This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52014PC0187
Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on cableway installations
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende kabelbaaninstallaties
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende kabelbaaninstallaties
/* COM/2014/0187 final - 2014/0107 (COD) */
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende kabelbaaninstallaties /* COM/2014/0187 final - 2014/0107 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL Algemene context, motivering en doel van
het voorstel Richtlijn 2000/9/EG betreffende
kabelbaaninstallaties voor personenvervoer[1]
is op 20 maart 2000 goedgekeurd en is op 3 mei 2002 van toepassing geworden. Richtlijn 2000/9/EG waarborgt een hoog niveau
van veiligheid van kabelbaaninstallaties voor de gebruikers, voor werknemers en
voor derden. In deze richtlijn zijn de essentiële eisen aangegeven waaraan de
installaties, de bijbehorende infrastructuur, de subsystemen en de
veiligheidscomponenten moeten voldoen om veilig te zijn. Richtlijn 2000/9/EG is ook een voorbeeld van
harmonisatiewetgeving van de Unie die het vrije verkeer in de eengemaakte markt
van de EU waarborgt, namelijk van subsystemen en veiligheidscomponenten van
kabelbaaninstallaties. Deze richtlijn harmoniseert de voorwaarden voor het in
de handel brengen en de ingebruikneming van subsystemen en
veiligheidscomponenten die bedoeld zijn om te worden verwerkt in
kabelbaaninstallaties. Fabrikanten moeten aantonen dat hun subsystemen en
veiligheidscomponenten zijn ontworpen en vervaardigd overeenkomstig de
essentiële eisen, de CE-markering aanbrengen en instructies verstrekken voor de
verwerking ervan in een kabelbaaninstallatie. Richtlijn 2000/9/EG is gebaseerd op artikel
114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna
te noemen "het Verdrag"). Het is een totale- harmonisatierichtlijn op
basis van de "nieuwe aanpak"-beginselen, die inhouden dat fabrikanten
moeten waarborgen dat hun producten voldoen aan de prestatie- en
veiligheidseisen in het wetgevingsinstrument, echter zonder dat specifieke
technische oplossingen of specificaties worden voorgeschreven. Richtlijn 2000/9/EG heeft betrekking op
kabelbaaninstallaties voor personenvervoer. Voortbeweging door kabels en de functie van
personenvervoer zijn de voornaamste criteria die de werkingssfeer van Richtlijn
2000/9/EG bepalen. De voornaamste soorten kabelbaaninstallaties
die onder Richtlijn 2000/9/EG vallen, zijn kabelsporen, gondelbanen, koppelbare
stoeltjesliften, vaste stoeltjesliften, cabinebanen, funitels, gecombineerde
installaties (bestaande uit verschillende soorten kabelbaaninstallaties, zoals
gondels en stoeltjesliften) en sleepliften. Kabelbaaninstallaties worden gedefinieerd als
het complete op een vaste locatie aangelegde systeem, bestaande uit
infrastructuur, subsystemen en de veiligheidscomponenten. Kabelbaaninstallaties en hun infrastructuur
worden rechtstreeks beïnvloed door de kenmerken van de regio waar ze aangelegd
zijn, door de aard van het terrein, door de omgeving, door atmosferische en
meteorologische omstandigheden en ook door structuren en obstakels die zich
eventueel in de nabijheid bevinden, hetzij op de grond of in de lucht. In dit kader zijn de aanleg en de
inbedrijfstelling van kabelbaaninstallaties onderworpen aan nationale
machtigingsprocedures. Richtlijn 2000/9/EG bevat geharmoniseerde
essentiële eisen waaraan kabelbaaninstallaties moeten voldoen, terwijl de
lidstaten bevoegd blijven voor het regelen van de andere aspecten, zoals
grondgebruik, ruimtelijke ordening en milieubescherming. Veiligheidscomponenten en subsystemen vallen
onder het beginsel van het vrije verkeer van goederen. Veiligheidscomponenten
zijn voorzien van de CE-markering die aangeeft dat ze voldoen aan de
voorschriften van Richtlijn 2000/9/EG, met inbegrip van de
conformiteitsbeoordelingsprocedures. Het voorstel beoogt de vervanging van
Richtlijn 2000/9/EG door een verordening, in overeenstemming met de
vereenvoudigingsdoelstellingen van de Commissie. Het voorstel heeft tot doel Richtlijn
2000/9/EG op één lijn te brengen met het "goederenpakket" dat in 2008
is goedgekeurd, en met name met het NWK-besluit (EG) nr. 768/2008. Het NWK-besluit omvat een gemeenschappelijk
kader voor de productharmonisatiewetgeving van de EU. Dit kader bestaat uit
vaak gebruikte bepalingen in de EU-productwetgeving (bv. definities,
verplichtingen voor marktdeelnemers, aangemelde instanties,
vrijwaringsmechanismen enz.). Deze gemeenschappelijke bepalingen zijn
aangescherpt om te waarborgen dat de richtlijnen in de praktijk doeltreffender
kunnen worden toegepast en gehandhaafd. Er zijn nieuwe elementen toegevoegd,
zoals verplichtingen voor importeurs, die cruciaal zijn om de veiligheid van
producten op de markt te verbeteren. In het kader van een
"stroomlijningspakket" dat op 21 november 2011 is vastgesteld, heeft
de Commissie al voorgesteld negen andere richtlijnen op één lijn te brengen met
het NWK-besluit. Zij heeft tevens voorgesteld Richtlijn 97/23/EG betreffende
drukapparatuur[2]
op één lijn brengen met het NWK-besluit. Om te zorgen voor de nodige samenhang in de
harmonisatiewetgeving van de Unie voor industrieproducten, in overeenstemming
met het politieke engagement dat voortvloeit uit de goedkeuring van het
NWK-besluit en de juridische verplichting in artikel 2 van het
NWK-besluit, is het noodzakelijk dat dit voorstel in overeenstemming is met de
bepalingen van het NWK-besluit. Het voorstel is daarnaast gericht op het
oplossen van enkele problemen die zich hebben voorgedaan bij de
tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/9/EG. Meer in het bijzonder hebben
autoriteiten, aangemelde instanties en fabrikanten uiteenlopende standpunten
geuit over de vraag of bepaalde soorten installaties binnen de werkingssfeer
van Richtlijn 2000/9/EG vallen en dus moeten worden vervaardigd en
gecertificeerd in overeenstemming met de voorschriften en procedures van de
richtlijn. Er zijn ook uiteenlopende standpunten over de vraag of bepaalde
apparatuur als subsysteem, infrastructuur of veiligheidscomponent moet worden
beschouwd. Verder geeft de richtlijn niet aan welk type
conformiteitsbeoordelingsprocedure dient te worden toegepast op subsystemen. Deze uiteenlopende benaderingen hebben tot
marktdistorsies en ongelijke behandeling van marktdeelnemers geleid.
Fabrikanten en exploitanten van de betrokken installaties moesten de apparatuur
aanpassen of aanvullende certificering ondergaan, hetgeen extra kosten en
vertraging bij de toelating en exploitatie van de installaties veroorzaakte. De voorgestelde verordening is dan ook bedoeld
om meer juridische duidelijkheid over de werkingssfeer van Richtlijn 2000/9/EG
te verschaffen, en daarmee betere tenuitvoerlegging van de betreffende
wettelijke bepalingen. Bovendien bevat Richtlijn 2000/9/EG bepalingen
inzake de conformiteitsbeoordeling van subsystemen. Er wordt echter niet
bepaald welke concrete procedure moet worden gevolgd door de fabrikant en de
aangemelde instantie. Bovendien wordt de fabrikanten geen keuze geboden uit een
reeks van conformiteitsbeoordelingsprocedures die toegepast kunnen worden op
veiligheidscomponenten. De voorgestelde verordening brengt dus de beschikbare
conformiteitsbeoordelingsprocedures voor subsystemen op één lijn met die welke
al voor veiligheidscomponenten worden gebruikt, op basis van de
conformiteitsbeoordelingsmodules zoals aangegeven in Besluit 768/2008/EG
betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten
(NWK-besluit). In dit verband voorziet de richtlijn ook in het aanbrengen van de
CE-markering om aan te geven dat aan de bepalingen van de richtlijn is voldaan,
overeenkomstig het bestaande systeem voor veiligheidscomponenten. In het voorstel is rekening gehouden met
Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van
25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie[3]. Het voorstel houdt eveneens rekening met het
voorstel van de Commissie van 13 februari 2013 voor een verordening betreffende
markttoezicht op producten[4],
die bedoeld is om één rechtsinstrument vast te stellen betreffende de
activiteiten inzake markttoezicht op het gebied van andere dan
voedingsmiddelen, consumenten- of niet-consumentenproducten en producten die al
dan niet onder de harmonisatiewetgeving van de Unie vallen. Dit voorstel voegt
de regels inzake markttoezicht van Richtlijn 2001/95/EG inzake algemene
productveiligheid[5],
van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad
tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende
het verhandelen van producten[6],
en van sectorspecifieke harmonisatiewetgeving ter verbetering van de
doelmatigheid van markttoezichtactiviteiten in de Unie samen. De voorgestelde
verordening inzake markttoezicht op producten bevat ook de relevante bepalingen
inzake markttoezicht en vrijwaringsclausules. Derhalve moeten bepalingen in
bestaande sectorspecifieke harmonisatiewetgeving van de Unie betreffende
markttoezicht en vrijwaringsclausules uit die harmonisatiewetgeving worden
verwijderd. De algehele doelstelling van de voorgestelde verordening
betreffende markttoezicht op producten is een fundamentele vereenvoudiging van
het EU-kader voor markttoezicht, zodat dat toezicht voor de belangrijkste
gebruikers ervan – markttoezichtautoriteiten en marktdeelnemers – beter
functioneert. Richtlijn 2000/9/EG voorziet in een vrijwaringsprocedure voor
subsystemen en veiligheidscomponenten. Overeenkomstig het kader dat tot stand
zal worden gebracht door de voorgestelde verordening betreffende het
markttoezicht op producten, omvat dit voorstel niet de bepalingen inzake
markttoezicht en vrijwaringsprocedures voor subsystemen en
veiligheidscomponenten die in het NWK-besluit zijn geregeld. Met het oog op de
juridische duidelijkheid verwijst het evenwel naar de voorgestelde verordening
betreffende inzake markttoezicht op producten. Samenhang met andere beleidsgebieden en
doelstellingen van de Unie Dit initiatief is in
overeenstemming met de Single Market Act[7], waarin de nadruk is gelegd op de noodzaak om het
vertrouwen van de consument in de kwaliteit van producten op de markt te
herstellen en op het belang van aanscherping van het markttoezicht. Bovendien ondersteunt het
initiatief het beleid van de Commissie inzake betere regelgeving en
vereenvoudiging van het regelgevingskader. 2. RAADPLEGING VAN
BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING Raadpleging van de belanghebbende partijen De herziening van Richtlijn 2000/9/EG is lang
en uitgebreid besproken sinds 2010. Meer in het bijzonder is deze herziening
besproken in de werkgroep van de lidstaten over kabelbaaninstallaties, met
nationale deskundigen die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van
de richtlijn, in het kader van het Permanent Comité van Richtlijn 2000/9/EG, in
de groep administratieve samenwerking op het gebied van markttoezicht op
kabelbaaninstallaties (AdCo-groep) en in de sectorgroep kabelbaaninstallaties
(CSG) van de Europese coördinatie van aangemelde instanties, alsmede met het
bedrijfsleven en verenigingen van gebruikers. De lidstaten en de belanghebbenden, waaronder
organisaties van fabrikanten, aangemelde instanties en vertegenwoordigers van
normalisatie-instellingen zijn vanaf het begin betrokken geweest bij het
effectbeoordelingsproces. In het kader van het Permanent Comité van Richtlijn
2000/9/EG vonden regelmatige besprekingen plaats over de werking van de
richtlijn en de potentiële kwesties die verbeteringen behoeven, hetzij door
middel van wetgeving of op een andere manier. Bovendien zijn er drie specifieke
raadplegingen gehouden. De eerste raadpleging vond plaats in de eerste
helft van 2010 in het kader van de voorbereiding van het verslag over de
tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/9/EG, zoals bedoeld in artikel 21,
lid 4, van die verordening. In haar eerste verslag over de
tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/9/EG[8]
merkte de Commissie op dat de richtlijn heeft bijgedragen tot de
totstandbrenging van een interne markt voor de subsystemen en
veiligheidscomponenten, en tegelijkertijd een uniform en hoog niveau van
veiligheid heeft gewaarborgd. Ook wees zij op een aantal kwesties die nader
moesten worden onderzocht. De te onderzoeken kwesties waren de volgende: –
de werkingssfeer van Richtlijn 2000/9/EG, met name
met betrekking tot nieuwe typen kabelbaaninstallaties; –
het ontbreken van een passende reeks
conformiteitsbeoordelingsprocedures voor subsystemen, hetgeen heeft geleid tot
uiteenlopende interpretaties en uitvoeringen van de conformiteitsbeoordeling
van de subsystemen; –
de noodzaak van het op één lijn brengen van
Richtlijn 2000/9/EG met het NWK-besluit. De tweede en de derde raadpleging vonden
plaats in 2012 in het kader van de effectbeoordelingsstudie; de eerste daarvan
had betrekking op de bestaande situatie en de andere op de beleidsopties. Het
eindverslag van de effectbeoordelingsstudie werd formeel gepresenteerd en
besproken tijdens de vergaderingen van het Permanent Comité op 25 september
2012 en 8 april 2013, waarin de lidstaten en sectorale belanghebbenden
gelegenheid hadden om meningen, bijdragen en schriftelijke standpunten over de
in de studie genoemde beleidsopties naar voeren te brengen. De belanghebbenden hebben actief bijgedragen
tot het identificeren van de problemen die opgelost moeten worden om de werking
van Richtlijn 2000/9/EG te verbeteren. De meeste belanghebbenden zijn het eens
met de constateringen betreffende de problemen. Een groot aantal respondenten
van de raadpleging in het kader van de effectbeoordelingsstudie heeft te kampen
gehad met problemen in verband met de definitie van kabelbaaninstallaties en de
afgrenzing ten opzichte van de werkingssfeer van Richtlijn 95/16/EG betreffende
liften[9]. Gelet op de omvang van de verzamelde
informatie en de vrij technische aard van het onderwerp is er geen openbare
raadpleging georganiseerd; gerichte raadplegingen van deskundigen werden meer
passend geacht voor dit technische initiatief. Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid
– effectbeoordeling Er is een effectbeoordeling van de herziening
van Richtlijn 2000/9/EG verricht. Op basis van de verzamelde informatie heeft de
Commissie een effectbeoordeling uitgevoerd waarin drie opties zijn onderzocht
en vergeleken. Optie 1 – "Niets doen" - Geen
wijzigingen van de huidige situatie In deze optie worden geen wijzigingen van
Richtlijn 2000/9/EG voorgesteld. Optie 2 –Oplossingen door niet-wetgevende
maatregelen In optie 2 wordt de mogelijkheid overwogen van
meer uitvoerige richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/9/EG
met betrekking tot de werkingssfeer, en van het aanbevelen van specifieke
conformiteitsbeoordelingsprocedures voor de beoordeling van subsystemen,
voornamelijk door herschrijving van de Toepassingsgids bij Richtlijn 2000/9/EG. Optie 3 –Oplossingen door wetgevende
maatregelen In deze optie worden wijzigingen van Richtlijn
2000/9/EG voorgesteld. Een combinatie van
de opties 2 en 3 genoot de voorkeur omdat: –
dat wordt beschouwd als de meest geëigende manier
om het probleem aan te pakken, aangezien het zal zorgen voor verduidelijking
van het toepassingsgebied en voor consistentie en flexibiliteit van de
conformiteitsbeoordelingsprocedures voor subsystemen en veiligheidscomponenten; –
hiermee geen significante kosten voor
marktdeelnemers en aangemelde instanties gemoeid zijn, en voor zover kon worden
vastgesteld ook geen significante economische of sociale gevolgen voor degenen
die al verantwoordelijk handelen; –
hiermee de werking van de interne markt voor
subsystemen en veiligheidscomponenten wordt verbeterd door gelijke behandeling
van alle marktdeelnemers te waarborgen, met name van importeurs en
distributeurs, alsmede van aangemelde instanties; –
optie 1 biedt geen oplossing voor het probleem van
de rechtsonzekerheid als gevolg van enkele bepalingen van Richtlijn 2000/9/EG
en zal daarom niet leiden tot betere tenuitvoerlegging. Het voorstel omvat: ·
De verduidelijking van de werkingssfeer met
betrekking tot kabelbaaninstallaties ontworpen voor vervoer of
vrijetijdsdoeleinden; ·
De invoering van een reeks
conformiteitsbeoordelingsprocedures voor subsystemen op basis van de bestaande
conformiteitsbeoordelingsmodules voor veiligheidscomponenten zoals
aangepast aan het NWK-besluit; ·
