EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019CJ0519

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 november 2020.
Ryanair DAC tegen DelayFix.
Verzoek van de Sąd Okręgowy w Warszawie XXIII Wydział Gospodarczy Odwoławczy om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Luchtvervoerovereenkomst – Door de passagier in de hoedanigheid van consument overeengekomen forumkeuzebeding – Vordering van die passagier jegens de luchtvaartmaatschappij – Cessie van die vordering aan een incassobureau – Tegenwerpbaarheid van het forumkeuzebeding door de luchtvaartmaatschappij aan de vennootschap die de vordering van die passagier heeft overgenomen – Richtlijn 93/13/EEG.
Zaak C-519/19.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2020:933

 ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

18 november 2020 ( *1 )

[Zoals gerectificeerd bij beschikking van 13 januari 2021]

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Luchtvervoerovereenkomst – Door de passagier in de hoedanigheid van consument overeengekomen forumkeuzebeding – Vordering van die passagier jegens de luchtvaartmaatschappij – Cessie van die vordering aan een incassobureau – Tegenwerpbaarheid van het forumkeuzebeding door de luchtvaartmaatschappij aan de vennootschap die de vordering van die passagier heeft overgenomen – Richtlijn 93/13/EEG”

In zaak C‑519/19,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sąd Okręgowy w Warszawie XXIII Wydział Gospodarczy Odwoławczy (rechter in tweede aanleg, bevoegd voor ondernemingsrecht, 23e afdeling, Warschau, Polen) bij beslissing van 13 juni 2019, ingekomen bij het Hof op 9 juli 2019, in de procedure

Ryanair DAC

tegen

DelayFix, voorheen Passenger Rights sp. z o.o.,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, L. Bay Larsen, C. Toader (rapporteur), M. Safjan en N. Jääskinen, rechters,

advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen ingediend door:

Ryanair DAC, vertegenwoordigd door A. Kasnowska, adwokat, en M. Jóźwiak, radca prawny,

DelayFix, voorheen Passenger Rights sp. z o.o., vertegenwoordigd door M. Misiaszek, K. Żbikowska en I. Wieczorek, adwokaci,

de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

[zoals gerectificeerd bij beschikking van 13 januari 2021] de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Heller, A. Szmytkowska en N. Ruiz García als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 25, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1) en richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Passenger Rights sp. z o.o., thans DelayFix, gevestigd te Warschau (Polen), een in de inning van schuldvorderingen gespecialiseerde vennootschap waaraan een luchtreiziger zijn rechten heeft overgedragen, en de luchtvaartmaatschappij Ryanair DAC, gevestigd te Dublin (Ierland), inzake de betaling van een bedrag van 250 EUR als compensatie voor de annulering van een vlucht, op grond van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Richtlijn 93/13

3

Volgens artikel 1, lid 1, van richtlijn 93/13 strekt deze richtlijn tot de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument.

4

Artikel 2 van die richtlijn bepaalt:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

[...]

b)

consument: iedere natuurlijke persoon die bij onder deze richtlijn vallende overeenkomsten handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs‑ of beroepsactiviteit vallen;

[...]”

5

Artikel 3 van voornoemde richtlijn luidt:

„1.   Een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.

2.   Een beding wordt steeds geacht niet het voorwerp van afzonderlijke onderhandeling te zijn geweest wanneer het, met name in het kader van een toetredingsovereenkomst, van tevoren is opgesteld en de consument dientengevolge geen invloed op de inhoud ervan heeft kunnen hebben.

Het feit dat sommige onderdelen van een beding of een afzonderlijk beding het voorwerp zijn geweest van een afzonderlijke onderhandeling sluit de toepassing van dit artikel op de rest van een overeenkomst niet uit, indien de globale beoordeling leidt tot de conclusie dat het niettemin gaat om een toetredingsovereenkomst.

Wanneer de verkoper stelt dat een standaardbeding het voorwerp is geweest van afzonderlijke onderhandeling, dient hij dit te bewijzen.

