EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021IP0454

Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2021 over de toepassing van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen (2021/2018(INI))

PB C 205 van 20.5.2022, p. 37–43 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

20.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/37


P9_TA(2021)0454

Statuut en financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen

Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2021 over de toepassing van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen (2021/2018(INI))

(2022/C 205/04)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 2 en artikel 10, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien de artikelen 224 en 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen (1) (hierna: “de verordening”), zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2018/673 van het Europees Parlement en de Raad van 3 mei 2018 (2) en Verordening (EU, Euratom) 2019/493 van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2019 (3), en met name artikel 38, lid 1,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (4) (hierna: “het Financieel Reglement”),

gezien de raadpleging van de Autoriteit voor Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen (hierna: “de Autoriteit”) en haar jaarlijkse activiteitenverslagen,

gezien het verslag van de secretaris-generaal van het Europees Parlement aan het Bureau van 19 april 2021 betreffende de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen, op Europees niveau,

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie begrotingscontrole,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A9-0294/2021),

A.

overwegende dat sterke politieke partijen en stichtingen op EU-niveau van essentieel belang zijn voor de ontwikkeling van een echte publieke sfeer in de EU;

B.

overwegende dat Europese politieke partijen een centralere rol moeten spelen in het Europese verkiezingsproces en moeten bijdragen aan de vorming van politiek bewustzijn over de EU en de uiting van de wil van de EU-burgers; overwegende dat politieke diversiteit essentieel is voor het publieke debat en voor de uitdrukking van de keuzes van burgers;

C.

overwegende dat partijen in het kader van politieke concurrentie niet als onpartijdige entiteiten kunnen worden beschouwd en dat hun financiering niet kan worden teruggebracht tot apolitieke uitgaven;

D.

overwegende dat Europese politieke stichtingen een mandaat hebben dat bestaat uit politieke bewustmaking over EU-beleidskwesties en het proces van de Europese integratie alsmede de bijdrage aan het debat hierover, en dat zij binnen dit kader ook een aanbod ontwikkelen dat niet uitsluitend gericht is op de leden of kiezers van een bepaalde partij, maar onder dezelfde voorwaarden toegankelijk is voor iedereen;

E.

overwegende dat Europese politieke partijen en stichtingen met de bij hen aangesloten nationale partijen en partners moeten samenwerken om ertoe bij te dragen de Unie en haar beleid dichter bij de burgers te brengen en de democratische legitimiteit te bevorderen;

F.

overwegende dat Europese politieke partijen met hun nationale tegenhangers moeten samenwerken om interactieve deelname aan EU-aangelegenheden mogelijk te maken;

G.

overwegende dat het van essentieel belang is dat de rol en de werking van Europese politieke partijen en stichtingen zich niet beperken tot kwesties van louter Europees belang op het niveau van de Unie, om de wil van de burgers in de Unie voor ogen te blijven houden en daaraan uitdrukking te geven; overwegende dat deze Europese politieke partijen en stichtingen hun middelen moeten kunnen gebruiken om activiteiten te financieren die bijdragen tot de informatieverstrekking aan EU-burgers en de bewustmaking over kwesties die verband houden met het EU-beleid;

H.

overwegende dat toereikende financiële middelen voor Europese politieke partijen en stichtingen een vereiste zijn voor het uitvoeren van hun taken, maar dat volledige transparantie en verantwoordingsplicht een voorwaarde moeten zijn om openbare middelen uit de Uniebegroting te ontvangen;

I.

overwegende dat Europese politieke partijen en stichtingen een rol kunnen spelen bij de bevordering van EU-beleid met betrekking tot nabuurschapslanden in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de externe betrekkingen van de Unie; overwegende dat zij derhalve open moeten staan voor het lidmaatschap van partijen of personen uit die landen en bijdragen van hen moeten kunnen ontvangen, mits volledige transparantie en naleving van artikel 325 VWEU en de regels van de Unie inzake de bestrijding van fraude en corruptie gewaarborgd zijn;

J.

overwegende dat Europese politieke partijen en stichtingen aanvullende inkomstencategorieën moeten kunnen hebben naast bijdragen en donaties;

K.