Het op één lijn brengen met het NWK-besluit. Het effect van het voorstel zal zorgen voor
een eerlijk speelveld voor de marktdeelnemers en zal de bescherming van de
veiligheid van passagiers en andere gebruikers, werknemers en derden
verbeteren. 3. Juridische
elementen van het voorstel 3.1. Werkingssfeer en definities De werkingssfeer van de voorgestelde
verordening komt overeen met die van Richtlijn 2000/9/EG en bestrijkt
kabelbaaninstallaties, met inbegrip van hun infrastructuur, alsmede subsystemen
en veiligheidscomponenten voor kabelbaaninstallaties. Het voorstel verduidelijkt en actualiseert de
werkingssfeer. Met name wordt in het licht van de
ontwikkeling van nieuwe soorten kabelbaaninstallaties verduidelijkt dat de uitsluiting
van kabelbaaninstallaties gebruikt voor vrijetijdsdoeleinden op kermisterreinen
of in amusementsparken niet van toepassing is op kabelbaaninstallaties die een
tweeledige functie hebben, namelijk het vervoer van personen en
vrijetijdsactiviteiten. Het voorstel handhaaft de uitsluiting van
bepaalde kabelbaaninstallaties bestemd voor landbouw- of industriële
doeleinden, maar er wordt verduidelijkt dat het wel kabelbaaninstallaties
bestrijkt die bestemd zijn voor vervoer naar berghutten maar niet voor het
vervoer van het publiek. De huidige uitsluiting van kabelponten wordt
uitgebreid tot alle kabelaangedreven installaties waar de gebruikers of dragers
zich op het water bewegen, zoals waterski-installaties. De uitsluitingen waarin Richtlijn 2000/9/EG voorziet
met betrekking tot tandradbanen en met kettingen voortbewogen installaties
worden niet opnieuw ingevoerd, aangezien deze installaties niet overeen komen
met de definitie van kabelbaaninstallaties. De algemene definities die voortvloeien uit het
op één lijn brengen met het NWK-besluit zijn ingevoegd. 3.2. Verplichtingen van marktdeelnemers Het voorstel bevat, met betrekking tot de
subsystemen en de veiligheidscomponenten, de typische bepalingen van
productgerelateerde harmonisatiewetgeving van de Unie en stelt de
verplichtingen vast van de betrokken marktdeelnemers (fabrikanten,
gemachtigden, importeurs en distributeurs), in overeenstemming met het
NWK-besluit. 3.3. Geharmoniseerde normen Overeenstemming met geharmoniseerde normen
vestigt het vermoeden van conformiteit met de essentiële eisen. Verordening
(EU) nr. 1025/2012 geeft een horizontaal rechtskader aan voor Europese
normalisatie. De verordening bevat onder andere bepalingen over
normalisatieverzoeken van de Commissie aan Europese normalisatie-instellingen,
over de procedure voor bezwaar tegen een geharmoniseerde norm en over deelname
van belanghebbenden aan het normalisatieproces. Derhalve zijn de bepalingen van
Richtlijn 2000/9/EG die dezelfde aspecten betreffen met het oog op de
rechtszekerheid niet opnieuw in dit voorstel opgenomen. 3.4. Conformiteitsbeoordeling Het voorstel handhaaft de
conformiteitsbeoordelingsprocedures voor veiligheidscomponenten zoals bepaald
in Richtlijn 2000/9/EG. Het actualiseert echter wel de desbetreffende modules om
die in overeenstemming te brengen met het NWK-besluit. Met name wordt de verplichting gehandhaafd om
een aangemelde instantie bij de ontwerp- en productiefase van alle subsystemen
en veiligheidscomponenten te betrekken. Het voorstel voert een reeks conformiteitsbeoordelingsprocedures
voor subsystemen in op basis van de conformiteitsbeoordelingsmodules van het
NWK-besluit. In dit kader wordt ook de CE-markering voor subsystemen ingevoerd,
aangezien er geen reden is om die anders te behandelen dan de veiligheidscomponenten,
waarvoor Richtlijn 2000/9/EG al bepaalt dat de CE-markering aangebracht moet
worden om aan te geven dat ze in overeenstemming zijn met de voorschriften van
de richtlijn. 3.5. Aangemelde instanties Het goed functioneren van aangemelde instanties
is van cruciaal belang voor de waarborging van een hoog niveau van bescherming
van gezondheid en veiligheid en voor het vertrouwen van alle betrokken partijen
in het systeem van de nieuwe aanpak. Derhalve, en overeenkomstig het NWK-besluit,
worden in het voorstel de aanmeldingscriteria voor aangemelde instanties
aangescherpt en specifieke eisen voor aanmeldende autoriteiten ingevoerd. 3.6. Uitvoeringshandelingen Het voorstel machtigt de Commissie om, indien
nodig, uitvoeringsbesluiten vast te stellen om te zorgen voor een uniforme
toepassing van deze verordening ten aanzien van aangemelde instanties die niet
of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor hun aanmelding. Deze uitvoeringshandelingen zullen worden
vastgesteld overeenkomstig de bepalingen betreffende uitvoeringshandelingen in
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16
februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die
van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de
uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren. 3.7. Slotbepalingen De voorgestelde verordening zal twee jaar na
haar inwerkingtreding van toepassing worden om de fabrikanten, aangemelde
instanties en lidstaten de nodige tijd te geven om zich aan te passen aan de
nieuwe voorschriften. De aanwijzing van aangemelde instanties op
basis van de nieuwe voorschriften en het nieuwe proces dient echter kort na de
inwerkingtreding van deze verordening te beginnen. Dit zal ervoor zorgen dat
tegen de datum van toepassing van de voorgestelde verordening voldoende
aangemelde instanties zullen zijn aangewezen in overeenstemming met de nieuwe
regels, teneinde problemen met de continuïteit van de productie en de
bevoorrading van de markt te voorkomen. Er is een overgangsbepaling voor de
certificaten die door aangemelde instanties zijn afgegeven op grond van
Richtlijn 2000/9/EG ten aanzien van subsystemen en veiligheidscomponenten,
zodat bestaande voorraden kunnen afvloeien en een soepele overgang naar de nieuwe
voorschriften gewaarborgd wordt. Er is een overgangsbepaling voor de
inbedrijfstelling van de kabelbaaninstallaties onder Richtlijn 2000/9/EG
teneinde een soepele overgang naar de nieuwe voorschriften te waarborgen. Richtlijn 2000/9/EG zal worden ingetrokken en
vervangen door de voorgestelde verordening. 3.8. De bevoegdheid van de Unie, de
rechtsgrondslag, het subsidiariteitsbeginsel en de rechtsvorm Rechtsgrondslag Dit voorstel is gebaseerd op artikel 114 van
het Verdrag. Subsidiariteitsbeginsel Het subsidiariteitsbeginsel is met name aan de
orde bij de nieuwe bepalingen die bedoeld zijn om de effectieve handhaving van
Richtlijn 2000/9/EG te verbeteren, namelijk de verplichtingen voor de
marktdeelnemers, de traceerbaarheidsbepalingen, de bepalingen over de
beoordeling en de aanmelding van conformiteitsbeoordelingsinstanties. Uit ervaring met de handhaving van de
wetgeving is gebleken dat maatregelen die op nationaal niveau werden genomen,
tot uiteenlopende benaderingswijzen en een ongelijke behandeling van
marktdeelnemers in de Unie hebben geleid, hetgeen het doel van Richtlijn
2000/9/EG ondermijnt. Als er op nationaal niveau maatregelen worden getroffen
om de problemen aan te pakken, houdt dit het risico in dat belemmeringen voor
het vrije verkeer van goederen worden opgeworpen. Bovendien zijn nationale
maatregelen beperkt tot de territoriale bevoegdheid van een lidstaat. De
gestelde doelen en met name een doeltreffender markttoezicht kunnen veel beter
worden bereikt door gecoördineerd optreden op het niveau van de Unie. Daarom is
het zinvoller om op het niveau van de Unie maatregelen te treffen. Evenredigheidsbeginsel Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaan
de voorgestelde wijzigingen niet verder dan nodig is om de beoogde
doelstellingen te verwezenlijken. De nieuwe of gewijzigde verplichtingen leiden
niet tot onnodige lasten en kosten voor de bedrijfstak, en in het bijzonder
kleine en middelgrote ondernemingen, of voor overheidsinstanties. Voor
wijzigingen met negatieve gevolgen kon op basis van de analyse van de gevolgen
van de optie de meest evenredige oplossing voor de geconstateerde problemen
worden gekozen. Bij een aantal wijzigingen wordt de duidelijkheid van de
bestaande richtlijn vergroot, zonder dat belangrijke nieuwe eisen worden opgelegd
waaraan extra kosten verbonden zijn. Gebruikte wetgevingstechniek Het voorstel heeft de vorm van een
verordening. De voorgestelde overgang van een richtlijn
naar een verordening houdt rekening met de algemene doelstelling van de
Commissie om het regelgevingskader te vereenvoudigen en met de noodzaak van een
uniforme toepassing in de gehele Unie van de voorgestelde wetgeving. De voorgestelde verordening is gebaseerd op
artikel 114 van het Verdrag en beoogt de waarborging van het goede
functioneren van de interne markt voor subsystemen en veiligheidscomponenten
bestemd om te worden ingebouwd in kabelbaaninstallaties, met behoud van de
bestaande rol voor de lidstaten met betrekking tot kabelbaaninstallaties. Er
worden duidelijke en gedetailleerde regels opgelegd die in de hele Unie
gelijktijdig en op uniforme wijze van toepassing zullen worden. Overeenkomstig de
beginselen van volledige harmonisatie mogen de lidstaten in hun nationale
wetgeving geen strengere of bijkomende voorschriften opleggen betreffende het
in de handel brengen van subsystemen en veiligheidscomponenten. Met name moeten
de verplichte essentiële voorschriften en de
conformiteitsbeoordelingsprocedures die de fabrikanten moeten volgen in alle
lidstaten identiek zijn. Hetzelfde geldt met betrekking
tot de bepalingen die zijn ingevoerd als gevolg van het op één lijn brengen met
het NWK-besluit. Deze bepalingen moeten duidelijk en nauwkeurig genoeg zijn om
rechtstreeks te kunnen worden toegepast door de betrokken actoren. De verplichtingen voor de
lidstaten, zoals de verplichting te de conformiteitsbeoordelingsorganen te
beoordelen, aan te wijzen en te melden, zijn in elk geval niet als zodanig
omgezet in nationale wetgeving, maar zijn door de lidstaten ten uitvoer gelegd
door middel van de nodige regelgevende en administratieve regelingen. Dit zal
niet veranderen wanneer de betrokken verplichtingen zijn opgenomen in een
verordening. De lidstaten nauwelijks
flexibiliteit bij het omzetten van een richtlijn in nationaal recht. De keuze
voor een verordening zal hen echter in staat stellen te besparen op de kosten
die gepaard gaan met de omzetting van een richtlijn. Bovendien vermijdt een verordening het risico
van eventueel uiteenlopende omzetting van een richtlijn door de verschillende
lidstaten, wat kan leiden tot verschillende niveaus van veiligheid en obstakels
kan creëren voor de interne markt, waardoor de effectieve tenuitvoerlegging
wordt ondermijnd. De overgang van een
richtlijn naar een verordening zal niet leiden tot enige wijziging van de regelgevingsaanpak. De kenmerken van de nieuwe
aanpak zullen volledig worden gehandhaafd, in het bijzonder de flexibiliteit
voor fabrikanten wat betreft de keuze van de middelen om te voldoen aan de
essentiële eisen en de keuze van de gevolgde procedure uit de beschikbare
procedures voor conformiteitsbeoordeling, om aan te tonen dat subsystemen en
veiligheidscomponenten aan de voorschriften voldoen. De bestaande mechanismen
ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de wetgeving
(normalisatieproces, werkgroepen, administratieve samenwerking, de ontwikkeling
van richtsnoeren, enz.) worden niet beïnvloed op de aard van het juridische
instrument. Bovendien betekent de keuze voor een
verordening niet dat het besluitvormingsproces wordt gecentraliseerd. Lidstaten
behouden hun bevoegdheden met betrekking tot kabelbaaninstallaties en de
uitvoering van de geharmoniseerde bepalingen, bijvoorbeeld de aanwijzing en
accreditatie van aangemelde instanties, het uitoefenen van markttoezicht en
wetshandhaving (bv. boetes). Ten slotte kan door het
gebruik van verordeningen op het gebied van de wetgeving inzake de interne
markt het risico van "gold-plating" vermeden worden, hetgeen aansluit
bij de wensen van belanghebbenden. Ook kunnen fabrikanten op die manier rechtstreeks
met de verordening werken, in plaats van 28 verschillende omzettingsmaatregelen
te moeten vinden en bestuderen. Op grond hiervan wordt
geoordeeld dat de keuze voor een verordening de meest geschikte en minder
kostbare oplossing is voor alle betrokken partijen, aangezien die aanpak
snellere en meer coherente toepassing van de voorgestelde wetgeving mogelijke
maakt, en zorgt voor een duidelijker regelgevend kader voor marktdeelnemers,
zonder dat de lidstaten kosten maken voor de omzetting. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de
begroting van de EU. 5. AANVULLENDE INFORMATIE Intrekking van bestaande wetgeving De vaststelling van het voorstel heeft de
intrekking van Richtlijn 2000/9/EG tot gevolg. Europese Economische Ruimte Het voorstel betreft een onderwerp dat onder
de EER-overeenkomst valt en moet daarom worden uitgebreid tot de Europese
Economische Ruimte. 2014/0107 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD betreffende kabelbaaninstallaties (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 114, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling
aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[10], Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1) Richtlijn 2000/9/EG van het
Europees Parlement en de Raad[11]
betreffende kabelbaaninstallaties bevat voorschriften voor
kabelbaaninstallaties die ontworpen en geconstrueerd zijn en geëxploiteerd
worden met het oog op het vervoer van personen. (2) Richtlijn 2000/9/EG is
gebaseerd op de beginselen van de nieuwe aanpak, die uiteengezet zijn in de
resolutie van de Raad van 5 mei 1985 betreffende een nieuwe aanpak op het
gebied van de technische harmonisatie en normalisatie[12]. Daarom bevat de
richtlijn alleen de essentiële voorschriften voor kabelbaaninstallaties,
terwijl technische details zijn vastgesteld door het Europees Comité voor
Normalisatie (CEN) en het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie
(CENELEC) overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees
Parlement en de Raad[13]
betreffende Europese normalisatie. Conformiteit met de aldus vastgestelde
geharmoniseerde normen, waarvan de referenties in het Publicatieblad van de
Europese Unie worden bekendgemaakt, vestigt een vermoeden van conformiteit
met de eisen van Richtlijn 2000/9/EG. De ervaring heeft geleerd dat deze
basisbeginselen in deze sector goed werken en moeten worden behouden en nog
verder moeten worden bevorderd. (3) Uit de ervaring die is
opgedaan bij de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/9/EG bleek dat een aantal
bepalingen gewijzigd moeten worden, met het oog op verduidelijking en
actualisering, en om aldus rechtszekerheid te garanderen, voornamelijk wat
betreft de werkingssfeer en de conformiteitsbeoordeling van subsystemen. (4) Besluit nr. 768/2008/EG van
het Europees Parlement en de Raad[14]
betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten
stelt een gemeenschappelijk kader van algemene beginselen en
referentiebepalingen vast die bedoeld zijn om in alle wetgeving tot
harmonisatie van de voorwaarden voor het verhandelen van producten te worden
toegepast, zodat een coherente basis voor de herziening of herschikking van die
wetgeving wordt gelegd. Richtlijn 2000/9/EG moet derhalve aan dat besluit
worden aangepast. (5) Aangezien een aantal
wijzigingen moet worden aangebracht in Richtlijn 2000/9/EG, moet zij in het
belang van de duidelijkheid worden ingetrokken en vervangen. Aangezien het
toepassingsgebied, de essentiële eisen en conformiteitsbeoordelingsprocedures
identiek moeten zijn in alle lidstaten, is er bijna geen flexibiliteit mogelijk
bij de omzetting van een op de beginselen van de nieuwe aanpak gebaseerde
richtlijn in nationale wetgeving. Om de regelgeving te vereenvoudigen, dient
Richtlijn 2000/9/EG te worden vervangen door een verordening, het passende rechtsinstrument
aangezien daardoor duidelijke en gedetailleerde regels worden opgelegd die geen
ruimte laten voor uiteenlopende omzetting door de lidstaten, en dus een
uniforme tenuitvoerlegging in de gehele Unie waarborgen. (6) Verordening (EG) nr. 765/2008
van het Europees Parlement en de Raad[15]
tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende
het verhandelen van producten stelt horizontale bepalingen vast inzake de
accreditatie van conformiteitsbeoordelingsinstanties, inzake het markttoezicht
op producten en de controle van producten uit derde landen] en inzake
CE-markering. (7) Verordening (EU) nr.