3.   De bijlage bevat een indicatieve en niet uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt.”

6

Artikel 4, lid 1, van genoemde richtlijn bepaalt:

„[...] voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding van een overeenkomst [worden] alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten in aanmerking genomen, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft.”

7

Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 luidt:

„De lidstaten bepalen dat oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument onder de in het nationale recht geldende voorwaarden de consument niet binden en dat de overeenkomst voor de partijen bindend blijft indien de overeenkomst zonder de oneerlijke bedingen kan voortbestaan.”

8

Punt 1, onder q), van de bijlage bij die richtlijn heeft betrekking op „[b]edingen die tot doel of tot gevolg hebben [...] het indienen van een beroep of het instellen van een rechtsvordering door de consument te beletten of te belemmeren [...]”.

Verordening nr. 1215/2012

9

Hoofdstuk II van verordening nr. 1215/2012, met als opschrift „Bevoegdheid”, bevat tien afdelingen. Afdeling 1, „Algemene bepalingen”, bevat artikel 4 van deze verordening, dat in lid 1 ervan bepaalt:

„Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.”

10

Afdeling 2 van dit hoofdstuk II, met als opschrift „Bijzondere bevoegdheid”, bevat artikel 7 van deze verordening, dat luidt:

„Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:

1.

a)

ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;

a)

voor de toepassing van deze bepaling is, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:

[...]

voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;

[...]”

11

Afdeling 4 van dit hoofdstuk II draagt het opschrift „Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten” en bevat artikel 17 van genoemde verordening, dat bepaalt:

„[...]

3.   Deze afdeling is niet van toepassing op vervoerovereenkomsten, behoudens overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden.”

12

Artikel 25 van verordening nr. 1215/2012, dat staat in afdeling 7 van ditzelfde hoofdstuk II, heeft als opschrift „Door partijen aangewezen bevoegd gerecht” en luidt:

„1.   Indien de partijen, ongeacht hun woonplaats, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd, tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. De overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:

a)

hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;

b)

hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;

c)

hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.

[...]”

Pools recht

13

Artikel 509 van de Kodeks cywilny (burgerlijk wetboek), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, bepaalt:

„§ 1.   Een schuldeiser kan een schuldvordering zonder instemming van de schuldenaar aan een derde overdragen (cessie van schuldvordering), tenzij de wet, de overeenkomst of de aard van de verbintenis zich daartegen verzet.

§ 2.   Samen met de schuldvordering gaan alle daarmee verbonden rechten over, inzonderheid die welke zijn gebaseerd op vertragingsrente.”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

14

Passenger Rights, een vennootschap gespecialiseerd in de inning van schuldvorderingen van luchtreizigers, thans DelayFix, heeft de Sąd Rejonowy dla m. st. Warszawy w Warszawie (rechter in eerste aanleg Warschau, Polen) verzocht om de luchtvaartmaatschappij Ryanair op grond van verordening nr. 261/2004 te veroordelen tot betaling van een bedrag van 250 EUR als compensatie voor de annulering van een vlucht van Milaan (Italië) naar Warschau (Polen). Een passagier van die vlucht heeft zijn vordering jegens die luchtvaartmaatschappij aan die vennootschap overgedragen.

15

Ryanair heeft een exceptie van onbevoegdheid van de Poolse rechterlijke instanties opgeworpen, op grond dat clausule 2.4 van haar algemene vervoervoorwaarden, waarmee die passagier bij de online aankoop van zijn ticket heeft ingestemd, bepaalt dat de Ierse rechterlijke instanties bevoegd zijn. Volgens Ryanair is DelayFix als cessionaris van de vordering van die passagier aan die clausule gebonden.