overwegende dat met de afstemming van het medefinancieringspercentage voor Europese politieke partijen op het aan politieke stichtingen opgelegde niveau schuldophoping kan worden vermeden;

L.

overwegende dat het systeem voor administratieve controle op uitgaven moet worden vereenvoudigd, met inachtneming van transparantie en een adequate besteding van overheidsmiddelen, en dat de vereiste om rekeningen in te dienen volgens de internationale standaard voor financiële verslaglegging moet worden afgeschaft, omdat die niet past bij de aard van Europese politieke partijen en stichtingen en onnodige, tijdrovende en kostbare ballast vormt;

M.

overwegende dat als de overdrachtstermijn voor Europese politieke stichtingen in overeenstemming wordt gebracht met de eisen die worden opgelegd aan politieke partijen, een tweede controleronde kan worden voorkomen zodat de administratieve rompslomp voor stichtingen aanzienlijk wordt verminderd;

Beoordeling van de toepassing van de verordening

1.

herinnert eraan dat Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen het rechtskader is waarin hun rechten en plichten worden vastgesteld; benadrukt dat de uit hoofde van de verordening toegekende financiering deel uitmaakt van de algemene begroting van de Europese Unie en daarom moet worden uitgevoerd in overeenstemming met het Financieel Reglement, met de nadruk op het algemene beginsel van goed financieel beheer;

2.

merkt op dat 2018 het eerste jaar was waarin de verordening werd toegepast; is ingenomen met het door de Autoriteit gepresenteerde jaarlijkse activiteitenverslag 2019; neemt kennis van de belangrijkste activiteiten die in 2019 hebben plaatsgevonden en de belangrijkste uitdagingen die zich in dat jaar hebben voorgedaan; merkt op dat de Autoriteit in het kader van de Europese verkiezingen van 2019 haar eerste evaluatie van de rekeningen van Europese politieke partijen en stichtingen heeft uitgevoerd om ervoor te zorgen dat deze in overeenstemming waren met de verordening, terwijl het directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement de naleving van het Financieel Reglement waarborgde; is verheugd dat de Autoriteit in 2019 aan geen enkele Europese politieke partij of stichting sancties heeft hoeven opleggen; neemt er verder kennis van dat de Autoriteit zich in procedures voor het Gerecht van de Europese Unie heeft gemengd en contact met de lidstaten heeft onderhouden om een netwerk van nationale contactpunten en gegevensbeschermingsautoriteiten op te zetten;

3.

herinnert eraan dat in artikel 38 van de verordening wordt bepaald dat het Parlement uiterlijk eind 2021 een verslag over de toepassing van de verordening moet goedkeuren en dat de Commissie zes maanden daarna een verslag over dezelfde kwestie moet indienen, dat vergezeld moet gaan met een wetgevingsvoorstel tot wijziging van de verordening; merkt op dat de routekaart van de Commissie inhoudt dat de handhavings- en financiële regels worden aangescherpt, de administratieve rompslomp wordt verminderd, de transparantie wordt vergroot en de daadwerkelijke electorale vertegenwoordiging van EU-burgers wordt versterkt; wijst er daarnaast op dat het belangrijk is het risico op buitenlandse inmenging te beperken en de schending van de regels inzake gegevensbescherming aan te pakken;

4.

is ingenomen met de aankondiging door de Commissie van een nieuw actieplan voor Europese democratie, met inbegrip van een wetgevingsvoorstel om te zorgen voor meer transparantie met betrekking tot betaalde politieke boodschappen en een herziening van de wetgeving inzake de financiering van Europese politieke partijen en stichtingen; herhaalt zijn voorstel tot wijziging van de verordening, zoals verwoord in zijn resolutie van 26 november 2020 over de stand van zaken met betrekking tot het Europees verkiezingsproces (5), in verband met de deelname aan Europese verkiezingen, transparantie van de financiering en het verbod op donaties van particuliere en openbare organen uit derde landen;

5.

onderkent dat de verordening de status van Europese politieke partijen en stichtingen heeft verbeterd ten opzichte van het vorige, bij Verordening (EG) nr. 2004/2003 (6), vastgestelde rechtskader, met name door te erkennen dat die organisaties rechtspersoonlijkheid op Unieniveau hebben en door een onafhankelijke Autoriteit op te richten;

