonafbrekende stoffen voor essentiële laboratorium- en analytische toepassingen zoals bedoeld in lid 1 worden enkel in de handel gebracht en al dan niet tegen betaling verder geleverd of aangeboden aan een andere persoon in de Unie onder de in bijlage IV uiteengezette voorwaarden.

7.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage IV voor zover dat noodzakelijk is vanwege technische ontwikkelingen of door de partijen bij het protocol genomen besluiten.

Artikel 9

Kritische toepassingen van halonen

1.   In afwijking van artikel 4, lid 1, mogen halonen in de handel gebracht en gebruikt worden voor kritische toepassingen overeenkomstig bijlage V. Halonen mogen enkel in de handel gebracht en al dan niet tegen betaling verder worden geleverd of aangeboden aan een andere persoon in de Unie door ondernemingen die door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zijn gemachtigd om halonen voor kritische toepassingen op te slaan.

2.   Brandbeveiligingssystemen en brandblusapparaten die halonen bevatten voor kritische toepassingen zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel of die dergelijke halonen nodig hebben voor hun werking, worden op de in bijlage V genoemde einddata buiten gebruik gesteld. De halonen die in brandbeveiligingssystemen en brandblusapparaten zijn verwerkt, worden overeenkomstig artikel 20, lid 5, teruggewonnen.

3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage V wanneer binnen de daarin genoemde termijnen geen technisch en economisch haalbare alternatieven of technologie voorhanden zijn voor de in die bijlage vermelde kritische toepassingen of die niet aanvaardbaar zijn vanwege hun effect op het milieu of de gezondheid, of wanneer het noodzakelijk is naleving van de internationale verplichtingen van de Unie betreffende kritische toepassingen van halonen te waarborgen, met name uit hoofde van het protocol, door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie of uit hoofde van het Internationaal verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen.

4.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen, en op een met redenen omkleed verzoek van de bevoegde autoriteit van een lidstaat, in de tijd beperkte afwijkingen van de in bijlage V vermelde einddata of afsluitingsdata toestaan voor een specifiek geval wanneer in het verzoek om een afwijking wordt aangetoond dat er geen technisch en economisch haalbaar alternatief voorhanden is voor die specifieke toepassing. De Commissie neemt in die uitvoeringshandelingen rapportagevoorschriften op, en verzoekt om indiening van informatie waaruit blijkt hoe de afwijking wordt gebruikt, waaronder een overzicht van voor recycling of regeneratie teruggewonnen hoeveelheden halonen, de resultaten van controles op lekkage en hoeveelheden niet-gebruikte halonen in voorraden. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 10

Gebruik in noodgevallen van methylbromide

1.   In noodgevallen kan de Commissie, op verzoek van de bevoegde autoriteit van een lidstaat, wanneer een onverwachte uitbraak van bepaalde plagen of ziekten zulks vereist, tijdelijk de productie, het in de handel brengen en het gebruik van methylbromide toestaan, door middel van uitvoeringshandelingen en na kennisgeving aan het ozonsecretariaat overeenkomstig Besluit IX/7 van de partijen bij het protocol, mits het in de handel brengen en het gebruik van methylbromide uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 respectievelijk Verordening (EU) nr. 528/2012 is toegestaan. Ongebruikte hoeveelheden methylbromide worden vernietigd.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen omvatten een specificatie van de maatregelen die moeten worden genomen om emissies van methylbromide bij het gebruik te verminderen, en gelden voor een periode van maximaal 120 dagen en een hoeveelheid van maximaal 20 metrieke ton methylbromide. De Commissie neemt in die uitvoeringshandelingen rapportagevoorschriften op, en verzoekt om het indienen van ondersteunend bewijsmateriaal dat nodig is om het gebruik van methylbromide te monitoren, waaronder bewijs van de vernietiging van de stof na het verstrijken van de afwijking. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 11

Vrijstellingen met betrekking tot producten en apparatuur die ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking

1.   In afwijking van artikel 5, lid 1, mogen producten en apparatuur waarvoor het gebruik van de respectieve ozonafbrekende stof overeenkomstig artikel 8 of 9 is toegestaan, in de handel worden gebracht en al dan niet tegen betaling aan een andere persoon in de Unie verder worden geleverd of aangeboden.

2.   Behalve voor de in artikel 9, lid 1, bedoelde kritische toepassingen zijn halonen bevattende brandbeveiligingssystemen en brandblusapparaten verboden en worden die buiten gebruik gesteld.

3.   Producten en apparatuur die ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking moeten aan het einde van hun levensduur buiten gebruik worden gesteld.

Artikel 12

Vernietiging en regeneratie

In afwijking van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1, mogen ozonafbrekende stoffen die zijn opgenomen in bijlage I en producten en apparatuur die in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking, in de handel gebracht worden en al dan niet tegen betaling aan een andere persoon in de Unie verder worden geleverd of aangeboden voor vernietiging binnen de Unie op grond van artikel 20, lid 6. De in bijlage I vermelde ozonafbrekende stoffen mogen ook in de handel worden gebracht met het oog op regeneratie in de Unie.

Artikel 13

Invoer

1.   In afwijking van artikel 4, lid 2, en artikel 5, lid 2, is invoer toegestaan van:

a)

ozonafbrekende stoffen, bestemd voor gebruik als grondstof overeenkomstig artikel 6;

b)

ozonafbrekende stoffen, bestemd voor gebruik als technische hulpstof overeenkomstig artikel 7;

c)

ozonafbrekende stoffen, bestemd om te voorzien in de essentiële laboratorium- en analytische toepassingen overeenkomstig artikel 8;

d)

ozonafbrekende stoffen, bestemd voor vernietiging met behulp van de in artikel 20, lid 6, bedoelde technologie;

e)

ozonafbrekende stoffen, bestemd voor regeneratie zoals bedoeld in artikel 12;

f)

methylbromide voor gebruik in noodgevallen overeenkomstig artikel 10;

g)

teruggewonnen, gerecyclede of geregenereerde halonen, op voorwaarde dat zij uitsluitend worden ingevoerd voor in artikel 9, lid 1, bedoelde kritische toepassingen zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, door ondernemingen die door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zijn gemachtigd om halonen voor kritische toepassingen op te slaan;

h)

producten en apparatuur die halonen bevatten of nodig hebben voor hun werking, bestemd om te voorzien in kritische toepassingen zoals bedoeld in artikel 9, lid 1;

i)

producten en apparatuur die ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking, met het oog op vernietiging met behulp van, voor zover van toepassing, technologie zoals bedoeld in artikel 20, lid 6;

j)

producten en apparatuur die ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking, bestemd om te voorzien in essentiële laboratorium- en analytische toepassingen zoals bedoeld in artikel 8.

2.   Invoer zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel vereist de overlegging van een door de Commissie op grond van artikel 16 afgegeven geldige vergunning aan de douaneautoriteiten, behalve in het geval van tijdelijke opslag.

Artikel 14

Uitvoer

1.   In afwijking van artikel 4, lid 2, en artikel 5, lid 2, is uitvoer toegestaan van:

a)

ozonafbrekende stoffen, bestemd om te voorzien in de essentiële laboratorium- en analytische toepassingen zoals bedoeld in artikel 8;

b)

ozonafbrekende stoffen, bestemd voor gebruik als grondstof overeenkomstig artikel 6;

c)

ozonafbrekende stoffen, bestemd voor gebruik als technische hulpstof overeenkomstig artikel 7;

d)

nieuw geproduceerde of geregenereerde chloorfluorkoolwaterstoffen voor andere toepassingen dan die welke worden vermeld in de punten a) en b), behalve voor vernietiging;

e)

teruggewonnen, gerecyclede of geregenereerde halonen die voor kritische toepassingen zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, zijn opgeslagen door ondernemingen die door de bevoegde autoriteit van een lidstaat zijn gemachtigd om halonen voor kritische toepassingen op te slaan;

f)

producten en apparatuur die halonen bevatten of nodig hebben voor hun werking, bestemd om te voorzien in kritische toepassingen zoals bedoeld in artikel 9, lid 1;

g)

producten en apparatuur die uit hoofde van artikel 13, lid 1, punt j), ingevoerde ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking.

2.   In afwijking van artikel 5, lid 2, kan de Commissie, door middel van uitvoeringshandelingen, op verzoek van een bevoegde autoriteit van een lidstaat, toestemming geven voor de uitvoer van producten en apparatuur die chloorfluorkoolwaterstoffen bevatten, indien is aangetoond dat het verbieden van de uitvoer, gezien de economische waarde en de verwachte resterende levensduur van de specifieke goederen, voor de exporteur een onevenredig zware belasting zou betekenen, en een dergelijke uitvoer in overeenstemming is met nationale wetgeving van het land van bestemming. Alvorens toestemming te verlenen voor het verzoek met betrekking tot uitvoer gaat de Commissie na of de nationale wetgeving van het land van bestemming waarborgt dat dergelijke producten en apparatuur na het einde van hun levensduur op passende wijze worden verwerkt om het vrijkomen van ozonafbrekende stoffen tot een minimum te beperken. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Voorafgaand aan een dergelijke uitvoer dient de Commissie het land van bestemming daarover te informeren.

3.   De in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde uitvoer vereist de overlegging van een door de Commissie op grond van artikel 16 afgegeven geldige vergunning aan de douaneautoriteiten, behalve in het geval van wederuitvoer na tijdelijke opslag.

Artikel 15

Vrijstellingsvoorwaarden

1.   De invoer, het in de handel brengen, het al dan niet tegen betaling aan een andere persoon in de Unie verder leveren of aanbieden, het gebruik of de uitvoer van niet-navulbare houders voor ozonafbrekende stoffen, hetzij leeg, hetzij geheel of gedeeltelijk gevuld, is verboden, behalve voor essentiële laboratorium- en analytische toepassingen zoals bedoeld in artikel 8. Dergelijke houders mogen alleen worden opgeslagen of vervoerd om vervolgens te worden verwijderd.

De eerste alinea is van toepassing op niet-navulbare houders, namelijk:

a)

houders die niet kunnen worden nagevuld zonder daartoe te zijn aangepast, en

b)

houders die zouden kunnen worden nagevuld, maar die worden ingevoerd of in de handel worden gebracht zonder dat erin is voorzien dat die voor navulling worden teruggezonden.

2.   In lid 1, punt a), bedoelde niet-navulbare houders worden met het oog op verwijdering door vernietiging door de douaneautoriteiten of de markttoezichtautoriteiten verbeurdverklaard, in beslag genomen, uit de handel genomen of teruggeroepen. De wederuitvoer van op grond van lid 1 verboden niet-navulbare houders is verboden.

3.   Ondernemingen die navulbare houders voor ozonafbrekende stoffen in de handel brengen, leggen een conformiteitsverklaring over, met inbegrip van bewijs waaruit blijkt dat er bindende regelingen zijn ingevoerd voor het terugzenden van die houders met het oog op navulling, waarbij met name de relevante actoren worden geïdentificeerd, met vermelding van hun verplichtingen en de desbetreffende logistieke regelingen. Die regelingen worden bindend gemaakt voor de distributeurs van de navulbare houders voor ozonafbrekende stoffen aan eindgebruikers.

De in de eerste alinea bedoelde ondernemingen bewaren de conformiteitsverklaring gedurende een periode van ten minste vijf jaar vanaf het in de handel brengen van de navulbare houders voor ozonafbrekende stoffen en stellen die verklaring op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of van de Commissie. De leveranciers van navulbare houders voor ozonafbrekende stoffen aan eindgebruikers bewaren gedurende een periode van ten minste vijf jaar vanaf levering aan de eindgebruiker bewijs van naleving van de in de eerste alinea bedoelde bindende regelingen, en stellen dat bewijs op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of van de Commissie.