16

Bij beschikking van 15 februari 2019 heeft de Sąd Rejonowy dla m. st. Warszawy w Warszawie deze exceptie van onbevoegdheid verworpen en geoordeeld dat het forumkeuzebeding in de vervoerovereenkomst tussen die passagier en de luchtvaartmaatschappij oneerlijk was in de zin van richtlijn 93/13 en dat DelayFix als cessionaris van de vordering van die passagier na de annulering van de vlucht niet aan een dergelijk beding is gebonden.

17

Ryanair heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter. Zij stelt dat DelayFix geen consument is en zich derhalve niet kan beroepen op de voor consumentenovereenkomsten geboden rechtsbescherming.

18

De verwijzende rechter wijst erop dat het oneerlijke karakter van een beding van een overeenkomst volgens de nationale bepalingen en in de huidige stand van de rechtspraak van de Sąd Najwyższy (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Polen) kan worden vastgesteld in het kader van een onderzoek van een vordering tot betaling die tegen een schuldenaar wordt ingesteld door een onderneming die de schuldvordering van een consument heeft verworven.

19

Deze rechter vraagt evenwel in de eerste plaats of de cessionaris van de vordering van een consument, gelet op artikel 3, lid 1, en artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13, eveneens kan worden aangemerkt als consument. Meer in het bijzonder twijfelt deze rechter of de onderneming als gevolg van de cessie van de schuldvordering van de consument in de rechten van de consument is getreden en zich kan beroepen op de met name uit deze richtlijn voortvloeiende gunstige Unierechtelijke regeling op het gebied van consumentenbescherming.

20

In de tweede plaats heeft de twijfel van de verwijzende rechter betrekking op de rechtspraak van het Hof met betrekking tot de toepassing van verordening nr. 1215/2012, wat betreft de in artikel 25 van deze verordening opgenomen juridische regeling inzake forumkeuzebedingen, en de in afdeling 4 van hoofdstuk II van die verordening neergelegde bijzondere regeling met betrekking tot de „bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten”, en in het bijzonder het in deze afdeling gebezigde begrip „consument”.

21

Ten eerste wijst deze rechter er met betrekking tot de in artikel 25 van verordening nr. 1215/2012 bedoelde bedingen op dat uit het arrest van 7 februari 2013, Refcomp (C‑543/10, EU:C:2013:62), voortvloeit dat dit type beding in een overeenkomst in beginsel enkel rechtsgevolgen kan hebben in de betrekkingen tussen de partijen die met het sluiten van deze overeenkomst hebben ingestemd. Een dergelijk beding vloeit namelijk voort uit een overeenstemming tussen de partijen, en om het beding aan een derde te kunnen tegenwerpen, moet deze derde in beginsel daarmee hebben ingestemd.

22

Ten tweede benadrukt die rechter met betrekking tot het begrip „consument” in de zin van afdeling 4 van hoofdstuk II van verordening nr. 1215/2012 dat, aangezien de in de artikelen 17 en volgende van die verordening vastgelegde bijzondere regeling tot doel heeft de consument – als partij bij de overeenkomst die als economisch zwakker en juridisch minder ervaren wordt beschouwd dan zijn wederpartij – te beschermen, de consument slechts beschermd is voor zover hij persoonlijk eiser of verweerder in een rechtsgeding is. Bijgevolg kan de eiser die niet zelf partij is bij de betrokken consumentenovereenkomst geen gebruikmaken van het forum consumentis. In het licht van de rechtspraak van het Hof vraagt de verwijzende rechter zich af of het „oorspronkelijke” karakter van de verbintenis relevant is voor de vaststelling van het bevoegde gerecht en van de geldigheid van het forumkeuzebeding, dan wel of de betrokken onderneming-cessionaris dit beding op grond van de met name in richtlijn 93/13 vastgelegde consumentenbeschermingsregeling kan betwisten omdat het oneerlijk is.

