Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014PC0187

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende kabelbaaninstallaties

/* COM/2014/0187 final - 2014/0107 (COD) */

52014PC0187

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende kabelbaaninstallaties /* COM/2014/0187 final - 2014/0107 (COD) */


TOELICHTING

1.           ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Algemene context, motivering en doel van het voorstel

Richtlijn 2000/9/EG betreffende kabelbaaninstallaties voor personenvervoer[1] is op 20 maart 2000 goedgekeurd en is op 3 mei 2002 van toepassing geworden.

Richtlijn 2000/9/EG waarborgt een hoog niveau van veiligheid van kabelbaaninstallaties voor de gebruikers, voor werknemers en voor derden. In deze richtlijn zijn de essentiële eisen aangegeven waaraan de installaties, de bijbehorende infrastructuur, de subsystemen en de veiligheidscomponenten moeten voldoen om veilig te zijn.

Richtlijn 2000/9/EG is ook een voorbeeld van harmonisatiewetgeving van de Unie die het vrije verkeer in de eengemaakte markt van de EU waarborgt, namelijk van subsystemen en veiligheidscomponenten van kabelbaaninstallaties. Deze richtlijn harmoniseert de voorwaarden voor het in de handel brengen en de ingebruikneming van subsystemen en veiligheidscomponenten die bedoeld zijn om te worden verwerkt in kabelbaaninstallaties. Fabrikanten moeten aantonen dat hun subsystemen en veiligheidscomponenten zijn ontworpen en vervaardigd overeenkomstig de essentiële eisen, de CE-markering aanbrengen en instructies verstrekken voor de verwerking ervan in een kabelbaaninstallatie.

Richtlijn 2000/9/EG is gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna te noemen "het Verdrag"). Het is een totale- harmonisatierichtlijn op basis van de "nieuwe aanpak"-beginselen, die inhouden dat fabrikanten moeten waarborgen dat hun producten voldoen aan de prestatie- en veiligheidseisen in het wetgevingsinstrument, echter zonder dat specifieke technische oplossingen of specificaties worden voorgeschreven.

Richtlijn 2000/9/EG heeft betrekking op kabelbaaninstallaties voor personenvervoer.

Voortbeweging door kabels en de functie van personenvervoer zijn de voornaamste criteria die de werkingssfeer van Richtlijn 2000/9/EG bepalen.

De voornaamste soorten kabelbaaninstallaties die onder Richtlijn 2000/9/EG vallen, zijn kabelsporen, gondelbanen, koppelbare stoeltjesliften, vaste stoeltjesliften, cabinebanen, funitels, gecombineerde installaties (bestaande uit verschillende soorten kabelbaaninstallaties, zoals gondels en stoeltjesliften) en sleepliften.

Kabelbaaninstallaties worden gedefinieerd als het complete op een vaste locatie aangelegde systeem, bestaande uit infrastructuur, subsystemen en de veiligheidscomponenten.

Kabelbaaninstallaties en hun infrastructuur worden rechtstreeks beïnvloed door de kenmerken van de regio waar ze aangelegd zijn, door de aard van het terrein, door de omgeving, door atmosferische en meteorologische omstandigheden en ook door structuren en obstakels die zich eventueel in de nabijheid bevinden, hetzij op de grond of in de lucht.

In dit kader zijn de aanleg en de inbedrijfstelling van kabelbaaninstallaties onderworpen aan nationale machtigingsprocedures.

Richtlijn 2000/9/EG bevat geharmoniseerde essentiële eisen waaraan kabelbaaninstallaties moeten voldoen, terwijl de lidstaten bevoegd blijven voor het regelen van de andere aspecten, zoals grondgebruik, ruimtelijke ordening en milieubescherming.

Veiligheidscomponenten en subsystemen vallen onder het beginsel van het vrije verkeer van goederen. Veiligheidscomponenten zijn voorzien van de CE-markering die aangeeft dat ze voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 2000/9/EG, met inbegrip van de conformiteitsbeoordelingsprocedures.

Het voorstel beoogt de vervanging van Richtlijn 2000/9/EG door een verordening, in overeenstemming met de vereenvoudigingsdoelstellingen van de Commissie.

Het voorstel heeft tot doel Richtlijn 2000/9/EG op één lijn te brengen met het "goederenpakket" dat in 2008 is goedgekeurd, en met name met het NWK-besluit (EG) nr. 768/2008.

Het NWK-besluit omvat een gemeenschappelijk kader voor de productharmonisatiewetgeving van de EU. Dit kader bestaat uit vaak gebruikte bepalingen in de EU-productwetgeving (bv. definities, verplichtingen voor marktdeelnemers, aangemelde instanties, vrijwaringsmechanismen enz.). Deze gemeenschappelijke bepalingen zijn aangescherpt om te waarborgen dat de richtlijnen in de praktijk doeltreffender kunnen worden toegepast en gehandhaafd. Er zijn nieuwe elementen toegevoegd, zoals verplichtingen voor importeurs, die cruciaal zijn om de veiligheid van producten op de markt te verbeteren.

In het kader van een "stroomlijningspakket" dat op 21 november 2011 is vastgesteld, heeft de Commissie al voorgesteld negen andere richtlijnen op één lijn te brengen met het NWK-besluit. Zij heeft tevens voorgesteld Richtlijn 97/23/EG betreffende drukapparatuur[2] op één lijn brengen met het NWK-besluit.

Om te zorgen voor de nodige samenhang in de harmonisatiewetgeving van de Unie voor industrieproducten, in overeenstemming met het politieke engagement dat voortvloeit uit de goedkeuring van het NWK-besluit en de juridische verplichting in artikel 2 van het NWK-besluit, is het noodzakelijk dat dit voorstel in overeenstemming is met de bepalingen van het NWK-besluit.

Het voorstel is daarnaast gericht op het oplossen van enkele problemen die zich hebben voorgedaan bij de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/9/EG. Meer in het bijzonder hebben autoriteiten, aangemelde instanties en fabrikanten uiteenlopende standpunten geuit over de vraag of bepaalde soorten installaties binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2000/9/EG vallen en dus moeten worden vervaardigd en gecertificeerd in overeenstemming met de voorschriften en procedures van de richtlijn. Er zijn ook uiteenlopende standpunten over de vraag of bepaalde apparatuur  als subsysteem, infrastructuur of veiligheidscomponent moet worden beschouwd. Verder geeft de richtlijn niet aan welk type conformiteitsbeoordelingsprocedure dient te worden toegepast op subsystemen.

Deze uiteenlopende benaderingen hebben tot marktdistorsies en ongelijke behandeling van marktdeelnemers geleid. Fabrikanten en exploitanten van de betrokken installaties moesten de apparatuur aanpassen of aanvullende certificering ondergaan, hetgeen extra kosten en vertraging bij de toelating en exploitatie van de installaties veroorzaakte.

De voorgestelde verordening is dan ook bedoeld om meer juridische duidelijkheid over de werkingssfeer van Richtlijn 2000/9/EG te verschaffen, en daarmee betere tenuitvoerlegging van de betreffende wettelijke bepalingen.

Bovendien bevat Richtlijn 2000/9/EG bepalingen inzake de conformiteitsbeoordeling van subsystemen. Er wordt echter niet bepaald welke concrete procedure moet worden gevolgd door de fabrikant en de aangemelde instantie. Bovendien wordt de fabrikanten geen keuze geboden uit een reeks van conformiteitsbeoordelingsprocedures die toegepast kunnen worden op veiligheidscomponenten. De voorgestelde verordening brengt dus de beschikbare conformiteitsbeoordelingsprocedures voor subsystemen op één lijn met die welke al voor veiligheidscomponenten worden gebruikt, op basis van de conformiteitsbeoordelingsmodules zoals aangegeven in Besluit 768/2008/EG betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten (NWK-besluit). In dit verband voorziet de richtlijn ook in het aanbrengen van de CE-markering om aan te geven dat aan de bepalingen van de richtlijn is voldaan, overeenkomstig het bestaande systeem voor veiligheidscomponenten.

In het voorstel is rekening gehouden met Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie[3].

Het voorstel houdt eveneens rekening met het voorstel van de Commissie van 13 februari 2013 voor een verordening betreffende markttoezicht op producten[4], die bedoeld is om één rechtsinstrument vast te stellen betreffende de activiteiten inzake markttoezicht op het gebied van andere dan voedingsmiddelen, consumenten- of niet-consumentenproducten en producten die al dan niet onder de harmonisatiewetgeving van de Unie vallen. Dit voorstel voegt de regels inzake markttoezicht van Richtlijn 2001/95/EG inzake algemene productveiligheid[5], van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten[6], en van sectorspecifieke harmonisatiewetgeving ter verbetering van de doelmatigheid van markttoezichtactiviteiten in de Unie samen. De voorgestelde verordening inzake markttoezicht op producten bevat ook de relevante bepalingen inzake markttoezicht en vrijwaringsclausules. Derhalve moeten bepalingen in bestaande sectorspecifieke harmonisatiewetgeving van de Unie betreffende markttoezicht en vrijwaringsclausules uit die harmonisatiewetgeving worden verwijderd. De algehele doelstelling van de voorgestelde verordening betreffende markttoezicht op producten is een fundamentele vereenvoudiging van het EU-kader voor markttoezicht, zodat dat toezicht voor de belangrijkste gebruikers ervan – markttoezichtautoriteiten en marktdeelnemers – beter functioneert. Richtlijn 2000/9/EG voorziet in een vrijwaringsprocedure voor subsystemen en veiligheidscomponenten. Overeenkomstig het kader dat tot stand zal worden gebracht door de voorgestelde verordening betreffende het markttoezicht op producten, omvat dit voorstel niet de bepalingen inzake markttoezicht en vrijwaringsprocedures voor subsystemen en veiligheidscomponenten die in het NWK-besluit zijn geregeld. Met het oog op de juridische duidelijkheid verwijst het evenwel naar de voorgestelde verordening betreffende inzake markttoezicht op producten.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie

Dit initiatief is in overeenstemming met de Single Market Act[7], waarin de nadruk is gelegd op de noodzaak om het vertrouwen van de consument in de kwaliteit van producten op de markt te herstellen en op het belang van aanscherping van het markttoezicht.

Bovendien ondersteunt het initiatief het beleid van de Commissie inzake betere regelgeving en vereenvoudiging van het regelgevingskader.

2.           RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van de belanghebbende partijen

De herziening van Richtlijn 2000/9/EG is lang en uitgebreid besproken sinds 2010. Meer in het bijzonder is deze herziening besproken in de werkgroep van de lidstaten over kabelbaaninstallaties, met nationale deskundigen die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van de richtlijn, in het kader van het Permanent Comité van Richtlijn 2000/9/EG, in de groep administratieve samenwerking op het gebied van markttoezicht op kabelbaaninstallaties (AdCo-groep) en in de sectorgroep kabelbaaninstallaties (CSG) van de Europese coördinatie van aangemelde instanties, alsmede met het bedrijfsleven en verenigingen van gebruikers.

De lidstaten en de belanghebbenden, waaronder organisaties van fabrikanten, aangemelde instanties en vertegenwoordigers van normalisatie-instellingen zijn vanaf het begin betrokken geweest bij het effectbeoordelingsproces. In het kader van het Permanent Comité van Richtlijn 2000/9/EG vonden regelmatige besprekingen plaats over de werking van de richtlijn en de potentiële kwesties die verbeteringen behoeven, hetzij door middel van wetgeving of op een andere manier.

Bovendien zijn er drie specifieke raadplegingen gehouden.

De eerste raadpleging vond plaats in de eerste helft van 2010 in het kader van de voorbereiding van het verslag over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/9/EG, zoals bedoeld in artikel 21, lid 4, van die verordening.

In haar eerste verslag over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/9/EG[8] merkte de Commissie op dat de richtlijn heeft bijgedragen tot de totstandbrenging van een interne markt voor de subsystemen en veiligheidscomponenten, en tegelijkertijd een uniform en hoog niveau van veiligheid heeft gewaarborgd. Ook wees zij op een aantal kwesties die nader moesten worden onderzocht.

De te onderzoeken kwesties waren de volgende:

– de werkingssfeer van Richtlijn 2000/9/EG, met name met betrekking tot nieuwe typen kabelbaaninstallaties;

– het ontbreken van een passende reeks conformiteitsbeoordelingsprocedures voor subsystemen, hetgeen heeft geleid tot uiteenlopende interpretaties en uitvoeringen van de conformiteitsbeoordeling van de subsystemen;

– de noodzaak van het op één lijn brengen van Richtlijn 2000/9/EG met het NWK-besluit.

De tweede en de derde raadpleging vonden plaats in 2012 in het kader van de effectbeoordelingsstudie; de eerste daarvan had betrekking op de bestaande situatie en de andere op de beleidsopties. Het eindverslag van de effectbeoordelingsstudie werd formeel gepresenteerd en besproken tijdens de vergaderingen van het Permanent Comité op 25 september 2012 en 8 april 2013, waarin de lidstaten en sectorale belanghebbenden gelegenheid hadden om meningen, bijdragen en schriftelijke standpunten over de in de studie genoemde beleidsopties naar voeren te brengen.

De belanghebbenden hebben actief bijgedragen tot het identificeren van de problemen die opgelost moeten worden om de werking van Richtlijn 2000/9/EG te verbeteren. De meeste belanghebbenden zijn het eens met de constateringen betreffende de problemen. Een groot aantal respondenten van de raadpleging in het kader van de effectbeoordelingsstudie heeft te kampen gehad met problemen in verband met de definitie van kabelbaaninstallaties en de afgrenzing ten opzichte van de werkingssfeer van Richtlijn 95/16/EG betreffende liften[9].

Gelet op de omvang van de verzamelde informatie en de vrij technische aard van het onderwerp is er geen openbare raadpleging georganiseerd; gerichte raadplegingen van deskundigen werden meer passend geacht voor dit technische initiatief.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid – effectbeoordeling

Er is een effectbeoordeling van de herziening van Richtlijn 2000/9/EG verricht.

Op basis van de verzamelde informatie heeft de Commissie een effectbeoordeling uitgevoerd waarin drie opties zijn onderzocht en vergeleken.

Optie 1 – "Niets doen" - Geen wijzigingen van de huidige situatie

In deze optie worden geen wijzigingen van Richtlijn 2000/9/EG voorgesteld.

Optie 2 –Oplossingen door niet-wetgevende maatregelen

In optie 2 wordt de mogelijkheid overwogen van meer uitvoerige richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/9/EG met betrekking tot de werkingssfeer, en van het aanbevelen van specifieke conformiteitsbeoordelingsprocedures voor de beoordeling van subsystemen, voornamelijk door herschrijving van de Toepassingsgids bij Richtlijn 2000/9/EG.

Optie 3 –Oplossingen door wetgevende maatregelen

In deze optie worden wijzigingen van Richtlijn 2000/9/EG voorgesteld.

Een combinatie van de opties 2 en 3 genoot de voorkeur omdat:

– dat wordt beschouwd als de meest geëigende manier om het probleem aan te pakken, aangezien het zal zorgen voor verduidelijking van het toepassingsgebied en voor consistentie en flexibiliteit van de conformiteitsbeoordelingsprocedures voor subsystemen en veiligheidscomponenten;

– hiermee geen significante kosten voor marktdeelnemers en aangemelde instanties gemoeid zijn, en voor zover kon worden vastgesteld ook geen significante economische of sociale gevolgen voor degenen die al verantwoordelijk handelen;

– hiermee de werking van de interne markt voor subsystemen en veiligheidscomponenten wordt verbeterd door gelijke behandeling van alle marktdeelnemers te waarborgen, met name van importeurs en distributeurs, alsmede van aangemelde instanties;

– optie 1 biedt geen oplossing voor het probleem van de rechtsonzekerheid als gevolg van enkele bepalingen van Richtlijn 2000/9/EG en zal daarom niet leiden tot betere tenuitvoerlegging.

Het voorstel omvat:

· De verduidelijking van de werkingssfeer met betrekking tot kabelbaaninstallaties ontworpen voor vervoer of vrijetijdsdoeleinden;

· De invoering van een reeks conformiteitsbeoordelingsprocedures voor subsystemen op basis van de bestaande  conformiteitsbeoordelingsmodules voor veiligheidscomponenten zoals aangepast aan het NWK-besluit;

· Het op één lijn brengen met het NWK-besluit.

Het effect van het voorstel zal zorgen voor een eerlijk speelveld voor de marktdeelnemers en zal de bescherming van de veiligheid van passagiers en andere gebruikers, werknemers en derden verbeteren.

3.           Juridische elementen van het voorstel

3.1. Werkingssfeer en definities

De werkingssfeer van de voorgestelde verordening komt overeen met die van Richtlijn 2000/9/EG en bestrijkt kabelbaaninstallaties, met inbegrip van hun infrastructuur, alsmede subsystemen en veiligheidscomponenten voor kabelbaaninstallaties.

Het voorstel verduidelijkt en actualiseert de werkingssfeer.

Met name wordt in het licht van de ontwikkeling van nieuwe soorten kabelbaaninstallaties verduidelijkt dat de uitsluiting van kabelbaaninstallaties gebruikt voor vrijetijdsdoeleinden op kermisterreinen of in amusementsparken niet van toepassing is op kabelbaaninstallaties die een tweeledige functie hebben, namelijk het vervoer van personen en vrijetijdsactiviteiten.

Het voorstel handhaaft de uitsluiting van bepaalde kabelbaaninstallaties bestemd voor landbouw- of industriële doeleinden, maar er wordt verduidelijkt dat het wel kabelbaaninstallaties bestrijkt die bestemd zijn voor vervoer naar berghutten maar niet voor het vervoer van het publiek.

De huidige uitsluiting van kabelponten wordt uitgebreid tot alle kabelaangedreven installaties waar de gebruikers of dragers zich op het water bewegen, zoals waterski-installaties.

De uitsluitingen waarin Richtlijn 2000/9/EG voorziet met betrekking tot tandradbanen en met kettingen voortbewogen installaties worden niet opnieuw ingevoerd, aangezien deze installaties niet overeen komen met de definitie van kabelbaaninstallaties.

De algemene definities die voortvloeien uit het op één lijn brengen met het NWK-besluit zijn ingevoegd.

3.2. Verplichtingen van marktdeelnemers

Het voorstel bevat, met betrekking tot de subsystemen en de veiligheidscomponenten, de typische bepalingen van productgerelateerde harmonisatiewetgeving van de Unie en stelt de verplichtingen vast van de betrokken marktdeelnemers (fabrikanten, gemachtigden, importeurs en distributeurs), in overeenstemming met het NWK-besluit.

3.3. Geharmoniseerde normen

Overeenstemming met geharmoniseerde normen vestigt het vermoeden van conformiteit met de essentiële eisen. Verordening (EU) nr. 1025/2012 geeft een horizontaal rechtskader aan voor Europese normalisatie. De verordening bevat onder andere bepalingen over normalisatieverzoeken van de Commissie aan Europese normalisatie-instellingen, over de procedure voor bezwaar tegen een geharmoniseerde norm en over deelname van belanghebbenden aan het normalisatieproces. Derhalve zijn de bepalingen van Richtlijn 2000/9/EG die dezelfde aspecten betreffen met het oog op de rechtszekerheid niet opnieuw in dit voorstel opgenomen.

3.4. Conformiteitsbeoordeling

Het voorstel handhaaft de conformiteitsbeoordelingsprocedures voor veiligheidscomponenten zoals bepaald in Richtlijn 2000/9/EG. Het actualiseert echter wel de desbetreffende modules om die in overeenstemming te brengen met het NWK-besluit.

Met name wordt de verplichting gehandhaafd om een aangemelde instantie bij de ontwerp- en productiefase van alle subsystemen en veiligheidscomponenten te betrekken.

Het voorstel voert een reeks conformiteitsbeoordelingsprocedures voor subsystemen in op basis van de conformiteitsbeoordelingsmodules van het NWK-besluit. In dit kader wordt ook de CE-markering voor subsystemen ingevoerd, aangezien er geen reden is om die anders te behandelen dan de veiligheidscomponenten, waarvoor Richtlijn 2000/9/EG al bepaalt dat de CE-markering aangebracht moet worden om aan te geven dat ze in overeenstemming zijn met de voorschriften van de richtlijn.

3.5. Aangemelde instanties

Het goed functioneren van aangemelde instanties is van cruciaal belang voor de waarborging van een hoog niveau van bescherming van gezondheid en veiligheid en voor het vertrouwen van alle betrokken partijen in het systeem van de nieuwe aanpak.

Derhalve, en overeenkomstig het NWK-besluit, worden in het voorstel de aanmeldingscriteria voor aangemelde instanties aangescherpt en specifieke eisen voor aanmeldende autoriteiten ingevoerd.

3.6. Uitvoeringshandelingen

Het voorstel machtigt de Commissie om, indien nodig, uitvoeringsbesluiten vast te stellen om te zorgen voor een uniforme toepassing van deze verordening ten aanzien van aangemelde instanties die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor hun aanmelding.

Deze uitvoeringshandelingen zullen worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen betreffende uitvoeringshandelingen in Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren.

3.7. Slotbepalingen

De voorgestelde verordening zal twee jaar na haar inwerkingtreding van toepassing worden om de fabrikanten, aangemelde instanties en lidstaten de nodige tijd te geven om zich aan te passen aan de nieuwe voorschriften.