De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de vereisten vaststellen voor het opnemen van de elementen die essentieel zijn voor de in de eerste alinea bedoelde bindende regelingen in de conformiteitsverklaring. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4.   Het in de handel brengen van ozonafbrekende stoffen is verboden, tenzij producenten of importeurs op het ogenblik van een dergelijk in de handel brengen de bevoegde autoriteit van een lidstaat voorzien van bewijs waaruit blijkt dat trifluormethaan dat als bijproduct wordt geproduceerd tijdens het productieproces van de ozonafbrekende stoffen, inclusief tijdens het productieproces van de grondstoffen voor de productie van die stoffen, volgens de beste beschikbare technieken is vernietigd of voor later gebruik is teruggewonnen.

Ten behoeve van het verstrekken van dat bewijs stellen producenten en importeurs een conformiteitsverklaring op, vergezeld van ondersteunende documentatie aan de hand waarvan:

a)

de oorsprong van de in de handel te brengen ozonafbrekende stoffen kan worden vastgesteld;

b)

de productiefaciliteit van oorsprong van de in de handel te brengen ozonafbrekende stoffen kan worden geïdentificeerd, met inbegrip van de identificatie van die faciliteiten van oorsprong van eventuele precursoren waar chloordifluormethaan (R-22) ontstaat als onderdeel van het productieproces om in de handel te brengen ozonafbrekende stoffen te produceren;

c)

bewijs wordt geleverd van de beschikbaarheid en werking van een in de faciliteit van oorsprong aanwezige emissiereductietechnologie die gelijkwaardig is aan de door het UFCCC goedgekeurde referentiemethode AM0001 voor de verbranding van afvalstromen van trifluormethaan, of van de methode voor afvang en vernietiging die waarborgt dat emissies van trifluormethaan overeenkomstig de vereisten uit hoofde van het protocol worden vernietigd;

d)

aanvullende informatie wordt verstrekt om het volgen van de ozonafbrekende stoffen voorafgaand aan de invoer te vergemakkelijken.

Producenten en importeurs bewaren de conformiteitsverklaring en bewijsstukken gedurende een periode van ten minste vijf jaar na het in de handel brengen en stellen die op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of van de Commissie.

De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen nadere regelingen vaststellen met betrekking tot de conformiteitsverklaring en de bewijsstukken zoals bedoeld in de tweede alinea. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

5.   In bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen die worden geproduceerd of in de handel gebracht als grondstof, technische hulpstof, voor essentiële laboratorium- en analytische toepassingen of met het oog op vernietiging of regeneratie zoals bedoeld in respectievelijk de artikelen 6, 7, 8 en 12, mogen uitsluitend voor die doeleinden worden gebruikt.

Op houders die de ozonafbrekende stoffen bevatten die bestemd zijn voor de in de artikelen 6, 7, 8 en 12 van deze verordening genoemde toepassingen wordt een etiket aangebracht met de duidelijke vermelding dat de stof alleen voor het desbetreffende doel mag worden gebruikt. Wanneer voor dergelijke stoffen de etiketteringsvoorschriften uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1272/2008 gelden, wordt dat vermeld op de etiketten waarnaar in die verordening wordt verwezen.

De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de vorm en de op de etiketten zoals bedoeld in de tweede alinea aan te brengen vermeldingen vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

6.   Ondernemingen die in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen bestemd voor gebruik als grondstof of technische hulpstof of bestemd voor vernietiging of regeneratie produceren, ook als bij- of nevenproduct, of die in de handel brengen, leveren aan een andere persoon in de Unie of ontvangen van een andere persoon in de Unie, alsook ondernemingen die die stoffen vernietigen of regenereren of als grondstof of technische hulpstof gebruiken, houden registers bij waarin ten minste de volgende informatie wordt vermeld per ozonafbrekende stof, indien van toepassing:

a)

de naam van de ozonafbrekende stof of van het mengsel dat een dergelijke stof bevat;

b)

de in het betreffende kalenderjaar geproduceerde, ingevoerde, uitgevoerde, geregenereerde of vernietigde hoeveelheid ervan;

c)

de in het betreffende kalenderjaar geleverde en ontvangen hoeveelheid ervan per individuele leverancier of ontvanger;

d)

de namen en contactgegevens van de leveranciers of ontvangers;

e)

de tijdens het betreffende kalenderjaar gebruikte hoeveelheid ervan, met precisering van het feitelijke gebruik, en

f)

de op 1 januari en 31 december van het betreffende kalenderjaar opgeslagen hoeveelheid.

De ondernemingen houden de in de eerste alinea bedoelde registers bij gedurende ten minste vijf jaar na de productie, het in de handel brengen, de levering of de ontvangst, en stellen die op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat of van de Commissie. Die bevoegde autoriteiten en de Commissie waarborgen de vertrouwelijkheid van de in die registers opgenomen informatie.

HOOFDSTUK IV

Handel

Artikel 16

Vergunningensysteem

1.   De Commissie ontwikkelt en exploiteert een elektronisch vergunningensysteem voor ozonafbrekende stoffen die zijn opgenomen in bijlage I en voor producten en apparatuur die dergelijke stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking (“het vergunningensysteem”).

2.   Ondernemingen die de overeenkomstig artikel 13, lid 2, of artikel 14, lid 3, vereiste vergunningen willen verkrijgen, dienen daartoe een aanvraag in via het vergunningensysteem. Alvorens een dergelijke aanvraag in te dienen, beschikken ondernemingen over een geldige registratie in het vergunningensysteem. Ondernemingen zorgen er tevens voor dat ze beschikken over een geldige registratie in het vergunningensysteem alvorens te rapporteren op grond van artikel 24.

Aanvragen voor vergunningen worden binnen 30 dagen verwerkt. Vergunningen worden afgegeven overeenkomstig de in bijlage VII uiteengezette regels en procedures.

3.   Vergunningen kunnen worden afgegeven aan ondernemingen met een vestiging binnen de Unie en aan ondernemingen met een vestiging buiten de Unie.

Ondernemingen met een vestiging buiten de Unie benoemen een enige vertegenwoordiger met een vestiging binnen de Unie die de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de naleving van deze verordening. De enige vertegenwoordiger kan dezelfde zijn als die welke is benoemd op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (22).

4.   Vergunningen zijn in de tijd beperkt. Ze blijven geldig totdat ze verlopen, door de Commissie op grond van dit artikel worden geschorst of ingetrokken, of door de onderneming worden ingetrokken. In het geval van invoer of uitvoer van teruggewonnen, gerecyclede of geregenereerde halonen die zijn opgeslagen voor kritische toepassingen zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, is de termijn niet langer dan de in bijlage V vastgestelde einddatum voor de kritische toepassing.

5.   Elke onderneming die houder is van een vergunning stelt de Commissie tijdens de geldigheidsduur van de vergunning zonder onnodige vertraging in kennis van alle wijzigingen die zich tijdens de geldigheidsduur van de vergunning voordoen met betrekking tot de overeenkomstig bijlage VII ingediende informatie.

6.   De Commissie kan waar nodig verzoeken om aanvullende informatie om de juistheid en volledigheid van de door de ondernemingen overeenkomstig bijlage VII verstrekte informatie te controleren.

7.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, waaronder de douaneautoriteiten, of de Commissie, kunnen verzoeken om een certificaat waarin de aard of de samenstelling van de in of uit te voeren stoffen wordt vermeld en kunnen verzoeken om een afschrift van de door het invoerende of uitvoerende land afgegeven vergunning.

8.   De Commissie mag de in het vergunningensysteem verstrekte gegevens voor zover nodig in specifieke gevallen delen met bevoegde autoriteiten van de partijen bij het protocol.

9.   Een vergunning wordt geschorst wanneer er een redelijk vermoeden bestaat dat een in deze verordening uiteengezette verplichting niet wordt nageleefd. Een vergunning wordt ingetrokken wanneer er bewijzen zijn dat een in deze verordening uiteengezette verplichting niet wordt nageleefd. De vergunningaanvraag wordt eveneens verworpen of de vergunning wordt ingetrokken wanneer er bewijzen zijn voor ernstige of herhaalde inbreuken op het douanerecht of het milieurecht van de Unie door de onderneming in verband met haar activiteiten uit hoofde van deze verordening.

Ondernemingen worden zo snel mogelijk geïnformeerd over het verwerpen van een vergunningaanvraag of over het schorsen of intrekken van een vergunning, waarbij de redenen voor de verwerping, schorsing of intrekking worden vermeld. lidstaten worden ook over dergelijke gevallen geïnformeerd.

10.   Ondernemingen nemen alle maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de uitvoer van ozonafbrekende stoffen:

a)

niet neerkomt op illegale handel;

b)

geen negatieve gevolgen heeft voor de uitvoering van controlemaatregelen die het land van bestemming heeft genomen om zijn verplichtingen uit hoofde van het protocol na te komen;

c)

niet leidt tot een overschrijding van de kwantitatieve beperkingen uit hoofde van het protocol die voor het in punt b) bedoelde land gelden.

11.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, waaronder de douaneautoriteiten, hebben toegang tot het vergunningensysteem teneinde toe te zien op de naleving van deze verordening. Toegang tot het vergunningensysteem door douaneautoriteiten wordt gewaarborgd via de in de leden 14 en 15 bedoelde éénloketomgevingen van de Europese Unie voor de douane (de “EU-éénloketomgevingen voor de douane”).

12.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie waarborgen de vertrouwelijkheid van de in het vergunningensysteem opgenomen informatie.

13.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VII wanneer dat noodzakelijk is om de vlotte werking van het vergunningensysteem te verzekeren, om de handhaving van douanecontroles te vereenvoudigen, of om het protocol na te leven.

14.   De Commissie zorgt voor de koppeling van het vergunningensysteem met de EU-éénloketomgeving voor de douane via het douane-éénloketsysteem van de Europese Unie voor de uitwisseling van certificaten, dat bij Verordening (EU) 2022/2399 is ingesteld.

15.   Om informatie uit te wisselen met het vergunningensysteem, koppelen lidstaten hun nationale éénloketomgevingen voor de douane met het douane-éénloketsysteem van de Europese Unie voor de uitwisseling van certificaten.

Artikel 17

Handelscontroles

1.   Douaneautoriteiten en markttoezichtautoriteiten handhaven de verbodsbepalingen en andere in deze verordening uiteengezette in- en uitvoerbeperkingen.

2.   Ten behoeve van de invoer wordt de onderneming die op grond van artikel 13, lid 2, van deze verordening de houder van de vergunning is, aangemerkt als de importeur. Wanneer de importeur niet beschikbaar is, is de onderneming die de vergunning heeft verkregen de aangever zoals vermeld in de douaneaangifte die houder is van de vergunning voor een andere bijzondere regeling dan een doorvoerregeling, tenzij er een overdracht van rechten en verplichtingen op grond van artikel 218 van Verordening (EU) nr. 952/2013 plaatsvindt om een andere persoon als aangever toe te staan. In het geval van een doorvoerregeling is de onderneming die de vergunning heeft verkregen, houder van de regeling.

Ten behoeve van de uitvoer wordt de onderneming die op grond van artikel 14, lid 3, de houder van de vergunning is, aangemerkt als de exporteur zoals vermeld in de douaneaangifte.