23

In die omstandigheden heeft de Sąd Okręgowy w Warszawie XXIII Wydział Gospodarczy Odwoławczy (rechter in tweede aanleg, bevoegd voor ondernemingsrecht, 23e afdeling, Warschau, Polen) de behandeling van de zaak geschorst en de volgende prejudiciële vraag aan het Hof voorgelegd:

„Moeten artikel 2, onder b), artikel 3, leden 1 en 2, en artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 [...] en artikel 25 van verordening [nr. 1215/2012] – in het kader van de toetsing van de geldigheid van een forumkeuzebeding – aldus worden uitgelegd dat ook de uiteindelijke cessionaris van een schuldvordering die deze heeft overgenomen van een consument maar die zelf geen consument is, zich kan beroepen op het feit dat niet afzonderlijk over de contractuele bedingen is onderhandeld, alsmede op het oneerlijke karakter van de bedingen van de overeenkomst tot aanwijzing van het bevoegde gerecht?”

Verzoek van Ryanair om opening van de mondelinge behandeling

24

Bij verzoek van 4 november 2020, ingekomen bij de griffie van het Hof op diezelfde dag, heeft Ryanair op grond van artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering van Hof verzocht om opening van de mondelinge behandeling op grond dat de in de verwijzingsbeslissing genoemde omstandigheden niet voldoende zijn toegelicht, dat een diepgaande bespreking noodzakelijk is en dat de oplossing van de onderhavige zaak doorslaggevende invloed kan hebben op de uitlegging van relevante bepalingen van Unierecht.

25

Er zij aan herinnerd dat het Hof overeenkomstig deze bepaling de opening of de heropening van de mondelinge behandeling ambtshalve, op voorstel van de advocaat-generaal dan wel op verzoek van partijen, kan gelasten, onder meer wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht of wanneer de zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.

26

In casu is niet aan de in deze bepaling vastgelegde voorwaarden voldaan.

27

De verwijzende rechter heeft de feitelijke omstandigheden en het nationale rechtskader namelijk voldoende uiteengezet. Daarnaast hebben de partijen hun standpunten tijdens de schriftelijke fase van de procedure voor het Hof reeds naar voren kunnen brengen. Bovendien vereist de in het verzoek om een prejudiciële beslissing gestelde vraag geenszins dat zij wordt beantwoord op basis van argumenten waarover de partijen hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.

28

Derhalve moet, de advocaat-generaal gehoord, het verzoek van Ryanair om opening van de mondelinge behandeling worden afgewezen.

Beantwoording van de prejudiciële vraag

Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing

29

Tijdens de schriftelijke fase van de procedure heeft Ryanair aangegeven dat zij het gevorderde bedrag heeft betaald dat ten grondslag ligt aan het bij de verwijzende rechter aanhangige geschil. Het verzoek om een prejudiciële beslissing is derhalve zonder voorwerp geraakt.

30

In antwoord op een vraag van het Hof ter zake, heeft deze rechter meegedeeld dat het hoofdgeding is gevoegd met twee andere zaken waarbij de partijen in het hoofdgeding betrokken zijn en die betrekking hebben op eveneens op grond van verordening nr. 261/2004 ingestelde vorderingen tot compensatie, zodat er nog steeds een geding bij hem aanhangig is.

31

Blijkens zowel de bewoordingen als de systematiek van artikel 267 VWEU kan slechts een prejudiciële procedure worden ingeleid indien voor de nationale rechterlijke instantie een geding aanhangig is in het kader waarvan deze een beslissing moet geven waarbij rekening kan worden gehouden met het prejudiciële arrest. De rechtvaardiging van de prejudiciële verwijzing is immers niet gelegen in het formuleren van rechtsgeleerde adviezen over algemene of hypothetische vraagstukken, maar in de behoefte aan de daadwerkelijke beslechting van een geding (zie in die zin arrest van 27 februari 2014, Pohotovosť, C‑470/12, EU:C:2014:101, punten 28 en 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32

In casu moet worden opgemerkt dat het hoofdgeding is gevoegd met twee andere zaken, waarvan niet voor het Hof is aangetoond dat de vorderingen tot compensatie zijn voldaan, zodat ervan uit moet worden gegaan dat het hoofdgeding nog steeds bij de verwijzende rechter aanhangig is.