[.../....] [inzake markttoezicht van producten][16] bevat gedetailleerde
regels inzake markttoezicht en voor de controles van producten uit derde landen
die de Unie worden binnengebracht, met inbegrip van subsystemen en
veiligheidscomponenten. Tevens omvat zij een vrijwaringsclausuleprocedure. De
lidstaten dienen het markttoezicht te organiseren en uit te oefenen,
markttoezichtautoriteiten aan te wijzen en aan te geven wat hun bevoegdheden en
taken zijn. Zij dienen ook om algemene en sectorspecifieke
markttoezichtprogramma's te ontwikkelen. (8) De werkingssfeer van
Richtlijn 2000/9/EG moet worden gehandhaafd. Deze verordening dient van toepassing
te zijn op kabelbaaninstallaties ontworpen voor het vervoer van personen in
toeristische centra in de bergen of in stedelijk vervoer. Kabelbaaninstallaties
zijn hoofdzakelijk liftsystemen, zoals kabelspoorwegen, bovengrondse
kabelbaaninstallaties, zweefbanen, gondelbanen, stoeltjesliften en sleepliften.
Voortbeweging door kabels en de functie van personenvervoer zijn de essentiële
criteria die bepalen welke kabelbaaninstallaties binnen de werkingssfeer van
Richtlijn 2000/9/EG vallen. (9) Er zijn nieuwe typen
kabelbaaninstallaties ontwikkeld die bestemd zijn voor zowel vervoer als
vrijetijdsactiviteiten. Dergelijke installaties moeten onder deze verordening
vallen. (10) Het is dienstig bepaalde
kabelbaaninstallaties uit te sluiten van het toepassingsgebied van deze
verordening, hetzij omdat ze onderworpen zijn aan andere specifieke
harmonisatiewetgeving van de Unie, of omdat ze afdoende kunnen worden
gereglementeerd op nationaal niveau. (11) Met kabels voortbewogen
liften, hetzij verticaal of op een hellend vlak, die permanent bepaalde
verdiepingen van gebouwen en constructies anders dan de stations bedienen, zijn
onderworpen aan specifieke wetgeving van de Unie en moeten worden uitgesloten
van de werkingssfeer van deze verordening. (12) Met het oog op de
rechtszekerheid dient de uitsluiting van de kabelponten alle installaties met
kabels te bestrijken waar de gebruikers of vervoermiddelen zich op het water
bewegen, zoals bijvoorbeeld kabelwaterski-installaties. (13) Om ervoor te zorgen dat
kabelbaaninstallaties en de bijbehorende infrastructuur, subsystemen en
veiligheidscomponenten een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en
veiligheid van personen waarborgen, is het noodzakelijk regels vast te stellen
voor het ontwerp en de bouw van kabelbaaninstallaties. (14) De lidstaten dienen de
veiligheid van kabelbaaninstallaties bij de aanleg en de inbedrijfstelling en
gedurende de exploitatie te verzekeren. (15) Deze verordening doet geen
afbreuk aan het recht van de lidstaten om de voorschriften te specificeren die
zij nodig achten op het gebied van grondgebruik en ruimtelijke ordening, en met
het oog op de bescherming van het milieu en van de gezondheid en veiligheid van
personen, en met name de werknemers, bij het gebruik van kabelbaaninstallaties. (16) Deze verordening doet geen
afbreuk aan het recht van de lidstaten om passende procedures vast te stellen
voor het verlenen van vergunningen voor kabelbaaninstallaties, voor de
inspectie daarvan alvorens ze in bedrijf worden gesteld, en voor regelmatig toezicht
tijdens de exploitatie. (17) Deze verordening dient
rekening te houden met het feit dat de veiligheid van kabelbaaninstallaties
evenzeer afhangt van de omgeving als van de kwaliteit van de door de industrie
geleverde onderdelen en de wijze waarop deze worden geassembleerd en ter plekke
geïnstalleerd, en van de controles tijdens de exploitatie. De oorzaken van
ernstige ongevallen kunnen verband houden met de keuze van de plaats, met de
vervoersinrichting zelf, met de constructie of met de wijze waarop de
inrichting wordt gebruikt en onderhouden. (18) Hoewel deze verordening niet
betrekking heeft op de eigenlijke exploitatie van kabelbaaninstallaties, moet
zij een algemeen kader bieden dat moet waarborgen dat dergelijke installaties
op het grondgebied van de lidstaten zodanig worden geëxploiteerd dat
gebruikers, het personeel en derden een hoog niveau van bescherming wordt
geboden. (19) Bij kabelbaaninstallaties
kunnen technologische innovaties alleen bij de aanleg van een nieuwe
installatie worden geverifieerd en onderworpen aan volledige tests. Daarom moet
worden voorzien in een procedure waarin, met inachtneming van de verplichting
om aan de essentiële eisen te voldoen, ook rekening wordt gehouden met de
bijzondere omstandigheden van een specifieke kabelbaaninstallatie. (20) De lidstaten dienen de
noodzakelijke stappen te nemen om ervoor te zorgen dat kabelbaaninstallaties
alleen in bedrijf worden genomen als ze in overeenstemming zijn met deze
verordening en geen gevaar opleveren voor de gezondheid en veiligheid van
personen of voor eigendommen, wanneer ze op de juiste wijze worden
geïnstalleerd, onderhouden en gebruikt overeenkomstig hun beoogde doel. (21) De lidstaten dienen procedures
vast te stellen voor het verlenen van toestemming voor de aanleg van geplande
kabelbaaninstallaties en de aanpassing van dergelijke installaties en
voor de ingebruikneming daarvan, om ervoor te zorgen dat de
kabelbaaninstallatie veilig wordt gebouwd en gemonteerd ter plaatse, in
overeenstemming met de veiligheidsanalyse en het veiligheidsrapport en alle
relevante wettelijk voorschriften. (22) In de veiligheidsanalyse voor
geplande kabelbaaninstallaties dient te worden aangegeven op welke componenten
de veiligheid van de installatie berust. (23) De veiligheidsanalyse voor
geplande kabelbaaninstallaties moet rekening houden met de beperkende factoren
in verband met de exploitatie van de installaties, doch zonder afbreuk te doen
aan het beginsel van het vrije verkeer van goederen voor subsystemen en
veiligheidscomponenten of de veiligheid van de kabelbaaninstallaties zelf. (24) Deze verordening moet tot doel
hebben de goede werking van de interne markt voor subsystemen van
kabelbaaninstallaties en van veiligheidscomponenten voor kabelbaaninstallaties
te waarborgen. Subsystemen en veiligheidscomponenten die voldoen aan de
bepalingen van deze verordening moeten profiteren van het beginsel van het
vrije verkeer van goederen. (25) Subsystemen en
veiligheidscomponenten moeten mogen worden opgenomen in een
kabelbaaninstallatie op voorwaarde dat ze de constructie mogelijk maken van
installaties die in overeenstemming zijn met deze verordening en geen gevaar
opleveren voor de gezondheid en veiligheid van personen of voor eigendommen,
wanneer ze op de juiste wijze worden geïnstalleerd, onderhouden en gebruikt
overeenkomstig hun beoogde doel. (26) De essentiële eisen moeten
zodanig worden geïnterpreteerd en toegepast dat rekening wordt gehouden met de
stand van de techniek op het tijdstip van ontwerp en vervaardiging alsmede met
de technische en economische factoren die verenigbaar zijn met een hoog niveau
van gezondheidsbescherming en veiligheid. (27) Het is de verantwoordelijkheid
van de marktdeelnemers dat subsystemen en veiligheidscomponenten in
overeenstemming zijn met de eisen van deze verordening, gelet op de respectieve
rol die zij vervullen in de toeleveringsketen, teneinde algemene belangen zoals
de gezondheid en veiligheid van gebruikers en andere personen in grote mate te
beschermen en eerlijke mededinging op de markt van de Unie te waarborgen. (28) Alle marktdeelnemers die een
rol vervullen in de toeleverings- en distributieketen moeten passende
maatregelen nemen om te waarborgen dat zij uitsluitend subsystemen en
veiligheidscomponenten op de markt aanbieden die aan deze verordening voldoen.
Er moet worden gezorgd voor een duidelijke en evenredige verdeling van de
verplichtingen overeenkomstig de rol van iedere marktdeelnemer in de
toeleverings- en distributieketen. (29) De fabrikant van subsystemen
en veiligheidscomponenten, die op de hoogte is van de details van het ontwerp-
en productieproces, is in de beste positie om de
conformiteitsbeoordelingsprocedure volledig uit te voeren.