3.   Bij invoer van ozonafbrekende stoffen en van producten en apparatuur die die stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking, verstrekt de importeur, of wanneer die niet beschikbaar is, de aangever zoals vermeld in de douaneaangifte of in de aangifte tot tijdelijke opslag en bij uitvoer de in de douaneaangifte vermelde exporteur, aan de douaneautoriteiten de volgende informatie in de douaneaangifte, indien van toepassing:

a)

het identificatienummer van de registratie in het vergunningensysteem en het nummer van de vergunning op grond van artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 3;

b)

het registratie- en identificatienummer van de marktdeelnemer (exploitant) (het EORI-nummer);

c)

de nettomassa aan ozonafbrekende stof(fen), ook wanneer verwerkt in producten en apparatuur;

d)

de nettomassa vermenigvuldigd met het ozonafbrekend vermogen van de ozonafbrekende stof(fen), ook wanneer verwerkt in de producten en apparatuur;

e)

de goederencode waaronder de goederen zijn ingedeeld.

4.   Douaneautoriteiten gaan in het bijzonder na of bij invoer de in de douaneaangifte vermelde importeur, of indien die niet beschikbaar is, de aangever, en bij uitvoer de in de douaneaangifte vermelde exporteur, een geldige vergunning heeft op grond van artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 3.

5.   Indien relevant delen de douaneautoriteiten informatie over de inklaring van de goederen in het vergunningensysteem via de EU-éénloketomgeving voor de douane.

6.   Importeurs van in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen in navulbare houders verstrekken op het moment dat de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen wordt ingediend een conformiteitsverklaring zoals bedoeld in artikel 15, lid 3, aan de douaneautoriteiten, inclusief bewijsstukken waaruit blijkt welke regelingen gelden voor het terugzenden van de houder voor navulling.

7.   Importeurs van halonen overeenkomstig artikel 13, lid 1, punt g), en exporteurs van halonen overeenkomstig artikel 14, lid 1, punt e), verstrekken op het moment dat de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen of voor de uitvoer wordt ingediend een conformiteitsverklaring aan de douaneautoriteiten waarin de aard van de stof zoals vermeld in artikel 13, lid 1, punt g), en artikel 14, lid 1, punt e), wordt bevestigd.

8.   Importeurs van ozonafbrekende stoffen verstrekken op het moment dat de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen wordt ingediend de in artikel 15, lid 4, bedoelde bewijsstukken aan de douaneautoriteiten.

9.   De douaneautoriteiten gaan na of de in deze verordening uiteengezette regels inzake invoer en uitvoer zijn nageleefd, wanneer ze de controles op basis van een risicoanalyse verrichten binnen het douanerisicobeheersysteem en overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EU) nr. 952/2013. In die risicoanalyse wordt in het bijzonder rekening gehouden met beschikbare informatie over de waarschijnlijkheid van illegale handel in ozonafbrekende stoffen, en de nalevingsgeschiedenis van de betrokken onderneming.

10.   Op basis van een risicoanalyse gaat de douaneautoriteit bij fysieke douanecontroles van de onder deze verordening vallende ozonafbrekende stoffen, producten en apparatuur met name na of de ingevoerde en uitgevoerde goederen:

a)

overeenkomen met de beschrijving in de vergunning en in de douaneaangifte;

b)

overeenkomstig artikel 15, lid 5, naar behoren zijn geëtiketteerd alvorens ze in het vrije verkeer worden gebracht.

De importeur of exporteur verstrekt de vergunning tijdens de controles aan de douaneautoriteiten overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 952/2013.

11.   De douaneautoriteiten gaan over tot de inbeslagname of verbeurdverklaring van de door deze verordening verboden ozonafbrekende stoffen, producten en apparatuur met het oog op de verwijdering ervan overeenkomstig de artikelen 197 en 198 van Verordening (EU) nr. 952/2013, of stellen de bevoegde autoriteiten in kennis teneinde de inbeslagname of verbeurdverklaring van dergelijke stoffen, producten en apparatuur met het oog op verwijdering te verzekeren. De markttoezichtautoriteiten nemen dergelijke stoffen, producten en apparatuur ook uit de handel of roepen ze terug overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) 2019/1020.

De wederuitvoer van onder deze verordening vallende ozonafbrekende stoffen, producten en apparatuur die niet in overeenstemming zijn met deze verordening is verboden.

12.   De douaneautoriteiten of de markttoezichtautoriteiten nemen alle nodige maatregelen om pogingen tot in- of uitvoer te voorkomen van de onder deze verordening vallende ozonafbrekende stoffen, producten en apparatuur die het grondgebied reeds niet mochten binnenkomen of verlaten.

13.   De lidstaten wijzen douanekantoren of andere plaatsen aan of keuren die goed en specificeren de route naar die kantoren en plaatsen, overeenkomstig de artikelen 135 en 267 van Verordening (EU) nr. 952/2013, voor het aanbrengen bij de douaneautoriteiten van de in bijlage I bij deze verordening opgenomen ozonafbrekende stoffen en van producten en apparatuur die dergelijke stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking bij het binnenkomen of het verlaten van het douanegebied van de Unie. Controles worden uitgevoerd door personeel van de douanekantoren of andere gemachtigde personen overeenkomstig de nationale voorschriften, die kennis hebben van aangelegenheden die verband houden met de voorkoming van onder deze verordening vallende illegale activiteiten en die toegang hebben tot geschikte apparatuur om de relevante fysieke controles uit te voeren op basis van een risicoanalyse.

Alleen de aangewezen of goedgekeurde douanekantoren of andere plaatsen zoals bedoeld in de eerste alinea zijn bevoegd om een procedure voor de doorvoer van in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen, of van producten en apparatuur die dergelijke stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking, te starten of te beëindigen.

Artikel 18

Maatregelen voor het monitoren van de illegale handel

1.   Op basis van de regelmatige monitoring van de handel in ozonafbrekende stoffen en de beoordeling van de potentiële risico’s van illegale handel in verband met de verplaatsing van ozonafbrekende stoffen en van producten en apparatuur die dergelijke stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen om:

a)

deze verordening aan te vullen middels precisering van de criteria waarmee de bevoegde autoriteiten van de lidstaten rekening moeten houden wanneer zij overeenkomstig artikel 26 controles uitvoeren om vast te stellen of ondernemingen hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening nakomen;

b)

deze verordening aan te vullen middels precisering van de vereisten die moeten worden gecontroleerd bij de controle, overeenkomstig artikel 17, op ozonafbrekende stoffen en op producten en apparatuur die dergelijke stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking, die onder tijdelijke opslag of onder een douaneprocedure zoals een douane-entrepot of de vrije zone worden geplaatst, of die worden doorgevoerd door het douanegebied van de Unie;

c)

deze verordening te wijzigen middels de toevoeging van traceringsmethoden voor in de handel gebrachte ozonafbrekende stoffen, met het oog op de monitoring, overeenkomstig de artikelen 13 en 14, op de in- en uitvoer van ozonafbrekende stoffen en van producten en apparatuur die dergelijke stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking, en die onder tijdelijke opslag of onder een douaneprocedure zijn geplaatst.

2.   Bij de vaststelling van een gedelegeerde handeling uit hoofde van lid 1 houdt de Commissie rekening met de milieuvoordelen en sociaal-economische effecten van de uit hoofde van de punten a), b) en c) van dat lid vast te stellen methode.

Artikel 19

Handel met staten of regionale organisaties voor economische integratie en gebieden die geen partij zijn bij het protocol

1.   De invoer en uitvoer van ozonafbrekende stoffen die zijn opgenomen in bijlage I en van producten en apparatuur die dergelijke stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking, uit en naar een staat of regionale organisatie voor economische integratie die niet heeft ingestemd om te worden gebonden door de bepalingen van het protocol die op een bepaalde uit hoofde van het protocol gecontroleerde stof van toepassing zijn, is verboden.

2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met regels voor het in het vrije verkeer brengen en het uitvoeren van producten en apparatuur die worden ingevoerd uit of uitgevoerd naar een staat of regionale organisatie voor economische integratie in de zin van lid 1, en die werden geproduceerd met gebruikmaking van in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen maar geen stoffen bevatten die met zekerheid als in die bijlage opgenomen ozonafbrekende stoffen kunnen worden geïdentificeerd, alsook met regels voor de identificatie van dergelijke producten en apparatuur. Bij de vaststelling van die gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met relevante besluiten van de partijen bij het protocol en, wat de regels voor de identificatie van dergelijke producten en apparatuur betreft, met periodieke technische aanwijzingen aan de partijen bij het protocol.

3.   In afwijking van lid 1 kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen toestemming verlenen voor de handel in ozonafbrekende stoffen die zijn opgenomen in bijlage I en in producten en apparatuur die dergelijke stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking of die met een of meer van dergelijke stoffen zijn vervaardigd, met een staat of regionale organisatie voor economische integratie in de zin van lid 1, voor zover in een vergadering van de partijen bij het protocol op grond van artikel 4, lid 8, van het protocol is vastgesteld dat die staat of regionale organisatie voor economische integratie volledig aan het protocol voldoet en daaromtrent de in artikel 7 van het protocol gespecificeerde gegevens heeft verstrekt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4.   Onder voorbehoud van een door de partijen bij het protocol genomen besluit zoals bedoeld in lid 2, geldt lid 1 voor niet onder het protocol vallende gebieden op dezelfde wijze als dergelijke besluiten gelden voor staten of regionale organisaties voor economische integratie in de zin van lid 1.

5.   Indien de autoriteiten van een niet onder het protocol vallend gebied volledig aan het protocol hebben voldaan en daaromtrent de in artikel 7 van het protocol gespecificeerde gegevens hebben verstrekt, kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen besluiten dat sommige of alle bepalingen van lid 1 van dit artikel niet voor dat gebied van toepassing zijn. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK V

Emissiebeheersing

Artikel 20

Terugwinning en vernietiging van gebruikte ozonafbrekende stoffen

1.   Ozonafbrekende stoffen in koeling- en klimaatregelingsapparatuur, in warmtepompen, in apparatuur die oplosmiddelen bevat of in systemen voor brandbeveiliging en in brandblusapparaten worden bij het onderhoud of de service van de apparatuur of voorafgaand aan de ontmanteling of verwijdering daarvan teruggewonnen voor vernietiging, recycling of regeneratie, tenzij die terugwinning in het kader van andere rechtshandelingen van de Unie is geregeld.

2.   Vanaf 1 januari 2025 zorgen eigenaren van gebouwen en aannemers er bij renovaties voor dat emissies zo veel mogelijk worden vermeden tijdens opknap- of sloopwerkzaamheden die gepaard gaan met de verwijdering van schuimpanelen waarin schuimen met in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen zijn verwerkt, door ervoor te zorgen dat die stoffen bij het hanteren van het schuim of de daarin aanwezige stoffen worden vernietigd. Indien die stoffen worden teruggewonnen, mag de terugwinning enkel worden uitgevoerd door natuurlijke personen die over passende kwalificaties beschikken.

3.   Vanaf 1 januari 2025 zorgen eigenaren van gebouwen en aannemers er bij renovaties voor dat emissies zo veel mogelijk worden vermeden tijdens opknap- of sloopwerkzaamheden die gepaard gaan met de verwijdering van in holle ruimten of opgebouwde structuren aangebrachte gelamineerde platen waarin schuimen met in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen zijn verwerkt, door ervoor te zorgen dat die stoffen bij het hanteren van het schuim of die stoffen worden vernietigd. Indien die stoffen worden teruggewonnen, mag de terugwinning enkel worden uitgevoerd door natuurlijke personen die over passende kwalificaties beschikken.