33

Aangezien de krachtens artikel 267 VWEU ingestelde procedure een instrument voor samenwerking tussen het Hof en de nationale rechters is, dat het Hof in staat stelt de nationale rechters de elementen voor uitlegging van het Unierecht te verschaffen die zij nodig hebben om uitspraak te kunnen doen in de bij hen aanhangige gedingen, is een dergelijke mededeling van de verwijzende rechter bindend voor het Hof en kan zij door partijen in het hoofdgeding in beginsel niet in twijfel worden getrokken (arrest van 27 februari 2014, Pohotovosť, C‑470/12, EU:C:2014:101, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

34

Het verzoek om een prejudiciële beslissing is derhalve ontvankelijk.

Ten gronde

35

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 25 van verordening nr. 1215/2012 alsook artikel 2, onder b), artikel 3, leden 1 en 2, en artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 aldus moeten worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij, ter betwisting van de bevoegdheid van een rechter om kennis te nemen van een tegen haar gerichte vordering tot compensatie op grond van verordening nr. 261/2004, een forumkeuzebeding in een door haar met een passagier gesloten vervoerovereenkomst kan tegenwerpen aan een incassobureau waaraan de passagier zijn vordering heeft overgedragen.

36

Voor de beantwoording van deze vraag moet worden vastgesteld onder welke voorwaarden een dergelijk forumkeuzebeding het incassobureau waaraan de passagier zijn vordering heeft overgedragen, kan binden.

37

Hoewel de twijfel van de verwijzende rechter over het in het hoofdgeding aan de orde zijnde forumkeuzebeding betrekking heeft op zowel richtlijn 93/13 als verordening nr. 1215/2012, moet de gestelde vraag – aangezien de juridische regeling voor dat type beding in artikel 25 van die verordening is vastgelegd – allereerst in het licht van dat artikel worden onderzocht.

38

Volgens vaste rechtspraak moet het begrip forumkeuzebeding worden uitgelegd als een autonoom Unierechtelijk begrip en moet het autonomiebeginsel dat aan artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 ten grondslag ligt, in volle omvang worden toegepast (zie in die zin arresten van 10 maart 1992, Powell Duffryn, C‑214/89, EU:C:1992:115, punt 14; 9 december 2003, Gasser, C‑116/02, EU:C:2003:657, punt 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 7 februari 2013, Refcomp, C‑543/10, EU:C:2013:62, punten 22 en 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

39

In het bijzonder kan het feit dat de betrokken overeenkomst online is gesloten als zodanig niet afdoen aan de geldigheid van een dergelijk beding, mits wordt voldaan aan de in de rechtspraak van het Hof geformuleerde voorwaarden met betrekking tot onder meer de registratie van de tekst waarin dat beding is vastgelegd (zie in die zin arrest van 21 mei 2015, El Majdoub, C‑322/14, EU:C:2015:334, punt 40).

40

Voorts laat artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 in het midden of een forumkeuzebeding buiten de kring van partijen bij een overeenkomst kan worden gecedeerd aan een derde, die partij is bij een latere overeenkomst en in alle of een deel van de rechten en verplichtingen van een van de partijen bij de oorspronkelijke overeenkomst treedt (arresten van 7 februari 2013, Refcomp, C‑543/10, EU:C:2013:62, punt 25, en 20 april 2016, Profit Investment SIM, C‑366/13, EU:C:2016:282, punt 23).

