Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CN0297

    Zaak C-297/10: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht (Duitsland) op 16 juni 2010 — Sabine Hennigs/Eisenbahn-Bundesamt

    PB C 260 van 25.9.2010, p. 3–4 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    25.9.2010   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 260/3


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht (Duitsland) op 16 juni 2010 — Sabine Hennigs/Eisenbahn-Bundesamt

    (Zaak C-297/10)

    ()

    2010/C 260/03

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Bundesarbeitsgericht

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Sabine Hennigs

    Verwerende partij: Eisenbahn-Bundesamt

    Prejudiciële vragen

    1.

    Is een in een cao opgenomen beloningsregeling voor werknemers van de openbare dienst, die zoals § 27 Bundes-angestelltentarifvertrag (BAT) juncto het aan het BAT gehechte Vergütungsvertrag nr. 35 de basisvergoedingen in de afzonderlijke salarisgroepen vaststelt op grond van leeftijdsschalen, mede gelet op het in het primaire recht gewaarborgde recht van de cao-partijen op collectieve onderhandelingen (thans artikel 28 Handvest van de Grondrechten), in strijd met het in het primaire recht opgenomen verbod van discriminatie op grond van leeftijd (thans artikel 21, lid 1, Handvest van de grondrechten), zoals geconcretiseerd in richtlijn 2000/78/EG (1)?

    2.

    Indien vraag 1 door het Hof van Justitie van de Europese Unie of op grond van richtsnoeren in de prejudiciële beslissing van het Hof door het Bundesarbeitsgericht bevestigend wordt beantwoord:

    a)

    Geeft het recht op collectieve onderhandelingen de cao-partijen de vrijheid om een dergelijke discriminatie zodanig op te heffen dat de werknemers onder behoud van hun in de oude cao verworven rechten overgaan naar een in een cao opgenomen nieuw beloningssysteem, dat is gebaseerd op functie, prestatie en beroepservaring?

    b)

    Moet vraag 2, sub a, in elk geval dan bevestigend worden beantwoord, wanneer de definitieve indeling van de overgegane werknemers in de schalen van een salarisgroep van het in een cao opgenomen nieuwe beloningssysteem niet alleen afhangt van de leeftijdsschaal die in het oude cao-systeem was bereikt en wanneer de in een hogere schaal van het nieuwe systeem ingedeelde werknemers in de regel over meer beroepservaring beschikken dan de in een lagere schaal ingedeelde werknemers?

    3.

    Indien vraag 2, sub a en b, door het Hof van Justitie van de Europese Unie of op grond van richtsnoeren in de prejudiciële beslissing van het Hof door het Bundesarbeitsgericht ontkennend wordt beantwoord:

    a)

    Wordt de indirecte discriminatie op grond van leeftijd gerechtvaardigd, omdat het behoud van verworven sociale rechten een legitiem doel is en omdat het een gepast en noodzakelijk middel ter verwezenlijking van dit doel is om in het kader van een overgangsregeling oudere en jongere werknemers voorlopig verschillend te blijven behandelen, wanneer dit verschil in behandeling geleidelijk wordt afgebouwd en feitelijk het enige alternatief de verlaging van de beloning van oudere werknemers zou zijn?

    b)

    Moet vraag 3, sub a, gelet op het recht op collectieve onderhandelingen en de daaraan verbonden contractvrijheid van de sociale partners, in elk geval dan bevestigend worden beantwoord, wanneer cao-partijen een dergelijke overgangsregeling overeenkomen?

    4.

    Indien vraag 3, sub a en b, door het Hof van Justitie van de Europese Unie of op grond van richtsnoeren in de prejudiciële beslissing van het Hof door het Bundesarbeitsgericht ontkennend wordt beantwoord:

    Moet de schending van het in het primaire recht opgenomen verbod van discriminatie op grond van leeftijd, die inherent is aan een in een cao opgenomen beloningssysteem en het in zijn totaliteit ongeldig maakt, mede gelet op de daaraan voor de betrokken werkgevers verbonden meerkosten en het recht van de cao-partijen op collectieve onderhandelingen, steeds alleen zo worden opgeheven dat tot de inwerkingtreding van een nieuwe en met het recht van de Unie in overeenstemming zijnde regeling bij de toepassing van de cao-beloningsregelingen telkens wordt uitgegaan van de hoogste leeftijdsschaal?

    5.

    Indien vraag 4 door het Hof van Justitie van de Europese Unie of op grond van richtsnoeren in de prejudiciële beslissing van het Hof door het Bundesarbeitsgericht ontkennend wordt beantwoord:

    Is het, gelet op het recht van de cao-partijen op collectieve onderhandelingen, verenigbaar met het in het recht van de Unie opgenomen verbod van discriminatie op grond van leeftijd en het vereiste van een doeltreffende sanctie bij een schending van dit verbod, om de cao-partijen een afzienbare termijn (bijvoorbeeld van zes maanden) te geven om met terugwerkende kracht de ongeldigheid van het door hen overeengekomen beloningssysteem op te heffen, met de aanwijzing dat wanneer binnen de termijn geen nieuwe en met het recht van de Unie in overeenstemming zijnde regeling wordt vastgesteld, bij de toepassing van het cao-recht telkens moet worden uitgegaan van de hoogste leeftijdsschaal? Welke tijdsmarge moet de cao-partijen eventueel worden gegeven voor de terugwerkende kracht van de nieuwe en met het recht van de Unie in overeenstemming zijnde regeling?


    (1)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).


    Top