De aanwijzing van aangemelde instanties op basis van de nieuwe voorschriften en het nieuwe proces dient echter kort na de inwerkingtreding van deze verordening te beginnen. Dit zal ervoor zorgen dat tegen de datum van toepassing van de voorgestelde verordening voldoende aangemelde instanties zullen zijn aangewezen in overeenstemming met de nieuwe regels, teneinde  problemen met de continuïteit van de productie en de bevoorrading van de markt te voorkomen.

Er is een overgangsbepaling voor de certificaten die door aangemelde instanties zijn afgegeven op grond van Richtlijn 2000/9/EG ten aanzien van subsystemen en veiligheidscomponenten, zodat bestaande voorraden kunnen afvloeien en een soepele overgang naar de nieuwe voorschriften gewaarborgd wordt.

Er is een overgangsbepaling voor de inbedrijfstelling van de kabelbaaninstallaties onder Richtlijn 2000/9/EG teneinde een soepele overgang naar de nieuwe voorschriften te waarborgen.

Richtlijn 2000/9/EG zal worden ingetrokken en vervangen door de voorgestelde verordening.

3.8. De bevoegdheid van de Unie, de rechtsgrondslag, het subsidiariteitsbeginsel en de rechtsvorm

Rechtsgrondslag

Dit voorstel is gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag.

Subsidiariteitsbeginsel

Het subsidiariteitsbeginsel is met name aan de orde bij de nieuwe bepalingen die bedoeld zijn om de effectieve handhaving van Richtlijn 2000/9/EG te verbeteren, namelijk de verplichtingen voor de marktdeelnemers, de traceerbaarheidsbepalingen, de bepalingen over de beoordeling en de aanmelding van conformiteitsbeoordelingsinstanties.

Uit ervaring met de handhaving van de wetgeving is gebleken dat maatregelen die op nationaal niveau werden genomen, tot uiteenlopende benaderingswijzen en een ongelijke behandeling van marktdeelnemers in de Unie hebben geleid, hetgeen het doel van Richtlijn 2000/9/EG ondermijnt. Als er op nationaal niveau maatregelen worden getroffen om de problemen aan te pakken, houdt dit het risico in dat belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen worden opgeworpen. Bovendien zijn nationale maatregelen beperkt tot de territoriale bevoegdheid van een lidstaat. De gestelde doelen en met name een doeltreffender markttoezicht kunnen veel beter worden bereikt door gecoördineerd optreden op het niveau van de Unie. Daarom is het zinvoller om op het niveau van de Unie maatregelen te treffen.

Evenredigheidsbeginsel

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaan de voorgestelde wijzigingen niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

De nieuwe of gewijzigde verplichtingen leiden niet tot onnodige lasten en kosten voor de bedrijfstak, en in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, of voor overheidsinstanties. Voor wijzigingen met negatieve gevolgen kon op basis van de analyse van de gevolgen van de optie de meest evenredige oplossing voor de geconstateerde problemen worden gekozen. Bij een aantal wijzigingen wordt de duidelijkheid van de bestaande richtlijn vergroot, zonder dat belangrijke nieuwe eisen worden opgelegd waaraan extra kosten verbonden zijn.

Gebruikte wetgevingstechniek

Het voorstel heeft de vorm van een verordening.

De voorgestelde overgang van een richtlijn naar een verordening houdt rekening met de algemene doelstelling van de Commissie om het regelgevingskader te vereenvoudigen en met de noodzaak van een uniforme toepassing in de gehele Unie van de voorgestelde wetgeving.

De voorgestelde verordening is gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag en beoogt de waarborging van het goede functioneren van de interne markt voor subsystemen en veiligheidscomponenten bestemd om te worden ingebouwd in kabelbaaninstallaties, met behoud van de bestaande rol voor de lidstaten met betrekking tot kabelbaaninstallaties. Er worden duidelijke en gedetailleerde regels opgelegd die in de hele Unie gelijktijdig en op uniforme wijze van toepassing zullen worden.

Overeenkomstig de beginselen van volledige harmonisatie mogen de lidstaten in hun nationale wetgeving geen strengere of bijkomende voorschriften opleggen betreffende het in de handel brengen van subsystemen en veiligheidscomponenten. Met name moeten de verplichte essentiële voorschriften en de conformiteitsbeoordelingsprocedures die de fabrikanten moeten volgen in alle lidstaten identiek zijn.

Hetzelfde geldt met betrekking tot de bepalingen die zijn ingevoerd als gevolg van het op één lijn brengen met het NWK-besluit. Deze bepalingen moeten duidelijk en nauwkeurig genoeg zijn om rechtstreeks te kunnen worden toegepast door de betrokken actoren.

De verplichtingen voor de lidstaten, zoals de verplichting te de conformiteitsbeoordelingsorganen te beoordelen, aan te wijzen en te melden, zijn in elk geval niet als zodanig omgezet in nationale wetgeving, maar zijn door de lidstaten ten uitvoer gelegd door middel van de nodige regelgevende en administratieve regelingen. Dit zal niet veranderen wanneer de betrokken verplichtingen zijn opgenomen in een verordening.

De lidstaten nauwelijks flexibiliteit bij het omzetten van een richtlijn in nationaal recht. De keuze voor een verordening zal hen echter in staat stellen te besparen op de kosten die gepaard gaan met de omzetting van een richtlijn.

Bovendien vermijdt een verordening het risico van eventueel uiteenlopende omzetting van een richtlijn door de verschillende lidstaten, wat kan leiden tot verschillende niveaus van veiligheid en obstakels kan creëren voor de interne markt, waardoor de effectieve tenuitvoerlegging wordt ondermijnd.

De overgang van een richtlijn naar een verordening zal niet leiden tot enige wijziging van de regelgevingsaanpak.

De kenmerken van de nieuwe aanpak zullen volledig worden gehandhaafd, in het bijzonder de flexibiliteit voor fabrikanten wat betreft de keuze van de middelen om te voldoen aan de essentiële eisen en de keuze van de gevolgde procedure uit de beschikbare procedures voor conformiteitsbeoordeling, om aan te tonen dat subsystemen en veiligheidscomponenten aan de voorschriften voldoen. De bestaande mechanismen ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de wetgeving (normalisatieproces, werkgroepen, administratieve samenwerking, de ontwikkeling van richtsnoeren, enz.) worden niet beïnvloed op de aard van het juridische instrument.

Bovendien betekent de keuze voor een verordening niet dat het besluitvormingsproces wordt gecentraliseerd. Lidstaten behouden hun bevoegdheden met betrekking tot kabelbaaninstallaties en de uitvoering van de geharmoniseerde bepalingen, bijvoorbeeld de aanwijzing en accreditatie van aangemelde instanties, het uitoefenen van markttoezicht en wetshandhaving (bv. boetes).

Ten slotte kan door het gebruik van verordeningen op het gebied van de wetgeving inzake de interne markt het risico van "gold-plating" vermeden worden, hetgeen aansluit bij de wensen van belanghebbenden. Ook kunnen fabrikanten op die manier rechtstreeks met de verordening werken, in plaats van 28 verschillende omzettingsmaatregelen te moeten vinden en bestuderen.

Op grond hiervan wordt geoordeeld dat de keuze voor een verordening de meest geschikte en minder kostbare oplossing is voor alle betrokken partijen, aangezien die aanpak snellere en meer coherente toepassing van de voorgestelde wetgeving mogelijke maakt, en zorgt voor een duidelijker regelgevend kader voor marktdeelnemers, zonder dat de lidstaten kosten maken voor de omzetting.

4.           GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de EU.

5.           AANVULLENDE INFORMATIE

Intrekking van bestaande wetgeving

De vaststelling van het voorstel heeft de intrekking van Richtlijn 2000/9/EG tot gevolg.

Europese Economische Ruimte

Het voorstel betreft een onderwerp dat onder de EER-overeenkomst valt en moet daarom worden uitgebreid tot de Europese Economische Ruimte.

2014/0107 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende kabelbaaninstallaties

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[10],

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)       Richtlijn 2000/9/EG van het Europees Parlement en de Raad[11] betreffende kabelbaaninstallaties bevat voorschriften voor kabelbaaninstallaties die ontworpen en geconstrueerd zijn en geëxploiteerd worden met het oog op het vervoer van personen.

(2)       Richtlijn 2000/9/EG is gebaseerd op de beginselen van de nieuwe aanpak, die uiteengezet zijn in de resolutie van de Raad van 5 mei 1985 betreffende een nieuwe aanpak op het gebied van de technische harmonisatie en normalisatie[12]. Daarom bevat de richtlijn alleen de essentiële voorschriften voor kabelbaaninstallaties, terwijl technische details zijn vastgesteld door het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) en het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (CENELEC) overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad[13] betreffende Europese normalisatie. Conformiteit met de aldus vastgestelde geharmoniseerde normen, waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt, vestigt een vermoeden van conformiteit met de eisen van Richtlijn 2000/9/EG. De ervaring heeft geleerd dat deze basisbeginselen in deze sector goed werken en moeten worden behouden en nog verder moeten worden bevorderd.

(3)       Uit de ervaring die is opgedaan bij de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/9/EG bleek dat een aantal bepalingen gewijzigd moeten worden, met het oog op verduidelijking en actualisering, en om aldus rechtszekerheid te garanderen, voornamelijk wat betreft de werkingssfeer en de conformiteitsbeoordeling van subsystemen.

(4)       Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad[14] betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten stelt een gemeenschappelijk kader van algemene beginselen en referentiebepalingen vast die bedoeld zijn om in alle wetgeving tot harmonisatie van de voorwaarden voor het verhandelen van producten te worden toegepast, zodat een coherente basis voor de herziening of herschikking van die wetgeving wordt gelegd. Richtlijn 2000/9/EG moet derhalve aan dat besluit worden aangepast.

(5)       Aangezien een aantal wijzigingen moet worden aangebracht in Richtlijn 2000/9/EG, moet zij in het belang van de duidelijkheid worden ingetrokken en vervangen. Aangezien het toepassingsgebied, de essentiële eisen en conformiteitsbeoordelingsprocedures identiek moeten zijn in alle lidstaten, is er bijna geen flexibiliteit mogelijk bij de omzetting van een op de beginselen van de nieuwe aanpak gebaseerde  richtlijn in nationale wetgeving. Om de regelgeving te vereenvoudigen, dient Richtlijn 2000/9/EG te worden vervangen door een verordening, het passende rechtsinstrument aangezien daardoor duidelijke en gedetailleerde regels worden opgelegd die geen ruimte laten voor uiteenlopende omzetting door de lidstaten, en dus een uniforme tenuitvoerlegging in de gehele Unie waarborgen.

(6)       Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad[15] tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten stelt horizontale bepalingen vast inzake de accreditatie van conformiteitsbeoordelingsinstanties, inzake het markttoezicht op producten en de controle van producten uit derde landen] en inzake CE-markering.

(7)       Verordening (EU) nr. [.../....] [inzake markttoezicht van producten][16] bevat gedetailleerde regels inzake markttoezicht en voor de controles van producten uit derde landen die de Unie worden binnengebracht, met inbegrip van subsystemen en veiligheidscomponenten. Tevens omvat zij een vrijwaringsclausuleprocedure. De lidstaten dienen het markttoezicht te organiseren en uit te oefenen, markttoezichtautoriteiten aan te wijzen en aan te geven wat hun bevoegdheden en taken zijn. Zij dienen ook om algemene en sectorspecifieke markttoezichtprogramma's te ontwikkelen.

(8)       De werkingssfeer van Richtlijn 2000/9/EG moet worden gehandhaafd. Deze verordening dient van toepassing te zijn op kabelbaaninstallaties ontworpen voor het vervoer van personen in toeristische centra in de bergen of in stedelijk vervoer. Kabelbaaninstallaties zijn hoofdzakelijk liftsystemen, zoals kabelspoorwegen, bovengrondse kabelbaaninstallaties, zweefbanen, gondelbanen, stoeltjesliften en sleepliften. Voortbeweging door kabels en de functie van personenvervoer zijn de essentiële criteria die bepalen welke kabelbaaninstallaties binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2000/9/EG vallen.

(9)       Er zijn nieuwe typen kabelbaaninstallaties ontwikkeld die bestemd zijn voor zowel vervoer als vrijetijdsactiviteiten. Dergelijke installaties moeten onder deze verordening vallen.

(10)     Het is dienstig bepaalde kabelbaaninstallaties uit te sluiten van het toepassingsgebied van deze verordening, hetzij omdat ze onderworpen zijn aan andere specifieke harmonisatiewetgeving van de Unie, of omdat ze afdoende kunnen worden gereglementeerd op nationaal niveau.

(11)     Met kabels voortbewogen liften, hetzij verticaal of op een hellend vlak, die permanent bepaalde verdiepingen van gebouwen en constructies anders dan de stations bedienen, zijn onderworpen aan specifieke wetgeving van de Unie en moeten worden uitgesloten van de werkingssfeer van deze verordening.

(12)     Met het oog op de rechtszekerheid dient de uitsluiting van de kabelponten alle installaties met kabels te bestrijken waar de gebruikers of vervoermiddelen zich op het water bewegen, zoals bijvoorbeeld kabelwaterski-installaties.

(13)     Om ervoor te zorgen dat kabelbaaninstallaties en de bijbehorende infrastructuur, subsystemen en veiligheidscomponenten een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en veiligheid van personen waarborgen, is het noodzakelijk regels vast te stellen voor het ontwerp en de bouw van kabelbaaninstallaties.

(14)     De lidstaten dienen de veiligheid van kabelbaaninstallaties bij de aanleg en de inbedrijfstelling en gedurende de exploitatie te verzekeren.

(15)     Deze verordening doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om de voorschriften te specificeren die zij nodig achten op het gebied van grondgebruik en ruimtelijke ordening, en met het oog op de bescherming van het milieu en van de gezondheid en veiligheid van personen, en met name de werknemers, bij het gebruik van kabelbaaninstallaties.

(16)     Deze verordening doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om passende procedures vast te stellen voor het verlenen van vergunningen voor kabelbaaninstallaties, voor de inspectie daarvan alvorens ze in bedrijf worden gesteld, en voor regelmatig toezicht tijdens de exploitatie.

(17)     Deze verordening dient rekening te houden met het feit dat de veiligheid van kabelbaaninstallaties evenzeer afhangt van de omgeving als van de kwaliteit van de door de industrie geleverde onderdelen en de wijze waarop deze worden geassembleerd en ter plekke geïnstalleerd, en van de controles tijdens de exploitatie. De oorzaken van ernstige ongevallen kunnen verband houden met de keuze van de plaats, met de vervoersinrichting zelf, met de constructie of met de wijze waarop de inrichting wordt gebruikt en onderhouden.

(18)     Hoewel deze verordening niet betrekking heeft op de eigenlijke exploitatie van kabelbaaninstallaties, moet zij een algemeen kader bieden dat moet waarborgen dat dergelijke installaties op het grondgebied van de lidstaten zodanig worden geëxploiteerd dat gebruikers, het personeel en derden een hoog niveau van bescherming wordt geboden.

(19)     Bij kabelbaaninstallaties kunnen technologische innovaties alleen bij de aanleg van een nieuwe installatie worden geverifieerd en onderworpen aan volledige tests. Daarom moet worden voorzien in een procedure waarin, met inachtneming van de verplichting om aan de essentiële eisen te voldoen, ook rekening wordt gehouden met de bijzondere omstandigheden van een specifieke kabelbaaninstallatie.

(20)     De lidstaten dienen de noodzakelijke stappen te nemen om ervoor te zorgen dat kabelbaaninstallaties alleen in bedrijf worden genomen als ze in overeenstemming zijn met deze verordening en geen gevaar opleveren voor de gezondheid en veiligheid van personen of voor eigendommen, wanneer ze op de juiste wijze worden geïnstalleerd, onderhouden en gebruikt overeenkomstig hun beoogde doel.

(21)     De lidstaten dienen procedures vast te stellen voor het verlenen van toestemming voor de aanleg van geplande kabelbaaninstallaties en de aanpassing van dergelijke installaties en voor de ingebruikneming daarvan, om ervoor te zorgen dat de kabelbaaninstallatie veilig wordt gebouwd en gemonteerd ter plaatse, in overeenstemming met de veiligheidsanalyse en het veiligheidsrapport en alle relevante wettelijk voorschriften.

(22)     In de veiligheidsanalyse voor geplande kabelbaaninstallaties dient te worden aangegeven op welke componenten de veiligheid van de installatie berust.

(23)     De veiligheidsanalyse voor geplande kabelbaaninstallaties moet rekening houden met de beperkende factoren in verband met de exploitatie van de installaties, doch zonder afbreuk te doen aan het beginsel van het vrije verkeer van goederen voor subsystemen en veiligheidscomponenten of de veiligheid van de kabelbaaninstallaties zelf.

(24)     Deze verordening moet tot doel hebben de goede werking van de interne markt voor subsystemen van kabelbaaninstallaties en van veiligheidscomponenten voor kabelbaaninstallaties te waarborgen. Subsystemen en veiligheidscomponenten die voldoen aan de bepalingen van deze verordening moeten profiteren van het beginsel van het vrije verkeer van goederen.

(25)     Subsystemen en veiligheidscomponenten moeten mogen worden opgenomen in een kabelbaaninstallatie op voorwaarde dat ze de constructie mogelijk maken van installaties die in overeenstemming zijn met deze verordening en geen gevaar opleveren voor de gezondheid en veiligheid van personen of voor eigendommen, wanneer ze op de juiste wijze worden geïnstalleerd, onderhouden en gebruikt overeenkomstig hun beoogde doel.

(26)     De essentiële eisen moeten zodanig worden geïnterpreteerd en toegepast dat rekening wordt gehouden met de stand van de techniek op het tijdstip van ontwerp en vervaardiging alsmede met de technische en economische factoren die verenigbaar zijn met een hoog niveau van gezondheidsbescherming en veiligheid.

(27)     Het is de verantwoordelijkheid van de marktdeelnemers dat subsystemen en veiligheidscomponenten in overeenstemming zijn met de eisen van deze verordening, gelet op de respectieve rol die zij vervullen in de toeleveringsketen, teneinde algemene belangen zoals de gezondheid en veiligheid van gebruikers en andere personen in grote mate te beschermen en eerlijke mededinging op de markt van de Unie te waarborgen.

(28)     Alle marktdeelnemers die een rol vervullen in de toeleverings- en distributieketen moeten passende maatregelen nemen om te waarborgen dat zij uitsluitend subsystemen en veiligheidscomponenten op de markt aanbieden die aan deze verordening voldoen. Er moet worden gezorgd voor een duidelijke en evenredige verdeling van de verplichtingen overeenkomstig de rol van iedere marktdeelnemer in de toeleverings- en distributieketen.

(29)     De fabrikant van subsystemen en veiligheidscomponenten, die op de hoogte is van de details van het ontwerp- en productieproces, is in de beste positie om de conformiteitsbeoordelingsprocedure volledig uit te voeren. Conformiteitsbeoordeling moet daarom uitsluitend de verplichting van de fabrikant van het subsysteem of de veiligheidscomponent blijven.

(30)     Om de communicatie tussen marktdeelnemers en nationale markttoezichtautoriteiten te vergemakkelijken, moeten de lidstaten de marktdeelnemers stimuleren om naast hun postadres ook een websiteadres te vermelden.

(31)     Er moet worden gewaarborgd dat subsystemen en veiligheidscomponenten die vanuit derde landen in de Unie in de handel komen, aan de eisen van deze verordening voldoen, en met name dat de fabrikanten adequate conformiteitsbeoordelingsprocedures met betrekking tot deze subsystemen en veiligheidscomponenten hebben uitgevoerd. Bijgevolg moet worden bepaald dat importeurs erop toezien dat het subsysteem of de veiligheidscomponent dat of die zij in de handel brengen aan de eisen van deze verordening voldoet en dat zij geen subsystemen en veiligheidscomponenten in de handel brengen die niet aan deze eisen voldoen of een risico inhouden. Er moet eveneens worden bepaald dat importeurs erop toezien dat er conformiteitsbeoordelingsprocedures hebben plaatsgevonden en dat markering en documenten die de fabrikanten met betrekking tot subsystemen en veiligheidscomponenten opstellen ter beschikking staan van de bevoegde toezichthoudende autoriteiten.

(32)     De distributeur biedt een subsysteem of een veiligheidscomponent aan op de markt nadat het door de fabrikant of de importeur in de handel is gebracht, en moet de nodige zorgvuldigheid betrachten om ervoor te zorgen dat de wijze waarop hij met het subsysteem of de veiligheidscomponent omgaat geen negatief effect heeft op de conformiteit.

(33)     Bij het in de handel brengen van een subsysteem of een veiligheidscomponent dient de importeur daarop zijn naam en de geregistreerde handelsnaam of het geregistreerde handelsmerk te vermelden, en het adres waarop hij bereikbaar is. Er dient te worden voorzien in uitzonderingen hierop wanneer dit door de omvang of aard van de veiligheidscomponent niet mogelijk is. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de importeur de verpakking zou moeten openen om zijn naam en adres op de veiligheidscomponent te vermelden.