41

De aangezochte rechter moet dus in limine litis nagaan of het forumkeuzebeding daadwerkelijk het voorwerp is geweest van wilsovereenstemming tussen partijen, die duidelijk en nauwkeurig tot uiting moet komen, waarbij de vormvereisten van artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 er in dat verband toe strekken te waarborgen dat de wilsovereenstemming inderdaad vaststaat (zie in die zin arresten van 7 februari 2013, Refcomp, C‑543/10, EU:C:2013:62, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 8 maart 2018, Saey Home & Garden, C‑64/17, EU:C:2018:173, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

42

Hieruit volgt dat een forumkeuzebeding in een overeenkomst in beginsel enkel rechtsgevolgen kan hebben in de betrekkingen tussen de partijen die met het sluiten van deze overeenkomst hebben ingestemd (arresten van 7 februari 2013, Refcomp, C‑543/10, EU:C:2013:62, punt 29, en 28 juni 2017, Leventis en Vafeias, C‑436/16, EU:C:2017:497, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

43

In de onderhavige zaak wordt het in het hoofdgeding aan de orde zijnde forumkeuzebeding niet tegengeworpen aan een partij bij de overeenkomst waarin het is opgenomen, maar aan een derde die geen partij was bij die overeenkomst.

44

Het is juist dat noch Passenger Rights noch DelayFix, de rechtsopvolger van eerstgenoemde, ermee heeft ingestemd om door een forumkeuzebeding te zijn verbonden met Ryanair, maar evenmin heeft deze luchtvaartmaatschappij ermee ingestemd om door een dergelijk beding met dat incassobureau te zijn verbonden.

45

Bovendien hebben noch de partijen in het hoofdgeding noch de verwijzende rechter elementen of aanwijzingen aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat de partijen in een van de vormen bedoeld in artikel 25, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 1215/2012 een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht hebben gesloten met daarin een forumkeuzebeding, zoals het beding dat in het hoofdgeding aan de orde is.

46

Uit het voorgaande volgt dus dat een luchtvaartmaatschappij, ter betwisting van de bevoegdheid van een rechter om kennis te nemen van een tegen haar gerichte vordering tot compensatie op grond van verordening nr. 261/2004, een forumkeuzebeding in een door haar met de passagier gesloten vervoerovereenkomst in beginsel niet kan tegenwerpen aan een incassobureau waaraan de passagier zijn vordering heeft overgedragen.

47

Enkel wanneer de derde overeenkomstig het ten gronde toepasselijke nationale recht in alle rechten en verplichtingen van de oorspronkelijke contractpartij is getreden, kan een forumkeuzebeding waarmee die derde niet heeft ingestemd hem niettemin binden (zie in die zin arrest van 21 mei 2015, CDC Hydrogen Peroxide, C‑352/13, EU:C:2015:335, punt 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

48

Voor de beantwoording van de vraag van de verwijzende rechter moet eveneens worden vastgesteld wat de voorwaarden zijn voor de geldigheid van een dergelijk beding.

49

Artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 bepaalt dat de in het forumkeuzebeding aangewezen gerechten bevoegd zijn, tenzij de overeenkomst „krachtens het recht van die lidstaat” nietig is wat haar materiële geldigheid betreft. De Uniewetgever heeft dus bepaald dat de geldigheid van een forumkeuzebeding wordt beoordeeld op grond van de wetgeving van de staat waarvan de gerechten in dat beding zijn aangewezen.

50

In casu moet de verwijzende rechter, wanneer hij de geldigheid van het forumkeuzebeding onderzoekt, dit dan ook doen in het licht van de wetgeving van de staat waarvan de gerechten in dat beding zijn aangewezen, namelijk in het licht van het Ierse recht.

51

Voorts dient de rechter bij wie een geding – zoals het hoofdgeding – aanhangig is de wetgeving van de staat waarvan de gerechten in dat beding zijn aangewezen, toe te passen, waarbij hij deze wetgeving conform het Unierecht – met name richtlijn 93/13 – uitlegt (zie in die zin arresten van 21 april 2016, Radlinger en Radlingerová, C‑377/14, EU:C:2016:283, punt 79, en 17 mei 2018, Karel de Grote – Hogeschool Katholieke Hogeschool Antwerpen, C‑147/16, EU:C:2018:320, punt 41).