6.

erkent de rol van de Autoriteit, die de haar krachtens de verordening toevertrouwde taken op zich heeft genomen;

7.

merkt echter op dat een aantal administratieve en politieke hindernissen Europese politieke partijen en stichtingen er nog steeds van weerhoudt om hun volledige rol van actieve en zichtbare spelers in de Europese democratie, zowel op Europees niveau als in de EU-lidstaten, uit te oefenen;

8.

benadrukt het belang van registratie van Europese politieke partijen en stichtingen, aangezien zij hierdoor worden verplicht aan alle voorwaarden van de verordening te voldoen, met name de eerbiediging van de in artikel 2 VEU verankerde waarden van de Unie, en alleen in aanmerking komen voor financiering uit de Uniebegroting als zij aan die voorwaarden voldoen; benadrukt bovendien de noodzaak van volledige transparantie in dat opzicht;

9.

is van mening dat de verordening op dit punt gewijzigd moet worden om duidelijk te maken dat de eerbiediging van de fundamentele waarden van de EU zowel van toepassing moet zijn op de Europese politieke partijen zelf als op de bij hen aangesloten partijen;

10.

is ingenomen met de aanscherping van de bepalingen over toezicht op de eerbiediging door Europese politieke partijen en stichtingen van de fundamentele waarden van de Unie en van de procedure met betrekking tot de behandeling van schendingen, waaronder sancties en de terugvordering van middelen;

11.

is van mening dat de laatste wijziging van de verordening, waarmee sancties voor schending van de regels inzake gegevensbescherming werden ingevoerd, een nuttige eerste stap was, maar er verdere aanscherping nodig is;

12.

is van mening dat het huidige systeem voor controle op de naleving van de regels inzake het gebruik van bijdragen en subsidies moet worden verbeterd wat duidelijkheid, efficiëntie en snelheid betreft;

13.

is van mening dat het feit dat Europese politieke partijen en stichtingen onderworpen zijn aan EU- en nationale regels die in verschillende rechtsinstrumenten zijn vastgelegd, voor verwarring en rechtsonzekerheid zorgt; stelt daarom voor de regels voor Europese politieke partijen en stichtingen verder te harmoniseren en aan te scherpen, om te zorgen voor een alomvattend EU-rechtskader voor Europese politieke partijen en stichtingen, met bijzondere aandacht voor de voorwaarden inzake registratie, structuur en activiteiten, zichtbaarheid en transparantie, en sancties;

14.

onderstreept dat de financiering van Europese politieke partijen en stichtingen transparant moet zijn, moet voldoen aan artikel 325 VWEU, niet vatbaar mag zijn voor misbruik en uitsluitend politieke programma’s en activiteiten mag ondersteunen die in overeenstemming zijn met de grondbeginselen van de Unie, zoals neergelegd in artikel 2 VEU;

Vastgestelde problemen

15.

herinnert eraan dat de aangesloten nationale partijen er uit hoofde van de verordening toe verplicht zijn het logo, het politieke programma en de websitelink van de Europese partij waarmee ze verbonden zijn “op een duidelijk zichtbare en gebruiksvriendelijke manier” op hun website te vermelden als voorwaarde voor toegang tot financiering; vindt het zorgwekkend dat, volgens het project Logos van European Democracy Consulting, de overgrote meerderheid van de aangesloten nationale partijen de vereiste inzake vermelding van de verordening niet naar behoren uitvoert, aangezien slechts 15 % van hen het logo op een duidelijke en gebruiksvriendelijke manier weergeeft;

16.

benadrukt dat de definitie van onrechtstreekse financiering door Europese politieke partijen en stichtingen van nationale partijen en leden moet worden verduidelijkt om te voorkomen dat hun noodzakelijke medewerking bij de bevordering en toelichting van EU-beleid en hun interactie met de EU-burgers worden belemmerd;

17.

wijst erop dat het verbod op het financieren van referendumcampagnes over EU-aangelegenheden in strijd is met het doel van Europese politieke partijen en stichtingen;

18.