(34)     Wanneer een marktdeelnemer een subsysteem of een veiligheidscomponent onder zijn eigen naam of handelsmerk in de handel brengt, of zodanig wijzigt dat de conformiteit met de voorschriften van deze verordening in het gedrang kan komen, moet hij als fabrikant worden beschouwd en de verplichtingen van de fabrikant op zich nemen.

(35)     Omdat distributeurs en importeurs dicht bij de markt staan, moeten zij worden betrokken bij de markttoezichttaken van de bevoegde nationale autoriteiten, en moeten zij bereid zijn actief medewerking te verlenen door die autoriteiten alle nodige informatie over de subsystemen of de veiligheidscomponenten te verstrekken.

(36)     Het markttoezicht wordt eenvoudiger en doeltreffender wanneer gewaarborgd wordt dat een subsysteem of veiligheidscomponent in de hele toeleveringsketen traceerbaar is. Een efficiënt traceringssysteem verlicht de taak van de markttoezichtautoriteiten wanneer zij marktdeelnemers moeten opsporen die niet-conforme subsystemen of veiligheidscomponenten op de markt hebben aangeboden.

(37)     Deze verordening moet beperkt blijven tot het formuleren van essentiële eisen. Met het oog op de beoordeling van de conformiteit met deze eisen moet worden voorzien in een vermoeden van overeenstemming voor kabelbaaninstallaties die in overeenstemming zijn met geharmoniseerde normen die zijn goedgekeurd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012, voor wat betreft de gedetailleerde technische specificaties van deze eisen, met name met betrekking tot het ontwerp, de bouw en de exploitatie van kabelbaaninstallaties.

(38)     Verordening (EU) nr. 1025/2012 voorziet in een procedure voor bezwaren tegen geharmoniseerde normen die niet volledig aan de eisen van deze verordening voldoen.

(39)     Er moet worden gezorgd voor conformiteitsbeoordelingsprocedures waarmee marktdeelnemers kunnen aantonen en de bevoegde autoriteiten kunnen waarborgen dat op de markt aangeboden subsystemen en veiligheidscomponenten aan de essentiële eisen voldoen. Besluit nr. 768/2008/EG stelt modules voor conformiteitsbeoordelingsprocedures vast, uiteenlopend van de minst tot de meest stringente procedure, afhankelijk van de hoogte van het risico en het vereiste veiligheidsniveau. Om voor coherentie tussen de sectoren te zorgen en ad-hocvarianten te voorkomen, moeten conformiteitsbeoordelingsprocedures uit die modules worden gekozen.

(40)     Fabrikanten van subsystemen of veiligheidscomponenten moeten een EU-conformiteitsverklaring opstellen waarin zij de bij deze verordening voorgeschreven informatie verstrekken over de conformiteit van een subsysteem of een veiligheidscomponent met de eisen van deze verordening en die van overige relevante harmonisatiewetgeving van de Unie. De EU-conformiteitsverklaring dient bij het subsysteem of de veiligheidscomponent te worden gevoegd.

(41)     Om effectieve toegang tot informatie voor markttoezichtdoeleinden te waarborgen, moet de informatie die vereist is om alle wetsteksten van de Unie die op een subsysteem of een veiligheidscomponent van toepassing zijn te kunnen identificeren in één EU-conformiteitsverklaring beschikbaar zijn.

(42)     De CE-markering, waarmee de conformiteit van een subsysteem of een veiligheidscomponent wordt aangegeven, is de zichtbare uitkomst van het proces van conformiteitsbeoordeling in brede zin. In Verordening (EG) nr. 765/2008 zijn algemene beginselen voor het gebruik van de CE-markering en het verband ervan met andere markeringen vastgesteld. In deze verordening moeten voorschriften met betrekking tot het aanbrengen van de CE-markering worden vastgesteld.

(43)     Een controle van de conformiteit van de subsystemen en veiligheidscomponenten met de essentiële bij deze verordening vastgestelde voorschriften is noodzakelijk voor een doeltreffende bescherming van gebruikers en derden.

(44)     Om te waarborgen dat subsystemen en veiligheidscomponenten aan de essentiële eisen voldoen, moeten passende door de fabrikant te volgen conformiteitsbeoordelingsprocedures worden vastgesteld. Die procedures moeten worden vastgesteld op basis van de conformiteitsbeoordelingsmodules in Besluit nr. 768/2008/EG.

(45)     Conformiteitsbeoordelingsinstanties, die door de lidstaten bij de Commissie worden aangemeld, moeten een rol spelen bij de in deze verordening beschreven conformiteitsbeoordelingsprocedures.

(46)     De ervaring heeft geleerd dat de in Richtlijn 2000/9/EG vastgestelde criteria waaraan conformiteitsbeoordelingsinstanties moeten voldoen om bij de Commissie aangemeld te kunnen worden, ontoereikend zijn om een uniform, hoog prestatieniveau van deze instanties in de hele Unie te waarborgen. Het is echter essentieel dat alle conformiteitsbeoordelingsinstanties hun functies op hetzelfde niveau en onder eerlijke concurrentievoorwaarden uitoefenen. Hiertoe moeten verplichte eisen worden vastgesteld voor conformiteitsbeoordelingsinstanties die aangemeld willen worden met het oog op het verlenen van conformiteitsbeoordelingsdiensten.

(47)     Om een samenhangend kwaliteitsniveau van de conformiteitsbeoordeling te kunnen waarborgen, moeten ook eisen worden vastgesteld voor de aanmeldende autoriteiten en andere instanties die bij de beoordeling en aanmelding van en bij het toezicht op aangemelde instanties betrokken zijn.

(48)     Wanneer een conformiteitsbeoordelingsinstantie aantoont dat zij voldoet aan de criteria vastgelegd in geharmoniseerde normen, dient zij te worden geacht te voldoen aan de overeenkomstige eisen van deze verordening.

(49)     Het in deze verordening beschreven systeem moet worden aangevuld door het accreditatiesysteem van Verordening (EG) nr. 765/2008. Omdat accreditatie een essentieel middel is om te controleren of de conformiteitsbeoordelingsinstanties bekwaam zijn, moet accreditatie ook bij aanmelding worden gebruikt.

(50)     Accreditatie die zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 765/2008 op transparante wijze georganiseerd is en het nodige vertrouwen in conformiteitscertificaten waarborgt, moet door de nationale autoriteiten in de hele Unie beschouwd worden als het geschiktste middel waarmee de technische bekwaamheid van conformiteitsbeoordelingsinstanties kan worden aangetoond. De nationale autoriteiten kunnen evenwel van oordeel zijn dat zij over de passende middelen beschikken om deze beoordeling zelf te verrichten. In dit geval moeten zij, om te waarborgen dat de beoordeling door de andere nationale autoriteiten voldoende betrouwbaar is, aan de Commissie en de andere lidstaten het nodige bewijsmateriaal overleggen waaruit blijkt dat de beoordeelde conformiteitsbeoordelingsinstanties aan de relevante regelgevingseisen voldoen.

(51)     Conformiteitsbeoordelingsinstanties besteden veelal een deel van hun conformiteitsbeoordelingsactiviteiten uit of maken gebruik van een ondergeschikte instantie. Om het beschermingsniveau te kunnen garanderen dat nodig is voor subsystemen en veiligheidscomponenten die in de Unie in de handel worden gebracht, is het essentieel dat onderaannemers en dochterondernemingen bij de uitvoering van conformiteitsbeoordelingstaken aan dezelfde eisen voldoen als aangemelde instanties. Daarom is het belangrijk dat ook de activiteiten die door onderaannemers en dochterondernemingen worden verricht, worden betrokken in de beoordeling van de bekwaamheid en de prestaties van instanties die worden aangemeld en in het toezicht op reeds aangemelde instanties.

(52)     De aanmeldingsprocedure moet efficiënter en transparanter worden, en met name worden aangepast aan nieuwe technologie, zodat de aanmelding online kan worden verricht.

(53)     Omdat aangemelde instanties hun diensten in de gehele Unie kunnen aanbieden, moeten de andere lidstaten en de Commissie in staat worden gesteld bezwaren in te brengen tegen een aangemelde instantie. Daarom is het belangrijk te voorzien in een termijn waarbinnen twijfels of bedenkingen omtrent de bekwaamheid van conformiteitsbeoordelingsinstanties kunnen worden weggenomen alvorens zij als aangemelde instantie gaan functioneren.

(54)     Uit concurrentieoogpunt is het cruciaal dat de conformiteitsbeoordelingsinstanties bij de toepassing van de conformiteitsbeoordelingsprocedures geen onnodige lasten voor marktdeelnemers creëren. Bij de technische uitvoering van de conformiteitsbeoordelingsprocedures moet om dezelfde reden worden gezorgd voor consistentie, zodat de marktdeelnemers gelijk worden behandeld. Dit kan het best worden bereikt door passende coördinatie en samenwerking tussen de conformiteitsbeoordelingsinstanties.

(55)     Om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden verleend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad[17].

(56)     Voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen teneinde de aanmeldende lidstaat te verzoeken de nodige corrigerende maatregelen te nemen ten aanzien van aangemelde instanties niet of niet meer aan de aanmeldingseisen voldoen, moet de raadplegingsprocedure worden toegepast.

(57)     Er moet in overgangsregelingen worden voorzien waardoor subsystemen en veiligheidscomponenten die op grond van Richtlijn 2000/9/EG al in de handel zijn gebracht, op de markt kunnen worden aangeboden en in bedrijf kunnen worden gesteld.

(58)     Er moet in overgangsregelingen worden voorzien waardoor kabelbaaninstallaties die op grond van Richtlijn 2000/9/EG al zijn geïnstalleerd in bedrijf kunnen worden gesteld.

(59)     De lidstaten moeten regels vaststellen inzake sancties wegens inbreuken op deze verordening en erop toezien dat deze regels worden uitgevoerd. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(60)     Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk waarborgen dat kabelbaaninstallaties voldoen aan de voorschriften die een hoog niveau van bescherming van de veiligheid van gebruikers bieden terwijl de goede werking van de interne markt voor subsystemen en veiligheidscomponenten wordt gewaarborgd, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en gevolgen ervan beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

            ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening zijn regels vastgelegd betreffende het ontwerp en de bouw van kabelbaaninstallaties voor het vervoer van personen en betreffende het op de markt aanbieden en het vrije verkeer van subsystemen en veiligheidscomponenten voor dergelijke installaties.

Artikel 2

Toepassingsgebied

(1) Deze verordening is van toepassing op kabelbaaninstallaties ontworpen voor het vervoer van personen en op subsystemen en veiligheidscomponenten voor dergelijke installaties.

(2) Deze verordening is niet van toepassing op:

(a) liften in de zin van Richtlijn 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad[18] betreffende liften;

(b) traditioneel gebouwde kabeltrams;

(c) installaties voor landbouwdoeleinden en voor het bereiken van berghutten, die niet bestemd zijn voor commercieel personenvervoer;

(d) al dan niet vaste kermistoestellen en installaties in pretparken, die uitsluitend bedoeld zijn voor vrijetijdsbesteding en niet voor personenvervoer;

(e) mijnbouwinstallaties of andere industriële installaties op een vaste locatie die gebruikt worden voor industriële activiteiten;

(f) installaties waarbij de gebruikers of de vervoermiddelen zich op het water bewegen.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1) "kabelbaaninstallatie": het complete op een vaste locatie aangelegde systeem, bestaande uit infrastructuur en subsystemen voor installaties bestaande uit verschillende componenten, dat ontworpen, gebouwd, geassembleerd en in bedrijf gesteld is met het oog op het vervoer van personen, waarbij de voortbeweging plaatsvindt door langsheen het tracé aangebrachte kabels;

(2) "subsysteem": de in bijlage I vermelde systemen als zodanig of een combinatie daarvan;

(3) "infrastructuur": de layout, de systeemdata, de stations en de structuren langsheen het tracé die speciaal voor elke installatie ontworpen en ter plaatse gebouwd zijn en die noodzakelijk zijn voor de bouw en de werking van de installatie, met inbegrip van de funderingen;

(4) "veiligheidscomponent": een elementair onderdeel, een groep van onderdelen, een deelmontage of een volledige montage van materiaal alsmede elke inrichting, dat/die bedoeld is om in een subsysteem of een kabelbaaninstallatie te worden verwerkt ter waarborging van de veiligheid, en waarvan een defect of een werkingsfout een risico inhoudt voor de veiligheid of de gezondheid van personen, gebruikers, personeel of derden;

(5) "bedrijfstechnische voorwaarden": alle technische voorzieningen en maatregelen die van invloed zijn op het ontwerp en de bouw en die vereist zijn voor een veilige werking van de kabelbaaninstallatie;

(6) "onderhoudstechnische voorwaarden": alle technische voorzieningen en maatregelen die van invloed zijn op het ontwerp en de bouw en die vereist zijn voor het onderhoud ter verzekering van een veilige werking van de kabelbaaninstallatie;

(7) "kabelwageninstallatie": een kabelbaaninstallatie met wagens die aan één of meer kabels hangen;

(8) "sleeplift": een kabelbaaninstallatie waarmee gebruikers met passende uitrusting over een voorbereid spoor worden gesleept;

(9) "kabelspoorbaan": een kabelbaaninstallatie waarbij de vervoermiddelen langs rails worden getrokken die zich op de grond bevinden of door vaste structuren worden ondersteund;

(10) "op de markt aanbieden": het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een subsysteem of veiligheidscomponent met het oog op distributie of gebruik op de markt van de Unie;

(11) "in de handel brengen": het voor het eerst in de Unie op de markt aanbieden van een subsysteem of een veiligheidscomponent;

(12) "ingebruikneming": het eerste gebruik van een kabelbaaninstallatie;

(13) "fabrikant": een natuurlijke of rechtspersoon die een subsysteem of een veiligheidscomponent vervaardigt of een subsysteem of een veiligheidscomponent laat ontwerpen of vervaardigen, en dit subsysteem of die veiligheidscomponent onder zijn eigen naam of handelsmerk in de handel brengt;

(14) "gemachtigde vertegenwoordiger": een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die schriftelijk door een fabrikant is gemachtigd om namens hem specifieke taken te vervullen.

(15) "importeur" : een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die een subsysteem of een veiligheidscomponent uit een derde land in de Unie in de handel brengt;

(16) "distributeur": een natuurlijke of rechtspersoon in de toeleveringsketen, verschillend van de fabrikant of de importeur, die een subsysteem of veiligheidscomponent op de markt aanbiedt;

(17) "marktdeelnemers": de fabrikant, de gemachtigde vertegenwoordiger, de importeur en de distributeur van een subsysteem of een veiligheidscomponent;

(18) "technische specificatie": een document dat de technische eisen voorschrijft waaraan een installatie, infrastructuur, subsysteem of veiligheidscomponent moet voldoen;

(19) "geharmoniseerde norm": geharmoniseerde norm zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1025/2012;

(20) "accreditatie": accreditatie zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 10, van Verordening (EG) nr. 765/2008;

(21) "nationale accreditatie-instantie": nationale accreditatie-instantie zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 11, van Verordening (EG) nr. 765/2008;

(22) "conformiteitsbeoordeling": het proces waarbij wordt aangetoond of m.b.t. een subsysteem of veiligheidscomponent aan de essentiële eisen van deze verordening voldaan is;

(23) "conformiteitsbeoordelingsinstantie": een instantie die conformiteitsbeoordelingsactiviteiten met betrekking tot een subsysteem of veiligheidscomponent verricht, zoals onder meer ijken, testen, certificeren en inspecteren;

(24) "terugroepen": maatregel waarmee wordt beoogd een subsysteem of veiligheidscomponent te doen terugkeren dat of die al in een kabelbaaninstallatie is verwerkt;

(25) "uit de handel nemen": maatregel waarmee wordt beoogd te voorkomen dat een subsysteem of een veiligheidscomponent dat of die zich in de toeleveringsketen bevindt, op de markt wordt aangeboden;

(26) "CE-markering" : een markering waarmee de fabrikant aangeeft dat het subsystemen of de veiligheidscomponent in overeenstemming is met alle toepasselijke eisen van de harmonisatiewetgeving van de Unie die in het aanbrengen ervan voorziet;

(27) "harmonisatiewetgeving van de Unie": alle wetgeving van de Unie die de voorwaarden voor het verhandelen van producten harmoniseert.

Artikel 4

Het op de markt aanbieden van subsystemen en veiligheidscomponenten

(1) De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat subsystemen en veiligheidscomponenten uitsluitend op de markt worden aangeboden indien zij aan de eisen van deze verordening voldoen.

(2) De lidstaten nemen overeenkomstig artikel 9 de nodige maatregelen om de procedures vast te stellen om te waarborgen dat de subsystemen en veiligheidscomponenten alleen in kabelbaaninstallaties worden geïnstalleerd als ze de bouw mogelijk maken van kabelbaaninstallaties die voldoen aan de voorschriften van deze verordening en geen gevaar opleveren voor de gezondheid en veiligheid van personen of eigendommen wanneer ze op de juiste wijze worden geïnstalleerd, onderhouden en gebruikt overeenkomstig hun beoogde doel.

Artikel 5

Ingebruikneming van kabelbaaninstallaties

(1) De lidstaten nemen overeenkomstig artikel 9 de nodige maatregelen om de procedures vast te stellen om te waarborgen dat kabelbaaninstallaties alleen in gebruik worden genomen als ze voldoen aan de voorschriften van deze verordening en geen gevaar opleveren voor de gezondheid en veiligheid van personen of eigendommen wanneer ze op de juiste wijze worden geïnstalleerd, onderhouden en gebruikt overeenkomstig hun beoogde doel.

(2) Kabelbaaninstallaties die conform zijn met geharmoniseerde normen of delen daarvan waarvan de referentienummers in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, worden geacht in overeenstemming te zijn met de essentiële eisen die door die normen of delen daarvan worden bestreken, zoals bedoeld in bijlage II.

(3) Deze verordening doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om eisen vast te stellen die zij bij het gebruik van de betreffende kabelbaaninstallaties noodzakelijk achten voor de bescherming van personen, inzonderheid van personeel, op voorwaarde dat de kabelbaaninstallaties geen wijzigingen ondergaan die niet in deze verordening zijn gespecificeerd.

Artikel 6

Essentiële eisen

De kabelbaaninstallaties en de bijbehorende infrastructuur, de subsystemen en de veiligheidscomponenten moeten voldoen aan de toepasselijke fundamentele voorschriften die in bijlage II zijn aangegeven.

Artikel 7

Vrij verkeer van subsystemen en veiligheidscomponenten

De lidstaten mogen het op de markt aanbieden van subsystemen en veiligheidscomponenten die aan deze verordening voldoen, niet verbieden, beperken of belemmeren.

Artikel 8

Veiligheidsanalyse en veiligheidsrapport voor geplande kabelbaaninstallaties

(1) Elke geplande installatie wordt onderworpen aan een in bijlage III gedefinieerde veiligheidsanalyse waarbij alle veiligheidsaspecten van de kabelbaaninstallatie en de omgeving in de context van het ontwerp, de bouw en de inbedrijfstelling aan bod komen en op basis van de opgedane ervaring de risico's kunnen worden opgespoord die zich tijdens de exploitatie van de kabelbaaninstallatie kunnen voordoen.

(2) De veiligheidsanalyse wordt opgenomen in een veiligheidsrapport. In dat rapport worden maatregelen aanbevolen om deze risico's te ondervangen, en het bevat ook een lijst van de subsystemen en veiligheidscomponenten die in de kabelbaaninstallatie zullen worden geïntegreerd.

Artikel 9

Vergunningen voor  kabelbaaninstallaties

(1) De lidstaten stellen vergunningsprocedures vast voor de aanleg en de inbedrijfstelling van kabelbaaninstallaties op hun grondgebied.

(2) De lidstaten zorgen ervoor dat de veiligheidsanalyse, het veiligheidsrapport, de EU-conformiteitsverklaring en de andere documenten met betrekking tot de conformiteit van subsystemen en veiligheidscomponenten, alsmede de documentatie betreffende de kenmerken van de kabelbaaninstallatie, worden voorgelegd aan de autoriteit die verantwoordelijk is voor de goedkeuring van de installatie. De documentatie over de kabelbaaninstallatie bevat ook de nodige voorwaarden, met inbegrip van de beperkingen van de exploitatie, en alle informatie met betrekking tot onderhoud, toezicht, afstelling en instandhouding van de installatie. Een kopie van deze documenten wordt bewaard bij de kabelbaaninstallatie.

(3) Indien belangrijke eigenschappen, subsystemen of veiligheidscomponenten van bestaande kabelbaaninstallaties zodanig worden gewijzigd dat de betrokken lidstaat een nieuwe vergunning tot inbedrijfstelling moet afgeven, dienen die wijzigingen en de gevolgen daarvan voor de installatie in haar geheel te voldoen aan de essentiële eisen van bijlage II.

(4) De lidstaten maken geen gebruik van de bepalingen van lid 1 om, omredenen die verband houden met de aspecten die door deze verordening worden bestreken, de bouw en de inbedrijfstelling van kabelbaaninstallaties die in overeenstemming zijn met deze verordening en geen risico voor de gezondheid en veiligheid van personen of voor eigendommen opleveren wanneer zij op passende wijze worden geïnstalleerd overeenkomstig hun beoogde doel, te verbieden, te beperken of te belemmeren.