Wanneer de verwijdering van de schuimen zoals bedoeld in de eerste alinea technisch niet haalbaar is, stelt de eigenaar van het gebouw of de aannemer documenten op waaruit de onhaalbaarheid van de verwijdering in het specifieke geval blijkt. Dergelijke documenten worden gedurende vijf jaar bewaard en op verzoek ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of van de Commissie.

4.   Halonen in systemen voor brandbeveiliging en brandblusapparaten worden bij het onderhoud of de service van apparatuur of voorafgaand aan de ontmanteling of verwijdering daarvan teruggewonnen met het oog op recycling of regeneratie.

De vernietiging van halonen is verboden tenzij er bewijsstukken zijn waaruit blijkt dat de regeneratie en het latere hergebruik technisch niet haalbaar is vanwege de zuiverheid van de teruggewonnen of gerecyclede stof. Ondernemingen die in dergelijke gevallen halonen vernietigen bewaren die documenten gedurende ten minste vijf jaar. Die documenten worden op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of van de Commissie gesteld.

5.   Ozonafbrekende stoffen in andere dan in de leden 1 tot en met 4 bedoelde producten en apparatuur worden, mits dat technisch en economisch haalbaar is, teruggewonnen voor vernietiging, recycling of regeneratie dan wel vernietigd zonder voorafgaande terugwinning, tenzij die terugwinning in het kader van andere rechtshandelingen van de Unie is geregeld.

6.   In bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen en producten en apparatuur die dergelijke stoffen bevatten, mogen alleen worden vernietigd met behulp van de door de partijen bij het protocol goedgekeurde vernietigingstechnologieën.

Andere ozonafbrekende stoffen waarvoor nog geen vernietigingstechnologie is goedgekeurd, mogen alleen worden vernietigd met behulp van een vernietigingstechnologie die in overeenstemming is met het Unie- en nationale recht inzake afvalstoffen en op voorwaarde dat is voldaan aan de aanvullende vereisten uit hoofde van dat recht.

7.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen met een lijst van producten en apparatuur waarvoor de terugwinning van ozonafbrekende stoffen, dan wel de vernietiging van producten en apparatuur zonder voorafgaande terugwinning van ozonafbrekende stoffen, technisch en economisch haalbaar wordt geacht, indien passend met specificatie van de toe te passen technologie.

8.   De lidstaten nemen maatregelen om de terugwinning, recycling, regeneratie en vernietiging van de in bijlage I vermelde ozonafbrekende stoffen te bevorderen en stellen de minimumeisen voor de kwalificatie van het betrokken personeel vast.

Artikel 21

Uitstoot van ozonafbrekende stoffen en controles op lekkage

1.   Het opzettelijk uitstoten van ozonafbrekende stoffen in de atmosfeer, ook wanneer die verwerkt zijn in producten en apparatuur, is verboden indien de emissie technisch niet noodzakelijk is voor de uit hoofde van deze verordening toegestane beoogde toepassingen.

2.   Ondernemingen nemen alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen om onopzettelijke emissies van ozonafbrekende stoffen tijdens de productie te voorkomen of tot een minimum te beperken, waaronder emissies die onopzettelijk worden geproduceerd bij de productie van andere chemicaliën, het vervaardigingsproces van de apparatuur, het gebruik, de opslag en de overbrenging tussen houders of systemen of het vervoer.

3.   Exploitanten van koeling- en klimaatregelingsapparatuur, van warmtepompen of van brandbeveiligingssystemen, met inbegrip van circuits, die in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen bevatten, zorgen ervoor dat stationaire apparatuur of stationaire systemen:

a)

met een vloeistofinhoud van 3 kg of meer, maar minder dan 30 kg, in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen ten minste eenmaal in de twaalf maanden op lekkage wordt (worden) gecontroleerd, met uitzondering van apparatuur met hermetisch gesloten systemen die als dusdanig zijn gemerkt en minder dan 6 kg van in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen bevatten;

b)

met een vloeistofinhoud van 30 kg of meer, maar minder dan 300 kg, in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen ten minste eenmaal in de zes maanden op lekkage wordt (worden) gecontroleerd;

c)

met een vloeistofinhoud van 300 kg of meer in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen ten minste eenmaal in de drie maanden op lekkage wordt (worden) gecontroleerd.

4.   Exploitanten van apparatuur of systemen waarin ozonafbrekende stoffen zijn verwerkt, zorgen ervoor dat opgespoorde lekkages zonder onnodige vertraging worden gerepareerd, onverminderd het verbod op het gebruik van de ozonafbrekende stoffen, tenzij de terugwinning ervan in het kader van andere rechtshandelingen van de Unie is geregeld.

5.   De in lid 4 bedoelde exploitanten houden een register bij van de hoeveelheid en de aard van de toegevoegde halonen en van de in bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen die tijdens het onderhoud of de service en de definitieve verwijdering van de in dat lid bedoelde apparatuur of systemen wordt teruggewonnen. Zij houden tevens een register bij van andere relevante informatie, waaronder de identiteit van de onderneming die de controles op lekkage, het onderhoud of de service heeft uitgevoerd, alsook de data en de resultaten van de uitgevoerde controles op lekkage. Die gegevens worden gedurende ten minste vijf jaar bewaard en worden op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of van de Commissie gesteld.

6.   De lidstaten stellen de minimumeisen vast voor de kwalificatie van het personeel dat de in de leden 3 en 4 bedoelde werkzaamheden uitvoert.

HOOFDSTUK VI

Lijsten van ozonafbrekende stoffen en rapportage

Artikel 22

Wijzigingen van de lijsten van ozonafbrekende stoffen

1.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II teneinde in die bijlage stoffen op te nemen die niet onder deze verordening vallen maar waarvan de uit hoofde van het protocol opgerichte wetenschappelijke beoordelingsgroep (Scientific Assessment Panel) of een andere erkende, even gezaghebbende instantie heeft vastgesteld dat zij een significant ozonafbrekend vermogen bezitten.

2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I teneinde in die bijlage stoffen op te nemen die voldoen aan de in lid 1 van dit artikel genoemde voorwaarden, en die in aanzienlijke hoeveelheden uitgevoerd, ingevoerd, geproduceerd of in de handel gebracht worden, en eventueel om vrijstellingen van de in hoofdstuk II of IV genoemde beperkingen te verlenen.

3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I en II te wijzigen ten aanzien van het aardopwarmingsvermogen en ozonafbrekend vermogen van die stoffen, wanneer dat noodzakelijk is in het licht van nieuwe evaluatieverslagen van de intergouvernementele werkgroep inzake klimaatverandering of nieuwe verslagen van de wetenschappelijke beoordelingsgroep en om, indien beschikbaar, het aardopwarmingsvermogen van die stoffen op een tijdschaal van twintig jaar toe te voegen aan die bijlagen.

Artikel 23

Rapportage door de lidstaten

1.   Uiterlijk op 30 juni 2024 en elk jaar daarna rapporteren de lidstaten de volgende informatie over het voorbije kalenderjaar in elektronische vorm aan de Commissie:

a)

de hoeveelheden halonen zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, die voor kritische toepassingen zijn geïnstalleerd, gebruikt of opgeslagen, de ter vermindering van de emissies van halonen getroffen maatregelen en de geschatte hoeveelheid emissies, en de vooruitgang bij toetsing en gebruik van geschikte alternatieven;

b)

gevallen van illegale handel, met name die welke worden opgespoord tijdens op grond van artikel 26 verrichte controles, en de op grond van artikel 27 opgelegde sancties, in voorkomend geval.

2.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de vorm en indieningswijze van de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van lid 1 van dit artikel voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de door de partijen bij het protocol genomen besluiten.

Artikel 24

Rapportage door de ondernemingen

1.   Uiterlijk op 31 maart 2025 en elk jaar daarna rapporteert elke onderneming, via een elektronisch rapportagesysteem, voor elke ozonafbrekende stof de in bijlage VI opgenomen gegevens over het voorbije kalenderjaar aan de Commissie.

De lidstaten moeten daarnaast ook toegang hebben tot het elektronische rapportagesysteem van de onder hun jurisdictie vallende ondernemingen.

Voorafgaand aan de rapportage registreren ondernemingen zich in het vergunningensysteem.

2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie nemen passende maatregelen om het vertrouwelijke karakter van de overeenkomstig dit artikel aan hen verstrekte informatie te waarborgen.

3.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de vorm en modaliteiten van de in bijlage VI bedoelde rapportage vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VI voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de door de partijen bij het protocol genomen besluiten.

HOOFDSTUK VII

Handhaving

Artikel 25

Samenwerking en uitwisseling van informatie

1.   Indien dat nodig is om de naleving van deze verordening te waarborgen, werken de bevoegde autoriteiten van elke lidstaat, met inbegrip van douaneautoriteiten, markttoezichtautoriteiten, milieuautoriteiten en elke andere bevoegde autoriteit met inspectietaken, samen met elkaar, met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten, met de Commissie en, indien nodig, met administratieve autoriteiten van derde landen.

Wanneer de samenwerking met douaneautoriteiten vereist is om het douanerisicobeheersysteem op passende wijze uit te voeren, verstrekken de bevoegde autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig artikel 47, lid 2, van Verordening (EU) nr. 952/2013 alle noodzakelijke gegevens aan de douaneautoriteiten.

2.   Wanneer de douaneautoriteiten, markttoezichtautoriteiten of andere bevoegde autoriteiten van een lidstaat een inbreuk op deze verordening ontdekken, informeert die bevoegde autoriteit de milieuautoriteit of, als die daarvoor niet bevoegd is, een andere autoriteit die verantwoordelijk is voor het opleggen van sancties overeenkomstig artikel 27.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten efficiënte toegang hebben tot de informatie die nodig is om naleving van deze verordening te waarborgen, en dat zij die informatie onderling kunnen uitwisselen. Dergelijke informatie omvat douanegegevens, informatie over eigendom en financiële situatie, schendingen van het milieurecht, evenals gegevens die zijn vastgelegd in het vergunningensysteem.

De in de eerste alinea bedoelde informatie wordt ook aan de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten en aan de Commissie verstrekt wanneer dat nodig is om de naleving van deze verordening te waarborgen.

4.   De bevoegde autoriteiten waarschuwen bevoegde autoriteiten van andere lidstaten wanneer zij een inbreuk op deze verordening ontdekken die gevolgen kan hebben voor meer dan één lidstaat. De bevoegde autoriteiten brengen met name de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten op de hoogte wanneer zij vaststellen dat een desbetreffend product in de handel niet in overeenstemming is met deze verordening, zodat dat product in alle lidstaten in beslag genomen, verbeurdverklaard, uit de handel genomen of teruggeroepen kan worden met het oog op verwijdering.

Het douanerisicobeheersysteem wordt gebruikt voor de uitwisseling van informatie over douanerisico’s.

De douaneautoriteiten wisselen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad (23) ook relevante informatie uit over inbreuken op deze verordening en vragen de andere lidstaten en de Commissie indien nodig om bijstand.

Artikel 26

Verplichting om controles te verrichten

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten verrichten controles om na te gaan of ondernemingen aan hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening voldoen.

2.   Bij die controles wordt een risicogebaseerde benadering gehanteerd, waarbij met name rekening wordt gehouden met de nalevingsgeschiedenis van ondernemingen, het risico dat een specifiek product inbreuk maakt op deze verordening, en andere relevante informatie die van de Commissie, douaneautoriteiten, markttoezichtautoriteiten, milieuautoriteiten en andere autoriteiten met inspectietaken van de lidstaten, of van bevoegde autoriteiten van derde landen is ontvangen.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten verrichten ook controles wanneer ze beschikken over bewijzen of andere relevante informatie dat deze verordening mogelijk niet wordt nageleefd, waaronder gegronde twijfels van derden of de Commissie.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde controles omvatten:

a)

bezoeken ter plaatse aan inrichtingen met passende regelmaat en verificatie van relevante documenten en apparatuur, en

b)

controles van onlineplatforms op grond van dit lid.