benadrukt dat de financiering van Europese politieke partijen en stichtingen onlosmakelijk verbonden is met de in de verordening genoemde registratiecriteria; beseft dat moet worden gewaarborgd dat er met registratie- en lidmaatschapscriteria wordt voorzien in een inclusieve en daadwerkelijke vertegenwoordiging van politieke partijen die op EU-niveau actief zijn, zonder dat de democratische vertegenwoordiging van kleinere politieke partijen op datzelfde niveau wordt belemmerd; herinnert aan de debatten die de Commissie constitutionele zaken van het Parlement heeft gevoerd over de registratiedrempel en het draagvlak onder burgers; merkt op dat er na de brexit meer behoefte is aan een herziening van de verschillende categorieën van partijlidmaatschap en de inning van contributiegelden; stelt daarom voor de registratievoorwaarden en representatieve criteria te herzien, en onder andere na te denken over het rechtstreekse lidmaatschap van burgers;

19.

betreurt de in de jurisprudentie vastgestelde enge interpretatie van het concept “lidmaatschap”, het gebrek aan duidelijke definities van de voorwaarden voor lidmaatschap van Europese politieke partijen en het gebrek aan gedifferentieerde niveaus van aansluiting bij Europese politieke stichtingen in de verordening, aangezien die geen ruimte laten voor flexibiliteit in de interne organisatie van Europese politieke partijen en stichtingen, met name ten aanzien van geassocieerde leden en partners van Europese politieke stichtingen, zo ook uit voormalige lidstaten en andere Europese landen; vreest dat die enge interpretatie tot gevolg heeft dat Europese politieke partijen zonder goede reden geen financiële bijdragen van dergelijke leden kunnen ontvangen; is van mening dat de voorwaarden voor lidmaatschap van en aansluiting bij Europese politieke stichtingen, alsmede voor onderzoekspartnerschappen met die stichtingen eveneens moeten worden verduidelijkt;

20.

is van mening dat het verbod op lidmaatschap van meerdere partijen en meerdere stichtingen moet worden verduidelijkt en uitgebreid;

21.

benadrukt dat de inkomstencategorieën te eng gedefinieerd zijn in de verordening en met name geen rekening houden met eventuele andere legaal verworven eigen middelen;

22.

wijst erop dat het vereiste medefinancieringsniveau dat met name voor Europese politieke partijen geldt, zeer moeilijk haalbaar is gebleken;

23.

is van mening dat de vereiste dat de rekeningen van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen moeten voldoen aan zowel de nationale auditnormen van de lidstaat van vestiging als aan de internationale standaard voor financiële verslaglegging, geen meerwaarde heeft en onnodige kosten en vertragingen met zich meebrengt;

24.

betreurt het dat een gebrekkig ontwerp in de verordening Europese politieke partijen beperkt in het daadwerkelijk vervullen van hun rol als moderne politieke partijen die burgers verbinden met het politieke systeem, doordat zij bij de burgers niet bekend zijn, vanwege beperkt individueel lidmaatschap en hun beperkte rol bij het beïnvloeden van de beleidsvorming en het vormgeven van publieke agenda’s, zodat zij verre van hetzelfde niveau van activistische mobilisatie teweegbrengen als nationale en regionale partijen;

25.

wijst erop dat de Autoriteit beperkte bevoegdheden heeft om na te gaan of een Europese politieke partij of stichting de gedeelde waarden van de EU schendt en tot dusver nooit de complexe procedure voor de eerbiediging van waarden in gang heeft gezet; dringt aan op een sterkere structuur van de Autoriteit om beter toezicht te kunnen houden op alle in de verordening vastgelegde criteria, met inbegrip van de eerbiediging van de waarden van de Unie en het democratisch bestuur van Europese politieke partijen en de naleving van de desbetreffende regels en de tenuitvoerlegging van sancties, en om haar volledige autonomie en neutraliteit te waarborgen;

26.

merkt met bezorgdheid op dat diverse bestaande transnationale politieke partijen die in de politiek van de EU actief zijn en in het Europees Parlement zijn vertegenwoordigd, zich niet officieel als Europese politieke partijen mogen registreren vanwege de onevenredige vereisten die zijn vastgelegd in de verordening en die de democratische vertegenwoordiging van kleinere politieke partijen op EU-niveau belemmeren;