Conformiteitsbeoordeling moet daarom uitsluitend de verplichting van de
fabrikant van het subsysteem of de veiligheidscomponent blijven. (30) Om de communicatie tussen
marktdeelnemers en nationale markttoezichtautoriteiten te vergemakkelijken,
moeten de lidstaten de marktdeelnemers stimuleren om naast hun postadres ook
een websiteadres te vermelden. (31) Er moet worden gewaarborgd dat
subsystemen en veiligheidscomponenten die vanuit derde landen in de Unie in de
handel komen, aan de eisen van deze verordening voldoen, en met name dat de
fabrikanten adequate conformiteitsbeoordelingsprocedures met betrekking tot
deze subsystemen en veiligheidscomponenten hebben uitgevoerd. Bijgevolg moet
worden bepaald dat importeurs erop toezien dat het subsysteem of de
veiligheidscomponent dat of die zij in de handel brengen aan de eisen van deze
verordening voldoet en dat zij geen subsystemen en veiligheidscomponenten in de
handel brengen die niet aan deze eisen voldoen of een risico inhouden. Er moet
eveneens worden bepaald dat importeurs erop toezien dat er
conformiteitsbeoordelingsprocedures hebben plaatsgevonden en dat markering en
documenten die de fabrikanten met betrekking tot subsystemen en
veiligheidscomponenten opstellen ter beschikking staan van de bevoegde
toezichthoudende autoriteiten. (32) De distributeur biedt een
subsysteem of een veiligheidscomponent aan op de markt nadat het door de
fabrikant of de importeur in de handel is gebracht, en moet de nodige
zorgvuldigheid betrachten om ervoor te zorgen dat de wijze waarop hij met het
subsysteem of de veiligheidscomponent omgaat geen negatief effect heeft op de
conformiteit. (33) Bij het in de handel brengen
van een subsysteem of een veiligheidscomponent dient de importeur daarop zijn
naam en de geregistreerde handelsnaam of het geregistreerde handelsmerk te
vermelden, en het adres waarop hij bereikbaar is. Er dient te worden voorzien
in uitzonderingen hierop wanneer dit door de omvang of aard van de
veiligheidscomponent niet mogelijk is. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn
wanneer de importeur de verpakking zou moeten openen om zijn naam en adres op
de veiligheidscomponent te vermelden. (34) Wanneer een marktdeelnemer een
subsysteem of een veiligheidscomponent onder zijn eigen naam of handelsmerk in
de handel brengt, of zodanig wijzigt dat de conformiteit met de voorschriften
van deze verordening in het gedrang kan komen, moet hij als fabrikant worden
beschouwd en de verplichtingen van de fabrikant op zich nemen. (35) Omdat distributeurs en
importeurs dicht bij de markt staan, moeten zij worden betrokken bij de
markttoezichttaken van de bevoegde nationale autoriteiten, en moeten zij bereid
zijn actief medewerking te verlenen door die autoriteiten alle nodige
informatie over de subsystemen of de veiligheidscomponenten te verstrekken. (36) Het markttoezicht wordt
eenvoudiger en doeltreffender wanneer gewaarborgd wordt dat een subsysteem of
veiligheidscomponent in de hele toeleveringsketen traceerbaar is. Een efficiënt
traceringssysteem verlicht de taak van de markttoezichtautoriteiten wanneer zij
marktdeelnemers moeten opsporen die niet-conforme subsystemen of veiligheidscomponenten
op de markt hebben aangeboden. (37) Deze verordening moet beperkt
blijven tot het formuleren van essentiële eisen. Met het oog op de beoordeling
van de conformiteit met deze eisen moet worden voorzien in een vermoeden van
overeenstemming voor kabelbaaninstallaties die in overeenstemming zijn met
geharmoniseerde normen die zijn goedgekeurd overeenkomstig Verordening (EU)
nr. 1025/2012, voor wat betreft de gedetailleerde technische specificaties
van deze eisen, met name met betrekking tot het ontwerp, de bouw en de
exploitatie van kabelbaaninstallaties. (38) Verordening (EU) nr. 1025/2012
voorziet in een procedure voor bezwaren tegen geharmoniseerde normen die niet
volledig aan de eisen van deze verordening voldoen. (39) Er moet worden gezorgd voor
conformiteitsbeoordelingsprocedures waarmee marktdeelnemers kunnen aantonen en
de bevoegde autoriteiten kunnen waarborgen dat op de markt aangeboden
subsystemen en veiligheidscomponenten aan de essentiële eisen voldoen. Besluit
nr. 768/2008/EG stelt modules voor conformiteitsbeoordelingsprocedures vast,
uiteenlopend van de minst tot de meest stringente procedure, afhankelijk van de
hoogte van het risico en het vereiste veiligheidsniveau. Om voor coherentie
tussen de sectoren te zorgen en ad-hocvarianten te voorkomen, moeten
conformiteitsbeoordelingsprocedures uit die modules worden gekozen. (40) Fabrikanten van subsystemen of
veiligheidscomponenten moeten een EU-conformiteitsverklaring opstellen waarin
zij de bij deze verordening voorgeschreven informatie verstrekken over de
conformiteit van een subsysteem of een veiligheidscomponent met de eisen van
deze verordening en die van overige relevante harmonisatiewetgeving van de
Unie. De EU-conformiteitsverklaring dient bij het subsysteem of de veiligheidscomponent
te worden gevoegd. (41) Om effectieve toegang tot
informatie voor markttoezichtdoeleinden te waarborgen, moet de informatie die
vereist is om alle wetsteksten van de Unie die op een subsysteem of een
veiligheidscomponent van toepassing zijn te kunnen identificeren in één
EU-conformiteitsverklaring beschikbaar zijn. (42) De CE-markering, waarmee de
conformiteit van een subsysteem of een veiligheidscomponent wordt aangegeven,
is de zichtbare uitkomst van het proces van conformiteitsbeoordeling in brede
zin. In Verordening (EG) nr. 765/2008 zijn algemene beginselen voor het
gebruik van de CE-markering en het verband ervan met andere markeringen
vastgesteld. In deze verordening moeten voorschriften met betrekking tot het
aanbrengen van de CE-markering worden vastgesteld. (43) Een controle van de
conformiteit van de subsystemen en veiligheidscomponenten met de essentiële bij
deze verordening vastgestelde voorschriften is noodzakelijk voor een
doeltreffende bescherming van gebruikers en derden. (44) Om te waarborgen dat
subsystemen en veiligheidscomponenten aan de essentiële eisen voldoen, moeten
passende door de fabrikant te volgen conformiteitsbeoordelingsprocedures worden
vastgesteld. Die procedures moeten worden vastgesteld op basis van de
conformiteitsbeoordelingsmodules in Besluit nr. 768/2008/EG. (45) Conformiteitsbeoordelingsinstanties,
die door de lidstaten bij de Commissie worden aangemeld, moeten een rol spelen
bij de in deze verordening beschreven conformiteitsbeoordelingsprocedures. (46) De ervaring heeft geleerd dat
de in Richtlijn 2000/9/EG vastgestelde criteria waaraan
conformiteitsbeoordelingsinstanties moeten voldoen om bij de Commissie
aangemeld te kunnen worden, ontoereikend zijn om een uniform, hoog
prestatieniveau van deze instanties in de hele Unie te waarborgen. Het is
echter essentieel dat alle conformiteitsbeoordelingsinstanties hun functies op
hetzelfde niveau en onder eerlijke concurrentievoorwaarden uitoefenen. Hiertoe
moeten verplichte eisen worden vastgesteld voor conformiteitsbeoordelingsinstanties
die aangemeld willen worden met het oog op het verlenen van
conformiteitsbeoordelingsdiensten. (47) Om een samenhangend
kwaliteitsniveau van de conformiteitsbeoordeling te kunnen waarborgen, moeten
ook eisen worden vastgesteld voor de aanmeldende autoriteiten en andere
instanties die bij de beoordeling en aanmelding van en bij het toezicht op
aangemelde instanties betrokken zijn. (48) Wanneer een
conformiteitsbeoordelingsinstantie aantoont dat zij voldoet aan de criteria
vastgelegd in geharmoniseerde normen, dient zij te worden geacht te voldoen aan
de overeenkomstige eisen van deze verordening. (49) Het in deze verordening
beschreven systeem moet worden aangevuld door het accreditatiesysteem van
Verordening (EG) nr. 765/2008. Omdat accreditatie een essentieel middel is om
te controleren of de conformiteitsbeoordelingsinstanties bekwaam zijn, moet
accreditatie ook bij aanmelding worden gebruikt. (50) Accreditatie die zoals bepaald
in Verordening (EG) nr. 765/2008 op transparante wijze georganiseerd is en
het nodige vertrouwen in conformiteitscertificaten waarborgt, moet door de
nationale autoriteiten in de hele Unie beschouwd worden als het geschiktste
middel waarmee de technische bekwaamheid van
conformiteitsbeoordelingsinstanties kan worden aangetoond. De nationale
autoriteiten kunnen evenwel van oordeel zijn dat zij over de passende middelen
beschikken om deze beoordeling zelf te verrichten. In dit geval moeten zij, om
te waarborgen dat de beoordeling door de andere nationale autoriteiten voldoende
betrouwbaar is, aan de Commissie en de andere lidstaten het nodige
bewijsmateriaal overleggen waaruit blijkt dat de beoordeelde
conformiteitsbeoordelingsinstanties aan de relevante regelgevingseisen voldoen. (51) Conformiteitsbeoordelingsinstanties
besteden veelal een deel van hun conformiteitsbeoordelingsactiviteiten uit of
maken gebruik van een ondergeschikte instantie. Om het beschermingsniveau te
kunnen garanderen dat nodig is voor subsystemen en veiligheidscomponenten die
in de Unie in de handel worden gebracht, is het essentieel dat onderaannemers
en dochterondernemingen bij de uitvoering van conformiteitsbeoordelingstaken
aan dezelfde eisen voldoen als aangemelde instanties. Daarom is het belangrijk
dat ook de activiteiten die door onderaannemers en dochterondernemingen worden
verricht, worden betrokken in de beoordeling van de bekwaamheid en de
prestaties van instanties die worden aangemeld en in het toezicht op reeds
aangemelde instanties. (52) De aanmeldingsprocedure moet
efficiënter en transparanter worden, en met name worden aangepast aan nieuwe
technologie, zodat de aanmelding online kan worden verricht. (53) Omdat aangemelde instanties
hun diensten in de gehele Unie kunnen aanbieden, moeten de andere lidstaten en
de Commissie in staat worden gesteld bezwaren in te brengen tegen een
aangemelde instantie. Daarom is het belangrijk te voorzien in een termijn
waarbinnen twijfels of bedenkingen omtrent de bekwaamheid van
conformiteitsbeoordelingsinstanties kunnen worden weggenomen alvorens zij als
aangemelde instantie gaan functioneren. (54) Uit concurrentieoogpunt is het
cruciaal dat de conformiteitsbeoordelingsinstanties bij de toepassing van de
conformiteitsbeoordelingsprocedures geen onnodige lasten voor marktdeelnemers
creëren. Bij de technische uitvoering van de
conformiteitsbeoordelingsprocedures moet om dezelfde reden worden gezorgd voor
consistentie, zodat de marktdeelnemers gelijk worden behandeld. Dit kan het
best worden bereikt door passende coördinatie en samenwerking tussen de conformiteitsbeoordelingsinstanties. (55) Om te zorgen voor eenvormige
voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening, dienen aan de Commissie
uitvoeringsbevoegdheden te worden verleend. Deze bevoegdheden moeten worden
uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees
Parlement en de Raad[17]. (56) Voor de vaststelling van
uitvoeringshandelingen teneinde de aanmeldende lidstaat te verzoeken de nodige
corrigerende maatregelen te nemen ten aanzien van aangemelde instanties niet of
niet meer aan de aanmeldingseisen voldoen, moet de raadplegingsprocedure worden
toegepast. (57) Er moet in overgangsregelingen
worden voorzien waardoor subsystemen en veiligheidscomponenten die op grond van
Richtlijn 2000/9/EG al in de handel zijn gebracht, op de markt kunnen worden
aangeboden en in bedrijf kunnen worden gesteld. (58) Er moet in overgangsregelingen
worden voorzien waardoor kabelbaaninstallaties die op grond van Richtlijn
2000/9/EG al zijn geïnstalleerd in bedrijf kunnen worden gesteld. (59) De lidstaten moeten regels
vaststellen inzake sancties wegens inbreuken op deze verordening en erop
toezien dat deze regels worden uitgevoerd. Deze sancties moeten doeltreffend,
evenredig en afschrikkend zijn. (60) Daar de doelstelling van deze
verordening, namelijk waarborgen dat kabelbaaninstallaties voldoen aan de
voorschriften die een hoog niveau van bescherming van de veiligheid van
gebruikers bieden terwijl de goede werking van de interne markt voor
subsystemen en veiligheidscomponenten wordt gewaarborgd, niet voldoende door de
lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en gevolgen
ervan beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie,
overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde
subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde
artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder
dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Onderwerp In deze verordening zijn regels vastgelegd
betreffende het ontwerp en de bouw van kabelbaaninstallaties voor het vervoer
van personen en betreffende het op de markt aanbieden en het vrije verkeer van subsystemen
en veiligheidscomponenten voor dergelijke installaties. Artikel 2 Toepassingsgebied (1)
Deze verordening is van toepassing op
kabelbaaninstallaties ontworpen voor het vervoer van personen en op subsystemen
en veiligheidscomponenten voor dergelijke installaties. (2)
Deze verordening is niet van toepassing op: (a)
liften in de zin van Richtlijn 95/16/EG van het
Europees Parlement en de Raad[18]
betreffende liften; (b)
traditioneel gebouwde kabeltrams; (c)
installaties voor landbouwdoeleinden en voor het
bereiken van berghutten, die niet bestemd zijn voor commercieel personenvervoer; (d)
al dan niet vaste kermistoestellen en installaties
in pretparken, die uitsluitend bedoeld zijn voor vrijetijdsbesteding en niet
voor personenvervoer; (e)
mijnbouwinstallaties of andere industriële
installaties op een vaste locatie die gebruikt worden voor industriële
activiteiten; (f)
installaties waarbij de gebruikers of de
vervoermiddelen zich op het water bewegen. Artikel 3 Definities Voor de toepassing
van deze verordening wordt verstaan onder: (1)
"kabelbaaninstallatie": het complete op een
vaste locatie aangelegde systeem, bestaande uit infrastructuur en subsystemen
voor installaties bestaande uit verschillende componenten, dat ontworpen,
gebouwd, geassembleerd en in bedrijf gesteld is met het oog op het vervoer van
personen, waarbij de voortbeweging plaatsvindt door langsheen het tracé
aangebrachte kabels; (2)
"subsysteem": de in bijlage I vermelde
systemen als zodanig of een combinatie daarvan; (3)
"infrastructuur": de layout, de
systeemdata, de stations en de structuren langsheen het tracé die speciaal voor
elke installatie ontworpen en ter plaatse gebouwd zijn en die noodzakelijk zijn
voor de bouw en de werking van de installatie, met inbegrip van de funderingen; (4)
"veiligheidscomponent": een elementair
onderdeel, een groep van onderdelen, een deelmontage of een volledige montage van
materiaal alsmede elke inrichting, dat/die bedoeld is om in een subsysteem of
een kabelbaaninstallatie te worden verwerkt ter waarborging van de veiligheid,
en waarvan een defect of een werkingsfout een risico inhoudt voor de veiligheid
of de gezondheid van personen, gebruikers, personeel of derden; (5)
"bedrijfstechnische voorwaarden": alle
technische voorzieningen en maatregelen die van invloed zijn op het ontwerp en
de bouw en die vereist zijn voor een veilige werking van de
kabelbaaninstallatie; (6)
"onderhoudstechnische voorwaarden": alle
technische voorzieningen en maatregelen die van invloed zijn op het ontwerp en
de bouw en die vereist zijn voor het onderhoud ter verzekering van een veilige
werking van de kabelbaaninstallatie; (7)
"kabelwageninstallatie": een
kabelbaaninstallatie met wagens die aan één of meer kabels hangen; (8)
"sleeplift": een kabelbaaninstallatie
waarmee gebruikers met passende uitrusting over een voorbereid spoor worden
gesleept; (9)
"kabelspoorbaan": een
kabelbaaninstallatie waarbij de vervoermiddelen langs rails worden getrokken
die zich op de grond bevinden of door vaste structuren worden ondersteund; (10)
"op de markt aanbieden": het in het kader
van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een
subsysteem of veiligheidscomponent met het oog op distributie of gebruik op de
markt van de Unie; (11)
"in de handel brengen": het voor het
eerst in de Unie op de markt aanbieden van een subsysteem of een veiligheidscomponent; (12)
"ingebruikneming": het eerste gebruik van
een kabelbaaninstallatie; (13)
"fabrikant": een natuurlijke of
rechtspersoon die een subsysteem of een veiligheidscomponent vervaardigt of een
subsysteem of een veiligheidscomponent laat ontwerpen of vervaardigen, en dit
subsysteem of die veiligheidscomponent onder zijn eigen naam of handelsmerk in
de handel brengt; (14)
"gemachtigde vertegenwoordiger": een in
de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die schriftelijk door een
fabrikant is gemachtigd om namens hem specifieke taken te vervullen. (15)
"importeur" : een in de Unie gevestigde
natuurlijke of rechtspersoon die een subsysteem of een veiligheidscomponent uit
een derde land in de Unie in de handel brengt; (16)
"distributeur": een natuurlijke of
rechtspersoon in de toeleveringsketen, verschillend van de fabrikant of de
importeur, die een subsysteem of veiligheidscomponent op de markt aanbiedt; (17)
"marktdeelnemers": de fabrikant, de
gemachtigde vertegenwoordiger, de importeur en de distributeur van een
subsysteem of een veiligheidscomponent; (18)
"technische specificatie": een document
dat de technische eisen voorschrijft waaraan een installatie, infrastructuur,
subsysteem of veiligheidscomponent moet voldoen; (19)
"geharmoniseerde norm": geharmoniseerde
norm zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr.
1025/2012; (20)
"accreditatie": accreditatie zoals
gedefinieerd in artikel 2, punt 10, van Verordening (EG) nr.