52

Dienaangaande zij er in de eerste plaats op gewezen dat het Hof met betrekking tot de relatie tussen richtlijn 93/13 en de rechten van luchtreizigers zoals die welke voortvloeien uit verordening nr. 261/2004 heeft geoordeeld dat richtlijn 93/13 een algemene regeling ter bescherming van de consument vormt, die geldt voor alle sectoren van de economie, met inbegrip van de luchtvaartsector (zie in die zin arrest van 6 juli 2017, Air Berlin, C‑290/16, EU:C:2017:523, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

53

In de tweede plaats moet worden opgemerkt dat het Hof in vergelijkbare omstandigheden als die van het hoofdgeding, waarin sprake was van cessie van vorderingen aan een incassobureau, met betrekking tot richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB 2008, L 133, blz. 66) heeft geoordeeld dat het feit dat de gedingen in die zaken alleen tussen verkopers werden gevoerd, niet in de weg stond aan de toepassing van een instrument van het consumentenrecht van de Unie, aangezien de werkingssfeer van deze richtlijn niet afhangt van de identiteit van de partijen bij het betrokken geschil maar van de hoedanigheid van de partijen bij de overeenkomst (zie in die zin arrest van 11 september 2019, Lexitor, C‑383/18, EU:C:2019:702, punt 20).

54

Deze rechtspraak kan in het kader van de toepassing van richtlijn 93/13 worden toegepast.

55

Artikel 1, lid 1, en artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13 bepalen namelijk dat deze richtlijn van toepassing is op bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument waarover niet afzonderlijk is onderhandeld [arresten van 7 november 2019, Profi Credit Polska, C‑419/18 en C‑483/18, EU:C:2019:930, punt 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 10 september 2020, A (Onderverhuur van een sociale huurwoning), C‑738/19, EU:C:2020:687, punt 34].

56

In casu is de vervoerovereenkomst waarop de door DelayFix geldend gemaakte vordering is gebaseerd, oorspronkelijk gesloten tussen een verkoper – namelijk de luchtvaartmaatschappij – en een passagier, en wijst niets erop dat laatstgenoemde zijn vliegticket voor andere dan particuliere doeleinden heeft gekocht.

57

In de derde plaats zij eraan herinnerd dat een beding volgens artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13 als oneerlijk wordt beschouwd wanneer het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de betrokken overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.

58

Dienaangaande heeft het Hof meermaals geoordeeld dat een forumkeuzebeding dat is opgenomen in een overeenkomst tussen een consument en een verkoper zonder dat daarover afzonderlijk is onderhandeld en waarbij de rechter van de plaats van vestiging van de verkoper bij uitsluiting bevoegd wordt verklaard, moet worden aangemerkt als oneerlijk in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13, aangezien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit die overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort (zie in die zin arresten van 27 juni 2000, Océano Grupo Editorial en Salvat Editores, C‑240/98–C‑244/98, EU:C:2000:346, punt 24, 4 juni 2009, Pannon GSM, C‑243/08, EU:C:2009:350, punt 40, en 9 november 2010, VB Pénzügyi Lízing, C‑137/08, EU:C:2010:659, punt 53).

59

Een dergelijk beding valt namelijk in de categorie bedingen die tot doel of tot gevolg hebben het indienen van een beroep te beletten of te belemmeren, naar welke categorie wordt verwezen in punt 1, onder q), van de bijlage van die richtlijn (arresten van 27 juni 2000, Océano Grupo Editorial en Salvat Editores, C‑240/98–C‑244/98, EU:C:2000:346, punt 22; 4 juni 2009, Pannon GSM, C‑243/08, EU:C:2009:350, punt 41, en 9 november 2010, VB Pénzügyi Lízing, C‑137/08, EU:C:2010:659, punt 54).