(5) De lidstaten maken geen gebruik van de bepalingen van lid 1 om het vrije verkeer van subsystemen en veiligheidscomponenten die aan de bepalingen van deze verordening voldoen te verbieden, te beperken of te belemmeren.

Artikel 10

Exploitatie van kabelbaaninstallaties

(1) De lidstaten zorgen ervoor dat een kabelbaaninstallatie alleen in bedrijf kan worden gehouden wanneer zij voldoet aan de in het veiligheidsrapport aangegeven voorwaarden.

(2) Wanneer een lidstaat vaststelt dat een goedgekeurde kabelbaaninstallatie die conform de bestemming wordt gebruikt, een gevaar oplevert voor de veiligheid en de gezondheid van personen en eventueel voor de veiligheid van eigendommen, dan neemt hij alle passende maatregelen om hetzij ervoor te zorgen dat de installatie onder veilige condities wordt gebruikt, hetzij de exploitatie van de installatie te verbieden.

HOOFDSTUK II

VERPLICHTINGEN VAN MARKTDEELNEMERS DIE GEBRUIK MAKEN VAN SUBSYSTEMEN EN VEILIGHEIDSCOMPONENTEN

Artikel 11 [artikel R2 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Verplichtingen van fabrikanten

(1) Wanneer zij hun subsystemen en veiligheidscomponenten in de handel brengen, waarborgen fabrikanten dat deze zijn ontworpen en vervaardigd overeenkomstig de essentiële eisen in bijlage I.

(2) Fabrikanten van subsystemen of veiligheidscomponenten stellen de in bijlage V bedoelde technische documentatie op en voeren de in artikel 18 bedoelde relevante conformiteitsbeoordelingsprocedure uit of laten deze uitvoeren.

Wanneer met de in de eerste alinea bedoelde procedure is aangetoond dat een subsysteem of een veiligheidscomponent aan de toepasselijke eisen voldoet, stellen fabrikanten een EU-conformiteitsverklaring op en brengen zij de CE-markering aan.

(3) Fabrikanten bewaren de technische documentatie en de EU-conformiteitsverklaring gedurende 30 jaar nadat het subsysteem of de veiligheidscomponent in de handel is gebracht.

(4) Fabrikanten zorgen ervoor dat zij beschikken over procedures om de conformiteit van hun serieproductie met deze verordening te blijven waarborgen. Er wordt terdege rekening gehouden met veranderingen van het ontwerp of van de kenmerken van subsystemen en veiligheidscomponenten en met veranderingen in de geharmoniseerde normen of andere technische specificaties waarnaar in de conformiteitsverklaring van het subsysteem of de veiligheidscomponent wordt verwezen.

Indien dit rekening houdend met de risico's van een subsysteem of een veiligheidscomponent passend wordt geacht, verrichten fabrikanten met het oog op de bescherming van de gezondheid en veiligheid van de gebruikers steekproefsgewijs tests van de op de markt aangeboden subsystemen of veiligheidscomponenten, onderzoeken zij klachten betreffende niet-conforme subsystemen of veiligheidscomponenten en houden zij zo nodig een register bij van deze klachten en van teruggeroepen subsystemen of veiligheidscomponenten, en houden zij de distributeurs op de hoogte van deze toezichthoudende activiteiten.

(5) Fabrikanten waarborgen dat hun subsystemen en veiligheidscomponenten vergezeld gaan van een EU-conformiteitsverklaring en dat er een type-, partij- of serienummer, dan wel een ander identificatiemiddel is aangebracht.

Wanneer dit door de omvang of aard van de veiligheidscomponent niet mogelijk is, zorgen de fabrikanten ervoor dat de vereiste informatie op de verpakking of in de gebruiksaanwijzing bij de veiligheidscomponent wordt verstrekt.

(6) Fabrikanten vermelden hun naam, geregistreerde handelsnaam of geregistreerde merknaam en het postadres waarop contact met hen kan worden opgenomen op het subsysteem of de veiligheidscomponent of, wanneer dit niet mogelijk is, op de verpakking en in de bijgevoegde gebruiksaanwijzing. Het adres vermeldt één enkel punt waar contact met de fabrikant opgenomen kan worden. De contactgegevens worden gesteld in een taal die de gebruikers en de markttoezichtautoriteiten gemakkelijk kunnen begrijpen, zoals bepaald door de betrokken lidstaat.

(7) Fabrikanten zien erop toe dat  het subsysteem of de veiligheidscomponent vergezeld gaat van de EU-conformiteitsverklaring, een gebruiksaanwijzing en veiligheidsinformatie, in een door de betrokken lidstaat bepaalde taal die de gebruikers gemakkelijk kunnen begrijpen. Die instructies en informatie aangaande de veiligheid zijn duidelijk en begrijpelijk.

(8) Fabrikanten die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat het of de door hen in de handel gebrachte subsysteem of veiligheidscomponent niet conform is met deze verordening, nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om  dat subsysteem of die veiligheidscomponent conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen. Bovendien brengen fabrikanten, indien het subsysteem of de veiligheidscomponent een risico vertoont, de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten waar zij het subsysteem of de veiligheidscomponent op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de niet-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

(9) Fabrikanten verstrekken op een met redenen omkleed verzoek van een bevoegde nationale autoriteit aan deze autoriteit alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van het subsysteem of de veiligheidscomponent met deze verordening aan te tonen, in een taal die deze autoriteit gemakkelijk kan begrijpen. Deze informatie en documentatie mogen op papier of elektronisch worden verstrekt. Op verzoek van deze autoriteit verlenen zij medewerking aan alle genomen maatregelen ter uitschakeling van de risico's van de door hen in de handel gebrachte subsystemen of veiligheidscomponenten.

Artikel 12 [artikel R3 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Gemachtigden

(1) Een fabrikant kan via een schriftelijk mandaat een gemachtigde aanstellen.

De verplichtingen uit hoofde van artikel 11, lid 1, en de verplichting technische documentatie op te stellen maken geen deel uit van het mandaat van de gemachtigde.

(2) Een gemachtigde voert de taken uit die gespecificeerd zijn in het mandaat dat hij van de fabrikant heeft ontvangen. Het mandaat staat de gemachtigde toe om ten minste de volgende taken te verrichten:

(a) hij houdt de EU-conformiteitsverklaring en de technische documentatie gedurende 30 jaar nadat het subsysteem of de veiligheidscomponent in de handel is gebracht, ter beschikking van de nationale toezichtautoriteiten;

(b) hij verstrekt een bevoegde nationale autoriteit op grond van een met redenen omkleed verzoek alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van het subsysteem of de veiligheidscomponent aan te tonen;

(c) hij verleent op verzoek van de bevoegde nationale autoriteiten medewerking aan eventuele maatregelen om de risico's van subsystemen of veiligheidscomponenten die onder zijn mandaat vallen, te elimineren.

Artikel 13 [artikel R4 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Verplichtingen van importeurs

(1) Importeurs brengen alleen subsystemen of veiligheidscomponenten in de handel die aan de gestelde eisen voldoen.

(2) Alvorens een subsysteem of een veiligheidscomponent in de handel te brengen, zien importeurs erop toe dat de fabrikant overeenkomstig artikel 18 de juiste conformiteitsbeoordelingsprocedure heeft uitgevoerd. Zij zorgen ervoor dat de fabrikant de technische documentatie heeft opgesteld, dat het subsysteem of de veiligheidscomponent vergezeld gaat van de EU-conformiteitsverklaring, voorzien is van de CE-markering en vergezeld gaat van instructies en veiligheidsinformatie, en dat de fabrikant aan de eisen van artikel 11, leden 5 en 6, heeft voldaan.

Wanneer een importeur van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een subsysteem of een veiligheidscomponent niet in overeenstemming is met de essentiële veiligheidseisen in bijlage II, mag hij het subsysteem of de veiligheidscomponent niet in de handel brengen alvorens het in overeenstemming is gebracht. Wanneer het subsysteem of de veiligheidscomponent een risico vertoont, brengt de importeur de fabrikant en de markttoezichtautoriteiten hiervan bovendien op de hoogte.

(3) Importeurs vermelden hun naam, geregistreerde handelsnaam of geregistreerde merknaam en postadres op het subsysteem of de veiligheidscomponent, of wanneer dit niet mogelijk is, op de verpakking en in de bij de veiligheidscomponent gevoegde gebruiksaanwijzing. De contactgegevens worden gesteld in een taal die gebruikers en markttoezichtautoriteiten gemakkelijk kunnen begrijpen, zoals bepaald door de betrokken lidstaat.

(4) Importeurs zien erop toe dat  het subsysteem of de veiligheidscomponent vergezeld gaat van een gebruiksaanwijzing en veiligheidsinformatie, in een door de betrokken lidstaat bepaalde taal die de gebruikers gemakkelijk kunnen begrijpen.

(5) Importeurs zorgen gedurende de periode dat zij voor een  subsysteem of veiligheidscomponent verantwoordelijk zijn voor zodanige opslag- en vervoersomstandigheden dat de conformiteit met de voorschriften in bijlage II niet in het gedrang komt.

(6) Indien dit rekening houdend met de risico's van een subsysteem of een veiligheidscomponent passend wordt geacht, verrichten importeurs met het oog op de bescherming van de gezondheid en veiligheid van de gebruikers op grond van een met redenen omkleed verzoek van de bevoegde autoriteiten steekproefsgewijs tests van de op de markt aangeboden subsystemen of veiligheidscomponenten, onderzoeken zij klachten betreffende niet-conforme subsystemen of veiligheidscomponenten en houden zij zo nodig een register bij van deze klachten en van teruggeroepen subsystemen of veiligheidscomponenten, en houden zij de distributeurs op de hoogte van deze toezichthoudende activiteiten.

(7) Importeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebracht subsysteem of veiligheidscomponent niet conform is met deze verordening, nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om  dat subsysteem of die veiligheidscomponent conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen. Bovendien brengen importeurs, indien het subsysteem of de veiligheidscomponent een risico vertoont, de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten waar zij het subsysteem of de veiligheidscomponent op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de niet-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

(8) Importeurs houden gedurende 30 jaar nadat het subsysteem of de veiligheidscomponent in de handel is gebracht, een kopie van de EU-conformiteitsverklaring ter beschikking van de markttoezichtautoriteiten en zorgen ervoor dat de technische documentatie op verzoek aan die autoriteiten kan worden verstrekt.

(9) Importeurs verstrekken op een met redenen omkleed verzoek van een bevoegde nationale autoriteit aan deze autoriteit alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van een subsysteem of een veiligheidscomponent aan te tonen, in een taal die deze autoriteit gemakkelijk kan begrijpen. Deze informatie en documentatie mogen op papier of elektronisch worden verstrekt. Op verzoek van deze autoriteit verlenen zij medewerking aan alle genomen maatregelen ter uitschakeling van de risico's van door hen in de handel gebrachte subsystemen of veiligheidscomponenten.

Artikel 14 [artikel R5 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Verplichtingen van distributeurs

(1) Distributeurs die een subsysteem of een veiligheidscomponent op de markt aanbieden, betrachten de nodige zorgvuldigheid in verband met de eisen van deze verordening.

(2) Alvorens een subsysteem of een veiligheidscomponent op de markt aan te bieden, controleren distributeurs of het subsysteem of de veiligheidscomponent voorzien is van de CE-markering en vergezeld gaat van de EU-conformiteitsverklaring en van instructies en veiligheidsinformatie, in een dor de betrokken lidstaat te bepalen taal die de gebruikers gemakkelijk kunnen begrijpen, en of de fabrikant en de importeur aan de voorschriften van artikel 11, leden 5 en 6, en artikel 13, lid 3, hebben voldaan.

Wanneer een distributeur van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een subsysteem of een veiligheidscomponent niet in overeenstemming is met de essentiële veiligheidseisen in bijlage II, mag hij het subsysteem of de veiligheidscomponent niet op de markt aanbieden totdat het in overeenstemming is gebracht. Wanneer het subsysteem of de veiligheidscomponent een risico inhoudt, brengt de distributeur de fabrikant of de importeur, alsook de markttoezichtautoriteiten, hiervan op de hoogte.

(3) Distributeurs zorgen gedurende de periode dat zij voor een  subsysteem of veiligheidscomponent verantwoordelijk zijn voor zodanige opslag- en vervoersomstandigheden dat de conformiteit met de essentiële voorschriften in bijlage II niet in het gedrang komt.

(4) Distributeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen op de markt aangeboden subsysteem of veiligheidscomponent niet conform is met deze verordening, zorgen ervoor dat de nodige corrigerende maatregelen worden genomen om  dat subsysteem of die veiligheidscomponent conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen. Bovendien brengen distributeurs, indien het subsysteem of de veiligheidscomponent een risico vertoont, de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten waar zij het subsysteem of de veiligheidscomponent op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de niet-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

(5) Distributeurs verstrekken op een met redenen omkleed verzoek van een bevoegde nationale autoriteit aan deze autoriteit alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van een subsysteem of een veiligheidscomponent aan te tonen. Deze informatie en documentatie mogen op papier of elektronisch worden verstrekt. Op verzoek van deze autoriteit verlenen zij medewerking aan alle genomen maatregelen ter uitschakeling van de risico's van het of de door hen op de markt aangeboden subsysteem of veiligheidscomponent.

Artikel 15 [artikel R6 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Gevallen waarin de verplichtingen van fabrikanten van toepassing zijn op importeurs en distributeurs

Een importeur of distributeur wordt voor de toepassing van deze verordening als een fabrikant beschouwd, en moet dus aan de in artikel 11 vermelde verplichtingen van de fabrikant voldoen, wanneer hij een subsysteem of veiligheidscomponent onder zijn eigen naam of merknaam in de handel brengt of een reeds in de handel gebracht(e) subsysteem of veiligheidscomponent zodanig wijzigt dat de conformiteit met de eisen van deze verordening in het gedrang kan komen.

Artikel 16 [artikel R7 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Identificatie van marktdeelnemers

Marktdeelnemers delen, op verzoek, aan de markttoezichtautoriteiten mee:

(a) welke marktdeelnemer een subsysteem of een veiligheidscomponent aan hen heeft geleverd;

(b) aan welke marktdeelnemer zij een subsysteem of een veiligheidscomponent hebben geleverd.

Marktdeelnemers moeten tot 30 jaar nadat het subsysteem of de veiligheidscomponent aan hen is geleverd, en tot 30 jaar nadat zij het subsysteem of de veiligheidscomponent hebben geleverd, de in de eerste alinea bedoelde informatie kunnen verstrekken.

HOOFDSTUK III

CONFORMITEIT VAN SUBSYSTEMEN EN VEILIGHEIDSCOMPONENTEN

Artikel 17 [artikel R8 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Vermoeden van conformiteit

Subsystemen en veiligheidscomponenten die conform zijn met geharmoniseerde normen of delen daarvan waarvan de referentienummers in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, worden geacht in overeenstemming te zijn met de essentiële eisen die door die normen of delen daarvan worden bestreken, zoals aangegeven in bijlage II.

Artikel 18

Conformiteitsbeoordeling

(1) Voordat een subsysteem of een veiligheidscomponent in de handel wordt gebracht, onderwerpt de fabrikant het subsysteem of de veiligheidscomponent aan een conformiteitsbeoordelingsprocedure overeenkomstig lid 2.

(2) De wijze van certificering van de conformiteit van de subsystemen en de veiligheidscomponenten is, naar keuze van de fabrikant, een van de volgende conformiteitsbeoordelingsprocedures:

(a) EU-typeonderzoek (module B – productietype) zoals in bijlage IV uiteengezet, gecombineerd met een van de volgende:

(i)      conformiteit met het type op basis van kwaliteitsbewaking van het productieproces (module D), beschreven in bijlage V;

(ii)     conformiteit met het type op basis van keuring van het subsysteem of de veiligheidscomponent (module F), beschreven in bijlage VI.

(b) ofwel conformiteit op basis van eenheidskeuring (module G), beschreven in bijlage VII.

(c) ofwel conformiteit op basis van volledige kwaliteitsborging (module H), beschreven in bijlage VIII.

(3) Na voltooiing van de in lid 2 bedoelde procedures brengt de fabrikant, overeenkomstig artikel 21, de CE-markering aan op het subsysteem of de veiligheidscomponent dat/die voldoet aan deze verordening.

(4) De leden 1, 2 en 3 gelden ook voor subsystemen en veiligheidscomponenten die voor eigen gebruik van de fabrikant zijn bestemd .

(5) De dossiers en de briefwisseling aangaande de conformiteitsbeoordeling worden gesteld in de officiële taal/talen van de lidstaat waarin de voor de uitvoering van de in lid 2 bedoelde procedures verantwoordelijke instantie is gevestigd, of in een door die instantie aanvaarde taal.

Artikel 19

EU-conformiteitsverklaring

(1) In de EU-conformiteitsverklaring voor een subsysteem of een veiligheidscomponent wordt vermeld dat aangetoond is dat aan de essentiële in bijlage II aangegeven eisen is voldaan.

(2) De EU-conformiteitsverklaring komt qua structuur overeen met het model in bijlage X, bevat de in de desbetreffende conformiteitsbeoordelingsprocedures van bijlagen IV tot en met VIII vermelde elementen, en wordt voortdurend bijgewerkt. Deze verklaring is bij het subsysteem of de veiligheidscomponent gevoegd en wordt vertaald in de taal of talen zoals verlangd door de lidstaat waar het subsysteem of de veiligheidscomponent in de handel wordt gebracht of op de markt wordt aangeboden.

(3) Indien voor een subsysteem of een veiligheidscomponent uit hoofde van meer dan één handeling van de Unie een EU-conformiteitsverklaring vereist is, wordt één EU-conformiteitsverklaring met betrekking tot al die handelingen van de Unie opgesteld. In die verklaring moet duidelijk worden aangegeven om welke handelingen van de Unie het gaat, met vermelding van de publicatiereferenties ervan.

(4) Door de EU-conformiteitsverklaring op te stellen, neemt de fabrikant de verantwoordelijkheid voor de conformiteit van het subsysteem of de veiligheidscomponent met de eisen van deze richtlijn op zich.

Artikel 20 [artikel R11 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Algemene beginselen van de CE-markering

De CE-markering is onderworpen aan de algemene beginselen die zijn vastgesteld in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 765/2008.

Artikel 21 [artikel R12 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Voorschriften en voorwaarden voor het aanbrengen van de CE-markering

(1) De CE-markering wordt zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar op het subsysteem of de veiligheidscomponent of op het gegevensplaatje aangebracht.

(2) De CE-markering wordt aangebracht voordat het subsysteem of de veiligheidscomponent in de handel wordt gebracht.

(3) De CE-markering wordt gevolgd door het identificatienummer van de bij de productiecontrolefase betrokken aangemelde instantie.

(4) De CE-markering en het in lid 3 bedoelde identificatienummer kunnen worden gevolgd door een andere aanduiding betreffende een bijzonder risico of gebruik.

HOOFDSTUK IV

AANMELDING VAN CONFORMITEITSBEOORDELINGSINSTANTIES

Artikel 22 [artikel R13 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Aanmelding

De instanties die bevoegd zijn om overeenkomstig artikel 18 conformiteitsbeoordelingstaken van derden te verrichten, worden door de lidstaten bij de Commissie en de andere lidstaten aangemeld.

Artikel 23 [artikel R14 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Aanmeldende autoriteiten

(1) De lidstaten wijzen een aanmeldende autoriteit aan die verantwoordelijk is voor de instelling en uitvoering van de nodige procedures voor de beoordeling en aanmelding van conformiteitsbeoordelingsinstanties en het toezicht op de aangemelde instanties, met inbegrip van de naleving van artikel 26.

(2) De lidstaten kunnen de beoordeling en het toezicht als bedoeld in lid 1 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 laten uitvoeren door een nationale accreditatie-instantie, zoals gedefinieerd in die verordening.

(3) Wanneer de aanmeldende autoriteit de beoordeling, de aanmelding of het toezicht als bedoeld in lid 1 delegeert of op andere wijze toevertrouwt aan een instantie die geen overheidsinstantie is, is deze instantie een rechtspersoon en voldoet zij mutatis mutandis aan de eisen die zijn vastgesteld in artikel 26, leden 1 tot en met 6. Bovendien moet deze instantie maatregelen treffen om de aansprakelijkheid voor haar activiteiten te dekken.

(4) De aanmeldende autoriteit is volledig aansprakelijk voor de taken die de in lid 3 vermelde instantie verricht.

Artikel 24 [artikel R15 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Eisen voor aanmeldende autoriteiten

(1) Een aanmeldende autoriteit is zodanig opgericht dat zich geen belangenconflicten met conformiteitsbeoordelingsinstanties voordoen.

(2) Een aanmeldende autoriteit is zodanig georganiseerd en functioneert zodanig dat de objectiviteit en onpartijdigheid van haar activiteiten gewaarborgd zijn.

(3) Een aanmeldende autoriteit is zodanig georganiseerd dat elk besluit in verband met de aanmelding van een conformiteitsbeoordelingsinstantie wordt genomen door bekwame personen die niet de beoordeling hebben verricht.