765/2008; (21)
"nationale accreditatie-instantie":
nationale accreditatie-instantie zoals gedefinieerd in artikel 2,
lid 11, van Verordening (EG) nr. 765/2008; (22)
"conformiteitsbeoordeling": het proces
waarbij wordt aangetoond of m.b.t. een subsysteem of veiligheidscomponent aan
de essentiële eisen van deze verordening voldaan is; (23)
"conformiteitsbeoordelingsinstantie": een
instantie die conformiteitsbeoordelingsactiviteiten met betrekking tot een
subsysteem of veiligheidscomponent verricht, zoals onder meer ijken, testen,
certificeren en inspecteren; (24)
"terugroepen": maatregel waarmee wordt
beoogd een subsysteem of veiligheidscomponent te doen terugkeren dat of die al
in een kabelbaaninstallatie is verwerkt; (25)
"uit de handel nemen": maatregel waarmee
wordt beoogd te voorkomen dat een subsysteem of een veiligheidscomponent dat of
die zich in de toeleveringsketen bevindt, op de markt wordt aangeboden; (26)
"CE-markering" : een markering waarmee de
fabrikant aangeeft dat het subsystemen of de veiligheidscomponent in
overeenstemming is met alle toepasselijke eisen van de harmonisatiewetgeving
van de Unie die in het aanbrengen ervan voorziet; (27)
"harmonisatiewetgeving van de Unie": alle
wetgeving van de Unie die de voorwaarden voor het verhandelen van producten
harmoniseert. Artikel 4 Het op
de markt aanbieden van subsystemen en veiligheidscomponenten (1)
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor
te zorgen dat subsystemen en veiligheidscomponenten uitsluitend op de markt
worden aangeboden indien zij aan de eisen van deze verordening voldoen. (2)
De lidstaten nemen overeenkomstig artikel 9 de
nodige maatregelen om de procedures vast te stellen om te waarborgen dat
de subsystemen en veiligheidscomponenten alleen in kabelbaaninstallaties worden
geïnstalleerd als ze de bouw mogelijk maken van kabelbaaninstallaties die
voldoen aan de voorschriften van deze verordening en geen gevaar opleveren voor
de gezondheid en veiligheid van personen of eigendommen wanneer ze op de juiste
wijze worden geïnstalleerd, onderhouden en gebruikt overeenkomstig hun beoogde
doel. Artikel 5 Ingebruikneming van kabelbaaninstallaties (1)
De lidstaten nemen overeenkomstig artikel 9 de
nodige maatregelen om de procedures vast te stellen om te waarborgen dat
kabelbaaninstallaties alleen in gebruik worden genomen als ze voldoen aan de
voorschriften van deze verordening en geen gevaar opleveren voor de gezondheid
en veiligheid van personen of eigendommen wanneer ze op de juiste wijze worden
geïnstalleerd, onderhouden en gebruikt overeenkomstig hun beoogde doel. (2)
Kabelbaaninstallaties die conform zijn met
geharmoniseerde normen of delen daarvan waarvan de referentienummers in het Publicatieblad
van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, worden geacht in overeenstemming
te zijn met de essentiële eisen die door die normen of delen daarvan worden
bestreken, zoals bedoeld in bijlage II. (3)
Deze verordening doet geen afbreuk aan de
bevoegdheid van de lidstaten om eisen vast te stellen die zij bij het gebruik
van de betreffende kabelbaaninstallaties noodzakelijk achten voor de
bescherming van personen, inzonderheid van personeel, op voorwaarde dat de kabelbaaninstallaties
geen wijzigingen ondergaan die niet in deze verordening zijn gespecificeerd. Artikel 6 Essentiële
eisen De kabelbaaninstallaties en de bijbehorende
infrastructuur, de subsystemen en de veiligheidscomponenten moeten voldoen aan
de toepasselijke fundamentele voorschriften die in bijlage II zijn aangegeven. Artikel 7 Vrij
verkeer van subsystemen en veiligheidscomponenten De lidstaten mogen het op de markt aanbieden
van subsystemen en veiligheidscomponenten die aan deze verordening voldoen,
niet verbieden, beperken of belemmeren. Artikel 8 Veiligheidsanalyse
en veiligheidsrapport voor geplande kabelbaaninstallaties (1)
Elke geplande installatie wordt onderworpen aan een
in bijlage III gedefinieerde veiligheidsanalyse waarbij alle
veiligheidsaspecten van de kabelbaaninstallatie en de omgeving in de context
van het ontwerp, de bouw en de inbedrijfstelling aan bod komen en op basis van
de opgedane ervaring de risico's kunnen worden opgespoord die zich tijdens de
exploitatie van de kabelbaaninstallatie kunnen voordoen. (2)
De veiligheidsanalyse wordt opgenomen in een
veiligheidsrapport. In dat rapport worden maatregelen aanbevolen om deze
risico's te ondervangen, en het bevat ook een lijst van de subsystemen en
veiligheidscomponenten die in de kabelbaaninstallatie zullen worden geïntegreerd. Artikel 9 Vergunningen
voor kabelbaaninstallaties (1)
De lidstaten stellen vergunningsprocedures
vast voor de aanleg en de inbedrijfstelling van kabelbaaninstallaties op hun
grondgebied. (2)
De lidstaten zorgen ervoor dat de
veiligheidsanalyse, het veiligheidsrapport, de EU-conformiteitsverklaring en de
andere documenten met betrekking tot de conformiteit van subsystemen en
veiligheidscomponenten, alsmede de documentatie betreffende de kenmerken van de
kabelbaaninstallatie, worden voorgelegd aan de autoriteit die verantwoordelijk
is voor de goedkeuring van de installatie. De documentatie over de
kabelbaaninstallatie bevat ook de nodige voorwaarden, met inbegrip van de
beperkingen van de exploitatie, en alle informatie met betrekking tot onderhoud,
toezicht, afstelling en instandhouding van de installatie. Een kopie van deze
documenten wordt bewaard bij de kabelbaaninstallatie. (3)
Indien belangrijke eigenschappen, subsystemen of
veiligheidscomponenten van bestaande kabelbaaninstallaties zodanig worden
gewijzigd dat de betrokken lidstaat een nieuwe vergunning tot inbedrijfstelling
moet afgeven, dienen die wijzigingen en de gevolgen daarvan voor de installatie
in haar geheel te voldoen aan de essentiële eisen van bijlage II. (4)
De lidstaten maken geen gebruik van de bepalingen van
lid 1 om, omredenen die verband houden met de aspecten die door deze
verordening worden bestreken, de bouw en de inbedrijfstelling van
kabelbaaninstallaties die in overeenstemming zijn met deze verordening en geen
risico voor de gezondheid en veiligheid van personen of voor eigendommen
opleveren wanneer zij op passende wijze worden geïnstalleerd overeenkomstig hun
beoogde doel, te verbieden, te beperken of te belemmeren. (5)
De lidstaten maken geen gebruik van de bepalingen van
lid 1 om het vrije verkeer van subsystemen en veiligheidscomponenten die aan de
bepalingen van deze verordening voldoen te verbieden, te beperken of te
belemmeren. Artikel 10 Exploitatie
van kabelbaaninstallaties (1)
De lidstaten zorgen ervoor dat een
kabelbaaninstallatie alleen in bedrijf kan worden gehouden wanneer zij voldoet
aan de in het veiligheidsrapport aangegeven voorwaarden. (2)
Wanneer een lidstaat vaststelt dat een goedgekeurde
kabelbaaninstallatie die conform de bestemming wordt gebruikt, een gevaar
oplevert voor de veiligheid en de gezondheid van personen en eventueel voor de
veiligheid van eigendommen, dan neemt hij alle passende maatregelen om hetzij
ervoor te zorgen dat de installatie onder veilige condities wordt
gebruikt, hetzij de exploitatie van de installatie te verbieden. HOOFDSTUK II VERPLICHTINGEN VAN MARKTDEELNEMERS DIE
GEBRUIK MAKEN VAN SUBSYSTEMEN EN VEILIGHEIDSCOMPONENTEN Artikel 11 [artikel R2 van Besluit nr.
768/2008/EG] Verplichtingen
van fabrikanten (1)
Wanneer zij hun subsystemen en
veiligheidscomponenten in de handel brengen, waarborgen fabrikanten dat deze
zijn ontworpen en vervaardigd overeenkomstig de essentiële eisen in bijlage I. (2)
Fabrikanten van subsystemen of
veiligheidscomponenten stellen de in bijlage V bedoelde technische documentatie
op en voeren de in artikel 18 bedoelde relevante
conformiteitsbeoordelingsprocedure uit of laten deze uitvoeren. Wanneer met de in de eerste alinea bedoelde
procedure is aangetoond dat een subsysteem of een veiligheidscomponent aan de
toepasselijke eisen voldoet, stellen fabrikanten een EU-conformiteitsverklaring
op en brengen zij de CE-markering aan. (3)
Fabrikanten bewaren de technische documentatie en
de EU-conformiteitsverklaring gedurende 30 jaar nadat het subsysteem of de
veiligheidscomponent in de handel is gebracht. (4)
Fabrikanten zorgen ervoor dat zij beschikken over
procedures om de conformiteit van hun serieproductie met deze verordening te
blijven waarborgen. Er wordt terdege rekening gehouden met veranderingen van
het ontwerp of van de kenmerken van subsystemen en veiligheidscomponenten en
met veranderingen in de geharmoniseerde normen of andere technische
specificaties waarnaar in de conformiteitsverklaring van het subsysteem of de
veiligheidscomponent wordt verwezen. Indien dit rekening houdend met de risico's van
een subsysteem of een veiligheidscomponent passend wordt geacht, verrichten
fabrikanten met het oog op de bescherming van de gezondheid en veiligheid van
de gebruikers steekproefsgewijs tests van de op de markt aangeboden subsystemen
of veiligheidscomponenten, onderzoeken zij klachten betreffende niet-conforme
subsystemen of veiligheidscomponenten en houden zij zo nodig een register bij
van deze klachten en van teruggeroepen subsystemen of veiligheidscomponenten,
en houden zij de distributeurs op de hoogte van deze toezichthoudende
activiteiten. (5)
Fabrikanten waarborgen dat hun subsystemen en
veiligheidscomponenten vergezeld gaan van een EU-conformiteitsverklaring en dat
er een type-, partij- of serienummer, dan wel een ander identificatiemiddel is
aangebracht. Wanneer dit door de omvang of aard van de
veiligheidscomponent niet mogelijk is, zorgen de fabrikanten ervoor dat de
vereiste informatie op de verpakking of in de gebruiksaanwijzing bij de
veiligheidscomponent wordt verstrekt. (6)
Fabrikanten vermelden hun naam, geregistreerde
handelsnaam of geregistreerde merknaam en het postadres waarop contact met hen
kan worden opgenomen op het subsysteem of de veiligheidscomponent of, wanneer
dit niet mogelijk is, op de verpakking en in de bijgevoegde gebruiksaanwijzing.
Het adres vermeldt één enkel punt waar contact met de fabrikant opgenomen kan
worden. De contactgegevens worden gesteld in een taal die de gebruikers en de
markttoezichtautoriteiten gemakkelijk kunnen begrijpen, zoals bepaald door de
betrokken lidstaat. (7)
Fabrikanten zien erop toe dat het subsysteem of de
veiligheidscomponent vergezeld gaat van de EU-conformiteitsverklaring, een
gebruiksaanwijzing en veiligheidsinformatie, in een door de betrokken lidstaat
bepaalde taal die de gebruikers gemakkelijk kunnen begrijpen. Die instructies
en informatie aangaande de veiligheid zijn duidelijk en begrijpelijk. (8)
Fabrikanten die van mening zijn of redenen hebben
om aan te nemen dat het of de door hen in de handel gebrachte subsysteem of
veiligheidscomponent niet conform is met deze verordening, nemen onmiddellijk
de nodige corrigerende maatregelen om dat subsysteem of die
veiligheidscomponent conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of
terug te roepen. Bovendien brengen fabrikanten, indien het subsysteem of de
veiligheidscomponent een risico vertoont, de bevoegde nationale autoriteiten
van de lidstaten waar zij het subsysteem of de veiligheidscomponent op de markt
hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het
bijzonder de niet-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen
uitvoerig beschrijven. (9)
Fabrikanten verstrekken op een met redenen omkleed
verzoek van een bevoegde nationale autoriteit aan deze autoriteit alle
benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van het subsysteem of
de veiligheidscomponent met deze verordening aan te tonen, in een taal die deze
autoriteit gemakkelijk kan begrijpen. Deze informatie en documentatie mogen op
papier of elektronisch worden verstrekt. Op verzoek van deze autoriteit verlenen
zij medewerking aan alle genomen maatregelen ter uitschakeling van de risico's
van de door hen in de handel gebrachte subsystemen of veiligheidscomponenten. Artikel 12 [artikel R3 van Besluit nr.
768/2008/EG] Gemachtigden (1)
Een fabrikant kan via een schriftelijk mandaat een
gemachtigde aanstellen. De verplichtingen uit hoofde van artikel 11,
lid 1, en de verplichting technische documentatie op te stellen
maken geen deel uit van het mandaat van de gemachtigde. (2)
Een gemachtigde voert de taken uit die gespecificeerd
zijn in het mandaat dat hij van de fabrikant heeft ontvangen. Het mandaat staat
de gemachtigde toe om ten minste de volgende taken te verrichten: (a)
hij houdt de EU-conformiteitsverklaring en de
technische documentatie gedurende 30 jaar nadat het subsysteem of de
veiligheidscomponent in de handel is gebracht, ter beschikking van de nationale
toezichtautoriteiten; (b)
hij verstrekt een bevoegde nationale autoriteit op
grond van een met redenen omkleed verzoek alle benodigde informatie en
documentatie om de conformiteit van het subsysteem of de veiligheidscomponent
aan te tonen; (c)
hij verleent op verzoek van de bevoegde nationale
autoriteiten medewerking aan eventuele maatregelen om de risico's van
subsystemen of veiligheidscomponenten die onder zijn mandaat vallen, te
elimineren. Artikel 13 [artikel R4 van Besluit nr.
768/2008/EG] Verplichtingen
van importeurs (1)
Importeurs brengen alleen subsystemen of
veiligheidscomponenten in de handel die aan de gestelde eisen voldoen. (2)
Alvorens een subsysteem of een veiligheidscomponent
in de handel te brengen, zien importeurs erop toe dat de fabrikant
overeenkomstig artikel 18 de juiste conformiteitsbeoordelingsprocedure
heeft uitgevoerd. Zij zorgen ervoor dat de fabrikant de technische documentatie
heeft opgesteld, dat het subsysteem of de veiligheidscomponent vergezeld gaat
van de EU-conformiteitsverklaring, voorzien is van de CE-markering en
vergezeld gaat van instructies en veiligheidsinformatie, en dat de fabrikant
aan de eisen van artikel 11, leden 5 en 6, heeft voldaan. Wanneer een importeur van mening is of redenen
heeft om aan te nemen dat een subsysteem of een veiligheidscomponent niet in
overeenstemming is met de essentiële veiligheidseisen in bijlage II, mag hij
het subsysteem of de veiligheidscomponent niet in de handel brengen alvorens
het in overeenstemming is gebracht. Wanneer het subsysteem of de
veiligheidscomponent een risico vertoont, brengt de importeur de fabrikant en
de markttoezichtautoriteiten hiervan bovendien op de hoogte. (3)
Importeurs vermelden hun naam, geregistreerde
handelsnaam of geregistreerde merknaam en postadres op het subsysteem of de
veiligheidscomponent, of wanneer dit niet mogelijk is, op de verpakking en in
de bij de veiligheidscomponent gevoegde gebruiksaanwijzing. De contactgegevens
worden gesteld in een taal die gebruikers en markttoezichtautoriteiten
gemakkelijk kunnen begrijpen, zoals bepaald door de betrokken lidstaat. (4)
Importeurs zien erop toe dat het subsysteem of de
veiligheidscomponent vergezeld gaat van een gebruiksaanwijzing en veiligheidsinformatie,
in een door de betrokken lidstaat bepaalde taal die de gebruikers
gemakkelijk kunnen begrijpen. (5)
Importeurs zorgen gedurende de periode dat zij voor
een subsysteem of veiligheidscomponent verantwoordelijk zijn voor zodanige
opslag- en vervoersomstandigheden dat de conformiteit met de voorschriften in
bijlage II niet in het gedrang komt. (6)
Indien dit rekening houdend met de risico's van
een subsysteem of een veiligheidscomponent passend wordt geacht, verrichten
importeurs met het oog op de bescherming van de gezondheid en veiligheid van de
gebruikers op grond van een met redenen omkleed verzoek van de bevoegde
autoriteiten steekproefsgewijs tests van de op de markt aangeboden subsystemen
of veiligheidscomponenten, onderzoeken zij klachten betreffende niet-conforme
subsystemen of veiligheidscomponenten en houden zij zo nodig een register bij
van deze klachten en van teruggeroepen subsystemen of veiligheidscomponenten,
en houden zij de distributeurs op de hoogte van deze toezichthoudende activiteiten. (7)
Importeurs die van mening zijn of redenen hebben om
aan te nemen dat een door hen in de handel gebracht subsysteem of
veiligheidscomponent niet conform is met deze verordening, nemen onmiddellijk
de nodige corrigerende maatregelen om dat subsysteem of die
veiligheidscomponent conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of
terug te roepen. Bovendien brengen importeurs, indien het subsysteem of de
veiligheidscomponent een risico vertoont, de bevoegde nationale autoriteiten
van de lidstaten waar zij het subsysteem of de veiligheidscomponent op de markt
hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het
bijzonder de niet-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen
uitvoerig beschrijven. (8)
Importeurs houden gedurende 30 jaar nadat het
subsysteem of de veiligheidscomponent in de handel is gebracht, een kopie van
de EU-conformiteitsverklaring ter beschikking van de markttoezichtautoriteiten
en zorgen ervoor dat de technische documentatie op verzoek aan die autoriteiten
kan worden verstrekt. (9)
Importeurs verstrekken op een met redenen omkleed
verzoek van een bevoegde nationale autoriteit aan deze autoriteit alle
benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van een subsysteem of
een veiligheidscomponent aan te tonen, in een taal die deze autoriteit
gemakkelijk kan begrijpen. Deze informatie en documentatie mogen op papier of
elektronisch worden verstrekt. Op verzoek van deze autoriteit verlenen zij
medewerking aan alle genomen maatregelen ter uitschakeling van de risico's van
door hen in de handel gebrachte subsystemen of veiligheidscomponenten. Artikel 14 [artikel R5 van Besluit nr.