Voorstellen voor verbetering

27.

is van mening dat een duidelijke reeks regels moet worden vastgesteld voor de gezamenlijke organisatie en medefinanciering van activiteiten met betrekking tot EU-aangelegenheden door Europese politieke partijen en stichtingen en hun leden; is van mening dat voor dergelijke gezamenlijke activiteiten naast het logo van de nationale partij ook het logo van de Europese politieke partij moet worden aangebracht;

28.

onderstreept dat geen enkele regel de deelname van vertegenwoordigers en medewerkers van politieke partijen aan evenementen van Europese politieke stichtingen mag verhinderen, aangezien die deelname vanwege de aard van die stichtingen gerechtvaardigd is;

29.

verzoekt de Commissie duidelijke eisen en gedetailleerde richtsnoeren te verschaffen met betrekking tot de zichtbaarheid van de Europese politieke partij waarbij nationale of regionale partijen aangesloten zijn, om ervoor te zorgen dat artikel 18, lid 2, punt a), van de verordening inzake het tonen van logo’s van Europese politieke partijen naast de logo’s van nationale of regionale partijen wordt gehandhaafd;

30.

benadrukt dat bij de eerste evaluatie van de rekeningen mogelijke verbeterpunten aan het licht zijn gekomen, met name wat betreft de mate van gedetailleerdheid en vergelijkbaarheid van de aangevraagde informatie die wordt verstrekt door Europese politieke partijen en stichtingen; is ingenomen met de invoering van modellen in 2020 om het proces te vergemakkelijken; neemt kennis van het feit dat in 2019 de meeste financiële middelen van Europese politieke partijen en stichtingen aan personeel, vergaderingen en informatievergaring zijn besteed;

31.

is van mening dat voor goed financieel beheer en transparantie strikte regels vereist zijn waarmee wordt vastgesteld of bepaalde uitgaven al dan niet geoorloofd zijn; dringt aan op de invoering van expliciete bepalingen voor activiteiten die zijn ondernomen met grotere internationale organisaties en partners van buiten de EU, alsook op gedetailleerde regels voor personeels- en vergaderkosten, met name wat betreft maxima en aanbestedingsprocedures;

32.

pleit voor de afschaffing van het verbod op het financieren van referendumcampagnes om Europese politieke partijen toe te staan referendumcampagnes te financieren die verband houden met de tenuitvoerlegging van het VEU of het VWEU;

33.

hamert erop dat verschillende categorieën lidmaatschap van partijen, stichtingen en onderzoekspartnerschappen met stichtingen moeten worden erkend, dat het lidmaatschap van leden uit lidstaten van de Raad van Europa en andere Europese landen moet worden toegestaan, dat er een categorie onderzoekspartners voor stichtingen moet worden opgericht, en dat Europese politieke partijen en stichtingen moet worden toegestaan om hun leden op rechtmatige wijze contributie te laten betalen op basis van een algemene contributieplicht die gelijkelijk van toepassing is op al hun leden;

34.

onderstreept dat er een definitie van “leden” nodig is met het oog op rechtszekerheid met betrekking tot de verschillende soorten lidmaatschap, de relatie van de leden met de Europese politieke partij waarbij zij aangesloten zijn en de vereisten waaraan zij moeten voldoen;

35.

stelt voor het verbod op lidmaatschap van meerdere partijen uit te breiden naar de leden van nationale en regionale parlementen en vergaderingen;

36.

is voorstander van de toevoeging van aanvullende inkomstencategorieën, zodat die alle inkomstenbronnen van politieke partijen en politieke stichtingen omvatten en niet slechts bijdragen en donaties, zoals het creëren van een nieuwe categorie “andere eigen middelen”, waaronder bijdragen uit gezamenlijke activiteiten, verkoop van publicaties, kosten voor deelname aan conferenties of workshops of andere activiteiten die rechtstreeks verband houden met politieke actie;

37.

pleit ervoor het vereiste percentage eigen middelen voor politieke partijen te verlagen naar 5 % in plaats van 10 %, om dit in overeenstemming te brengen met het percentage voor stichtingen;