(4) Een aanmeldende autoriteit verricht geen activiteiten die worden uitgevoerd door conformiteitsbeoordelingsinstanties en verleent geen adviesdiensten op commerciële basis of in concurrentie en biedt evenmin aan dergelijke activiteiten te verrichten of dergelijke adviezen te verlenen.

(5) Een aanmeldende autoriteit waarborgt dat de verkregen informatie vertrouwelijk wordt behandeld.

(6) Een aanmeldende autoriteit beschikt over een voldoende aantal bekwame personeelsleden om haar taken naar behoren uit te voeren.

Artikel 25 [artikel R16 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Informatieverplichting van aanmeldende autoriteiten

De lidstaten brengen de Commissie op de hoogte van hun procedures voor de beoordeling en aanmelding van conformiteitsbeoordelingsinstanties en voor het toezicht op aangemelde instanties, en van alle wijzigingen daarin.

De Commissie maakt deze informatie openbaar.

Artikel 26 [artikel R17 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Eisen in verband met aangemelde instanties

(1) Om te kunnen worden aangemeld moeten aangemelde instanties aan de eisen in de leden 2 tot en met 11 voldoen.

(2) Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is naar nationaal recht van een lidstaat opgericht en heeft rechtspersoonlijkheid.

(3) Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is een derde partij die onafhankelijk is van de door haar beoordeelde organisaties, subsystemen of veiligheidscomponenten.

Een instantie die lid is van een organisatie van ondernemers en/of van een vakorganisatie die ondernemingen vertegenwoordigt die betrokken zijn bij het ontwerp, de vervaardiging, de levering, de montage, het gebruik of het onderhoud van de door haar beoordeelde subsystemen of veiligheidscomponenten, kan als een dergelijke instantie worden beschouwd op voorwaarde dat haar onafhankelijkheid en de afwezigheid van belangenconflicten aangetoond worden.

(4) Een conformiteitsbeoordelingsinstantie, haar hoogste leidinggevenden en het personeel dat de conformiteitsbeoordelingstaken verricht, zijn niet de ontwerper, fabrikant, leverancier, installateur, koper, eigenaar, gebruiker of onderhouder van de door hen beoordeelde subsystemen of veiligheidscomponenten, noch de vertegenwoordiger van een van deze partijen. Dit belet echter niet het gebruik van beoordeelde subsystemen of veiligheidscomponenten die nodig zijn voor de activiteiten van de conformiteitsbeoordelingsinstantie of het gebruik van de subsystemen of veiligheidscomponenten voor persoonlijke doeleinden.

Een conformiteitsbeoordelingsinstantie, haar hoogste leidinggevenden en het personeel dat de conformiteitsbeoordelingstaken verricht, zijn niet rechtstreeks of als vertegenwoordiger van de betrokken partijen betrokken bij het ontwerpen, vervaardigen of bouwen, verhandelen, installeren, gebruiken of onderhouden van deze subsystemen of veiligheidscomponenten. Zij oefenen geen activiteiten uit die hun onafhankelijk oordeel of hun integriteit met betrekking tot conformiteitsbeoordelingsactiviteiten waarvoor zij zijn aangemeld in het gedrang kunnen brengen. Dit geldt met name voor adviesdiensten.

Conformiteitsbeoordelingsinstanties zorgen ervoor dat de activiteiten van hun dochterondernemingen of onderaannemers geen afbreuk doen aan de vertrouwelijkheid, objectiviteit of onpartijdigheid van hun conformiteitsbeoordelingsactiviteiten.

(5) Conformiteitsbeoordelingsinstanties en hun personeel voeren de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten uit met de grootste mate van beroepsintegriteit en met de vereiste technische bekwaamheid op het specifieke gebied en zij zijn vrij van elke druk en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun oordeel of de resultaten van hun conformiteitsbeoordelingsactiviteiten kunnen beïnvloeden, met name van personen of groepen van personen die belang hebben bij de resultaten van deze activiteiten.

(6) Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is in staat alle conformiteitsbeoordelingstaken te verrichten die in de bijlagen IV tot en met VIII aan haar zijn toegewezen en waarvoor zij is aangemeld, ongeacht of deze taken door de conformiteitsbeoordelingsinstantie zelf of namens haar en onder haar verantwoordelijkheid worden verricht.

De conformiteitsbeoordelingsinstantie beschikt te allen tijde, voor elke conformiteitsbeoordelingsprocedure en voor elke soort of elke categorie subsystemen of veiligheidscomponenten waarvoor zij is aangemeld over:

(a) het benodigde personeel met technische kennis en voldoende passende ervaring om de conformiteitsbeoordelingstaken te verrichten;

(b) de beschrijvingen van de procedures voor de uitvoering van de conformiteitsbeoordeling, waarbij de transparantie en de mogelijkheid tot reproductie van deze procedures worden gewaarborgd. Zij beschikt over een gepast beleid en geschikte procedures om een onderscheid te maken tussen taken die zij als aangemelde instantie verricht en andere activiteiten;

(c) procedures voor de uitoefening van haar activiteiten die naar behoren rekening houden met de omvang van een onderneming, de sector waarin zij actief is, de structuur ervan, de relatieve technologische complexiteit van de subsystemen of veiligheidscomponenten  in kwestie en het massa- of seriële karakter van het productieproces.

Een conformiteitsbeoordelingsinstantie beschikt over de middelen die nodig zijn om de technische en administratieve taken in verband met de conformiteitsbeoordelingstaken op passende wijze uit te voeren en heeft toegang tot alle benodigde apparatuur en faciliteiten.

(7) Het voor de uitvoering van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verantwoordelijke personeel beschikt over:

a)      een gedegen technische en beroepsopleiding die alle relevante conformiteitsbeoordelingsactiviteiten omvat waarvoor de conformiteitsbeoordelingsinstantie is aangemeld;

b)      een bevredigende kennis van de eisen inzake de beoordelingen die het verricht en voldoende bevoegdheden om deze beoordelingen uit te voeren;

c)      voldoende kennis over en inzicht in de essentiële eisen in bijlage II, de toepasselijke geharmoniseerde normen en de relevante bepalingen van de harmonisatiewetgeving van de Unie en de nationale wetgeving;

d)      de bekwaamheid om certificaten, dossiers en rapporten op te stellen die aantonen dat de beoordelingen zijn verricht.

(8) De onpartijdigheid van de conformiteitsbeoordelingsinstanties, hun hoogste leidinggevenden en het personeel dat de conformiteitsbeoordelingstaken verricht, moet worden gewaarborgd.

De beloning van de hoogste leidinggevenden en van het personeel dat de conformiteitsbeoordelingstaken van een conformiteitsbeoordelingsinstantie verricht, hangt niet af van het aantal uitgevoerde beoordelingen of van de resultaten daarvan.

(9) Conformiteitsbeoordelingsinstanties sluiten een aansprakelijkheidsverzekering af, tenzij de wettelijke aansprakelijkheid op basis van het nationale recht door de staat wordt gedekt of de lidstaat zelf rechtstreeks verantwoordelijk is voor de conformiteitsbeoordeling.

(10) Het personeel van een conformiteitsbeoordelingsinstantie is gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van alle informatie waarvan het kennis neemt bij de uitoefening van haar taken uit hoofde van de bijlagen IV tot en met VIII of bepalingen van nationaal recht die daaraan uitvoering geven, behalve ten opzichte van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de werkzaamheden plaatsvinden. De eigendomsrechten worden beschermd.

(11) Conformiteitsbeoordelingsinstanties nemen deel aan, of zorgen ervoor dat het personeel dat de conformiteitsbeoordelingstaken verricht, op de hoogte is van de desbetreffende normalisatieactiviteiten en de activiteiten van de coördinatiegroep van aangemelde instanties die is opgericht uit hoofde van deze verordening, en hanteren de door die groep genomen administratieve beslissingen en geproduceerde documenten als algemene richtsnoeren.

Artikel 27 [artikel R18 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Vermoeden van conformiteit

Wanneer een conformiteitsbeoordelingsinstantie aantoont dat zij voldoet aan de criteria in de ter zake doende geharmoniseerde normen of delen ervan, waarvan de referentienummers in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, wordt zij geacht aan de eisen in artikel 26 te voldoen, op voorwaarde dat de van toepassing zijnde geharmoniseerde normen deze eisen dekken.

Artikel 28 [artikel R20 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Dochterondernemingen en uitbesteding door aangemelde instanties

(1) Wanneer de aangemelde instantie specifieke taken in verband met de conformiteitsbeoordeling uitbesteedt of door een dochteronderneming laat uitvoeren, waarborgt zij dat de onderaannemer of dochteronderneming aan de eisen in artikel 26 voldoet, en brengt zij de aanmeldende autoriteit hiervan op de hoogte.

(2) Aangemelde instanties nemen de volledige verantwoordelijkheid op zich voor de taken die worden verricht door onderaannemers of dochterondernemingen, ongeacht waar deze gevestigd zijn.

(3) Activiteiten mogen uitsluitend met instemming van de klant worden uitbesteed of door een dochteronderneming worden uitgevoerd.

(4) Aangemelde instanties houden alle relevante documenten over de beoordeling van de kwalificaties van de onderaannemer of de dochteronderneming en over de door de onderaannemer of dochteronderneming uit hoofde van de bijlagen IV tot en met VIII uitgevoerde werkzaamheden ter beschikking van de aanmeldende autoriteit.

Artikel 29 [artikel R22 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Verzoek om aanmelding

(1) Een conformiteitsbeoordelingsinstantie dient een verzoek om aanmelding in bij de aanmeldende autoriteit van de lidstaat waar zij gevestigd is.

(2) Het verzoek om aanmelding gaat vergezeld van een beschrijving van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, de conformiteitsbeoordelingsmodule(s) en het/de subsyste(e)m(en) of veiligheidscomponent(en) waarvoor de instantie verklaart bekwaam te zijn en, indien dit bestaat, van een accreditatiecertificaat dat is afgegeven door een nationale accreditatie-instantie, waarin wordt verklaard dat de conformiteitsbeoordelingsinstantie voldoet aan de eisen in artikel 26.

(3) Wanneer de betrokken conformiteitsbeoordelingsinstantie geen accreditatiecertificaat kan overleggen, verschaft zij de aanmeldende autoriteit alle bewijsstukken die nodig zijn om haar conformiteit met de eisen in artikel 26 te verifiëren en te erkennen en daar geregeld toezicht op te houden.

Artikel 30 [artikel R23 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Aanmeldingsprocedure

(1) Aanmeldende autoriteiten mogen uitsluitend conformiteitsbeoordelingsinstanties aanmelden die aan de eisen in artikel 26 hebben voldaan.

(2) Zij verrichten de aanmelding bij de Commissie en de andere lidstaten door middel van het door de Commissie ontwikkelde en beheerde elektronische aanmeldingssysteem.

(3) Bij de aanmelding worden de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, de conformiteitsbeoordelingsmodule(s), het/de subsyste(e)m(en) of veiligheidscomponent(en) en de bekwaamheidsattestatie uitvoerig beschreven.

(4) Wanneer een aanmelding niet gebaseerd is op een accreditatiecertificaat als bedoeld in artikel 29, lid 2, verschaft de aanmeldende autoriteit de Commissie en de andere lidstaten de bewijsstukken waaruit de bekwaamheid van de conformiteitsbeoordelingsinstantie blijkt, evenals de regeling die waarborgt dat de instantie regelmatig wordt gecontroleerd en zal blijven voldoen aan de eisen van artikel 26.

(5) De betrokken instantie mag de activiteiten van een aangemelde instantie alleen verrichten als de Commissie en de andere lidstaten binnen twee weken na een aanmelding indien een accreditatiecertificaat wordt gebruikt en binnen twee maanden na een aanmelding indien geen accreditatiecertificaat wordt gebruikt, geen bezwaren hebben ingediend.

Alleen een dergelijke instantie wordt voor de toepassing van deze verordening als aangemelde instantie beschouwd.

(6) De Commissie en de andere lidstaten worden in kennis gesteld van alle relevante latere wijzigingen in de aanmelding.

Artikel 31 [artikel R24 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Identificatienummers en lijsten van aangemelde instanties

(1) De Commissie kent aan aangemelde instanties een identificatienummer toe.

Zij kent per instantie slechts één nummer toe, ook als de instantie uit hoofde van diverse handelingen van de Unie is aangemeld.

(2) De Commissie maakt de lijst van uit hoofde van deze verordening aangemelde instanties openbaar, onder vermelding van de toegekende identificatienummers en de activiteiten waarvoor zij zijn aangemeld.

De Commissie zorgt voor de bijwerking van deze lijst.

Artikel 32 [artikel R25 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Wijzigingen van de aanmelding

(1) Wanneer een aanmeldende autoriteit heeft geconstateerd of vernomen dat een aangemelde instantie niet meer aan de eisen in artikel 26 voldoet of zijn verplichtingen niet nakomt, wordt de aanmelding in voorkomend geval door de aanmeldende autoriteit beperkt, geschorst of ingetrokken, afhankelijk van de ernst van het niet-voldoen aan die eisen of het niet-nakomen van die verplichtingen. Zij brengt de Commissie en de andere lidstaten daarvan onmiddellijk op de hoogte.

(2) Wanneer de aanmelding wordt beperkt, geschorst of ingetrokken, of de aangemelde instantie haar activiteiten heeft gestaakt, doet de aanmeldende lidstaat het nodige om ervoor te zorgen dat de dossiers van die instantie hetzij door een andere aangemelde instantie worden behandeld, hetzij aan de verantwoordelijke aanmeldende autoriteiten en markttoezichtautoriteiten op hun verzoek ter beschikking kunnen worden gesteld.

Artikel 33 [artikel R26 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Betwisting van de bekwaamheid van aangemelde instanties

(1) De Commissie onderzoekt alle gevallen waarin zij twijfelt of in kennis wordt gesteld van twijfels over de bekwaamheid van een aangemelde instantie of over de vraag of een aangemelde instantie nog aan de eisen voldoet en haar verantwoordelijkheden nakomt.

(2) De aanmeldende lidstaat verstrekt de Commissie op verzoek alle informatie over de grondslag van de aanmelding of het op peil houden van de bekwaamheid van de betrokken aangemelde instantie.

(3) Alle gevoelige informatie die de Commissie in het kader van haar onderzoek ontvangt, wordt door haar vertrouwelijk behandeld.

(4) Indien de Commissie vaststelt dat een aangemelde instantie niet of niet meer aan de aanmeldingseisen voldoet, stelt zij een uitvoeringshandeling vast die de aanmeldende lidstaat verzoekt de nodige corrigerende maatregelen te nemen, en zo nodig de aanmelding in te trekken.

De in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 39, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

Artikel 34 [artikel R27 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Operationele verplichtingen van aangemelde instanties

(1) Aangemelde instanties voeren conformiteitsbeoordelingen uit volgens de conformiteitsbeoordelingsprocedures in de bijlagen IV tot en met VIII.

(2) De conformiteitsbeoordelingen worden op evenredige wijze uitgevoerd, waarbij voorkomen wordt de marktdeelnemers onnodig te belasten.

De conformiteitsbeoordelingsinstantie houdt bij de uitoefening van haar activiteiten naar behoren rekening met de omvang van een onderneming, de sector waarin zij actief is, haar structuur, de relatieve technologische complexiteit van het subsysteem of de veiligheidscomponent en het massa- of seriële karakter van het productieproces.

Hierbij eerbiedigt zij echter de striktheid en het beschermingsniveau die nodig zijn opdat het subsysteem of de veiligheidscomponent voldoet aan de bepalingen van deze verordening.

(3) Wanneer een aangemelde instantie vaststelt dat een fabrikant niet heeft voldaan aan essentiële eisen in bijlage II of aan de overeenkomstige geharmoniseerde normen of aan andere technische specificaties, verlangt zij van die fabrikant dat hij passende corrigerende maatregelen neemt en verleent zij geen conformiteitscertificaat.

(4) Wanneer een aangemelde instantie bij het toezicht op de conformiteit na verlening van een certificaat vaststelt dat een subsysteem of een veiligheidscomponent niet meer conform is, verlangt zij van de fabrikant dat hij passende corrigerende maatregelen neemt; zo nodig schort zij het certificaat op of trekt dit in.

(5) Wanneer geen corrigerende maatregelen worden genomen of de genomen maatregelen niet het vereiste effect hebben, worden de certificaten door de aangemelde instantie naargelang het geval beperkt, geschorst of ingetrokken.

Artikel 35

Beroep tegen besluiten van aangemelde instanties

De lidstaten voorzien in een beroepsprocedure tegen besluiten van de aangemelde instanties.

Artikel 36 [artikel R28 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Informatieverplichting van aangemelde instanties

(1) Aangemelde instanties brengen de aanmeldende autoriteit op de hoogte van:

a) elke weigering, beperking, schorsing of intrekking van certificaten;

b) omstandigheden die van invloed zijn op de werkingssfeer van of de voorwaarden voor aanmelding;

c) informatieverzoeken over conformiteitsbeoordelingsactiviteiten die zij van markttoezichtautoriteiten ontvangen;

d) op verzoek, de binnen de werkingssfeer van hun aanmelding verrichte conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en andere activiteiten, waaronder grensoverschrijdende activiteiten en uitbesteding.

(2) Aangemelde instanties verstrekken de andere uit hoofde van deze verordening aangemelde instanties die soortgelijke conformiteitsbeoordelingsactiviteiten voor dezelfde subsystemen of veiligheidscomponenten verrichten, relevante informatie over negatieve conformiteitsbeoordelingsresultaten, en op verzoek ook over positieve conformiteitsbeoordelingsresultaten.

Artikel 37 [artikel R29 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Uitwisseling van ervaringen

De Commissie voorziet in de organisatie van de uitwisseling van ervaringen tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het aanmeldingsbeleid.

Artikel 38 [artikel R30 van Besluit nr. 768/2008/EG]

Coördinatie van aangemelde instanties

De Commissie zorgt voor passende coördinatie en samenwerking tussen uit hoofde van deze verordening aangemelde instanties in de vorm van een sectorale groep of groepen van aangemelde instanties.

De lidstaten zorgen ervoor dat de door hen aangemelde instanties rechtstreeks of via aangestelde vertegenwoordigers aan de werkzaamheden van die groep(en) deelnemen.

HOOFDSTUK V

COMITÉPROCEDURE, OVERGANGSBEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 39

Comitéprocedure

(1) De Commissie wordt bijgestaan door het Comité inzake kabelbaaninstallaties. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

(2) Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 40

Sancties

De lidstaten stellen regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn bij inbreuken door marktdeelnemers op de bepalingen van deze verordening en nemen alle maatregelen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat ze worden nageleefd. Deze regels kunnen strafrechtelijke sancties voor ernstige overtredingen omvatten.

De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op [3 maanden voor de in artikel 43, lid 2, genoemde datum] in kennis van die bepalingen en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen ter zake mee.

Artikel 41

Overgangsbepalingen

De lidstaten belemmeren niet dat subsystemen of veiligheidscomponenten die onder Richtlijn 2000/9/EG vallen en met die richtlijn in overeenstemming zijn, op de markt worden aangeboden wanneer die subsystemen of veiligheidscomponenten vóór [de in artikel 43, lid 2, genoemde datum] in de handel zijn gebracht.

De lidstaten belemmeren niet dat kabelbaaninstallaties die onder Richtlijn 2000/9/EG vallen en met die richtlijn in overeenstemming zijn, in bedrijf worden genomen wanneer die kabelbaaninstallaties vóór [de in artikel 43, lid 2, genoemde datum] zijn aangelegd.

Artikel 42

Intrekking

Richtlijn 2000/9/EG wordt met ingang van [de in artikel 43, lid 2, genoemde datum] ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de in bijlage X opgenomen concordantietabel.

Artikel 43

Inwerkingtreding en toepassingsdatum

(1) Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(2) Zij is van toepassing met ingang van [twee jaar na de inwerkingtreding].

(3) In afwijking van lid 2 zijn de artikelen 22 tot en met 38 van toepassing met ingang van [zes maanden na de inwerkingtreding].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement                        Voor de Raad

De voorzitter                                                  De voorzitter

[1]               PBEG L 106 van 3.5.2000, blz. 21.

[2]               COM(2013) 471 definitief.

[3]               PB L 316 van 14.11.2012.

[4]               Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het markttoezicht op producten en tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad, de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 1999/5/EG, 2000/9/EG, 2000/14/EG, 2001/95/EG, 2004/108/EG, 2006/42/EG, 2006/95/EG, 2007/23/EG, 2008/57/EG, 2009/48/EG, 2009/105/EG, 2009/142/EG en 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 305/2011, (EG) nr. 764/2008 en (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad. COM(2013) 75 definitief.

[5]               PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4.

[6]               PB L 218 van 13.8.2008, blz.30.

[7]               Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, COM(2011) 206 definitief.

[8]               Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad, COM(2011) 123 definitief van 16.3.2011.

[9]               PB L 213 van 7.9.1995, blz. 1.

[10]             PB C […] van […], blz. […].

[11]             Richtlijn 2000/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende kabelbaaninstallaties voor personenvervoer (PB L 106 van 3.5.2000, blz. 21).

[12]             PB C 136 van 4.6.1985, blz. 1.

[13]             Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).

[14]             Besluit 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 82).

[15]             Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).

[16]             PB L [….].