768/2008/EG] Verplichtingen
van distributeurs (1)
Distributeurs die een subsysteem of een
veiligheidscomponent op de markt aanbieden, betrachten de nodige zorgvuldigheid
in verband met de eisen van deze verordening. (2)
Alvorens een subsysteem of een veiligheidscomponent
op de markt aan te bieden, controleren distributeurs of het subsysteem of de
veiligheidscomponent voorzien is van de CE-markering en vergezeld gaat van de
EU-conformiteitsverklaring en van instructies en veiligheidsinformatie, in een
dor de betrokken lidstaat te bepalen taal die de gebruikers gemakkelijk kunnen
begrijpen, en of de fabrikant en de importeur aan de voorschriften van
artikel 11, leden 5 en 6, en artikel 13, lid 3, hebben voldaan. Wanneer een distributeur van mening is of redenen
heeft om aan te nemen dat een subsysteem of een veiligheidscomponent niet in
overeenstemming is met de essentiële veiligheidseisen in bijlage II, mag hij
het subsysteem of de veiligheidscomponent niet op de markt aanbieden totdat het
in overeenstemming is gebracht. Wanneer het subsysteem of de
veiligheidscomponent een risico inhoudt, brengt de distributeur de fabrikant of
de importeur, alsook de markttoezichtautoriteiten, hiervan op de hoogte. (3)
Distributeurs zorgen gedurende de periode dat zij
voor een subsysteem of veiligheidscomponent verantwoordelijk zijn voor
zodanige opslag- en vervoersomstandigheden dat de conformiteit met de
essentiële voorschriften in bijlage II niet in het gedrang komt. (4)
Distributeurs die van mening zijn of redenen hebben
om aan te nemen dat een door hen op de markt aangeboden subsysteem of
veiligheidscomponent niet conform is met deze verordening, zorgen ervoor dat de
nodige corrigerende maatregelen worden genomen om dat subsysteem of die
veiligheidscomponent conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of
terug te roepen. Bovendien brengen distributeurs, indien het subsysteem of de
veiligheidscomponent een risico vertoont, de bevoegde nationale autoriteiten
van de lidstaten waar zij het subsysteem of de veiligheidscomponent op de markt
hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het
bijzonder de niet-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen
uitvoerig beschrijven. (5)
Distributeurs verstrekken op een met redenen
omkleed verzoek van een bevoegde nationale autoriteit aan deze autoriteit alle
benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van een subsysteem of
een veiligheidscomponent aan te tonen. Deze informatie en documentatie mogen op
papier of elektronisch worden verstrekt. Op verzoek van deze autoriteit
verlenen zij medewerking aan alle genomen maatregelen ter uitschakeling van de
risico's van het of de door hen op de markt aangeboden subsysteem of
veiligheidscomponent. Artikel 15 [artikel R6 van Besluit nr.
768/2008/EG] Gevallen
waarin de verplichtingen van fabrikanten van toepassing zijn op importeurs en
distributeurs Een importeur of distributeur wordt voor de
toepassing van deze verordening als een fabrikant beschouwd, en moet dus aan de
in artikel 11 vermelde verplichtingen van de fabrikant voldoen, wanneer hij een
subsysteem of veiligheidscomponent onder zijn eigen naam of merknaam in de
handel brengt of een reeds in de handel gebracht(e) subsysteem of
veiligheidscomponent zodanig wijzigt dat de conformiteit met de eisen van deze
verordening in het gedrang kan komen. Artikel 16 [artikel R7 van Besluit nr.
768/2008/EG] Identificatie
van marktdeelnemers Marktdeelnemers delen, op verzoek, aan de
markttoezichtautoriteiten mee: (a)
welke marktdeelnemer een subsysteem of een
veiligheidscomponent aan hen heeft geleverd; (b)
aan welke marktdeelnemer zij een subsysteem of een
veiligheidscomponent hebben geleverd. Marktdeelnemers moeten tot 30 jaar nadat het
subsysteem of de veiligheidscomponent aan hen is geleverd, en tot 30 jaar nadat
zij het subsysteem of de veiligheidscomponent hebben geleverd, de in de eerste
alinea bedoelde informatie kunnen verstrekken. HOOFDSTUK III CONFORMITEIT VAN SUBSYSTEMEN EN VEILIGHEIDSCOMPONENTEN Artikel 17 [artikel R8 van Besluit nr.
768/2008/EG] Vermoeden
van conformiteit Subsystemen en veiligheidscomponenten die conform zijn
met geharmoniseerde normen of delen daarvan waarvan de referentienummers in het
Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, worden geacht in
overeenstemming te zijn met de essentiële eisen die door die normen of delen
daarvan worden bestreken, zoals aangegeven in bijlage II. Artikel 18 Conformiteitsbeoordeling (1)
Voordat een subsysteem of een
veiligheidscomponent in de handel wordt gebracht, onderwerpt de
fabrikant het subsysteem of de veiligheidscomponent aan een
conformiteitsbeoordelingsprocedure overeenkomstig lid 2. (2)
De wijze van certificering van de conformiteit van
de subsystemen en de veiligheidscomponenten is, naar keuze van de fabrikant,
een van de volgende conformiteitsbeoordelingsprocedures: (a)
EU-typeonderzoek (module B – productietype) zoals
in bijlage IV uiteengezet, gecombineerd met een van de volgende: (i) conformiteit met het type op basis
van kwaliteitsbewaking van het productieproces (module D),
beschreven in bijlage V; (ii) conformiteit met het type op basis van
keuring van het subsysteem of de veiligheidscomponent (module F), beschreven in
bijlage VI. (b)
ofwel conformiteit op basis van
eenheidskeuring (module G), beschreven in bijlage VII. (c)
ofwel conformiteit op basis van volledige
kwaliteitsborging (module H), beschreven in bijlage VIII. (3)
Na voltooiing van de in lid 2 bedoelde procedures
brengt de fabrikant, overeenkomstig artikel 21, de CE-markering aan op het
subsysteem of de veiligheidscomponent dat/die voldoet aan deze verordening. (4)
De leden 1, 2 en 3 gelden ook voor subsystemen en
veiligheidscomponenten die voor eigen gebruik van de fabrikant zijn bestemd . (5)
De dossiers en de briefwisseling aangaande de
conformiteitsbeoordeling worden gesteld in de officiële taal/talen van de
lidstaat waarin de voor de uitvoering van de in lid 2 bedoelde procedures
verantwoordelijke instantie is gevestigd, of in een door die instantie
aanvaarde taal. Artikel 19 EU-conformiteitsverklaring (1)
In de EU-conformiteitsverklaring voor een
subsysteem of een veiligheidscomponent wordt vermeld dat aangetoond is dat aan
de essentiële in bijlage II aangegeven eisen is voldaan. (2)
De EU-conformiteitsverklaring komt qua structuur
overeen met het model in bijlage X, bevat de in de desbetreffende
conformiteitsbeoordelingsprocedures van bijlagen IV tot en met VIII vermelde
elementen, en wordt voortdurend bijgewerkt. Deze verklaring is bij het subsysteem
of de veiligheidscomponent gevoegd en wordt vertaald in de taal of talen zoals
verlangd door de lidstaat waar het subsysteem of de veiligheidscomponent in de
handel wordt gebracht of op de markt wordt aangeboden. (3)
Indien voor een subsysteem of een veiligheidscomponent
uit hoofde van meer dan één handeling van de Unie een
EU-conformiteitsverklaring vereist is, wordt één EU-conformiteitsverklaring met
betrekking tot al die handelingen van de Unie opgesteld. In die verklaring moet
duidelijk worden aangegeven om welke handelingen van de Unie het gaat, met
vermelding van de publicatiereferenties ervan. (4)
Door de EU-conformiteitsverklaring op te stellen,
neemt de fabrikant de verantwoordelijkheid voor de conformiteit van het
subsysteem of de veiligheidscomponent met de eisen van deze richtlijn op zich. Artikel 20 [artikel R11 van Besluit nr. 768/2008/EG] Algemene
beginselen van de CE-markering De CE-markering is onderworpen aan de algemene
beginselen die zijn vastgesteld in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 765/2008. Artikel 21 [artikel R12 van Besluit nr. 768/2008/EG] Voorschriften
en voorwaarden voor het aanbrengen van de CE-markering (1)
De CE-markering wordt zichtbaar, leesbaar en
onuitwisbaar op het subsysteem of de veiligheidscomponent of op het
gegevensplaatje aangebracht. (2)
De CE-markering wordt aangebracht voordat het
subsysteem of de veiligheidscomponent in de handel wordt gebracht. (3)
De CE-markering wordt gevolgd door het
identificatienummer van de bij de productiecontrolefase betrokken aangemelde
instantie. (4)
De CE-markering en het in lid 3 bedoelde
identificatienummer kunnen worden gevolgd door een andere aanduiding
betreffende een bijzonder risico of gebruik. HOOFDSTUK IV AANMELDING
VAN CONFORMITEITSBEOORDELINGSINSTANTIES Artikel 22 [artikel R13 van Besluit nr. 768/2008/EG] Aanmelding De instanties die bevoegd zijn om
overeenkomstig artikel 18 conformiteitsbeoordelingstaken van derden te
verrichten, worden door de lidstaten bij de Commissie en de andere lidstaten
aangemeld. Artikel 23 [artikel R14 van Besluit nr. 768/2008/EG] Aanmeldende
autoriteiten (1)
De lidstaten wijzen een aanmeldende autoriteit aan
die verantwoordelijk is voor de instelling en uitvoering van de nodige
procedures voor de beoordeling en aanmelding van
conformiteitsbeoordelingsinstanties en het toezicht op de aangemelde
instanties, met inbegrip van de naleving van artikel 26. (2)
De lidstaten kunnen de beoordeling en het toezicht
als bedoeld in lid 1 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 laten
uitvoeren door een nationale accreditatie-instantie, zoals gedefinieerd in die
verordening. (3)
Wanneer de aanmeldende autoriteit de beoordeling,
de aanmelding of het toezicht als bedoeld in lid 1 delegeert of op andere wijze
toevertrouwt aan een instantie die geen overheidsinstantie is, is deze
instantie een rechtspersoon en voldoet zij mutatis mutandis aan de eisen
die zijn vastgesteld in artikel 26, leden 1 tot en met 6. Bovendien moet deze
instantie maatregelen treffen om de aansprakelijkheid voor haar activiteiten te
dekken. (4)
De aanmeldende autoriteit is volledig aansprakelijk
voor de taken die de in lid 3 vermelde instantie verricht. Artikel 24 [artikel R15 van Besluit nr. 768/2008/EG] Eisen
voor aanmeldende autoriteiten (1)
Een aanmeldende autoriteit is zodanig opgericht dat
zich geen belangenconflicten met conformiteitsbeoordelingsinstanties voordoen. (2)
Een aanmeldende autoriteit is zodanig georganiseerd
en functioneert zodanig dat de objectiviteit en onpartijdigheid van haar
activiteiten gewaarborgd zijn. (3)
Een aanmeldende autoriteit is zodanig georganiseerd
dat elk besluit in verband met de aanmelding van een
conformiteitsbeoordelingsinstantie wordt genomen door bekwame personen die niet
de beoordeling hebben verricht. (4)
Een aanmeldende autoriteit verricht geen
activiteiten die worden uitgevoerd door conformiteitsbeoordelingsinstanties en
verleent geen adviesdiensten op commerciële basis of in concurrentie en biedt
evenmin aan dergelijke activiteiten te verrichten of dergelijke adviezen te
verlenen. (5)
Een aanmeldende autoriteit waarborgt dat de
verkregen informatie vertrouwelijk wordt behandeld. (6)
Een aanmeldende autoriteit beschikt over een
voldoende aantal bekwame personeelsleden om haar taken naar behoren uit te
voeren. Artikel 25 [artikel R16 van Besluit nr. 768/2008/EG] Informatieverplichting
van aanmeldende autoriteiten De lidstaten brengen de Commissie op de hoogte
van hun procedures voor de beoordeling en aanmelding van
conformiteitsbeoordelingsinstanties en voor het toezicht op aangemelde
instanties, en van alle wijzigingen daarin. De Commissie
maakt deze informatie openbaar. Artikel 26 [artikel R17 van Besluit nr. 768/2008/EG] Eisen
in verband met aangemelde instanties (1)
Om te kunnen worden aangemeld moeten aangemelde
instanties aan de eisen in de leden 2 tot en met 11 voldoen. (2)
Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is naar
nationaal recht van een lidstaat opgericht en heeft rechtspersoonlijkheid. (3)
Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is een derde
partij die onafhankelijk is van de door haar beoordeelde organisaties,
subsystemen of veiligheidscomponenten. Een instantie die lid is van een organisatie van
ondernemers en/of van een vakorganisatie die ondernemingen vertegenwoordigt die
betrokken zijn bij het ontwerp, de vervaardiging, de levering, de montage, het
gebruik of het onderhoud van de door haar beoordeelde subsystemen of
veiligheidscomponenten, kan als een dergelijke instantie worden beschouwd op
voorwaarde dat haar onafhankelijkheid en de afwezigheid van belangenconflicten
aangetoond worden. (4)
Een conformiteitsbeoordelingsinstantie, haar
hoogste leidinggevenden en het personeel dat de conformiteitsbeoordelingstaken
verricht, zijn niet de ontwerper, fabrikant, leverancier, installateur, koper,
eigenaar, gebruiker of onderhouder van de door hen beoordeelde subsystemen of
veiligheidscomponenten, noch de vertegenwoordiger van een van deze partijen.