38.

pleit voor de verlenging van de overdrachtstermijn voor stichtingen tot het volledige volgende jaar (N + 1), om deze termijn in overeenstemming te brengen met die voor partijen;

39.

verzoekt om de afschaffing van de verplichting voor Europese politieke partijen en stichtingen om hun jaarrekening behalve volgens de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen ook in te dienen op basis van de internationale standaard voor financiële verslaglegging;

40.

wijst op de rol van de andere instanties voor financiële controle binnen hun respectieve mandaten, namelijk de Europese Rekenkamer, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en het Europees Openbaar Ministerie; wijst er in het kader van audits en controles op dat het belangrijk is de uitgaven van de Europese politieke partijen niet alleen aan een intern auditsysteem en het oordeel van de leden te onderwerpen, maar ook voor te leggen aan een externe accountant, overheidsinstanties en publiek toezicht;

41.

stelt voor dat de uitgaven van Europese politieke partijen en stichtingen worden onderworpen aan een zelfcontrolemechanisme dat vergezeld gaat van een intern auditsysteem, en tevens aan toezicht door een externe auditor en de Europese Rekenkamer evenals aan publiek toezicht;

42.

beveelt een geharmoniseerd tijdschema aan voor de verslaggeving en controles die worden uitgevoerd door Europese politieke partijen, de Autoriteit resp. het Parlement, teneinde te voorkomen dat de definitieve financieringsbedragen opnieuw moeten worden berekend, waarbij rekening wordt gehouden met de termijnen die aan de hand van de relevante regels worden vastgesteld;

43.

pleit ervoor om de financiering van Europese politieke partijen en stichtingen transparanter te maken door het Parlement te verplichten de jaarrekeningen die het ontvangt openbaar te maken, en wel op gebruiksvriendelijke wijze; onderstreept dat informatie over de registratie en financiële situatie van Europese politieke partijen en stichtingen zoveel mogelijk openbaar moet worden gemaakt en volledig en geactualiseerd moet zijn;

44.

is van mening dat de door het Parlement en de Autoriteit gepubliceerde informatie op gebruiksvriendelijke wijze in open en machinaal leesbare formaten moet worden gepresenteerd;

45.

is van mening dat scherper toezicht door de Autoriteit op gerapporteerde totale donaties van meer dan 3 000 EUR substantiële/significante externe invloeden op Europese politieke partijen transparanter zou maken; is van mening dat de Autoriteit dit onderzoek moet richten op gevallen waar zij een aanzienlijke en plotselinge toename van het totale aantal kleine donaties constateert;

46.

is bovendien van mening dat, teneinde de financiering transparanter te maken, donaties van dezelfde donateur aan een Europese politieke partij, de bij die partij aangesloten nationale partijen en hun regionale substructuren door de Autoriteit openbaar moeten worden gemaakt; is verder van mening dat er uiterlijk in het begrotingsjaar 2027 passende instrumenten voorhanden moeten zijn om ervoor te zorgen dat er geen donaties worden gedaan aan juridisch onafhankelijke entiteiten die deel uitmaken van dezelfde Europese politieke partij om de transparantieregels te omzeilen, omdat deze donaties samen de transparantielimieten zouden overschrijden;

47.

pleit ervoor om te garanderen dat uiterlijk in het kalenderjaar 2027 elke donatie door een donor aan een Europese politieke partij uit hoofde van het fiscaal recht gelijk is aan donaties aan nationale politieke partijen in het land waar de donor verblijft;

48.

staat achter het idee om meer belang toe te kennen aan de eigen middelen van Europese politieke partijen bij het berekenen van het door de Unie gefinancierde bedrag;

49.

meent dat met het oog op rechtszekerheid en duidelijkheid alle bepalingen die van toepassing zijn op Europese politieke partijen en stichtingen, met inbegrip van de bepalingen die momenteel deel uitmaken van het Financieel Reglement, moeten worden samengebracht in één rechtshandeling van de Unie, te weten Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014;

50.