[17]             Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

[18]             Richtlijn 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 1995 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende liften (PB L 213 van 7.9.1995, blz. 1).

BIJLAGE I

SUBSYSTEMEN

Een kabelbaaninstallatie is onderverdeeld in infrastructuur en de volgende subsystemen, waarbij telkens rekening wordt gehouden met de bedrijfstechnische en onderhoudstechnische voorwaarden:

1.         Kabels en kabelverbindingen.

2.         Aandrijving en remmen.

3.         Mechanische inrichtingen:

3.1.      Kabelspaninrichtingen.

3.2.      Mechanische inrichtingen in de stations.

3.3.      Mechanische inrichtingen van de lijn.

4.         Voertuigen:

4.1.      Passagiersruimten, stoelen of sleeptoestellen.

4.2.      Ophanging.

4.3.      Loopwerk.

4.4.      Verbindingen met de kabel.

5.         Elektrotechnische inrichtingen:

5.1.      Bedienings-, controle- en veiligheidsinrichtingen.

5.2.      Communicatie- en informatievoorzieningen

5.3.      Bliksemafleiding.

6.         Reddingsuitrusting:

6.1.      Vaste reddingsuitrusting.

6.2.      Mobiele reddingsuitrusting.

BIJLAGE II

ESSENTIËLE EISEN

1. Doel

In deze bijlage worden de essentiële eisen vastgesteld die van toepassing zijn op het ontwerp, de bouw en de inbedrijfstelling van kabelbaaninstallaties, inclusief de bedrijfstechnische en onderhoudstechnische voorwaarden.

2. Algemene voorschriften

2.1. Veiligheid van personen

De veiligheid van passagiers, personeel en derden is een fundamentele vereiste bij het ontwerp, de aanleg en de exploitatie van kabelbaan installaties.

2.2. Veiligheidsbeginselen

Bij het ontwerp, het bedrijf en het onderhoud van een kabelbaaninstallatie moeten de volgende beginselen in de aangegeven volgorde worden toegepast:

– door passende ontwerp- en bouwvoorzieningen risico's uitsluiten of ten minste beperken;

– voor risico's die niet door ontwerp- en bouwvoorzieningen kunnen worden uitgesloten, de nodige beveiligingsmaatregelen vaststellen;

– voor de risico's die door de in het eerste en tweede streepje bedoelde maatregelen niet volledig kunnen worden uitgesloten, voorzorgsmaatregelen vaststellen en bekendmaken.

2.3. Invloed van externe factoren

Kabelbaaninstallaties moeten zo worden ontworpen en aangelegd dat zij op veilige wijze kunnen worden bediend met inachtneming van het type kabelbaan installatie, de kenmerken van het terrein en van de omgeving, de atmosferische en meteorologische omstandigheden, nabijgelegen constructies en mogelijke obstakels op de grond en in de lucht.

2.4. Afmetingen

De kabelbaaninstallatie, de subsystemen en alle veiligheidscomponenten moeten zodanig worden gedimensioneerd, ontworpen en uitgevoerd dat zij op een voldoende veiligheidsniveau bestand zijn tegen alle voorzienbare belastingen – ook wanneer de installatie niet in bedrijf is – waarbij met name rekening moet worden gehouden met externe factoren, dynamische effecten en moeheidsverschijnselen, evenals met de stand van de techniek. Dit geldt met name ook voor de materiaalkeuze.

2.5. Montage

2.5.1. De kabelbaaninstallatie, de subsystemen en alle veiligheidscomponenten moeten zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat zij veilig kunnen worden geassembleerd en gemonteerd.

2.5.2. De veiligheidscomponenten moeten zodanig worden ontworpen dat assemblagefouten door de constructie of door passende merktekens op de veiligheidscomponenten worden voorkomen.

2.6. Betrouwbaarheid van de kabelbaaninstallatie

2.6.1. De veiligheidscomponenten dienen zo te worden ontworpen en uitgevoerd en gebruikt dat de veilige werking van deze componenten en/of de veiligheid van de kabelbaaninstallatie overeenkomstig de in bijlage III bedoelde veiligheidsanalyse in alle gevallen wordt gewaarborgd, zodat een defect hoogst onwaarschijnlijk is, en met een passende veiligheidsmarge.

2.6.2. De kabelbaaninstallatie moet zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat tijdens de werking tijdig passende maatregelen kunnen worden getroffen in geval van een defect van een component dat direct of indirect van invloed kan zijn op de veiligheid.

2.6.3. De in de punten 2.6.1 en 2.6.2 bedoelde veiligheidsgaranties moeten van toepassing zijn op elk willekeurig tijdsinterval tussen twee geplande inspecties van de betrokken component. De tijdsintervallen tussen de inspecties van de veiligheidscomponenten moeten in de gebruiksaanwijzing duidelijk worden vermeld.

2.6.4. Veiligheidscomponenten die als reserveonderdeel in kabelbaaninstallaties worden gemonteerd, moeten voldoen aan de essentiële eisen van deze verordening alsmede aan de voorwaarden voor een goede wisselwerking met andere onderdelen van de kabelbaaninstallaties.

2.6.5. Maatregelen moeten worden getroffen om te voorkomen dat brand in de kabelbaaninstallatie gevaar oplevert voor de vervoerde personen en het personeel.

2.6.6. Er moeten speciale maatregelen worden getroffen voor de bescherming van kabelbaaninstallaties en van personen tegen blikseminslag.

2.7. Veiligheidsvoorzieningen

2.7.1. Defecten in de kabelbaaninstallatie die tot een gevaarlijke storing kunnen leiden, moeten in de mate van het mogelijke door een veiligheidsvoorziening worden gedetecteerd, gesignaleerd en verwerkt. Hetzelfde geldt voor normaal voorzienbare gebeurtenissen van buitenaf die de veiligheid in gevaar kunnen brengen.

2.7.2. De kabelbaaninstallatie moet te allen tijde via handbediening kunnen worden stilgelegd.

2.7.3. Wanneer de kabelbaaninstallatie door een veiligheidsvoorziening is stilgelegd, mag zij niet weer in werking kunnen worden gesteld zonder dat passende maatregelen zijn getroffen.

2.8. Onderhoudbaarheid

De kabelbaaninstallatie moet zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat zowel geplande als niet-geplande controles en herstellingen veilig kunnen worden verricht.

2.9. Overlastfactoren

De kabelbaaninstallatie moet zodanig zijn ontworpen en aangelegd dat interne of externe hinder door schadelijke gassen, geluid en trillingen binnen de voorgeschreven grenswaarden blijft.

3. Infrastructuureisen

3.1. Tracé, snelheid, afstand tussen de voertuigen

3.1.1. De kabelbaaninstallatie moet zodanig zijn ontworpen dat zij, door inachtneming van de kenmerken van het terrein en van de omgeving, de atmosferische en meteorologische omstandigheden, nabijgelegen constructies en mogelijke obstakels op de grond en in de lucht, veilig kan functioneren en geen hinder oplevert en geen enkel gevaar vormt, zulks onder alle bedrijfs- en onderhoudsomstandigheden en ook in geval van reddingsoperaties.

3.1.2. Tussen de voertuigen, sleepinrichtingen, geleiderails, kabels enz. en alle nabijgelegen constructies op de grond en in de lucht en mogelijke obstakels moet zijdelings en verticaal in voldoende ruimte worden voorzien, waarbij rekening moet worden gehouden met bewegingen van de kabels en de voertuigen of de sleepinrichtingen in zijdelingse, verticale of lengterichting, steeds uitgaande van de meest ongunstige voorzienbare bedrijfsomstandigheden.

3.1.3. Voor de maximale afstand tussen de voertuigen en de grond moet rekening gehouden worden met de aard van de kabelbaaninstallatie, het type voertuigen en de reddingsprocedures. Bij open voertuigen moet ook rekening gehouden worden met valrisico's en met de psychologische aspecten in verband met de hoogte boven de grond.

3.1.4. De maximale snelheid van de voertuigen en de sleepinrichtingen, de minimale onderlinge afstand en het versnellings- en afremmingsvermogen moeten zo zijn gekozen dat de veiligheid van personen en de correcte werking van de kabelbaaninstallatie gewaarborgd zijn.

3.2. Stations en lijnconstructies

3.2.1. De stations en lijnconstructies moeten zodanig zijn ontworpen, gebouwd en uitgerust dat zij stabiel zijn. Zij moeten onder alle bedrijfsomstandigheden een veilige geleiding van kabels, voertuigen en sleepinrichtingen alsmede veilig onderhoud mogelijk maken.

3.2.2. De in- en uitstapzones van de kabelbaaninstallatie moeten zodanig zijn ingericht dat het verkeer van voertuigen en sleepinrichtingen en personen veilig kan verlopen. In het bijzonder moeten de voertuigen en sleepinrichtingen in de stations kunnen voortbewegen zonder gevaar voor personen, waarbij rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid dat die personen meewerken aan die voortbeweging.

4. Eisen ten aanzien van de kabels, aandrijving en de remmen en de mechanische en elektrische installaties

4.1. Kabels en kabelsteunen

4.1.1. Alle technisch mogelijke voorzieningen dienen te worden getroffen om:

– een breuk van de kabels en de bevestigingspunten te vermijden;

– de maximale belasting effectief mogelijk te maken;

– de goede geleiding van de kabels te verzekeren en ontsporing te voorkomen;

– het controleren van de kabels mogelijk te maken.

4.1.2. Indien het gevaar van ontsporing van de kabels niet volledig kan worden weggenomen, moeten maatregelen worden getroffen zodat in geval van ontsporing de kabels worden opgevangen en de kabelbaaninstallatie wordt stopgezet zonder gevaar voor personen.

4.2. Mechanische installaties

4.2.1. Aandrijving

De aandrijving van een kabelbaaninstallatie moet uit een oogpunt van prestaties en inzetbaarheid aangepast zijn aan de verschillende bedrijfstoestanden en -omstandigheden.

4.2.2. Noodaandrijving

De kabelbaaninstallatie dient een noodaandrijving te omvatten, met een energievoorziening die onafhankelijk is van die van het hoofdaandrijfsysteem. Een noodaandrijving is evenwel niet noodzakelijk wanneer uit de veiligheidsanalyse blijkt dat personen de voertuigen en met name de sleepinrichtingen snel en veilig kunnen verlaten, ook als er geen noodaandrijving is.

4.2.3. Remsysteem

4.2.3.1. De kabelbaaninstallatie en/of de voertuigen moet/moeten in geval van nood op elk moment tot stilstand kunnen worden gebracht, ook bij de meest ongunstige toegelaten belastings- en wrijvingsomstandigheden voor de aandrijfschijf. De remweg moet zo kort zijn als de veiligheid van de kabelbaaninstallatie vereist.

4.2.3.2. De afremming moet binnen passende grenzen gebeuren, zodanig dat de veiligheid van de gebruikers en een goede reactie van de voertuigen, kabels en overige onderdelen van de kabelbaaninstallatie gewaarborgd zijn.

4.2.3.3. Alle kabelbaaninstallaties moeten zijn uitgerust met twee of meer remsystemen die elk afzonderlijk de installatie tot stilstand kunnen brengen en die zodanig zijn gecoördineerd dat het systeem dat in werking is automatisch wordt vervangen wanneer het niet meer afdoende functioneert. Het laatste remsysteem van de trekkabel moet rechtstreeks op de aandrijfschijf werken. Deze voorschriften gelden niet voor sleepliften.

4.2.3.4. De kabelbaaninstallatie moet voorzien zijn van een doeltreffende stop- en stilleggingsinrichting die het onmogelijk maakt dat de installatie voortijdig weer in werking wordt gesteld.

4.3. Bedieningsorganen

De bedieningsinrichtingen moeten zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat zij bedrijfszeker en betrouwbaar functioneren en bestand zijn tegen de normale bedrijfsbelasting en externe invloeden zoals vochtigheid, extreme temperaturen of elektromagnetische storingen, en dat zelfs bij bedieningsfouten geen gevaarlijke situaties ontstaan.

4.4. Communicatiemiddelen

Het personeel van de installatie moet via passende inrichtingen permanent onderling kunnen communiceren en in noodgevallen de gebruikers behoorlijk kunnen informeren.

5. Voertuigen en sleepinrichtingen

5.1. De voertuigen en sleepinrichtingen moeten zodanig zijn ontworpen en ingericht dat de gebruikers er in voorzienbare gebruiksomstandigheden niet uit kunnen vallen en geen andere gevaren lopen.

5.2. De bevestiging van de voertuigen en sleepinrichtingen aan de kabel moet zodanig zijn gedimensioneerd en uitgevoerd dat:

– de kabel niet wordt beschadigd, en

– de bevestiging niet kan verschuiven, tenzij dat geen noemenswaardig gevaar oplevert voor de veiligheid van het voertuig, de sleepinrichting en de installatie,

ook onder de meest ongunstige omstandigheden.

5.3. De deuren van de voertuigen (gondels, cabines) moeten gesloten en vergrendeld kunnen worden. De vloer en de wanden van de voertuigen moeten zodanig ontworpen en gebouwd zijn dat zij in alle omstandigheden bestand zijn tegen de door de gebruikers uitgeoefende druk en belasting.

5.4. Indien voor de bedrijfsveiligheid de aanwezigheid van een personeelslid aan boord is vereist, dient het voertuig te zijn voorzien van alle uitrusting voor het uitoefenen van diens taken.

5.5. De voertuigen en/of sleepinrichtingen en met name de ophanging moeten zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat de veiligheid van de personeelsleden die er volgens de toepasselijke regels en voorschriften werkzaam zijn, verzekerd is.

5.6. Bij voertuigen met een loskoppelbare bevestiging moeten alle maatregelen worden getroffen opdat slecht vastgekoppelde voertuigen of bij aankomst niet losgekoppelde voertuigen nog vóór het vertrek en zonder gevaar voor de gebruikers tot stilstand kunnen worden gebracht en neerstorten verhinderd wordt.

5.7. Voertuigen van kabelspoorwegen en, wanneer het type kabelbaaninstallatie zulks toelaat, van pendelbanen met twee kabels, moeten voorzien zijn van een op de rails werkende automatische reminrichting, indien de mogelijkheid van een breuk van de bewegende kabel niet redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

5.8. Wanneer het gevaar voor ontsporing van het voertuig door andere maatregelen niet volledig kan worden uitgesloten, moet het voertuig worden uitgerust met een voorziening die het ontsporen belet en waardoor het zonder gevaar voor personen tot stilstand kan worden gebracht.

6. Voorzieningen voor de gebruikers

De toegang tot de in- en uitstapplaats evenals het in- en uitstappen zelf moet met inachtneming van de omloop en de stilstand van de voertuigen zodanig zijn georganiseerd, dat de veiligheid van personen, in het bijzonder op plaatsen waar een valrisico bestaat, gewaarborgd is.

Kinderen en gehandicapten moeten de kabelbaaninstallatie op veilige wijze kunnen gebruiken wanneer de vervoersdienst ook voor hen is bestemd.

7. Bedrijfstechnische voorwaarden

7.1. Veiligheid

7.1.1. Alle nodige technische voorzieningen en maatregelen moeten worden getroffen opdat de kabelbaaninstallatie overeenkomstig haar bestemming, haar technische specificaties en de vastgestelde gebruiksvoorwaarden kan worden gebruikt, en opdat de voorschriften voor een veilige werking en regelmatig onderhoud kunnen worden nageleefd. De handleiding en bijbehorende teksten dienen te zijn opgesteld in een taal die de gebruikers gemakkelijk kunnen begrijpen, te bepalen door de lidstaat op wiens grondgebied de kabelbaaninstallatie wordt aangelegd.

7.1.2. De met de bediening van de kabelbaaninstallatie belaste personen, die voor deze taak gekwalificeerd moeten zijn, moeten de nodige hulpmiddelen ter beschikking worden gesteld.

7.2. Veiligheid bij stilvallen van de kabelbaaninstallatie

Er dienen technische voorzieningen en maatregelen te worden getroffen zodat de gebruikers in geval van een storing van de kabelbaaninstallatie die niet meteen kan worden verholpen binnen een – afhankelijk van het type kabelbaaninstallatie en de omgeving – redelijke tijd in veiligheid kunnen worden gebracht.

7.3. Overige bijzondere bepalingen inzake veiligheid

7.3.1. Bedieningsposten en werkruimten

Bewegende delen van de installatie die in de stations normaal bereikbaar zijn, moeten zodanig zijn ontworpen, uitgevoerd en geïnstalleerd, dat alle risico's worden vermeden; is dit niet mogelijk, dan moeten beveiligingsvoorzieningen worden aangebracht om elke rechtstreekse aanraking van delen van de installatie die tot ongevallen kan leiden, te voorkomen. Deze voorzieningen mogen niet gemakkelijk los te maken of te omzeilen zijn.

7.3.2. Valrisico

De voor werkzaamheden en andere ingrepen bestemde posten en zones en de toegang daartoe moeten, zelfs wanneer zij slechts incidenteel worden gebruikt, zodanig zijn ontworpen en ingericht dat de personen die zich daar bevinden, niet kunnen vallen. Is deze valbeveiliging niet toereikend, dan moeten de posten bovendien zijn voorzien van bevestigingspunten voor een persoonlijke veiligheidsuitrusting.

BIJLAGE III

VEILIGHEIDSANALYSE

De veiligheidsanalyse die ingevolge artikel 8 vereist is voor alle kabelbaaninstallaties moet rekening houden met alle beoogde gebruikswijzen. De analyse moet vakkundig en volgens een erkende of gevestigde methode worden uitgevoerd waarbij rekening wordt gehouden met de complexiteit van de kabelbaaninstallatie. Het doel is ook te waarborgen dat in het ontwerp en de uitvoering van de kabelbaaninstallatie rekening is gehouden met de plaatselijke omgeving en met de meest ongunstige omstandigheden, teneinde een voldoende veiligheidsniveau te garanderen.

De veiligheidsanalyse heeft met name betrekking op de veiligheidsvoorzieningen en de werking ervan op de kabelbaaninstallatie en de met die inrichtingen verbonden subsystemen, zodat zij:

– bij een eerste teken van defect of storing kunnen reageren en de installatie in gegarandeerde veiligheid (fail safe) kan doorlopen of stilvallen, of

– redundant zijn en gecontroleerd worden, of

– van dien aard zijn, dat de defectwaarschijnlijkheid ervan kan worden berekend en zij van een veiligheidsniveau zijn dat vergelijkbaar is met dat van de veiligheidsvoorzieningen die voldoen aan de in het eerste en tweede streepje bedoelde criteria.

Op basis van de veiligheidsanalyse wordt een inventaris opgemaakt van de risico's en gevaarlijke situaties overeenkomstig artikel 8, lid 1, van deze richtlijn, alsmede de in artikel 8, lid 2, van deze richtlijn bedoelde lijst van veiligheidscomponenten. Het resultaat van de veiligheidsanalyse moet in een veiligheidsrapport worden samengevat.

BIJLAGE IV

CONFORMITEITSBEOORDELINGSPROCEDURES VOOR SUBSYSTEMEN EN VEILIGHEIDSCOMPONENTEN: MODULE B: EU-TYPEONDERZOEK – PRODUCTIETYPE

1. Met "EU-typeonderzoek" wordt dat gedeelte van een conformiteitsbeoordelingsprocedure bedoeld waarin een aangemelde instantie het technisch ontwerp van een subsysteem of een veiligheidscomponent onderzoekt, en controleert en bevestigt dat het voldoet aan de voorschriften van deze verordening.

2. Het EU-typeonderzoek wordt verricht door een beoordeling van de geschiktheid van het technisch ontwerp van het subsysteem of de veiligheidscomponent door middel van de bestudering van de technische documentatie en het bewijsmateriaal bedoeld in punt 3, alsmede een onderzoek van een voor de betrokken productie representatief monster van het complete subsysteem of de complete veiligheidscomponent (productietype).

3. De fabrikant dient een aanvraag voor het EU-typeonderzoek in bij een aangemelde instantie van zijn keuze.

De aanvraag omvat:

a)      naam en adres van de fabrikant en, indien de aanvraag wordt ingediend door zijn gemachtigde, ook diens naam en adres;

b)      een schriftelijke verklaring dat er geen gelijkluidende aanvraag bij een andere aangemelde instantie is ingediend;

c)      de technische documentatie met betrekking tot het subsysteem en/of de veiligheidscomponent overeenkomstig bijlage IX;

d)      een representatief exemplaar van het subsysteem of de veiligheidscomponent dat of die zullen worden geproduceerd of vermelding van de plaats waar die kunnen worden onderzocht. De aangemelde instantie kan meer exemplaren verlangen als dit voor het testprogramma nodig is.