Onverminderd Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad (24) verifiëren de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, wanneer een onlineplatform dat binnen het toepassingsgebied van hoofdstuk III, afdeling 4, van die verordening valt, toestaat overeenkomsten op afstand te sluiten met ondernemingen die ozonafbrekende stoffen aanbieden of producten en apparatuur die dergelijke stoffen bevatten, of de onderneming, de ozonafbrekende stoffen, de producten of de aangeboden apparatuur voldoen aan de in deze verordening vastgestelde vereisten. De bevoegde autoriteiten informeren de Commissie en werken samen met de Commissie en met de in artikel 49 van Verordening (EU) 2022/2065 bedoelde relevante bevoegde autoriteiten om de naleving van die verordening te waarborgen.

De controles worden onaangekondigd verricht, behalve wanneer voorafgaande kennisgeving aan de onderneming noodzakelijk is om de doeltreffendheid van de controles te waarborgen. De lidstaten zien erop toe dat ondernemingen de bevoegde autoriteiten alle ondersteuning bieden die nodig is om de controles zoals bepaald in dit artikel te verrichten.

4.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten houden een register van de controles bij, waarbij met name de aard en de resultaten van de controles worden vermeld, en van de maatregelen die in geval van niet-naleving zijn genomen. De registers van alle controles worden ten minste vijf jaar bewaard.

5.   Een lidstaat mag op verzoek van een andere lidstaat inspecties of andere formele onderzoeken uitvoeren bij ondernemingen die worden verdacht van betrokkenheid bij de illegale overbrenging van stoffen, producten of apparatuur zoals bedoeld in deze verordening, en die op het grondgebied van die lidstaat werkzaam zijn. De verzoekende lidstaat wordt in kennis gesteld van de uitkomst van de controle of het onderzoek.

6.   Bij de uitvoering van de haar ingevolge deze verordening opgelegde taken kan de Commissie de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en ondernemingen om alle benodigde gegevens verzoeken. Wanneer de Commissie een onderneming om gegevens verzoekt, zendt zij tegelijkertijd met het verzoek een afschrift van het verzoek aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat op het grondgebied waarvan het hoofdkantoor van de onderneming is gevestigd.

7.   De Commissie neemt passende maatregelen om adequate informatie-uitwisseling en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onderling alsook tussen die bevoegde autoriteiten en de Commissie te bevorderen. De Commissie neemt passende maatregelen om het vertrouwelijke karakter van de uit hoofde van dit artikel verkregen gegevens te beschermen.

HOOFDSTUK VIII

Sancties, comitéprocedure en uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Artikel 27

Sancties

1.   Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad (25), voorzien de lidstaten in de regels inzake de sancties die van toepassing zijn bij inbreuken op deze verordening en nemen zij alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden uitgevoerd. Vóór 1 januari 2026 stellen de lidstaten de Commissie in kennis van die regels en maatregelen, en stellen zij haar onverwijld in kennis van alle latere wijzigingen die gevolgen hebben voor die regels en maatregelen.

2.   De sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend, en worden vastgesteld met inachtneming van het volgende, voor zover van toepassing:

a)

de aard en de ernst van de inbreuk;

b)

de menselijke bevolking die of het milieu dat door de inbreuk is getroffen, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak van een hoog beschermingsniveau voor de gezondheid van de mens en het milieu;

c)

eerdere inbreuken op deze verordening door de verantwoordelijk gehouden onderneming;

d)

de financiële situatie van de verantwoordelijk gehouden onderneming.

3.   De sancties nemen onder meer de vorm aan van:

a)

administratieve financiële sancties overeenkomstig lid 4; de lidstaten mogen echter ook, of bij wijze van alternatief, strafrechtelijke sancties toepassen, op voorwaarde dat die even doeltreffend, evenredig en afschrikkend als de administratieve financiële sancties zijn;

b)

verbeurdverklaring of inbeslagname, of het uit de handel nemen, dan wel het in bezit nemen van illegaal verkregen goederen door de bevoegde autoriteiten;

c)

tijdelijk verbod op het gebruik, de productie, de invoer, de uitvoer of het in de handel brengen van de ozonafbrekende stoffen of producten en apparatuur die ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking, in geval van een ernstige inbreuk of van herhaalde inbreuken.

4.   De in lid 3, punt a), bedoelde administratieve financiële sancties staan in verhouding tot de milieuschade, indien van toepassing, en ontnemen de verantwoordelijken daadwerkelijk de economische voordelen die uit hun inbreuken voortvloeien. De administratieve financiële sancties worden zwaarder naarmate de inbreuken herhaald worden.

In geval van het illegaal produceren, invoeren, uitvoeren, in de handel brengen of gebruiken van ozonafbrekende stoffen of van producten en apparatuur die die stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking, bedraagt de maximale administratieve financiële sanctie ten minste vijf keer de marktwaarde van de betrokken ozonafbrekende stoffen of producten en apparatuur. Indien dergelijke inbreuken binnen een periode van vijf jaar worden herhaald, bedraagt de maximale administratieve financiële sanctie ten minste acht keer de marktwaarde van de betrokken ozonafbrekende stoffen of producten en apparatuur.

Artikel 28

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor ozonafbrekende stoffen. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 29

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 4, artikel 8, lid 7, artikel 9, lid 3, artikel 18, lid 1, artikel 19, lid 2, artikel 20, lid 7, artikel 22, artikel 23, lid 3, en artikel 24, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 11 maart 2024.

De in artikel 16, lid 13, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 3 maart 2025.

3.   De in artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 4, artikel 8, lid 7, artikel 9, lid 3, artikel 18, lid 1, artikel 19, lid 2, artikel 20, lid 7, artikel 22, artikel 23, lid 3, en artikel 24, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een op grond van artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 4, artikel 8, lid 7, artikel 9, lid 3, artikel 18, lid 1, artikel 19, lid 2, artikel 20, lid 7, artikel 22, artikel 23, lid 3, en artikel 24, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

HOOFDSTUK IX

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 30

Evaluatie

1.   Uiterlijk op 1 januari 2030 publiceert de Commissie een rapport over de impact van deze verordening. Het rapport omvat een beoordeling van de beschikbaarheid van alternatieven voor ozonafbrekende stoffen voor toepassingen die zijn geregeld in de artikelen 6 tot en met 9.

2.   De uit hoofde van artikel 10 bis van Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad (26) opgerichte Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering mag op eigen initiatief wetenschappelijk advies verstrekken en verslagen uitbrengen over de coherentie tussen deze verordening en de doelstellingen van Verordening (EU) 2021/1119 en de internationale verbintenissen van de Unie in het kader van de Overeenkomst van Parijs.

Artikel 31

Intrekking en overgangsbepalingen

1.   Verordening (EG) nr. 1005/2009 wordt ingetrokken.

2.   Artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1005/2009 zoals van toepassing op 10 maart 2024 blijft van toepassing tot 2 maart 2025.

3.   Artikel 27 van Verordening (EG) nr. 1005/2009 zoals van toepassing op 10 maart 2024 blijft van toepassing met betrekking tot de verslagperiode vanaf 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023.

4.   Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VIII.

Artikel 32

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 16, leden 1, 2 en 4 tot en met 15, artikel 17, lid 5, van en bijlage VII, punt 2, bij deze verordening treden in werking met ingang van 3 maart 2025 voor in het vrije verkeer brengen zoals bedoeld in artikel 201 van Verordening (EU) nr. 952/2013 en voor alle andere invoerprocedures en voor uitvoer.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 7 februari 2024.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

H. LAHBIB


(1)   PB C 365 van 23.9.2022, blz. 50.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 januari 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 29 januari 2024.

(3)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

(4)  Besluit (EU) 2022/591 van het Europees Parlement en de Raad van 6 april 2022 betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 (PB L 114 van 12.4.2022, blz. 22).

(5)  Beschikking 88/540/EEG van de Raad van 14 oktober 1988 betreffende goedkeuring van het Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag en van het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (PB L 297 van 31.10.1988, blz. 8).

(6)   PB L 297 van 31.10.1988, blz. 10.

(7)   PB L 297 van 31.10.1988, blz. 21.

(8)  Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PB L 286 van 31.10.2009, blz. 1).

(9)   PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(10)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).

(12)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(13)  Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 1).

(14)  Verordening (EU) 2022/2399 van het Europees Parlement en de Raad van 23 november 2022 tot instelling van de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 952/2013 (PB L 317 van 9.12.2022, blz. 1).

(15)  Besluit 1999/352/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 28 april 1999 houdende oprichting van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (PB L 136 van 31.5.1999, blz. 20).

(16)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(17)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(18)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(19)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(20)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(21)   PB L 124 van 17.5.2005, blz. 4.

(22)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(23)  Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1).

(24)  Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG (digitaledienstenverordening) (PB L 277 van 27.10.2022, blz. 1).

(25)  Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28).

(26)  Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (PB L 126 van 21.5.2009, blz. 13).


BIJLAGE I

Ozonafbrekende stoffen zoals bedoeld in artikel 2, punt a)  (1)

Groep

Stof

Ozon-afbrekend vermogen (Ozone-depleting potential — ODP) (2)

Aardop-warmingsvermogen (Global warming potential — GWP) (3)

Groep I

CFCl3

CFC-11

Trichloorfluormethaan

1,0

5 560

CF2Cl2

CFC-12

Dichloordifluormethaan

1,0

11 200

C2F3Cl3

CFC-113

Trichloortrifluorethaan

0,8

6 520

C2F4Cl2

CFC-114

Dichloortetrafluorethaan

1,0

9 430

C2F5Cl

CFC-115

Chloorpentafluorethaan

0,6

9 600

Groep II

CF3Cl

CFC-13

Chloortrifluormethaan

1,0

16 200

C2FCl5

CFC-111

Pentachloorfluorethaan

1,0

 (*1)

C2F2Cl4

CFC-112

Tetrachloordifluorethaan

1,0

4 620

C3FCl7

CFC-211

Heptachloorfluorpropaan

1,0

 (*1)

C3F2Cl6

CFC-212

Hexachloordifluorpropaan

1,0

 (*1)

C3F3Cl5

CFC-213

Pentachloortrifluorpropaan

1,0

 (*1)

C3F4Cl4

CFC-214

Tetrachloortetrafluorpropaan

1,0

 (*1)

C3F5Cl3

CFC-215

Trichloorpentafluorpropaan

1,0

 (*1)

C3F6Cl2

CFC-216

Dichloorhexafluorpropaan

1,0

 (*1)

C3F7Cl

CFC-217

Chloorheptafluorpropaan

1,0

 (*1)

Groep III

CF2BrCl

halon-1211

Broomchloordifluormethaan

3,0

1 930

CF3Br

halon-1301

Broomtrifluormethaan

10,0

7 200

C2F4Br2

halon-2402

Dibroomtetrafluorethaan

6,0

2 170

 

CBr2 F2

halon- 1202

Dibroomdifluormethaan

1,25

216

Groep IV

CCl4

CTC

Tetrachloormethaan (tetrachloorkoolstof)

1,1

2 200

Groep V

C2H3Cl3  (4)

1,1,1-TCA

1,1,1-Trichloorethaan (methylchloroform)

0,1

161

Groep VI

CH3Br

methylbromide

Broommethaan

0,6

2,43

Groep VII

CHFBr2

HBFC-21 B2

Dibroomfluormethaan

1,00

 (*1)