Dit belet echter niet het gebruik van beoordeelde subsystemen of
veiligheidscomponenten die nodig zijn voor de activiteiten van de
conformiteitsbeoordelingsinstantie of het gebruik van de subsystemen of
veiligheidscomponenten voor persoonlijke doeleinden. Een conformiteitsbeoordelingsinstantie, haar
hoogste leidinggevenden en het personeel dat de conformiteitsbeoordelingstaken
verricht, zijn niet rechtstreeks of als vertegenwoordiger van de betrokken
partijen betrokken bij het ontwerpen, vervaardigen of bouwen, verhandelen,
installeren, gebruiken of onderhouden van deze subsystemen of
veiligheidscomponenten. Zij oefenen geen activiteiten uit die hun onafhankelijk
oordeel of hun integriteit met betrekking tot conformiteitsbeoordelingsactiviteiten
waarvoor zij zijn aangemeld in het gedrang kunnen brengen. Dit geldt met name
voor adviesdiensten. Conformiteitsbeoordelingsinstanties zorgen ervoor
dat de activiteiten van hun dochterondernemingen of onderaannemers geen afbreuk
doen aan de vertrouwelijkheid, objectiviteit of onpartijdigheid van hun
conformiteitsbeoordelingsactiviteiten. (5)
Conformiteitsbeoordelingsinstanties en hun
personeel voeren de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten uit met de grootste
mate van beroepsintegriteit en met de vereiste technische bekwaamheid op het
specifieke gebied en zij zijn vrij van elke druk en beïnvloeding, met name van
financiële aard, die hun oordeel of de resultaten van hun
conformiteitsbeoordelingsactiviteiten kunnen beïnvloeden, met name van personen
of groepen van personen die belang hebben bij de resultaten van deze
activiteiten. (6)
Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is in staat
alle conformiteitsbeoordelingstaken te verrichten die in de bijlagen IV tot en
met VIII aan haar zijn toegewezen en waarvoor zij is aangemeld, ongeacht of
deze taken door de conformiteitsbeoordelingsinstantie zelf of namens haar en
onder haar verantwoordelijkheid worden verricht. De conformiteitsbeoordelingsinstantie beschikt te
allen tijde, voor elke conformiteitsbeoordelingsprocedure en voor elke soort of
elke categorie subsystemen of veiligheidscomponenten waarvoor zij is aangemeld
over: (a)
het benodigde personeel met technische kennis en
voldoende passende ervaring om de conformiteitsbeoordelingstaken te verrichten; (b)
de beschrijvingen van de procedures voor de
uitvoering van de conformiteitsbeoordeling, waarbij de transparantie en de
mogelijkheid tot reproductie van deze procedures worden gewaarborgd. Zij
beschikt over een gepast beleid en geschikte procedures om een onderscheid te
maken tussen taken die zij als aangemelde instantie verricht en andere
activiteiten; (c)
procedures voor de uitoefening van haar
activiteiten die naar behoren rekening houden met de omvang van een
onderneming, de sector waarin zij actief is, de structuur ervan, de relatieve
technologische complexiteit van de subsystemen of veiligheidscomponenten in
kwestie en het massa- of seriële karakter van het productieproces. Een conformiteitsbeoordelingsinstantie beschikt
over de middelen die nodig zijn om de technische en administratieve taken in
verband met de conformiteitsbeoordelingstaken op passende wijze uit te voeren
en heeft toegang tot alle benodigde apparatuur en faciliteiten. (7)
Het voor de uitvoering van de
conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verantwoordelijke personeel beschikt
over: a) een gedegen technische en
beroepsopleiding die alle relevante conformiteitsbeoordelingsactiviteiten omvat
waarvoor de conformiteitsbeoordelingsinstantie is aangemeld; b) een bevredigende kennis van de eisen
inzake de beoordelingen die het verricht en voldoende bevoegdheden om deze
beoordelingen uit te voeren; c) voldoende kennis over en inzicht in de
essentiële eisen in bijlage II, de toepasselijke geharmoniseerde normen en de
relevante bepalingen van de harmonisatiewetgeving van de Unie en de nationale
wetgeving; d) de bekwaamheid om certificaten, dossiers
en rapporten op te stellen die aantonen dat de beoordelingen zijn verricht. (8)
De onpartijdigheid van de
conformiteitsbeoordelingsinstanties, hun hoogste leidinggevenden en het
personeel dat de conformiteitsbeoordelingstaken verricht, moet worden
gewaarborgd. De beloning van de hoogste leidinggevenden en van
het personeel dat de conformiteitsbeoordelingstaken van een
conformiteitsbeoordelingsinstantie verricht, hangt niet af van het aantal
uitgevoerde beoordelingen of van de resultaten daarvan. (9)
Conformiteitsbeoordelingsinstanties sluiten een
aansprakelijkheidsverzekering af, tenzij de wettelijke aansprakelijkheid op
basis van het nationale recht door de staat wordt gedekt of de lidstaat zelf
rechtstreeks verantwoordelijk is voor de conformiteitsbeoordeling. (10)
Het personeel van een
conformiteitsbeoordelingsinstantie is gebonden aan het beroepsgeheim ten
aanzien van alle informatie waarvan het kennis neemt bij de uitoefening van
haar taken uit hoofde van de bijlagen IV tot en met VIII of bepalingen van
nationaal recht die daaraan uitvoering geven, behalve ten opzichte van de
bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de werkzaamheden plaatsvinden. De
eigendomsrechten worden beschermd. (11)
Conformiteitsbeoordelingsinstanties nemen deel aan,
of zorgen ervoor dat het personeel dat de conformiteitsbeoordelingstaken
verricht, op de hoogte is van de desbetreffende normalisatieactiviteiten en de
activiteiten van de coördinatiegroep van aangemelde instanties die is opgericht
uit hoofde van deze verordening, en hanteren de door die groep genomen
administratieve beslissingen en geproduceerde documenten als algemene
richtsnoeren. Artikel 27 [artikel R18 van Besluit nr. 768/2008/EG] Vermoeden
van conformiteit Wanneer een conformiteitsbeoordelingsinstantie
aantoont dat zij voldoet aan de criteria in de ter zake doende geharmoniseerde
normen of delen ervan, waarvan de referentienummers in het Publicatieblad
van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, wordt zij geacht aan de eisen in
artikel 26 te voldoen, op voorwaarde dat de van toepassing zijnde
geharmoniseerde normen deze eisen dekken. Artikel 28 [artikel R20 van Besluit nr. 768/2008/EG] Dochterondernemingen
en uitbesteding door aangemelde instanties (1)
Wanneer de aangemelde instantie specifieke taken in
verband met de conformiteitsbeoordeling uitbesteedt of door een
dochteronderneming laat uitvoeren, waarborgt zij dat de onderaannemer of
dochteronderneming aan de eisen in artikel 26 voldoet, en brengt zij de
aanmeldende autoriteit hiervan op de hoogte. (2)
Aangemelde instanties nemen de volledige
verantwoordelijkheid op zich voor de taken die worden verricht door
onderaannemers of dochterondernemingen, ongeacht waar deze gevestigd zijn. (3)
Activiteiten mogen uitsluitend met instemming van
de klant worden uitbesteed of door een dochteronderneming worden uitgevoerd. (4)
Aangemelde instanties houden alle relevante
documenten over de beoordeling van de kwalificaties van de onderaannemer of de
dochteronderneming en over de door de onderaannemer of dochteronderneming uit
hoofde van de bijlagen IV tot en met VIII uitgevoerde werkzaamheden ter
beschikking van de aanmeldende autoriteit. Artikel 29 [artikel R22 van Besluit nr. 768/2008/EG] Verzoek
om aanmelding (1)
Een conformiteitsbeoordelingsinstantie dient een
verzoek om aanmelding in bij de aanmeldende autoriteit van de lidstaat waar zij
gevestigd is. (2)
Het verzoek om aanmelding gaat vergezeld van een
beschrijving van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, de conformiteitsbeoordelingsmodule(s)
en het/de subsyste(e)m(en) of veiligheidscomponent(en) waarvoor de instantie
verklaart bekwaam te zijn en, indien dit bestaat, van een
accreditatiecertificaat dat is afgegeven door een nationale
accreditatie-instantie, waarin wordt verklaard dat de
conformiteitsbeoordelingsinstantie voldoet aan de eisen in artikel 26. (3)
Wanneer de betrokken
conformiteitsbeoordelingsinstantie geen accreditatiecertificaat kan overleggen,
verschaft zij de aanmeldende autoriteit alle bewijsstukken die nodig zijn om
haar conformiteit met de eisen in artikel 26 te verifiëren en te erkennen en
daar geregeld toezicht op te houden. Artikel 30 [artikel R23 van Besluit nr. 768/2008/EG] Aanmeldingsprocedure (1)
Aanmeldende autoriteiten mogen uitsluitend
conformiteitsbeoordelingsinstanties aanmelden die aan de eisen in artikel 26
hebben voldaan. (2)
Zij verrichten de aanmelding bij de Commissie en de
andere lidstaten door middel van het door de Commissie ontwikkelde en beheerde
elektronische aanmeldingssysteem. (3)
Bij de aanmelding worden de
conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, de conformiteitsbeoordelingsmodule(s),
het/de subsyste(e)m(en) of veiligheidscomponent(en) en de
bekwaamheidsattestatie uitvoerig beschreven. (4)
Wanneer een aanmelding niet gebaseerd is op een
accreditatiecertificaat als bedoeld in artikel 29, lid 2, verschaft de
aanmeldende autoriteit de Commissie en de andere lidstaten de bewijsstukken
waaruit de bekwaamheid van de conformiteitsbeoordelingsinstantie blijkt,
evenals de regeling die waarborgt dat de instantie regelmatig wordt
gecontroleerd en zal blijven voldoen aan de eisen van artikel 26. (5)
De betrokken instantie mag de activiteiten van een
aangemelde instantie alleen verrichten als de Commissie en de andere lidstaten
binnen twee weken na een aanmelding indien een accreditatiecertificaat wordt
gebruikt en binnen twee maanden na een aanmelding indien geen
accreditatiecertificaat wordt gebruikt, geen bezwaren hebben ingediend. Alleen een dergelijke instantie wordt voor de
toepassing van deze verordening als aangemelde instantie beschouwd. (6)
De Commissie en de andere lidstaten worden in
kennis gesteld van alle relevante latere wijzigingen in de aanmelding. Artikel 31 [artikel R24 van Besluit nr. 768/2008/EG] Identificatienummers
en lijsten van aangemelde instanties (1)
De Commissie kent aan aangemelde instanties een
identificatienummer toe. Zij kent per instantie slechts één nummer toe, ook
als de instantie uit hoofde van diverse handelingen van de Unie is aangemeld. (2)
De Commissie maakt de lijst van uit hoofde van deze
verordening aangemelde instanties openbaar, onder vermelding van de toegekende
identificatienummers en de activiteiten waarvoor zij zijn aangemeld. De Commissie zorgt voor de bijwerking van deze
lijst. Artikel 32 [artikel R25 van Besluit nr. 768/2008/EG] Wijzigingen
van de aanmelding (1)
Wanneer een aanmeldende autoriteit heeft
geconstateerd of vernomen dat een aangemelde instantie niet meer aan de eisen
in artikel 26 voldoet of zijn verplichtingen niet nakomt, wordt de aanmelding
in voorkomend geval door de aanmeldende autoriteit beperkt, geschorst of
ingetrokken, afhankelijk van de ernst van het niet-voldoen aan die eisen of het
niet-nakomen van die verplichtingen. Zij brengt de Commissie en de andere
lidstaten daarvan onmiddellijk op de hoogte. (2)
Wanneer de aanmelding wordt beperkt, geschorst of
ingetrokken, of de aangemelde instantie haar activiteiten heeft gestaakt, doet
de aanmeldende lidstaat het nodige om ervoor te zorgen dat de dossiers van die
instantie hetzij door een andere aangemelde instantie worden behandeld, hetzij
aan de verantwoordelijke aanmeldende autoriteiten en markttoezichtautoriteiten
op hun verzoek ter beschikking kunnen worden gesteld. Artikel 33 [artikel R26 van Besluit nr. 768/2008/EG] Betwisting
van de bekwaamheid van aangemelde instanties (1)
De Commissie onderzoekt alle gevallen waarin zij
twijfelt of in kennis wordt gesteld van twijfels over de bekwaamheid van een
aangemelde instantie of over de vraag of een aangemelde instantie nog aan de
eisen voldoet en haar verantwoordelijkheden nakomt. (2)
De aanmeldende lidstaat verstrekt de Commissie op
verzoek alle informatie over de grondslag van de aanmelding of het op peil
houden van de bekwaamheid van de betrokken aangemelde instantie. (3)
Alle gevoelige informatie die de Commissie in het
kader van haar onderzoek ontvangt, wordt door haar vertrouwelijk behandeld. (4)
Indien de Commissie vaststelt dat een aangemelde
instantie niet of niet meer aan de aanmeldingseisen voldoet, stelt zij een
uitvoeringshandeling vast die de aanmeldende lidstaat verzoekt de nodige
corrigerende maatregelen te nemen, en zo nodig de aanmelding in te trekken. De in de eerste alinea bedoelde
uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 39, lid 2,
bedoelde raadplegingsprocedure. Artikel 34 [artikel R27 van Besluit nr. 768/2008/EG] Operationele
verplichtingen van aangemelde instanties (1)
Aangemelde instanties voeren
conformiteitsbeoordelingen uit volgens de conformiteitsbeoordelingsprocedures
in de bijlagen IV tot en met VIII. (2)
De conformiteitsbeoordelingen worden op evenredige
wijze uitgevoerd, waarbij voorkomen wordt de marktdeelnemers onnodig te
belasten. De conformiteitsbeoordelingsinstantie houdt bij de
uitoefening van haar activiteiten naar behoren rekening met de omvang van een
onderneming, de sector waarin zij actief is, haar structuur, de relatieve
technologische complexiteit van het subsysteem of de veiligheidscomponent en
het massa- of seriële karakter van het productieproces. Hierbij eerbiedigt zij echter de striktheid en het
beschermingsniveau die nodig zijn opdat het subsysteem of de
veiligheidscomponent voldoet aan de bepalingen van deze verordening. (3)
Wanneer een aangemelde instantie vaststelt dat een
fabrikant niet heeft voldaan aan essentiële eisen in bijlage II of aan de
overeenkomstige geharmoniseerde normen of aan andere technische specificaties,
verlangt zij van die fabrikant dat hij passende corrigerende maatregelen neemt
en verleent zij geen conformiteitscertificaat. (4)
Wanneer een aangemelde instantie bij het toezicht
op de conformiteit na verlening van een certificaat vaststelt dat een
subsysteem of een veiligheidscomponent niet meer conform is, verlangt zij van
de fabrikant dat hij passende corrigerende maatregelen neemt; zo nodig schort
zij het certificaat op of trekt dit in. (5)
Wanneer geen corrigerende maatregelen worden
genomen of de genomen maatregelen niet het vereiste effect hebben, worden de
certificaten door de aangemelde instantie naargelang het geval beperkt,
geschorst of ingetrokken. Artikel 35 Beroep
tegen besluiten van aangemelde instanties De lidstaten voorzien in een beroepsprocedure
tegen besluiten van de aangemelde instanties. Artikel 36 [artikel R28 van Besluit nr. 768/2008/EG] Informatieverplichting
van aangemelde instanties (1)
Aangemelde instanties brengen de aanmeldende
autoriteit op de hoogte van: a) elke weigering,
beperking, schorsing of intrekking van certificaten; b) omstandigheden
die van invloed zijn op de werkingssfeer van of de voorwaarden voor aanmelding; c)
informatieverzoeken over conformiteitsbeoordelingsactiviteiten die zij van
markttoezichtautoriteiten ontvangen; d) op verzoek, de
binnen de werkingssfeer van hun aanmelding verrichte
conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en andere activiteiten, waaronder
grensoverschrijdende activiteiten en uitbesteding. (2)
Aangemelde instanties verstrekken de andere uit
hoofde van deze verordening aangemelde instanties die soortgelijke
conformiteitsbeoordelingsactiviteiten voor dezelfde subsystemen of
veiligheidscomponenten verrichten, relevante informatie over negatieve conformiteitsbeoordelingsresultaten,
en op verzoek ook over positieve conformiteitsbeoordelingsresultaten. Artikel 37 [artikel R29 van Besluit nr. 768/2008/EG] Uitwisseling
van ervaringen De Commissie voorziet in de organisatie van de
uitwisseling van ervaringen tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten
die verantwoordelijk zijn voor het aanmeldingsbeleid. Artikel 38 [artikel R30 van Besluit nr. 768/2008/EG] Coördinatie
van aangemelde instanties De Commissie zorgt voor passende coördinatie
en samenwerking tussen uit hoofde van deze verordening aangemelde instanties in
de vorm van een sectorale groep of groepen van aangemelde instanties. De lidstaten zorgen ervoor dat de door hen
aangemelde instanties rechtstreeks of via aangestelde vertegenwoordigers aan de
werkzaamheden van die groep(en) deelnemen. HOOFDSTUK V COMITÉPROCEDURE,
OVERGANGSBEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN Artikel 39 Comitéprocedure (1)
De Commissie wordt bijgestaan door het Comité
inzake kabelbaaninstallaties. Dat comité is een comité in de zin van
Verordening (EU) nr. 182/2011. (2)
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4
van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Artikel 40 Sancties De lidstaten stellen regels vast inzake de
sancties die van toepassing zijn bij inbreuken door marktdeelnemers op de
bepalingen van deze verordening en nemen alle maatregelen die noodzakelijk zijn
om ervoor te zorgen dat ze worden nageleefd. Deze regels kunnen
strafrechtelijke sancties voor ernstige overtredingen omvatten. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend,
evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op
[3 maanden voor de in artikel 43, lid 2, genoemde datum] in kennis van
die bepalingen en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen ter zake mee. Artikel 41 Overgangsbepalingen De lidstaten belemmeren niet dat subsystemen
of veiligheidscomponenten die onder Richtlijn 2000/9/EG vallen en met die
richtlijn in overeenstemming zijn, op de markt worden aangeboden wanneer die
subsystemen of veiligheidscomponenten vóór [de in artikel 43, lid 2,
genoemde datum] in de handel zijn gebracht. De lidstaten belemmeren niet dat
kabelbaaninstallaties die onder Richtlijn 2000/9/EG vallen en met die
richtlijn in overeenstemming zijn, in bedrijf worden genomen wanneer die
kabelbaaninstallaties vóór [de in artikel 43, lid 2, genoemde datum]
zijn aangelegd. Artikel 42 Intrekking Richtlijn 2000/9/EG wordt met ingang van [de
in artikel 43, lid 2, genoemde datum] ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn
gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de in
bijlage X opgenomen concordantietabel. Artikel 43 Inwerkingtreding
en toepassingsdatum (1)
Deze verordening treedt in werking op de twintigste
dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese
Unie. (2)
Zij is van toepassing met ingang van [twee jaar na
de inwerkingtreding]. (3)
In afwijking van lid 2 zijn de artikelen 22 tot en
met 38 van toepassing met ingang van [zes maanden na de
inwerkingtreding]. Deze verordening is verbindend in al
haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter [1] PBEG L 106 van 3.5.2000, blz. 21. [2] COM(2013) 471 definitief. [3] PB L 316 van 14.11.2012. [4] Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement
en de Raad betreffende het markttoezicht op producten en tot wijziging van de
Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad, de
Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 1999/5/EG, 2000/9/EG,
2000/14/EG, 2001/95/EG, 2004/108/EG, 2006/42/EG, 2006/95/EG, 2007/23/EG,
2008/57/EG, 2009/48/EG, 2009/105/EG, 2009/142/EG en 2011/65/EU van het Europees
Parlement en de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 305/2011, (EG) nr.