4.         De aangemelde instantie verricht de volgende handelingen:

4.1. zij onderzoekt de technische documentatie en het ondersteunend bewijsmateriaal teneinde te beoordelen of het technisch ontwerp van het subsysteem of de veiligheidscomponent passend is;

4.2. zij controleert of de exemplaren overeenkomstig de technische documentatie zijn vervaardigd en stelt vast welke elementen overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van de relevante geharmoniseerde normen en technische specificaties zijn ontworpen, alsook welke elementen zijn ontworpen zonder toepassing van de relevante bepalingen van die normen;

4.3. ingeval de fabrikant specificaties van de relevante geharmoniseerde normen heeft toegepast, verricht zij de nodige onderzoeken en tests, of laat zij die verrichten, om te controleren of deze op de juiste wijze zijn toegepast;

4.4. zij verricht de nodige onderzoeken en tests, of laat die verrichten om, ingeval de fabrikant heeft gekozen voor de oplossingen uit de relevante geharmoniseerde normen en/of technische specificaties, te controleren of deze op de juiste wijze zijn toegepast;

4.5. zij verricht de nodige onderzoeken en tests, of laat die verrichten om, ingeval de oplossingen uit de relevante geharmoniseerde normen en/of technische specificaties niet zijn toegepast, te controleren of de door de fabrikant gekozen oplossingen aan de desbetreffende essentiële eisen van deze verordening voldoen;

4.6. zij stelt in overleg met de fabrikant de plaats vast waar de onderzoeken en tests zullen worden uitgevoerd.

5. De aangemelde instantie stelt een evaluatieverslag op over de overeenkomstig punt 1.4 verrichte activiteiten en de resultaten daarvan. Onverminderd haar verplichtingen jegens de aanmeldende autoriteiten maakt de aangemelde instantie de inhoud van het verslag uitsluitend met instemming van de fabrikant geheel of gedeeltelijk openbaar.

6. Indien het type voldoet aan de eisen van deze verordening, verstrekt de aangemelde instantie de fabrikant een certificaat van EU-typeonderzoek. Het certificaat bevat naam en adres van de fabrikant, de conclusies van het onderzoek, de eventuele voorwaarden voor de geldigheid van het certificaat, de noodzakelijke gegevens voor de identificatie van het goedgekeurde type (subsysteem of veiligheidscomponent) en indien noodzakelijk een beschrijving van de werking ervan. Het certificaat kan vergezeld gaan van een of meer bijlagen.

Het certificaat en de bijlagen bevatten alle informatie die nodig is om de conformiteit van vervaardigde subsystemen of veiligheidscomponenten met het onderzochte type te kunnen toetsen en controles tijdens het gebruik te kunnen verrichten.

Het certificaat heeft een maximale geldigheidsduur van dertig jaar vanaf de datum van afgifte. Wanneer het type niet aan de toepasselijke eisen van deze verordening voldoet, weigert de aangemelde instantie een certificaat van EU-typeonderzoek te verstrekken en brengt zij de aanvrager hiervan op de hoogte met vermelding van de precieze redenen voor de weigering.

7. De aangemelde instantie houdt zich op de hoogte van elke verandering in de algemeen erkende stand van de techniek; indien het goedgekeurde type vanwege deze ontwikkeling mogelijk niet meer aan de toepasselijke eisen van deze verordening voldoet, beoordeelt zij of nader onderzoek nodig is. Als dit het geval is, stelt de aangemelde instantie de fabrikant daarvan in kennis.

De fabrikant brengt de aangemelde instantie die de technische documentatie betreffende het certificaat van EU-typeonderzoek bewaart op de hoogte van wijzigingen van het goedgekeurde type die van invloed kunnen zijn op de conformiteit van subsysteem of de veiligheidscomponent met de essentiële eisen van deze verordening of de voorwaarden voor de geldigheid van het certificaat.

De aangemelde instantie onderzoekt de wijzigingen en deelt de fabrikant mede of het certificaat van EU-typeonderzoek nog geldig is dan wel of nadere onderzoeken, controles en tests nodig zijn. Naargelang van het geval verstrekt de aangemelde instantie een aanvulling op het oorspronkelijke certificaat van EU-typeonderzoek of verlangt zij dat een nieuwe aanvraag voor een EU-typeonderzoek wordt ingediend.

8. Elke aangemelde instantie brengt haar aanmeldende autoriteiten en de andere aangemelde instanties op de hoogte van de certificaten van EU-typeonderzoek en de eventuele aanvullingen daarop die zij heeft afgegeven.

De aangemelde instantie die een certificaat van EU-typeonderzoek weigert of intrekt, schorst of anderszins beperkt, stelt haar aanmeldende autoriteiten en de overige aangemelde instanties daarvan in kennis, onder opgave van de redenen van haar beslissing.

De Commissie, de lidstaten en de andere aangemelde instanties kunnen op verzoek een kopie van de certificaten van EU-typeonderzoek en aanvullingen daarop ontvangen. De Commissie en de lidstaten kunnen op verzoek een kopie van de technische documentatie en de resultaten van het door de aangemelde instantie verrichte onderzoek ontvangen. De aangemelde instantie bewaart een kopie van het certificaat van EU-typeonderzoek, de bijlagen en aanvullingen, alsook het technisch dossier, met inbegrip van de door de fabrikant overgelegde documentatie, tot het einde van de geldigheidsduur van het certificaat.

9. De fabrikant houdt tot 30 jaar na het in de handel brengen van het subsysteem of de veiligheidscomponent een kopie van het certificaat van EU-typeonderzoek, de bijlagen en aanvullingen, samen met de technische documentatie, ter beschikking van de nationale autoriteiten.

10. De in de punten 7 en 9 vervatte verplichtingen van de fabrikant kunnen worden vervuld door zijn gemachtigde, op voorwaarde dat dit in het mandaat gespecificeerd is.

BIJLAGE V

CONFORMITEITSBEOORDELINGSPROCEDURES VOOR SUBSYSTEMEN EN VEILIGHEIDSCOMPONENTEN: MODULE D: CONFORMITEIT MET HET TYPE OP BASIS VAN KWALITEITSBORGING VAN HET PRODUCTIEPROCES

1. Met "conformiteit met het type op basis van kwaliteitsborging van het productieproces" wordt het gedeelte van een conformiteitsbeoordelingsprocedure bedoeld waarin de fabrikant de verplichtingen in de punten 2.2 en 2.5 nakomt en op eigen verantwoording garandeert en verklaart dat de betrokken subsystemen of veiligheidscomponenten overeenstemmen met het type als beschreven in het certificaat van EU-typeonderzoek en voldoen aan de op hen toepasselijke eisen van deze verordening.

2. Fabricage

De fabrikant past op de productie, de eindproductcontrole en de beproeving van de betrokken subsystemen of veiligheidscomponenten een goedgekeurd kwaliteitssysteem als bedoeld in punt 2.3 toe, waarop overeenkomstig punt 2.4 toezicht wordt uitgeoefend.

3. Kwaliteitssysteem

3.1. De fabrikant dient bij de aangemelde instantie van zijn keuze een aanvraag voor beoordeling van zijn kwaliteitssysteem in.

De aanvraag omvat:

a)           naam en adres van de fabrikant en, indien de aanvraag wordt ingediend door zijn gemachtigde, ook diens naam en adres;

b)           een schriftelijke verklaring dat er geen gelijkluidende aanvraag bij een andere aangemelde instantie is ingediend;

c)           alle relevante informatie voor de subsystemen of veiligheidscomponenten die zijn goedgekeurd in het kader van module B;

d)           de documentatie over het kwaliteitssysteem;

e)           de technische documentatie betreffende het goedgekeurde type en een kopie van het certificaat/de certificaten van EU-typeonderzoek;

f)            informatie over de plaatsen waar het subsysteem of de veiligheidscomponent wordt vervaardigd.

3.2. Het kwaliteitssysteem moet waarborgen dat de subsystemen of veiligheidscomponenten in overeenstemming zijn met het type/ de typen als beschreven in het certificaat/de certificaten van EU-typeonderzoek en met de toepasselijke eisen van deze verordening.

Alle door de fabrikant vastgestelde gegevens, eisen en bepalingen dienen systematisch en geordend bijeen te worden gebracht in een document met schriftelijk vastgelegde beleidsmaatregelen, procedures en instructies. Aan de hand van de documentatie van het kwaliteitssysteem moeten de kwaliteitsprogramma's, plannen, handboeken en dossiers eenduidig kunnen worden geïnterpreteerd.

De documentatie dient met name een behoorlijke beschrijving te bevatten van:

a)           de kwaliteitsdoelstellingen, het organisatieschema, de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden van de bedrijfsleiding met betrekking tot de productkwaliteit;

b)           de daarbij gebruikte fabricage-, kwaliteitsbeheersings- en kwaliteitsborgingstechnieken en -procedés, alsmede de in dat verband systematisch toe te passen maatregelen;

c)           de onderzoeken en tests die voor, tijdens en na de fabricage worden verricht en de frequentie waarmee dat zal gebeuren;

d)           de kwaliteitsdossiers, zoals controleverslagen, test- en ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel enz.;

e)           de middelen om toezicht uit te oefenen op het bereiken van de vereiste productkwaliteit en de doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem.

3.3. De aangemelde instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem om na te gaan of dit voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen.

Zij veronderstelt dat aan deze eisen wordt voldaan voor elementen van het kwaliteitssysteem die voldoen aan de desbetreffende specificaties van de nationale norm ter uitvoering van de relevante geharmoniseerde norm en/of technische specificaties.

De audit omvat een inspectiebezoek aan de gebouwen waar de subsystemen of veiligheidscomponenten worden vervaardigd, gecontroleerd en getest.

Het auditteam moet ervaring hebben met kwaliteitsmanagementsystemen; bovendien moet ten minste één lid van het team ervaring hebben met beoordelingen van kabelbaaninstallaties en de technologie van de subsystemen of veiligheidscomponenten, en op de hoogte zijn van de toepasselijke eisen van deze verordening. De audit omvat een inspectiebezoek aan de fabrikant. Het auditteam evalueert de in punt 3.1, onder e), bedoelde technische documentatie om te controleren of de fabrikant zich bewust is van de toepasselijke eisen van deze verordening en het vereiste onderzoek kan verrichten om te waarborgen dat de subsystemen of veiligheidscomponenten aan deze eisen voldoen.

De fabrikant wordt van de beslissing in kennis gesteld. In deze kennisgeving zijn de conclusies van de audit opgenomen, evenals de met redenen omklede beoordelingsbeslissing.

3.4. De fabrikant verbindt zich ertoe de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem na te komen en te zorgen dat het passend en doeltreffend blijft.

3.5. De fabrikant brengt de aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd op de hoogte van elke voorgenomen wijziging van het kwaliteitssysteem.

De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem nog voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen, dan wel of een nieuwe beoordeling noodzakelijk is.

Zij stelt de fabrikant in kennis van het resultaat van de evaluatie. In geval een nieuwe beoordeling noodzakelijk wordt geacht, stelt zij de fabrikant van haar beslissing in kennis. In deze kennisgeving zijn de conclusies van het onderzoek opgenomen, evenals de met redenen omklede beoordelingsbeslissing.

4. Toezicht onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie

4.1. Het toezicht heeft tot doel te controleren of de fabrikant naar behoren voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde productiekwaliteitssysteem.

4.2. De fabrikant verleent de aangemelde instantie voor inspectiedoeleinden toegang tot de fabricage-, controle-, test- en opslagruimten en verstrekt haar alle nodige informatie, met name:

a)           de documentatie over het kwaliteitssysteem;

b)           de kwaliteitsdossiers, zoals controleverslagen, test- en ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel, enz.

4.3. De aangemelde instantie verricht periodieke audits, ten minste om de twee jaar, om te controleren of de fabrikant het kwaliteitssysteem in stand houdt en toepast, en verstrekt de fabrikant een auditverslag.

4.4. De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigde bezoeken aan de fabrikant brengen. Bij die bezoeken kan de aangemelde instantie zo nodig producttests verrichten of laten verrichten om te controleren of het kwaliteitssysteem goed functioneert. De aangemelde instantie verstrekt de fabrikant een verslag van het bezoek en, indien tests zijn verricht, een testverslag.

5. CE-markering en EU-conformiteitsverklaring

5.1. De fabrikant brengt de CE-markering en, onder verantwoordelijkheid van de in punt 3.1 bedoelde aangemelde instantie, het identificatienummer van die instantie aan op elk afzonderlijk subsysteem of veiligheidscomponent dat of die conform is met het type als beschreven in het certificaat van EU-typeonderzoek en met de toepasselijke eisen van deze verordening. Mits de aangemelde instantie daarmee akkoord gaat, kan de fabrikant onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie tijdens het fabricageproces het identificatienummer van deze instantie op de subsystemen of veiligheidscomponenten aanbrengen.

5.2. De fabrikant stelt voor elk subsysteem of veiligheidscomponent een EU-conformiteitsverklaring op en houdt deze verklaring tot 30 jaar na het in de handel brengen van het subsysteem of de veiligheidscomponent ter beschikking van de nationale autoriteiten. In de EU-conformiteitsverklaring wordt het subsysteem of de veiligheidscomponent beschreven.

Een kopie van de EU-conformiteitsverklaring wordt op verzoek aan de relevante autoriteiten verstrekt.

6. De fabrikant houdt gedurende een periode van 30 jaar nadat het laatste subsysteem of de laatste veiligheidscomponent in de handel is gebracht de volgende gegevens ter beschikking van de nationale autoriteiten:

a)           de in punt 3.1 bedoelde documentatie;

b)           de in punt 3.5 bedoelde wijzigingen zoals deze zijn goedgekeurd;

c)           de in de punten 3.5, 4.3 en 4.4 bedoelde beslissingen en verslagen van de aangemelde instantie.

7. Elke aangemelde instantie brengt de autoriteiten die haar hebben aangemeld op de hoogte van de ingetrokken goedkeuringen voor kwaliteitssystemen en verstrekt deze autoriteiten op gezette tijden of op verzoek informatie in verband met beoordelingen van kwaliteitssystemen.

Elke aangemelde instantie brengt de andere aangemelde instanties op de hoogte van de door haar geweigerde, geschorste, ingetrokken of anderszins beperkte goedkeuringen voor kwaliteitssystemen, onder vermelding van de redenen van die beslissingen.

8. Gemachtigde

De in de punten 3.1, 3.5, 5 en 6 vervatte verplichtingen van de fabrikant kunnen namens hem en onder zijn verantwoordelijkheid worden vervuld door zijn gemachtigde, op voorwaarde dat dit in het mandaat gespecificeerd is.

BIJLAGE VI

CONFORMITEITSBEOORDELINGSPROCEDURES VOOR SUBSYSTEMEN EN VEILIGHEIDSCOMPONENTEN: MODULE F: CONFORMITEIT MET HET TYPE OP BASIS VAN KEURING VAN HET SUBSYSTEEM OF DE VEILIGHEIDSCOMPONENT

1. Met "conformiteit met het type op basis van keuring van subsystemen of veiligheidscomponenten" wordt het gedeelte van een conformiteitsbeoordelingsprocedure bedoeld waarin de fabrikant de verplichtingen in de punten 3.2, 3.5.1 en 3.6 nakomt en op eigen verantwoording garandeert en verklaart dat de betrokken subsystemen of veiligheidscomponenten, waarop de bepalingen van punt 3.3 zijn toegepast, conform zijn met het type als beschreven in het certificaat van EU-typeonderzoek en voldoen aan de toepasselijke eisen van deze verordening.

2. Fabricage

De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricage- en controleproces waarborgt dat de vervaardigde subsystemen of veiligheidscomponenten conform zijn met het goedgekeurde type als beschreven in het certificaat van EU-typeonderzoek en met de toepasselijke eisen van deze verordening.

3. Keuring

3.1. De fabrikant dient bij de aangemelde instantie van zijn keuze een aanvraag voor keuring van een subsysteem of veiligheidscomponent in te dienen.

De aanvraag omvat:

a)           naam en adres van de fabrikant en, indien de aanvraag wordt ingediend door zijn gemachtigde, ook diens naam en adres;

b)           een schriftelijke verklaring dat er geen gelijkluidende aanvraag bij een andere aangemelde instantie is ingediend;

c)           alle relevante informatie voor de subsystemen of veiligheidscomponenten die zijn goedgekeurd in het kader van module B;

d)           de technische documentatie betreffende het goedgekeurde type en een kopie van het certificaat/de certificaten van EU-typeonderzoek;

e)           informatie over de plaats waar het subsysteem of de veiligheidscomponent (wordt vervaardigd) kan worden gekeurd.

3.2. De aangewezen instantie moet de nodige onderzoeken en tests uitvoeren of laten uitvoeren om vast te stellen of de subsystemen of veiligheidscomponenten overeenkomen met het goedgekeurde type als beschreven in het certificaat van EU-typeonderzoek en voldoen aan de relevante eisen van deze verordening.

De onderzoeken en tests om te controleren of de subsystemen of veiligheidscomponenten aan de passende eisen voldoen, worden naar keuze van de fabrikant hetzij overeenkomstig punt 4 op elk subsysteem of elke veiligheidscomponent, hetzij overeenkomstig punt 5 op een steekproef van de subsystemen of veiligheidscomponenten verricht.

4. Productkeuring door elk subsysteem of elke veiligheidscomponent te onderzoeken en te testen.

4.1. Alle subsystemen of veiligheidscomponenten worden afzonderlijk onderzocht en er worden passende tests als omschreven in de relevante geharmoniseerde norm(en) of gelijkwaardige tests verricht om te controleren of deze met het goedgekeurde type als beschreven in het certificaat van EU-typeonderzoek en met de toepasselijke eisen van deze verordening overeenstemmen.

Indien er geen geharmoniseerde normen zijn, beslist de aangemelde instantie over de te verrichten passende tests.

4.2. De aangemelde instantie geeft een conformiteitscertificaat af voor de verrichte onderzoeken en tests, en brengt haar identificatienummer aan op elk goedgekeurd subsysteem of goedgekeurde veiligheidscomponent of laat dit onder haar verantwoordelijkheid aanbrengen.

De fabrikant houdt de conformiteitscertificaten voor inspectiedoeleinden tot 30 jaar na het in de handel brengen van het subsysteem of de veiligheidscomponent ter beschikking van de nationale autoriteiten.

5. Steekproefsgewijze productkeuring

5.1. De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricage- en controleproces de homogeniteit van elke geproduceerde partij waarborgt, en biedt zijn subsystemen of veiligheidscomponenten in homogene partijen ter keuring aan.

5.2. Van elke partij wordt overeenkomstig deze verordening een aselecte steekproef getrokken. Alle subsystemen of veiligheidscomponenten in een steekproef worden afzonderlijk onderzocht en er worden passende tests als omschreven in de relevante geharmoniseerde norm(en) en/of technische specificaties of gelijkwaardige tests verricht om te waarborgen dat zij met het goedgekeurde type als beschreven in het certificaat van EU-typeonderzoek en met de toepasselijke eisen van deze verordening overeenstemmen en om te bepalen of de partij wordt goed- of afgekeurd. Indien er geen geharmoniseerde normen zijn, beslist de aangemelde instantie over de te verrichten passende tests.

5.3. Indien een partij wordt goedgekeurd, worden alle subsystemen of veiligheidscomponenten van de partij geacht te zijn goedgekeurd, behalve de in de steekproef betrokken subsystemen of veiligheidscomponenten die de tests niet hebben doorstaan.

De aangemelde instantie geeft een conformiteitscertificaat af voor de verrichte onderzoeken en tests, en brengt haar identificatienummer aan op elk goedgekeurd subsysteem of goedgekeurde veiligheidscomponent of laat dit onder haar verantwoordelijkheid aanbrengen.

De fabrikant houdt de conformiteitscertificaten tot 30 jaar na het in de handel brengen van het subsysteem of de veiligheidscomponent ter beschikking van de nationale autoriteiten.

5.4. Indien een partij wordt afgekeurd, neemt de aangemelde instantie of de bevoegde autoriteit passende maatregelen om te voorkomen dat die partij in de handel wordt gebracht. Ingeval het vaak voorkomt dat partijen worden afgekeurd, kan de aangemelde instantie de steekproefkeuring opschorten en passende maatregelen nemen.

6. CE-markering en EU-conformiteitsverklaring

6.1. De fabrikant brengt de CE-markering en, onder verantwoordelijkheid van de in punt 3 bedoelde aangemelde instantie, het identificatienummer van die instantie aan op elk afzonderlijk subsysteem of veiligheidscomponent dat of die conform is met het goedgekeurde type als beschreven in het certificaat van EU-typeonderzoek en met de toepasselijke eisen van deze verordening.

6.2. De fabrikant stelt voor elk subsysteem of veiligheidscomponent een EU-conformiteitsverklaring op en houdt deze verklaring tot 30 jaar na het in de handel brengen van het subsysteem of de veiligheidscomponent ter beschikking van de nationale autoriteiten. In de EU-conformiteitsverklaring wordt het subsysteem of de veiligheidscomponent beschreven.

Een kopie van de EU-conformiteitsverklaring wordt op verzoek aan de relevante autoriteiten verstrekt.

Een kopie van de EU-conformiteitsverklaring wordt op verzoek verstrekt.

Mits de in punt 3 bedoelde aangemelde instantie daarmee akkoord gaat, brengt de fabrikant onder verantwoordelijkheid van deze aangemelde instantie tevens het identificatienummer van deze instantie op de subsystemen of veiligheidscomponenten aan.

7. Mits de aangemelde instantie daarmee akkoord gaat, kan de fabrikant onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie tijdens het fabricageproces het identificatienummer van deze instantie op de subsystemen of veiligheidscomponenten aanbrengen.