CHF2Br

HBFC-22 B1

Broomdifluormethaan

0,74

380

CH2FBr

HBFC-31 B1

Broomfluormethaan

0,73

 (*1)

C2HFBr4

HBFC-121 B4

Tetrabroomfluorethaan

0,8

 (*1)

C2HF2Br3

HBFC-122 B3

Tribroomdifluorethaan

1,8

 (*1)

C2HF3Br2

HBFC-123 B2

Dibroomtrifluorethaan

1,6

 (*1)

C2HF4Br

HBFC-124 B1

Broomtetrafluorethaan

1,2

201

C2H2FBr3

HBFC-131 B3

Tribroomfluorethaan

1,1

 (*1)

C2H2F2Br2

HBFC-132 B2

Dibroomdifluorethaan

1,5

 (*1)

C2H2F3Br

HBFC-133 B1

Broomtrifluorethaan

1,6

177

C2H3FBr2

HBFC-141 B2

Dibroomfluorethaan

1,7

 (*1)

C2H3F2Br

HBFC-142 B1

Broomdifluorethaan

1,1

 (*1)

C2H4FBr

HBFC-151 B1

Broomfluorethaan

0,1

 (*1)

C3HFBr6

HBFC-221 B6

Hexabroomfluorpropaan

1,5

 (*1)

C3HF2Br5

HBFC-222 B5

Pentabroomdifluorpropaan

1,9

 (*1)

C3HF3Br4

HBFC-223 B4

Tetrabroomtrifluorpropaan

1,8

 (*1)

C3HF4Br3

HBFC-224 B3

Tribroomtetrafluorpropaan

2,2

 (*1)

C3HF5Br2

HBFC-225 B2

Dibroompentafluorpropaan

2,0

 (*1)

C3HF6Br

HBFC-226 B1

Broomhexafluorpropaan

3,3

 (*1)

C3H2FBr5

HBFC-231 B5

Pentabroomfluorpropaan

1,9

 (*1)

C3H2F2Br4

HBFC-232 B4

Tetrabroomdifluorpropaan

2,1

 (*1)

C3H2F3Br3

HBFC-233 B3

Tribroomtrifluorpropaan

5,6

 (*1)

C3H2F4Br2

HBFC-234 B2

Dibroomtetrafluorpropaan

7,5

 (*1)

C3H2F5Br

HBFC-235 B1

Broompentafluorpropaan

1,4

 (*1)

C3H3FBr4

HBFC-241 B4

Tetrabroomfluorpropaan

1,9

 (*1)

C3H3F2Br3

HBFC-242 B3

Tribroomdifluorpropaan

3,1

 (*1)

C3H3F3Br2

HBFC-243 B2

Dibroomtrifluorpropaan

2,5

 (*1)

C3H3F4Br

HBFC-244 B1

Broomtetrafluorpropaan

4,4

 (*1)

C3H4FBr3

HBFC-251 B1

Tribroomfluorpropaan

0,3

 (*1)

C3H4F2Br2

HBFC-252 B2

Dibroomdifluorpropaan

1,0

 (*1)

C3H4F3Br

HBFC-253 B1

Broomtrifluorpropaan

0,8

 (*1)

C3H5FBr2

HBFC-261 B2

Dibroomfluorpropaan

0,4

 (*1)

C3H5F2Br

HBFC-262 B1

Broomdifluorpropaan

0,8

 (*1)

C3H6FBr

HBFC-271 B1

Broomfluorpropaan

0,7

 (*1)

Groep VIII

CHFCl2

HCFC-21 (5)

Dichloorfluormethaan

0,040

160

CHF2Cl

HCFC-22 (4)

Chloordifluormethaan

0,055

1 960

CH2FCl

HCFC-31

Chloorfluormethaan

0,020

79,4

C2HFCl4

HCFC-121

Tetrachloorfluorethaan

0,040

58,3

C2HF2Cl3

HCFC-122

Trichloordifluorethaan

0,080

56,4

C2HF3Cl2

HCFC-123 (4)

Dichloortrifluorethaan

0,020

90,4

C2HF4Cl

HCFC-124 (4)

Chloortetrafluorethaan

0,022

597

C2H2FCl3

HCFC-131

Trichloorfluorethaan

0,050

30  (6)

C2H2F2Cl2

HCFC-132

Dichloordifluorethaan

0,050

122

C2H2F3Cl

HCFC-133

Chloortrifluorethaan

0,060

275  (5)

C2H3FCl2

HCFC-141

Dichloorfluorethaan

0,070

46,6

CH3CFCl2

HCFC-141b (4)

1,1-Dichloor-1-fluorethaan

0,110

860

C2H3F2Cl

HCFC-142

Chloordifluorethaan

0,070

175  (5)

CH3CF2Cl

HCFC-142b (4)

1-Chloor–1,1 -difluorethaan

0,065

2 300

C2H4FCl

HCFC-151

Chloorfluorethaan

0,005

10  (5)

C3HFCl6

HCFC-221

Hexachloorfluorpropaan

0,070

110  (5)

C3HF2Cl5

HCFC-222

Pentachloordifluorpropaan

0,090

500  (5)

C3HF3Cl4

HCFC-223

Tetrachloortrifluorpropaan

0,080

695  (5)

C3HF4Cl3

HCFC-224

Trichloortetrafluorpropaan

0,090

1 090  (5)

C3HF5Cl2

HCFC-225

Dichloorpentafluorpropaan

0,070

1 560  (5)

CF3CF2CHCl2

HCFC-225ca (4)

3,3-Dichloor-1,1,1,2,2-pentafluorpropaan

0,025

137

CF2ClCF2CHClF

HCFC-225cb (4)

1,3-Dichloor-1,1,2,2,3-pentafluorpropaan

0,033

568

C3HF6Cl

HCFC-226

Chloorhexafluorpropaan

0,100

2 455  (5)

C3H2FCl5

HCFC-231

Pentachloorfluorpropaan

0,090

350  (5)

C3H2F2Cl4

HCFC-232

Tetrachloordifluorpropaan

0,100

690  (5)

C3H2F3Cl3

HCFC-233

Trichloortrifluorpropaan

0,230

1 495  (5)

C3H2F4Cl2

HCFC-234

Dichloortetrafluorpropaan

0,280

3 490  (5)

C3H2F5Cl

HCFC-235

Chloorpentafluorpropaan

0,520

5 320  (5)

C3H3FCl4

HCFC-241

Tetrachloorfluorpropaan

0,090

450  (5)

C3H3F2Cl3

HCFC-242

Trichloordifluorpropaan

0,130

1 025  (5)

C3H3F3Cl2

HCFC-243

Dichloortrifluorpropaan

0,120

2 060  (5)

C3H3F4Cl

HCFC-244

Chloortetrafluorpropaan

0,140

3 360  (5)

C3H4FCl3

HCFC-251

Trichloorfluorpropaan

0,010

70  (5)

C3H4F2Cl2

HCFC-252

Dichloordifluorpropaan

0,040

275  (5)

C3H4F3Cl

HCFC-253

Chloortrifluorpropaan

0,030

665  (5)

C3H5FCl2

HCFC-261

Dichloorfluorpropaan

0,020

84  (5)

C3H5F2Cl

HCFC-262

Chloordifluorpropaan

0,020

227  (5)

C3H6FCl

HCFC-271

Chloorfluorpropaan

0,030

340  (5)

Groep IX

CH2BrCl

BCM

Broomchloormethaan

0,12

4,74


(1)  Deze bijlage bevat de ozonafbrekende stoffen en hun isomeren. Overeenkomstig artikel 2, punt a), worden mengsels die de in deze bijlage vermelde ozonafbrekende stoffen bevatten, beschouwd als ozonafbrekende stoffen die onder deze verordening vallen.

(2)  Standaardwaarde, aardopwarmingsvermogen nog niet beschikbaar.

(3)  Deze waarden voor het ozonafbrekend vermogen zijn schattingen op basis van de huidige kennis, die periodiek in het licht van besluiten van de partijen bij het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, zullen worden herzien en bijgewerkt.

(*1)  Gebaseerd op het zesde evaluatieverslag, hoofdstuk 7: Het energiebudget van de aarde, klimaatterugkoppeling, en klimaatgevoeligheid — Aanvullend materiaal dat is vastgesteld door de intergouvernementele Werkgroep inzake Klimaatverandering, tenzij anders vermeld.

(4)  Met uitzondering van 1,1,2-trichloorethaan.

(5)  Geeft de commercieel meest gangbare stoffen aan, zoals vermeld in het protocol.

(6)  Scientific Assessment of Ozone Depletion: 2018; Appendix A Summary of Abundances, Lifetimes, Ozone Depletion Potentials (ODPs), Radiative Efficiencies (REs), Global Warming Potentials (GWPs), and Global Temperature change Potentials (GTPs).


BIJLAGE II

Niet uit hoofde van het protocol gecontroleerde ozonafbrekende stoffen zoals bedoeld in artikel 2, punt a)  (1)

Stof

Ozonafbrekend vermogen (Ozone-depleting potential — ODP) (2)

Aardopwarmingsvermogen (Global warming potential — GWP) (3)

C3H7Br

1-Broompropaan (n-propylbromide)

0,02 -0,10

0,052

C2H5Br

Broomethaan (ethylbromide)

0,1 - 0,2

0,487

CF3I

Trifluorjoodmethaan (trifluormethyljodide)

0,01 -0,02

 (*1)

CH3Cl

Chloormethaan (methylchloride)

0,02

5,54

C3H2BrF3

2-Broom-3,3,3-trifluorprop-1-en (2-BTP)

< 0,05  (4)

 (*1)

CH2Cl2

Dichloormethaan (DCM)

niet nul (5)

11,2

C2Cl4

Tetrachlooretheen (perchloorethyleen (PCE))

0,006 - 0,007  (4)

 (*1)


(1)  Deze bijlage bevat de ozonafbrekende stoffen en hun isomeren. Overeenkomstig artikel 2, punt a), worden mengsels die de in deze bijlage vermelde ozonafbrekende stoffen bevatten, beschouwd als ozonafbrekende stoffen die onder deze verordening vallen.

(2)  Standaardwaarde, aardopwarmingsvermogen nog niet beschikbaar.

(3)  Deze waarden voor het ozonafbrekend vermogen zijn schattingen op basis van de huidige kennis, die periodiek in het licht van besluiten van de partijen bij het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, zullen worden herzien en bijgewerkt.

(*1)  Gebaseerd op het zesde evaluatieverslag, hoofdstuk 7: Het energiebudget van de aarde, klimaatterugkoppeling, en klimaatgevoeligheid — Aanvullend materiaal dat is vastgesteld door de intergouvernementele Werkgroep inzake Klimaatverandering, tenzij anders vermeld.

(4)  Scientific Assessment of Ozone Depletion: 2018; Appendix A Summary of Abundances, Lifetimes, Ozone Depletion Potentials (ODPs), Radiative Efficiencies (REs), Global Warming Potentials (GWPs), and Global Temperature change Potentials (GTPs).

(5)  Nieuwe ozonafbrekende stoffen die zijn gerapporteerd door de partijen: Besluiten XIII/5, X/8 en IX/24 (bijgewerkt mei 2012). https://ozone.unep.org/resources?term_node_tid_depth%5B883%5D=883


BIJLAGE III

Technische hulpstoffen

De processen zoals bedoeld in artikel 7 zijn de volgende:

a)

gebruik van tetrachloorkoolstof voor de verwijdering van trichloorstikstof bij de productie van chloor en natriumhydroxide;

b)

gebruik van tetrachloorkoolstof bij de vervaardiging van chloorrubber;

c)

gebruik van tetrachloorkoolstof bij de vervaardiging van polyfenyleentereftalamide;

d)

gebruik van chloorfluorkoolstof-12 bij de fotochemische synthese van perfluorpolyetherpolyperoxide-voorlopers van Z-perfluorpolyethers en bifunctionele derivaten;

e)

gebruik van tetrachloorkoolstof bij de productie van cyclodime.

