Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CN0047

    Zaak C-47/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Letland) op 27 januari 2016 –Valsts ieņēmumu dienests/SIA „Veloserviss”

    PB C 111 van 29.3.2016, p. 15–15 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    29.3.2016   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 111/15


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Letland) op 27 januari 2016 –Valsts ieņēmumu dienests/SIA „Veloserviss”

    (Zaak C-47/16)

    (2016/C 111/18)

    Procestaal: Lets

    Verwijzende rechter

    Augstākā tiesa

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoeker tot cassatie: Valsts ieņēmumu dienests

    Andere partij in de cassatieprocedure: SIA „Veloserviss”

    Prejudiciële vragen

    1)

    Moet de verplichting om te goeder trouw te handelen die aan de importeur wordt opgelegd krachtens artikel 220, lid 2, onder b), van verordening nr. 2913/92 (1) van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, aldus worden ingevuld dat

    a)

    zij ook inhoudt dat de importeur nagaat onder welke omstandigheden het certificaat — formulier A dat de exporteur heeft ontvangen, is afgegeven (certificaten van de onderdelen waaruit de goederen bestaan, rol van de exporteur bij de vervaardiging van de goederen, enz.)?

    b)

    de importeur moet worden geacht te kwader trouw te hebben gehandeld alleen al omdat de exporteur te kwader trouw heeft gehandeld (bv. wanneer de exporteur de werkelijke oorsprong van de kosten, de waarde van de onderdelen waaruit de goederen bestaan, enz. niet meedeelt aan de douaneautoriteiten van het land van uitvoer)?

    c)

    niet aan die verplichting is voldaan wegens het enkele feit dat de exporteur onjuiste informatie heeft verstrekt aan de douaneautoriteiten van het land van uitvoer, ook al hebben ook de douaneautoriteiten zelf vergissingen gemaakt bij de afgifte van het certificaat?

    2)

    Vormen de algemene beschrijving van de situatie die wordt gegeven in de mededeling van OLAF en de conclusies van OLAF afdoende bewijs dat de importeur heeft voldaan aan zijn verplichting om te goeder trouw te handelen in de zin van artikel 220, lid 2, onder b), van verordening nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, of moeten de nationale douaneautoriteiten daarentegen aanvullend bewijs van het gedrag van de exporteur vergaren?


    (1)  PB L 302, blz. 1.


    Top