8. Gemachtigde

De in de punten 2 en 5,1 vervatte verplichtingen van de fabrikant kunnen namens hem en onder zijn verantwoordelijkheid worden vervuld door zijn gemachtigde, op voorwaarde dat dit in het mandaat gespecificeerd is.

BIJLAGE VII

CONFORMITEITSBEOORDELINGSPROCEDURES VOOR SUBSYSTEMEN EN VEILIGHEIDSCOMPONENTEN: MODULE G: CONFORMITEIT OP BASIS VAN EENHEIDSKEURING

1. Met "conformiteit op basis van eenheidskeuring" wordt de conformiteitsbeoordelingsprocedure bedoeld waarbij de fabrikant de verplichtingen in de punten 4.2, 4.3 en 4.5 nakomt en op eigen verantwoording garandeert en verklaart dat het betrokken subsysteem of de veiligheidscomponent waarop de bepalingen van punt 4.4 zijn toegepast, aan de eisen van deze verordening voldoet.

2. Fabricage

De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricage- en controleproces waarborgt dat de vervaardigde subsystemen of veiligheidscomponenten aan de toepasselijke eisen van deze verordening voldoen.

3. Keuring

3.1. De fabrikant dient bij de aangemelde instantie van zijn keuze een aanvraag voor eenheidskeuring van een subsysteem of veiligheidscomponent in.

De aanvraag omvat:

a)           naam en adres van de fabrikant en, indien de aanvraag wordt ingediend door zijn gemachtigde, ook diens naam en adres;

b)           een schriftelijke verklaring dat er geen gelijkluidende aanvraag bij een andere aangemelde instantie is ingediend;

c)           de technische documentatie met betrekking tot het subsysteem of de veiligheidscomponent overeenkomstig bijlage IX;

d)           informatie over de plaats waar het subsysteem of de veiligheidscomponent (wordt vervaardigd) kan worden gekeurd.

3.2. De aangemelde instantie onderzoekt de technische documentatie voor het subsysteem of de veiligheidscomponent en verricht de nodige onderzoeken en tests als omschreven in de relevante geharmoniseerde normen en/of technische specificaties, of gelijkwaardige tests, of laat die verrichten, om te controleren of het product aan de toepasselijke eisen van deze verordening voldoet. Indien er geen geharmoniseerde normen en/of technische specificaties zijn, beslist de aangemelde instantie over de te verrichten passende tests.

De aangemelde instantie geeft een conformiteitscertificaat af voor de verrichte onderzoeken en tests, en brengt haar identificatienummer aan op het goedgekeurde subsysteem of de goedgekeurde veiligheidscomponent of laat dit onder haar verantwoordelijkheid aanbrengen.

Indien de aangemelde instantie weigert een conformiteitscertificaat af te geven, motiveert zij deze weigering uitvoerig en geeft zij aan welke corrigerende maatregelen moeten worden genomen.

Wanneer de fabrikant opnieuw een eenheidskeuring van het betreffende subsysteem of de veiligheidscomponent aanvraagt, moet hij dit bij dezelfde aangemelde instantie doen.

De aangemelde instantie verstrekt de Commissie en de lidstaten op verzoek een kopie van het conformiteitscertificaat.

De fabrikant houdt de technische documentatie en een kopie van het conformiteitscertificaat tot 30 jaar na het in de handel brengen van het subsysteem of de veiligheidscomponent ter beschikking van de nationale autoriteiten.

4. CE-markering en EU-conformiteitsverklaring

4.1. De fabrikant brengt de CE-markering en, onder verantwoordelijkheid van de in punt 4 bedoelde aangemelde instantie, het identificatienummer van die instantie aan op elk subsysteem of elke veiligheidscomponent dat of die aan de toepasselijke eisen van deze verordening voldoet.

4.2. De fabrikant stelt een EU-conformiteitsverklaring op en houdt deze verklaring tot 30 jaar na het in de handel brengen van het subsysteem of de veiligheidscomponent ter beschikking van de nationale autoriteiten. In de EU-conformiteitsverklaring wordt het subsysteem of de veiligheidscomponent beschreven.

Een kopie van de EU-conformiteitsverklaring wordt op verzoek aan de relevante autoriteiten verstrekt.

5. Gemachtigde

De in de punten 3.1 en 4 aangegeven verplichtingen van de fabrikant kunnen namens hem en onder zijn verantwoordelijkheid worden nagekomen door zijn gemachtigde, op voorwaarde dat dit in het mandaat gespecificeerd is.

BIJLAGE VIII

CONFORMITEITSBEOORDELINGSPROCEDURES VOOR SUBSYSTEMEN EN VEILIGHEIDSCOMPONENTEN: MODULE H: CONFORMITEIT OP BASIS VAN VOLLEDIGE KWALITEITSBORGING

1.         Met "conformiteit op basis van volledige kwaliteitsborging" wordt de conformiteitsbeoordelingsprocedure bedoeld waarbij de fabrikant de verplichtingen in de punten 2 en 5 nakomt en op eigen verantwoording garandeert en verklaart dat de betrokken subsystemen of veiligheidscomponenten aan de eisen van deze verordening voldoen.

2. Fabricage

De fabrikant past op het ontwerp, de fabricage, de eindproductcontrole en de beproeving van de betrokken subsystemen of veiligheidscomponenten een goedgekeurd kwaliteitssysteem als bedoeld in punt 3 toe, waarop overeenkomstig punt 4 toezicht wordt uitgeoefend.

3. Kwaliteitssysteem

3.1. De fabrikant dient voor de betrokken subsystemen of veiligheidscomponenten bij een aangemelde instantie van zijn keuze een aanvraag tot beoordeling van zijn kwaliteitssysteem in.

De aanvraag omvat:

a)           naam en adres van de fabrikant en, indien de aanvraag wordt ingediend door zijn gemachtigde, ook diens naam en adres;

b)           alle nodige informatie over de subsystemen of veiligheidscomponenten die zullen worden vervaardigd;

c)           de technische documentatie overeenkomstig bijlage IX voor een representatief type van elke categorie van de subsystemen of veiligheidscomponenten die zullen worden vervaardigd;

d)           de documentatie over het kwaliteitssysteem;

e)           informatie over de plaats waar de subsystemen of veiligheidscomponenten worden ontworpen, vervaardigd, gecontroleerd en getest;

f)            een schriftelijke verklaring dat er geen gelijkluidende aanvraag bij een andere aangemelde instantie is ingediend.

3.2. Het kwaliteitssysteem waarborgt dat het subsysteem of de veiligheidscomponent voldoet aan de toepasselijke eisen van deze verordening.

Alle door de fabrikant vastgestelde gegevens, eisen en bepalingen dienen systematisch en geordend bijeen te worden gebracht in een document met schriftelijk vastgelegde beleidsmaatregelen, procedures en instructies. Aan de hand van de documentatie van het kwaliteitssysteem moeten de kwaliteitsprogramma's, plannen, handboeken en dossiers eenduidig kunnen worden geïnterpreteerd.

De documentatie dient met name een adequate beschrijving te bevatten van:

a)           de kwaliteitsdoelstellingen, het organisatieschema en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bedrijfsleiding met betrekking tot ontwerp- en productkwaliteit van de subsystemen en de veiligheidscomponenten;

b)           de specificaties van het technisch ontwerp, met inbegrip van normen die worden toegepast en, indien de relevante geharmoniseerde normen niet volledig worden toegepast, de middelen waarmee wordt gewaarborgd dat aan de essentiële eisen van deze verordening wordt voldaan;

c)           de controle- en keuringstechnieken voor het ontwerp, de procédés en systematische maatregelen die zullen worden toegepast bij het ontwerpen van de subsystemen of de veiligheidscomponenten;

d)           de daarbij gebruikte fabricage-, kwaliteitsbeheersings- en kwaliteitsborgingstechnieken en -procedés, alsmede de in dat verband systematisch toe te passen maatregelen;

e)           de onderzoeken en tests die voor, tijdens en na de fabricage worden verricht en de frequentie waarmee dat zal gebeuren;

f)            de kwaliteitsdossiers, zoals controleverslagen, test- en ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel, enz.;

g)           de middelen om controle uit te oefenen op het bereiken van de vereiste ontwerp- en productkwaliteit en de doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem.

3.3. De aangemelde instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem om na te gaan of dit voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen. Zij veronderstelt dat aan deze eisen wordt voldaan voor elementen van het kwaliteitssysteem die voldoen aan de desbetreffende specificaties van de nationale norm ter uitvoering van de relevante geharmoniseerde norm en/of technische specificatie.

De audit omvat een inspectiebezoek aan de plaatsen waar de subsystemen of veiligheidscomponenten worden ontworpen, vervaardigd, gecontroleerd en getest.

Het auditteam moet ervaring hebben met kwaliteitsmanagementsystemen; bovendien moet ten minste één lid van het team ervaring hebben met beoordelingen van kabelbaaninstallaties en de technologie van de betreffende subsystemen of veiligheidscomponenten, en op de hoogte zijn van de toepasselijke eisen van deze verordening.

Het auditteam evalueert de in punt 3.1 bedoelde technische documentatie om te controleren of de fabrikant zich bewust is van de toepasselijke eisen van deze verordening en het vereiste onderzoek kan verrichten om te waarborgen dat de subsystemen of de veiligheidscomponenten aan deze eisen voldoen.

De aangemelde instantie stelt de fabrikant of zijn gemachtigde in kennis van haar beslissing. In deze kennisgeving zijn de conclusies van de audit opgenomen, evenals de met redenen omklede beoordelingsbeslissing.

3.4. De fabrikant verbindt zich ertoe de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem na te komen en te zorgen dat het passend en doeltreffend blijft.

3.5. De fabrikant brengt de aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd op de hoogte van elke voorgenomen wijziging van het kwaliteitssysteem.

De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem nog voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen, dan wel of een nieuwe beoordeling noodzakelijk is.

Zij stelt de fabrikant in kennis van het resultaat van de evaluatie. In geval een nieuwe beoordeling noodzakelijk wordt geacht, stelt zij de fabrikant van haar beslissing in kennis. In deze kennisgeving zijn de conclusies van de beoordeling opgenomen, evenals de met redenen omklede beoordelingsbeslissing.

4. Toezicht onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie

4.1. Het toezicht heeft tot doel te controleren of de fabrikant naar behoren voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem.

4.2. De fabrikant verleent de aangemelde instantie voor beoordelingsdoeleinden toegang tot de ontwerp-, fabricage-, controle-, test- en opslagruimten en verstrekt haar alle nodige informatie, met name:

a)           de documentatie over het kwaliteitssysteem;

b)           de kwaliteitsdossiers als bedoeld in het deel van het kwaliteitssysteem dat betrekking heeft op het ontwerp, zoals resultaten van analyses, berekeningen, tests enz.;

c)           de kwaliteitsdossiers als bedoeld in het deel van het kwaliteitssysteem dat betrekking heeft op de fabricage, zoals controleverslagen, test- en ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel enz.

4.3. De aangemelde instantie verricht periodieke audits om te controleren of de fabrikant het kwaliteitssysteem onderhoudt en toepast en verstrekt de fabrikant een auditverslag. De frequentie van de periodieke controles wordt zo gekozen dat om de drie jaar een volledige nieuwe beoordeling wordt uitgevoerd.

4.4. De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigde bezoeken aan de fabrikant brengen.

Bij die bezoeken kan de aangemelde instantie zo nodig producttests verrichten of laten verrichten om te controleren of het kwaliteitssysteem goed functioneert. Zij verstrekt de fabrikant een verslag van het bezoek en, indien tests zijn verricht, een testrapport.

5.         CE-markering en EU-conformiteitsverklaring

5.1.      De fabrikant brengt de CE-markering en, onder verantwoordelijkheid van de in punt 3.1 bedoelde aangemelde instantie, het identificatienummer van die instantie aan op elk afzonderlijk subsysteem of veiligheidscomponent dat of die conform is met het type als beschreven in het certificaat van EU-typeonderzoek en met de toepasselijke eisen van deze verordening.

Mits de aangemelde instantie daarmee akkoord gaat, kan de fabrikant onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie tijdens het fabricageproces het identificatienummer van deze instantie op de subsystemen of veiligheidscomponenten aanbrengen.

5.2.      De fabrikant stelt voor elk subsysteem of veiligheidscomponent een EU-conformiteitsverklaring op en houdt een kopie van deze verklaring tot 30 jaar na het in de handel brengen van het subsysteem of de veiligheidscomponent ter beschikking van de nationale autoriteiten. In de EU-conformiteitsverklaring wordt het subsysteem of de veiligheidscomponent beschreven.

Een kopie van de EU-conformiteitsverklaring wordt op verzoek aan de relevante autoriteiten verstrekt.

6. De fabrikant houdt gedurende een periode van 30 jaar nadat het laatste subsysteem of de laatste veiligheidscomponent in de handel is gebracht de volgende gegevens ter beschikking van de nationale autoriteiten:

a)           de in punt 3.1, onder c), bedoelde technische documentatie;

b)           de in punt 3.1 bedoelde documentatie over het kwaliteitssysteem;

c)           de documentatie over de in punt 3.5 bedoelde wijzigingen zoals deze zijn goedgekeurd;

d)           de in de punten 3.3, 3.5, 4.3 en 4.4 bedoelde beslissingen en verslagen van de aangemelde instantie.

7. Elke aangemelde instantie brengt de autoriteiten die haar hebben aangemeld op de hoogte van de verleende en ingetrokken goedkeuringen voor kwaliteitssystemen en verstrekt deze autoriteiten op gezette tijden of op verzoek een lijst van geweigerde, geschorste of anderszins beperkte goedkeuringen voor kwaliteitssystemen.

Elke aangemelde instantie brengt de andere aangemelde instanties op de hoogte van de door haar geweigerde, geschorste of ingetrokken goedkeuringen voor kwaliteitssystemen alsmede, op verzoek, van de door haar verleende goedkeuringen voor kwaliteitssystemen.

8.         Gemachtigde

De in de punten 3.1, 3.5, 5 en 6 vervatte verplichtingen van de fabrikant kunnen namens hem en onder zijn verantwoordelijkheid worden vervuld door zijn gemachtigde, op voorwaarde dat dit in het mandaat gespecificeerd is.

BIJLAGE IX

TECHNISCHE DOCUMENTATIE VOOR SUBSYSTEMEN EN VEILIGHEIDSCOMPONENTEN:

(1) Aan de hand van de technische documentatie moet kunnen worden beoordeeld of het subsysteem of de veiligheidscomponent aan de toepasselijke eisen van deze verordening voldoet; de documentatie omvat een adequate risicoanalyse en -beoordeling. In de technische documentatie worden de toepasselijke eisen vermeld; zij heeft, voor zover relevant voor de conformiteitsbeoordeling, betrekking op het ontwerp, de fabricage en de werking van het subsysteem of de veiligheidscomponent.

(2) De technische documentatie omvat ten minste de volgende elementen:

a)      een algemene beschrijving van het subsysteem of de veiligheidscomponent;

b)      ontwerp- en fabricagetekeningen, alsmede schema's van componenten, onderdelen, circuits enz., alsmede de beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn voor het begrijpen van die tekeningen en schema's en van de werking van het subsysteem of de veiligheidscomponent;

c)      een lijst van de geheel of gedeeltelijk toegepaste geharmoniseerde normen en/of andere technische specificaties waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, en indien de geharmoniseerde normen niet zijn toegepast, een beschrijving van de wijze waarop aan de essentiële eisen van deze verordening is voldaan. Bij gedeeltelijk toegepaste geharmoniseerde normen wordt in de technische documentatie gespecificeerd welke delen zijn toegepast;

d)      het bewijsmateriaal voor de geschiktheid van het ontwerp, met inbegrip van de resultaten van ontwerpberekeningen, onderzoeken en tests die door of voor de fabrikant zijn uitgevoerd en de desbetreffende rapporten;

e)      een exemplaar van de gebruiksaanwijzing van het subsysteem of de veiligheidscomponent;

f)       voor subsystemen, een kopie van de EU-conformiteitsverklaringen voor de veiligheidscomponenten die in het subsysteem zijn verwerkt.

BIJLAGE X

EU-CONFORMITEITSVERKLARING VOOR SUBSYSTEMEN EN VEILIGHEIDSCOMPONENTEN

(1) De EU-conformiteitsverklaring vergezelt het subsysteem of de veiligheidscomponent. De verklaring dient te zijn opgesteld in dezelfde taal/talen als de in bijlage II, punt 7.1.1, bedoelde handleiding.

(2) De EU-conformiteitsverklaring bevat de volgende gegevens:

a)      Het model subsysteem/veiligheidscomponent (product, partij, type of serienummer).

b)      Naam en adres van de fabrikant en, indien van toepassing, zijn gemachtigde.

c)      Deze conformiteitsverklaring wordt verstrekt onder volledige verantwoordelijkheid van de fabrikant.

d)      Voorwerp van de verklaring (beschrijving aan de hand waarvan het subsysteem of de veiligheidscomponent kan worden getraceerd. Dit kan indien nodig voor de identificatie van het subsysteem of de veiligheidscomponent een afbeelding omvatten):

– beschrijving van het subsysteem of de veiligheidscomponent (type, enz.);

– de gevolgde conformiteitsbeoordelingsprocedure;

– naam en adres van de aangemelde instantie die de conformiteitsbeoordeling heeft verricht;

– verwijzing naar het certificaat van het EU-typeonderzoek met bijzonderheden, met inbegrip van de datum en, in voorkomend geval, informatie over de duur en de voorwaarden voor de geldigheid van het certificaat;

– alle toepasselijke bepalingen waaraan de component moet voldoen, met name die in verband met het gebruik.

e)      Het hierboven beschreven voorwerp is in overeenstemming de desbetreffende harmonisatiewetgeving van de Unie: ……………. (verwijzing naar de andere toegepaste wetgeving van de Unie):

f)       Vermelding van de toegepaste relevante geharmoniseerde normen of van de specificaties waarop de conformiteitsverklaring betrekking heeft:

g)      De aangemelde instantie(s) … (naam, adres, nummer) heeft/hebben een … (werkzaamheden beschrijven) uitgevoerd en het certificaat/de certificaten verstrekt: …

h)      - identiteit van de persoon die gemachtigd is om namens de fabrikant of zijn gevolmachtigde te ondertekenen:

i)       Aanvullende informatie:

Ondertekend voor en namens: …………………….

(plaats en datum van afgifte):

(naam, functie) (handtekening)

BIJLAGE XI

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 2000/9/EG || Deze verordening

___ || Artikel 1

Artikel 1, lid 1 || Artikel 2, lid 1

Artikel 1, lid 2 || Artikel 3, lid 1

Artikel 1, lid 3 || Artikel 3, leden 7 tot en met 9

Artikel 1, lid 4, eerste en tweede alinea || ___

Artikel 1, lid 4, derde alinea || Artikel 8, lid 3

Artikel 1, lid 5 || Artikel 3, lid 1 en leden 3 tot en met 6

Artikel 2 || ___

Artikel 3 || Artikel 6

___ || Artikel 3, leden 10 tot en met 27

Artikel 4 || Artikel 8

Artikel 5, lid 1 || Artikel 4, leden 1 en 2

Artikel 5, lid 2 || Artikel 3

Artikel 6 || Artikel 7

Artikel 7 || Artikel ___

Artikel 8 || Artikel 4, leden 1 en 2

Artikel 9 || Artikel 4, leden 1 en 2

Artikel 10 || ___

Artikel 11, lid 1 || Artikel 9, lid 1

Artikel 11, lid 2 || Artikel 4, lid 2

Artikel 11, lid 3 || ___

Artikel 11, lid 4 || ___

Artikel 11, lid 5 || ___

Artikel 11, lid 6 || ___

Artikel 11, lid 7 || ___

___ || Artikel 11

___ || Artikel 12

___ || Artikel 13

___ || Artikel 14

___ || Artikel 15

___ || Artikel 16

Artikel 12 || Artikel 9, lid 4

Artikel 13 || Artikel 10, lid 1

Artikel 14 || Artikel ___

Artikel 15 || Artikel 10, lid 2

Artikel 16 || ___

___ || Artikel 17

___ || Artikel 18

___ || Artikel 19

___ || Artikel 20

___ || Artikel 21

___ || Artikel 22

___ || Artikel 23

___ || Artikel 24

___ || Artikel 25

___ || Artikel 26

___ || Artikel 27

___ || Artikel 28

___ || Artikel 29

___ || Artikel 30

___ || Artikel 31

___ || Artikel 32

___ || Artikel 33

___ || Artikel 34

___ || Artikel 35

___ || Artikel 36

___ || Artikel 37

___ || Artikel 38

Artikel 17 || Artikel 39

Artikel 18 || ___

Artikel 19 || ___

Artikel 20 || ___

Artikel 21 || ___

Artikel 22 || ___

Artikel 23 || ___

___ || Artikel 40

___ || Artikel 41

___ || Artikel 42

___ || Artikel 43

Bijlage I || Bijlage I

Bijlage II || Bijlage II

Bijlage III || Bijlage III

Bijlage IV || Bijlage IX

Bijlage V || Bijlagen IV tot en met VIII

Bijlage VI || Bijlage IX

Bijlage VII || Bijlagen IV tot en met VIII

Bijlage VIII || __

Bijlage IX || __

__ || Bijlage X

Top