is van mening dat de regels inzake subsidiabiliteit van uitgaven te beperkt zijn en dat Europese politieke partijen en stichtingen moet worden toegestaan activiteiten te financieren die niet enkel worden georganiseerd als interne evenementen, maar ook openstaan voor het publiek, en die bijdragen aan de versterking van het politiek bewustzijn over de EU en uitdrukking geven aan de wil van burgers van de Unie;

51.

stelt voor een echte EU-rechtsstatus en een EU-rechtspersoonlijkheid voor Europese politieke partijen en stichtingen tot stand te brengen door minimumvereisten vast te stellen voor hun structuur en werking, en hen daarbij tegelijkertijd minder afhankelijk te maken van het nationaal recht;

52.

benadrukt met name dat maatregelen moeten worden opgenomen om ervoor te zorgen dat Europese politieke partijen niet worden aangemerkt als buitenlandse juridische entiteiten uit hoofde van het nationale recht in de lidstaten;

53.

dringt erop aan dat Europese politieke partijen en hun leden een democratische structuur moeten hebben, de waarden waarop de Unie is gegrondvest, moeten eerbiedigen, democratische procedures en transparantie in acht moeten nemen bij de selectie van hun partijleiders en kandidaten voor verkiezingen en een democratische stemming moeten houden voor de goedkeuring van hun interne regels en hun politieke programma;

54.

dringt er bij de Commissie op aan de verordening te herzien om de regels voor registratie, financiering, politieke en verkiezingscampagnes en lidmaatschap te actualiseren, teneinde van Europese politieke partijen de spreekbuis te maken van de burgers in de politiek en beleidsvorming van de EU en de burgers in de EU dichter bij de EU-besluitvorming te brengen;

55.

dringt met name aan op de herziening van de verordening om de registratievoorwaarden uit hoofde van artikel 3 te versoepelen en het lidmaatschap open te stellen voor alle EU-burgers, teneinde te zorgen voor een inclusievere vertegenwoordiging van politieke partijen die op EU-niveau actief zijn;

56.

is van mening dat de hybride status van de Autoriteit moet worden verduidelijkt en haar structuur moet worden geherdefinieerd, en dat ook moet worden voorzien in de mogelijkheid om administratief beroep in te stellen tegen de besluiten van de Autoriteit, aangezien klagers krachtens de huidige verordening alleen beroep kunnen instellen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie;

57.

stelt voor een duidelijk onderscheid te maken tussen schrapping uit het register als uiterste middel enerzijds en financiële sancties anderzijds, en het systeem van financiële sancties samenhangender te maken;

58.

is van oordeel dat de samenhang en de rechtszekerheid van sommige bepalingen van de verordening moeten worden vergroot, dat de gronden voor schrapping uit het register verder moeten worden ontwikkeld en verduidelijkt, dat een gemeenschappelijke reeks regels voor de bekendmaking, de inwerkingtreding en het effect van besluiten tot schrapping uit het register nodig is en dat de regels voor terugvordering moeten worden verduidelijkt;

59.

is van mening dat de financieringsregels van Europese politieke partijen en hun stichtingen compatibel moeten zijn met de campagne van het pan-Europese kiesdistrict bij de Europese verkiezingen;

60.

beveelt de Commissie aan de bepalingen inzake gegevensbescherming aan te scherpen door daar verwijzingen naar de in de artikelen 3 tot en met 6 van Richtlijn 2013/40/EU over aanvallen op informatiesystemen genoemde strafbare feiten in op te nemen (7); is verheugd over het feit dat de Autoriteit een netwerk van nationale gegevensbeschermingsautoriteiten heeft opgezet, teneinde de nieuwe verificatieprocedure volledig operationeel te maken;

61.

verzoekt de Commissie bij het opstellen en indienen van haar voorstel voor een verordening tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 naar behoren rekening te houden met deze voorstellen;

o

o o

62.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 317 van 4.11.2014, blz. 1.

(2)  PB L 114 I van 4.5.2018, blz. 1.

(3)  PB L 85 I van 27.3.2019, blz. 7.

(4)  PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)  PB C 425 van 20.10.2021, blz. 98.

(6)  Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau (PB L 297 van 15.11.2003, blz. 1).

(7)  PB L 218 van 14.8.2013, blz. 8.


Top