60

Volgens artikel 4, lid 1, van richtlijn 93/13 worden in dit verband voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding in een overeenkomst alle omstandigheden rond de sluiting van die overeenkomst in aanmerking genomen, rekening houdend met de aard van de diensten waarop de betrokken overeenkomst betrekking heeft.

61

Het staat dus aan de nationale rechter bij wie een geding zoals het hoofdgeding aanhangig is om met toepassing van de wetgeving van de staat waarvan de gerechten in een forumkeuzebeding zijn aangewezen, en door uitlegging van deze wetgeving conform de vereisten van richtlijn 93/13, de rechtsgevolgen van het mogelijk oneerlijke karakter van een dergelijk beding vast te stellen, gelet op het feit dat uit de formulering van artikel 6, lid 1, van die richtlijn voortvloeit dat de nationale rechters een oneerlijk beding in een overeenkomst buiten toepassing moeten laten, zodat het geen bindende gevolgen heeft.

62

Ten slotte moet erop worden gewezen dat volgens vaste rechtspraak op grond van artikel 7, punt 1, onder b), van verordening nr. 1215/2012 voor rechtstreekse vluchten zowel de plaats van vertrek als de plaats van aankomst van het vliegtuig gelijkelijk moeten worden beschouwd als de plaatsen waar de diensten die het voorwerp van een luchtvervoerovereenkomst uitmaken, hoofdzakelijk worden verstrekt, zodat degene die op grond van verordening nr. 261/2004 een vordering tot compensatie instelt, de keuze heeft om die vordering in te stellen bij de rechter in wiens rechtsgebied hetzij de plaats van vertrek hetzij de plaats van aankomst van het vliegtuig is gelegen, zoals deze plaatsen in die overeenkomst zijn overeengekomen (zie in die zin arrest van 9 juli 2009, Rehder, C‑204/08, EU:C:2009:439, punt 47, en beschikking van 13 februari 2020, flightright, C‑606/19, EU:C:2020:101, punt 26).

63

Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 25 van verordening nr. 1215/2012 aldus moet worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij, ter betwisting van de bevoegdheid van een rechter om kennis te nemen van een tegen haar gerichte vordering tot compensatie op grond van verordening nr. 261/2004, een forumkeuzebeding in een door haar met de passagier gesloten vervoerovereenkomst niet kan tegenwerpen aan een incassobureau waaraan de passagier zijn vordering heeft overgedragen, tenzij dat incassobureau volgens de wetgeving van de staat waarvan de gerechten in dat beding zijn aangewezen in alle rechten en verplichtingen van de oorspronkelijke contractpartij is getreden, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan. In voorkomend geval moet een dergelijk beding dat in een overeenkomst tussen een consument, namelijk de luchtreiziger, en een verkoper, namelijk de luchtvaartmaatschappij, is opgenomen zonder dat daarover afzonderlijk is onderhandeld en waarbij de rechter van de plaats van vestiging van de verkoper bij uitsluiting bevoegd wordt verklaard, worden aangemerkt als oneerlijk in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13.

Kosten

64

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 25 van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij, ter betwisting van de bevoegdheid van een rechter om kennis te nemen van een tegen haar gerichte vordering tot compensatie op grond van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, een forumkeuzebeding in een door haar met de passagier gesloten vervoerovereenkomst niet kan tegenwerpen aan een incassobureau waaraan de passagier zijn vordering heeft overgedragen, tenzij dat incassobureau volgens de wetgeving van de staat waarvan de gerechten in dat beding zijn aangewezen in alle rechten en verplichtingen van de oorspronkelijke contractpartij is getreden, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan. In voorkomend geval moet een dergelijk beding dat in een overeenkomst tussen een consument, namelijk de luchtreiziger, en een verkoper, namelijk de luchtvaartmaatschappij, is opgenomen zonder dat daarover afzonderlijk is onderhandeld en waarbij de rechter van de plaats van vestiging van de verkoper bij uitsluiting bevoegd wordt verklaard, worden aangemerkt als oneerlijk in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Pools.

Top