De maximumhoeveelheid ozonafbrekende stoffen die in de Unie als technische hulpstof mogen worden gebruikt, mag niet groter zijn dan 921 metrieke ton per jaar. De maximumhoeveelheid ozonafbrekende stoffen die in de Unie bij het gebruik van technische hulpstoffen mogen vrijkomen, mag niet groter zijn dan 15 metrieke ton per jaar.


BIJLAGE IV

VOORWAARDEN VOOR HET OP DE MARKT BRENGEN EN HET VERDER LEVEREN OF AANBIEDEN VAN OZONAFBREKENDE STOFFEN VOOR ESSENTIËLE LABORATORIUM- EN ANALYTISCHE TOEPASSINGEN ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 8, LID 6

1.   

Ozonafbrekende stoffen voor essentiële laboratorium- en analytische toepassingen moeten aan de volgende zuiverheidseisen voldoen:

Stof

%

CTC (p.a.)

99,5

1,1,1-Trichloorethaan

99,0

CFK 11

99,5

CFK 13

99,5

CFK 12

99,5

CFK 113

99,5

CFK 114

99,5

Andere ozonafbrekende stoffen met een kookpunt > 20 °C

99,5

Andere ozonafbrekende stoffen met een kookpunt > 20 °C

99,0

Die ozonafbrekende stoffen mogen vervolgens door de producenten, in hun opdracht handelende personen of distributeurs met andere, al dan niet uit hoofde van het protocol gereguleerde stoffen worden gemengd zoals gebruikelijk met het oog op essentiële laboratorium- en analytische toepassingen.

2.   

Ozonafbrekende stoffen zoals bedoeld in punt 1 en mengsels die dergelijke stoffen bevatten worden uitsluitend geleverd in hersluitbare houders of hogedrukcilinders met een inhoud van minder dan 3 dm3, dan wel in glazen ampullen met een inhoud van 10 cm3 of minder, voorzien van een etiket met de duidelijke vermelding dat zij ozonafbrekende stoffen bevatten die uitsluitend voor essentiële laboratorium- en analytische toepassingen mogen worden gebruikt en dat de gebruikte stoffen en/of overschotten voor zover mogelijk moeten worden verzameld en gerecycled. Als recycling niet mogelijk is, moet het materiaal worden vernietigd.

3.   

Gebruikte of overtollige ozonafbrekende stoffen zoals bedoeld bij punt 1 en mengsels die dergelijke stoffen bevatten moeten zo mogelijk worden ingezameld en gerecycled. Dergelijke stoffen en mengsels die die stoffen bevatten, moeten worden vernietigd, als recycling niet mogelijk is.


BIJLAGE V

KRITISCHE TOEPASSINGEN VAN HALONEN BEDOELD IN ARTIKEL 9, LID 1

Voor deze bijlage gelden de volgende definities:

1.

“afsluitingsdatum”: de datum waarna halonen niet meer voor brandblusapparaten en brandbeveiligingsinstallaties in nieuwe apparatuur en nieuwe installaties voor de betrokken toepassing mogen worden gebruikt;

2.

“nieuwe apparatuur”: apparatuur waarvoor op de afsluitingsdatum geen van de volgende gebeurtenissen heeft plaatsgevonden:

a)

ondertekening van het betrokken aanbestedings- of ontwikkelingscontract;

b)

indiening van een verzoek om typegoedkeuring of typecertificering bij de betrokken regelgevende instantie; de indiening van een verzoek om typecertificering heeft voor vliegtuigen betrekking op de indiening van een verzoek om een nieuwe typecertificering;

3.

“nieuwe installaties”: installaties waarvoor op de afsluitingsdatum geen van de volgende gebeurtenissen heeft plaatsgevonden:

a)

ondertekening van het betrokken ontwikkelingscontract;

b)

indiening van een vergunningsaanvraag bij de betrokken regelgevende instantie;

4.

“einddatum”: de datum waarna halonen niet meer voor de betrokken toepassing gebruikt mogen worden en waarna brandblusapparaten en brandbeveiligingssystemen die halonen bevatten buiten gebruik moeten zijn gesteld;

5.

“inert maken”: voorkomen dat een ontvlambare of explosieve atmosfeer tot ontbranding komt door toevoeging van een vertrager of een verdunner;

6.

“normaal gesproken bezette ruimte”: een beveiligde ruimte waar zich meestal of altijd personen moeten ophouden om de apparatuur of de installatie doeltreffend te laten werken; bij militaire toepassingen is de normaal gesproken bezette ruimte doorgaans de beveiligde ruimte die in een gevechtssituatie wordt gebruikt;

7.

“normaal gesproken niet-bezette ruimte”: een beveiligde ruimte die alleen voor beperkte perioden wordt bezet, met name in verband met onderhoudswerkzaamheden, en waar de voortdurende aanwezigheid van personen niet nodig is voor de doeltreffende werking van de apparatuur of de installatie.

KRITISCHE TOEPASSINGEN VAN HALONEN

Toepassing

Afsluitingsdatum

(31 december van het genoemde jaar)

Einddatum

(31 december van het genoemde jaar)

Categorie apparatuur of installatie

Doel

Soort blusapparaat

Soort halon

1.

In militaire landvoertuigen

1.1.

Beveiliging van motorkamers

Vaste installatie

1301

1211

2402

2010

2035

1.2.

Beveiliging van bemanningscabines

Vaste installatie

1301

2402

2011

2040

2.

In militaire oppervlakteschepen

2.1.

Beveiliging van normaal gesproken bezette machineruimten

Vaste installatie

1301

2402

2010

2040

2.2.

Beveiliging van normaal gesproken niet-bezette machineruimten

Vaste installatie

1301

1211

2402

2010

2035

2.3.

Beveiliging van normaal gesproken niet-bezette elektrische kamers

Vaste installatie

1301

1211

2010

2030

 

2.4.

Beveiliging van commandocentra

Vaste installatie

1301

2010

2030

2.5.

Beveiliging van brandstofpompkamers

Vaste installatie

1301

2010

2030

2.6.

Beveiliging van opslagruimten voor brandbare vloeistoffen

Vaste installatie

1301

1211

2402

2010

2030

3.

In militaire onderzeeërs

3.1.

Beveiliging van machineruimten

Vaste installatie

1301

2010

2040

3.2.

Beveiliging van commandocentra

Vaste installatie

1301

2010

2040

3.3.

Beveiliging van dieselgeneratorruimten

Vaste installatie

1301

2010

2040

3.4.

Beveiliging van bemanningscabines

Vaste installatie

1301

2010

2040

4.

In vliegtuigen

4.1.

Beveiliging van normaal gesproken niet-bezette vrachtruimten

Vaste installatie

1301

1211

2402

2024

2040

4.2.

Beveiliging van cabines en bemanningscabines

Draagbare blusapparaten

1211

2402

2014

2025

4.3.

Beveiliging van motorgondels en hulpaggregaten

Vaste installatie

1301

1211

2402

2014

2040

4.4.

Inert maken van brandstoftanks

Vaste installatie

1301

2402

2011

2040

4.5.

Beveiliging van droge ruimten (dry bays)

Vaste installatie

1301

1211

2402

2011

2040

5.

In communicatie- en commandoposten op land die essentieel zijn voor de nationale veiligheid

Beveiliging van normaal gesproken bezette ruimten

Vaste installatie

1301

2402

2010

2025


BIJLAGE VI

RAPPORTAGE ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 24

1.   

Ten behoeve van deze bijlage betekent “productie”: de hoeveelheid ozonafbrekende stoffen die al dan niet met opzet is geproduceerd, waaronder als bijproduct, tenzij dat bijproduct wordt vernietigd als onderdeel van het productieproces of volgens een gedocumenteerde procedure die waarborgt dat aan deze verordening en het Unie- en nationaal recht inzake afvalstoffen wordt voldaan; gerecyclede of geregenereerde hoeveelheden worden niet tot de “productie” gerekend.

2.   

Iedere producent verstrekt voor elke ozonafbrekende stof de volgende gegevens:

a)

de totale productie ervan;

b)

de in de Unie op de markt gebrachte of voor eigen rekening van de producent gebruikte geproduceerde hoeveelheden, gesplitst naar productie voor gebruik als grondstof, gebruik als technische hulpstof, of andere toepassingen;

c)

elke productie die is bestemd voor essentiële laboratorium- en analytische toepassingen in de Unie;

d)

elke productie die is bestemd voor essentiële laboratorium- en analytische toepassingen van een andere partij bij het protocol;

e)

de gerecyclede, geregenereerde of vernietigde hoeveelheden onder vermelding van de bij de vernietiging gebruikte technologie, met inbegrip van de in punt 1 bedoelde als bijproduct geproduceerde en vernietigde hoeveelheden;

f)

de aan het begin en het einde van de verslagperiode bestaande voorraden;

g)

de van en aan andere ondernemingen in de Unie gekochte en verkochte hoeveelheden;

h)

emissies, waaronder die welke verband houden met productie, bijproductie, opslag en vervoer, met inbegrip van de overbrenging van de ene houder naar de andere.

3.   

Iedere importeur verstrekt voor elke ozonafbrekende stof de volgende gegevens:

a)

de in het vrije verkeer gebrachte hoeveelheden, uitgesplitst naar invoer voor gebruik als grondstof of als technische hulpstof, voor essentiële laboratorium- en analytische toepassingen en voor vernietiging; importeurs die ozonafbrekende stoffen voor vernietiging hebben ingevoerd, vermelden tevens voor elke stof de eindbestemming of eindbestemmingen, onder vermelding, voor elke eindbestemming, van de hoeveelheden van elke stof die daar afgeleverd zijn en van de naam en het adres van de vernietigingsinstallatie;

b)

de hoeveelheden die uit hoofde van andere douaneprocedures zijn ingevoerd, onder aparte vermelding van de soort douaneprocedure en het aangegeven gebruik;

c)

de hoeveelheden gebruikte stoffen die voor recycling of voor regeneratie zijn ingevoerd;

d)

de aan het begin en het einde van de verslagperiode bestaande voorraden;

e)

de van en aan andere ondernemingen in de Unie gekochte en verkochte hoeveelheden;

f)

het land van oorsprong.

4.   

Iedere exporteur verstrekt voor elke ozonafbrekende stof de volgende gegevens:

a)

de hoeveelheden uitgevoerde stoffen, uitgesplitst naar uitvoer naar de verschillende landen van bestemming, en naar uitvoer voor gebruik als grondstof of als technische hulpstof, voor essentiële laboratorium- en analytische toepassingen, en voor kritische toepassingen;

b)

de aan het begin en het einde van de verslagperiode bestaande voorraden;

c)

de van en aan andere ondernemingen in de Unie gekochte en verkochte hoeveelheden;

d)

het land van bestemming.

5.   

Elke onderneming die ozonafbrekende stoffen vernietigt en niet onder punt 2, e), van deze bijlage valt, verstrekt voor elke stof de volgende gegevens:

a)

de hoeveelheden die werden vernietigd, met vermelding van de hoeveelheden die zich in producten of apparatuur bevonden, en de hoeveelheden die als bijproduct zijn gegenereerd en vernietigd, op basis van door producenten of importeurs verstrekte informatie, indien beschikbaar;

b)

de aan het begin en het einde van de verslagperiode bestaande voorraden die wachten op vernietiging, met inbegrip van de hoeveelheden die zich in producten of apparatuur bevinden;

c)

de bij de vernietiging gebruikte technologie;

d)

emissies, waaronder die welke verband houden met de vernietiging, de opslag en het vervoer, met inbegrip van de overbrenging van de ene houder naar de andere.

Elke onderneming die in bijlage I vermelde en niet onder punt 2, e), van deze bijlage vallende ozonafbrekende stoffen vernietigt, verstrekt tevens gegevens over de van en aan andere ondernemingen in de Unie gekochte en verkochte hoeveelheden.

6.   

Elke onderneming die ozonafbrekende stoffen als grondstof of als technische hulpstof gebruikt, verstrekt voor elke stof de volgende gegevens:

a)

de hoeveelheden die als grondstof of als technische hulpstof worden gebruikt;

b)

de aan het begin en het einde van de verslagperiode bestaande voorraden;

c)

de soorten toepassingen als grondstof, alsook de processen en emissies, waaronder die welke verband houden met vervoer en opslag, met inbegrip van de overbrenging van de ene houder naar de andere.

Elke onderneming die in bijlage I vermelde ozonafbrekende stoffen als grondstof of technische hulpstof gebruikt, verstrekt tevens gegevens over de van en aan andere ondernemingen in de Unie gekochte en verkochte hoeveelheden.


BIJLAGE VII

VERGUNNINGENSYSTEEM

1.   

Ondernemingen verstrekken de volgende informatie aan de Commissie met het oog op registratie in het vergunningensysteem zoals bedoeld in artikel 16:

a)

de contactgegevens van de onderneming, waaronder een telefoonnummer, de naam zoals vermeld in relevante officiële documenten, het volledige adres, en, indien van toepassing, de contactgegevens van de enige vertegenwoordiger zoals bedoeld in artikel 16, lid 3, tweede alinea;

b)

het registratie- en identificatienummer van de marktdeelnemer (het EORI-nummer);

c)

de volledige naam en het e-mailadres van een contactpersoon van de onderneming en, indien van toepassing, van de enige vertegenwoordiger zoals bedoeld in artikel 16, lid 3, tweede alinea;

d)

een beschrijving van de zakelijke activiteiten van de onderneming, met vermelding of de onderneming een importeur van ozonafbrekende stoffen of exporteur van die stoffen is;

e)

een schriftelijke verklaring waarin de onderneming aangeeft zich te willen registreren en de juistheid van de in het vergunningensysteem verstrekte informatie bevestigt, ondertekend door een uiteindelijk gerechtigde of werknemer van de onderneming die bevoegd is om juridisch bindende verklaringen af te leggen namens de onderneming en, indien van toepassing, ook door de enige vertegenwoordiger van de onderneming zoals bedoeld in artikel 16, lid 3, tweede alinea;

f)

andere informatie die vereist is voor de vaststelling van de juridische of financiële vorm of zakelijke specificaties van de onderneming.

2.   

Ondernemingen verstrekken de volgende informatie in elektronische vorm aan de Commissie met het oog op de aanvraag van een uit hoofde van artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 3, vereiste vergunning:

a)

in het geval van invoer of uitvoer van ozonafbrekende stoffen, een omschrijving van elk van die stoffen met vermelding:

i)

van de naam en het beoogde gebruik van de stof;

ii)

van het tariefindelingsnummer van de goederen in het geïntegreerde Tarief van de Europese Unie (“Taric”);

iii)

of de stof deel uitmaakt van een mengsel;

b)

in het geval van invoer of uitvoer van producten en apparatuur die ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking:

i)

het type en het beoogde gebruik van de producten en apparatuur;

ii)

de naam van de stof;

iii)

het tariefindelingsnummer van de goederen in Taric;

c)

in het geval van invoer van in de bijlage I opgenomen ozonafbrekende stoffen of voor vernietiging bestemde producten of apparatuur, de naam en het adres van de installatie waar de vernietiging zal plaatsvinden;

d)

andere informatie die noodzakelijk wordt geacht om de correcte uitvoering van de invoer- en uitvoerregels uit hoofde van deze verordening te waarborgen en internationale verplichtingen na te komen.


BIJLAGE VIII

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 1005/2009

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3, punt 1)

Artikel 3, punt 2)

Artikel 3, punt 3)

Artikel 3, punt 4)

Artikel 3, punt 5)

Artikel 3, punt 6)

Artikel 3, punt 7)

Artikel 3, punt 8)

Artikel 3, punt 9)

Artikel 3, punt 10)

Artikel 3, punt 11)

Artikel 3, punt 1)

Artikel 3, punt 12)

Artikel 3, punt 2)

Artikel 3, punt 13)

Artikel 3, punt 7)

Artikel 3, punt 14)

Bijlage VI, punt 1

Artikel 3, punt 15)

Artikel 3, punt 16)

Artikel 3, punt 17)

Artikel 3, punt 18)

Artikel 3, punt 3)

Artikel 3, punt 19)

Artikel 3, punt 4)

Artikel 3, punt 20)

Artikel 3, punt 5)

Artikel 3, punt 21)

Artikel 3, punt 6)

Artikel 3, punt 22)

Artikel 3, punt 23)

Artikel 3, punt 8)

Artikel 3, punt 24)

Artikel 3, punt 9)

Artikel 3, punt 25)

Artikel 3, punt 10)

Artikel 3, punt 26)

Artikel 3, punt 11)

Artikel 3, punt 27)

Artikel 3, punt 28)

Artikel 3, punt 29)

Artikel 3, punt 30)

Artikel 3, punt 14)

Artikel 3, punt 31)

Artikel 3, punt 13)

Artikel 4

Artikel 4, lid 1

Artikel 5, lid 1

Artikel 4, lid 1

Artikel 5, lid 2

Artikel 15, lid 1, eerste alinea

Artikel 5, lid 3

Artikel 6, lid 1

Artikel 5, lid 1, en artikel 11, lid 1

Artikel 6, lid 2

Artikel 11, lid 2

Artikel 7, lid 1

Artikel 6

Artikel 7, lid 2

Artikel 15, lid 5

Artikel 8, lid 1

Artikel 7, lid 1

Artikel 8, lid 2

Artikel 7, lid 2

Artikel 8, lid 3

Artikel 15, lid 5

Artikel 8, lid 4, eerste alinea

Artikel 7, lid 3

Artikel 8, lid 4, tweede en derde alinea

Bijlage III

Artikel 8, lid 5

Artikel 7, lid 4

Artikel 9

Artikel 12

Artikel 10, lid 1

Artikel 8, lid 1

Artikel 10, lid 2

Artikel 8, lid 2

Artikel 10, lid 3, eerste en tweede alinea

Artikel 15, lid 5

Artikel 10, lid 3, derde alinea

Artikel 8, lid 6

Artikel 10, leden 4 tot en met 8

Artikel 11

Artikel 12, lid 1

Artikel 12, lid 2

Artikel 12, lid 3

Artikel 10, leden 1 en 2

Artikel 13, lid 1

Artikel 9, lid 1

Artikel 13, lid 2

Artikel 9, lid 3

Artikel 13, lid 3

Artikel 9, lid 2

Artikel 13, lid 4

Artikel 9, lid 4

Artikel 14

Artikel 15, lid 1

Artikel 4, lid 2, en artikel 5, lid 2

Artikel 15, lid 2, punten a) tot en met d)

Artikel 13, lid 1, punten a) tot en met d)

Artikel 15, lid 2, punt e)

Artikel 15, lid 2, punt f), eerste zin

Artikel 13, punt f)

Artikel 15, lid 2, punt f), tweede en derde zin

Artikel 15, lid 2, punt g)

Artikel 13, lid 1, punt g)

Artikel 15, lid 2, punt h)

Artikel 13, lid 1, punt i)

Artikel 15, lid 2, punt i)

Artikel 13, lid 1, punt j)

Artikel 15, lid 2, punt j)

Artikel 13, lid 1, punt h)

Artikel 15, lid 2, punt k)

Artikel 15, lid 3

Artikel 13, lid 2

Artikel 16

Artikel 17, lid 1

Artikel 4, lid 2, en artikel 5, lid 2

Artikel 17, lid 2, punten a), b) en c)

Artikel 14, lid 1, punten a), b) en c)

Artikel 17, lid 2, punt d)

Artikel 14, lid 1, punt g)

Artikel 17, lid 2, punt e)

Artikel 14, lid 1, punt e)

Artikel 17, lid 2, punt f)

Artikel 14, lid 1, punt d)

Artikel 17, lid 2, punten g) en h)

Artikel 17, lid 3

Artikel 14, lid 2

Artikel 17, lid 4

Artikel 14, lid 3

Artikel 18, lid 1

Artikel 16, lid 1

Artikel 18, lid 2

Artikel 16, lid 2

Artikel 18, lid 3

Bijlage VII, punt 2

Artikel 18, lid 4

Artikel 16, lid 5

Artikel 18, lid 5

Artikel 16, lid 7

Artikel 18, lid 6, aanhef

Artikel 16, lid 8

Artikel 18, lid 6, punten a) en b)

Artikel 18, lid 7

Artikel 18, lid 8

Artikel 18, lid 9

Artikel 16, lid 13

Artikel 19

Artikel 18

Artikel 20

Artikel 19

Artikel 21

Artikel 22, lid 1

Artikel 20, lid 1

Artikel 22, lid 2

Artikel 20, lid 6

Artikel 22, lid 3

Artikel 22, lid 4, eerste alinea

Artikel 20, lid 5

Artikel 22, lid 4, tweede alinea

Artikel 20, lid 7

Artikel 22, lid 5, eerste alinea

Artikel 20, lid 8

Artikel 22, lid 5, tweede en derde alinea

Artikel 23, lid 1

Artikel 21, lid 2

Artikel 23, lid 2

Artikel 21, lid 3

Artikel 23, lid 3

Artikel 21, lid 5

Artikel 23, lid 4, eerste alinea, eerste zin

Artikel 21, lid 6

Artikel 23, lid 4, eerste alinea, tweede zin, en tweede alinea

Artikel 23, lid 5

Artikel 21, lid 2

Artikel 23, lid 6

Artikel 21, lid 2

Artikel 23, lid 7

Artikel 24, lid 1

Artikel 24, lid 2

Artikel 24, lid 3

Artikel 22, lid 1

Artikel 25

Artikel 28

Artikel 26

Artikel 23

Artikel 27, lid 1

Artikel 24, lid 1

Artikel 27, leden 2 tot en met 6

Bijlage VI

Artikel 27, lid 7

Artikel 27, lid 8

Artikel 24, lid 2

Artikel 27, lid 9

Artikel 24, lid 3

Artikel 27, lid 10

Artikel 24, lid 4

Artikel 28, lid 1, eerste zin

Artikel 26, lid 1

Artikel 28, lid 1, tweede zin

Artikel 26, lid 2, tweede alinea

Artikel 28, lid 2

Artikel 28, lid 3

Artikel 25, lid 6

Artikel 28, lid 4

Artikel 26, lid 7

Artikel 28, lid 5

Artikel 26, lid 5

Artikel 29

Artikel 27, lid 1

Artikel 30

Artikel 31

Artikel 31

Artikel 32

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage III

Bijlage IV

Bijlage V

Bijlage IV

Bijlage VI

Bijlage V

Bijlage VII

Bijlage VIII

Bijlage VIII


ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/590/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)


Az oldal tetejére