764/2008 en (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad. COM(2013)
75 definitief. [5] PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4. [6] PB L 218 van 13.8.2008, blz.30. [7] Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement,
de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's,
COM(2011) 206 definitief. [8] Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en
de Raad, COM(2011) 123 definitief van 16.3.2011. [9] PB L 213 van 7.9.1995, blz. 1. [10] PB C […] van […], blz. […]. [11] Richtlijn 2000/9/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 20 maart 2000 betreffende kabelbaaninstallaties voor personenvervoer (PB L
106 van 3.5.2000, blz. 21). [12] PB C 136 van 4.6.1985, blz. 1. [13] Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees
Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese
normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de
Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG,
2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en
de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit
nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van
14.11.2012, blz. 12). [14] Besluit 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen
van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad (PB L 218
van 13.8.2008, blz. 82). [15] Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement
en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en
markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van
Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30). [16] PB L [….]. [17] Verordening (EU)
nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari
2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van
toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de
uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55
van 28.2.2011, blz. 13). [18] Richtlijn 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 29 juni 1995 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der
lidstaten betreffende liften (PB L 213 van 7.9.1995, blz. 1). BIJLAGE I SUBSYSTEMEN Een kabelbaaninstallatie is onderverdeeld in
infrastructuur en de volgende subsystemen, waarbij telkens rekening wordt
gehouden met de bedrijfstechnische en onderhoudstechnische voorwaarden: 1. Kabels en kabelverbindingen. 2. Aandrijving en remmen. 3. Mechanische inrichtingen: 3.1. Kabelspaninrichtingen. 3.2. Mechanische inrichtingen in de
stations. 3.3. Mechanische inrichtingen van de
lijn. 4. Voertuigen: 4.1. Passagiersruimten, stoelen of
sleeptoestellen. 4.2. Ophanging. 4.3. Loopwerk. 4.4. Verbindingen met de kabel. 5. Elektrotechnische inrichtingen: 5.1. Bedienings-, controle- en
veiligheidsinrichtingen. 5.2. Communicatie- en
informatievoorzieningen 5.3. Bliksemafleiding. 6. Reddingsuitrusting: 6.1. Vaste reddingsuitrusting. 6.2. Mobiele reddingsuitrusting. BIJLAGE II ESSENTIËLE
EISEN 1. Doel In deze bijlage worden de essentiële eisen vastgesteld die
van toepassing zijn op het ontwerp, de bouw en de inbedrijfstelling van
kabelbaaninstallaties, inclusief de bedrijfstechnische en onderhoudstechnische
voorwaarden. 2. Algemene voorschriften 2.1. Veiligheid van personen De veiligheid van passagiers, personeel en derden is een
fundamentele vereiste bij het ontwerp, de aanleg en de exploitatie van
kabelbaan installaties. 2.2. Veiligheidsbeginselen Bij het ontwerp, het bedrijf en het onderhoud van een
kabelbaaninstallatie moeten de volgende beginselen in de aangegeven volgorde
worden toegepast: –
door passende ontwerp- en bouwvoorzieningen
risico's uitsluiten of ten minste beperken; –
voor risico's die niet door ontwerp- en
bouwvoorzieningen kunnen worden uitgesloten, de nodige beveiligingsmaatregelen
vaststellen; –
voor de risico's die door de in het eerste en
tweede streepje bedoelde maatregelen niet volledig kunnen worden uitgesloten,
voorzorgsmaatregelen vaststellen en bekendmaken. 2.3. Invloed van externe
factoren Kabelbaaninstallaties moeten zo worden ontworpen en
aangelegd dat zij op veilige wijze kunnen worden bediend met inachtneming van
het type kabelbaan installatie, de kenmerken van het terrein en van de
omgeving, de atmosferische en meteorologische omstandigheden, nabijgelegen
constructies en mogelijke obstakels op de grond en in de lucht. 2.4. Afmetingen De kabelbaaninstallatie, de subsystemen en alle
veiligheidscomponenten moeten zodanig worden gedimensioneerd, ontworpen en
uitgevoerd dat zij op een voldoende veiligheidsniveau bestand zijn tegen alle
voorzienbare belastingen – ook wanneer de installatie niet in bedrijf is –
waarbij met name rekening moet worden gehouden met externe factoren, dynamische
effecten en moeheidsverschijnselen, evenals met de stand van de techniek. Dit
geldt met name ook voor de materiaalkeuze. 2.5. Montage 2.5.1. De kabelbaaninstallatie, de subsystemen en alle
veiligheidscomponenten moeten zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat zij
veilig kunnen worden geassembleerd en gemonteerd. 2.5.2. De veiligheidscomponenten moeten zodanig worden
ontworpen dat assemblagefouten door de constructie of door passende merktekens
op de veiligheidscomponenten worden voorkomen. 2.6. Betrouwbaarheid van de
kabelbaaninstallatie 2.6.1. De veiligheidscomponenten dienen zo te worden
ontworpen en uitgevoerd en gebruikt dat de veilige werking van deze componenten
en/of de veiligheid van de kabelbaaninstallatie overeenkomstig de in bijlage
III bedoelde veiligheidsanalyse in alle gevallen wordt gewaarborgd, zodat een
defect hoogst onwaarschijnlijk is, en met een passende veiligheidsmarge. 2.6.2. De kabelbaaninstallatie moet zodanig zijn ontworpen
en uitgevoerd dat tijdens de werking tijdig passende maatregelen kunnen worden
getroffen in geval van een defect van een component dat direct of indirect van
invloed kan zijn op de veiligheid. 2.6.3. De in de punten 2.6.1 en 2.6.2 bedoelde
veiligheidsgaranties moeten van toepassing zijn op elk willekeurig
tijdsinterval tussen twee geplande inspecties van de betrokken component. De
tijdsintervallen tussen de inspecties van de veiligheidscomponenten moeten in
de gebruiksaanwijzing duidelijk worden vermeld. 2.6.4. Veiligheidscomponenten die als reserveonderdeel in
kabelbaaninstallaties worden gemonteerd, moeten voldoen aan de essentiële eisen
van deze verordening alsmede aan de voorwaarden voor een goede wisselwerking
met andere onderdelen van de kabelbaaninstallaties. 2.6.5. Maatregelen moeten worden getroffen om te voorkomen
dat brand in de kabelbaaninstallatie gevaar oplevert voor de vervoerde personen
en het personeel. 2.6.6. Er moeten speciale maatregelen worden getroffen voor
de bescherming van kabelbaaninstallaties en van personen tegen blikseminslag. 2.7. Veiligheidsvoorzieningen 2.7.1. Defecten in de kabelbaaninstallatie die tot een
gevaarlijke storing kunnen leiden, moeten in de mate van het mogelijke door een
veiligheidsvoorziening worden gedetecteerd, gesignaleerd en verwerkt. Hetzelfde
geldt voor normaal voorzienbare gebeurtenissen van buitenaf die de veiligheid
in gevaar kunnen brengen. 2.7.2. De kabelbaaninstallatie moet te allen tijde via
handbediening kunnen worden stilgelegd. 2.7.3. Wanneer de kabelbaaninstallatie door een
veiligheidsvoorziening is stilgelegd, mag zij niet weer in werking kunnen
worden gesteld zonder dat passende maatregelen zijn getroffen. 2.8. Onderhoudbaarheid De kabelbaaninstallatie moet zodanig zijn ontworpen en
uitgevoerd dat zowel geplande als niet-geplande controles en herstellingen
veilig kunnen worden verricht. 2.9. Overlastfactoren De kabelbaaninstallatie moet zodanig zijn ontworpen en
aangelegd dat interne of externe hinder door schadelijke gassen, geluid en
trillingen binnen de voorgeschreven grenswaarden blijft. 3. Infrastructuureisen 3.1. Tracé, snelheid,
afstand tussen de voertuigen 3.1.1. De kabelbaaninstallatie moet zodanig zijn ontworpen
dat zij, door inachtneming van de kenmerken van het terrein en van de omgeving,
de atmosferische en meteorologische omstandigheden, nabijgelegen constructies
en mogelijke obstakels op de grond en in de lucht, veilig kan functioneren en
geen hinder oplevert en geen enkel gevaar vormt, zulks onder alle bedrijfs- en
onderhoudsomstandigheden en ook in geval van reddingsoperaties. 3.1.2. Tussen de voertuigen, sleepinrichtingen,
geleiderails, kabels enz. en alle nabijgelegen constructies op de grond en in
de lucht en mogelijke obstakels moet zijdelings en verticaal in voldoende
ruimte worden voorzien, waarbij rekening moet worden gehouden met bewegingen
van de kabels en de voertuigen of de sleepinrichtingen in zijdelingse,
verticale of lengterichting, steeds uitgaande van de meest ongunstige
voorzienbare bedrijfsomstandigheden. 3.1.3. Voor de maximale afstand tussen de voertuigen en de
grond moet rekening gehouden worden met de aard van de kabelbaaninstallatie,
het type voertuigen en de reddingsprocedures. Bij open voertuigen moet ook
rekening gehouden worden met valrisico's en met de psychologische aspecten in
verband met de hoogte boven de grond. 3.1.4. De maximale snelheid van de voertuigen en de
sleepinrichtingen, de minimale onderlinge afstand en het versnellings- en
afremmingsvermogen moeten zo zijn gekozen dat de veiligheid van personen en de
correcte werking van de kabelbaaninstallatie gewaarborgd zijn. 3.2. Stations en lijnconstructies 3.2.1. De stations en lijnconstructies moeten zodanig zijn
ontworpen, gebouwd en uitgerust dat zij stabiel zijn. Zij moeten onder alle
bedrijfsomstandigheden een veilige geleiding van kabels, voertuigen en
sleepinrichtingen alsmede veilig onderhoud mogelijk maken. 3.2.2. De in- en uitstapzones van de kabelbaaninstallatie
moeten zodanig zijn ingericht dat het verkeer van voertuigen en
sleepinrichtingen en personen veilig kan verlopen. In het bijzonder moeten de
voertuigen en sleepinrichtingen in de stations kunnen voortbewegen zonder
gevaar voor personen, waarbij rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid
dat die personen meewerken aan die voortbeweging. 4. Eisen ten aanzien van de kabels, aandrijving en de
remmen en de mechanische en elektrische installaties 4.1. Kabels en kabelsteunen 4.1.1. Alle technisch mogelijke voorzieningen dienen te
worden getroffen om: –
een breuk van de kabels en de bevestigingspunten te
vermijden; –
de maximale belasting effectief mogelijk te maken; –
de goede geleiding van de kabels te verzekeren en
ontsporing te voorkomen; –
het controleren van de kabels mogelijk te maken. 4.1.2. Indien het gevaar van ontsporing van de kabels niet
volledig kan worden weggenomen, moeten maatregelen worden getroffen zodat in
geval van ontsporing de kabels worden opgevangen en de kabelbaaninstallatie
wordt stopgezet zonder gevaar voor personen. 4.2. Mechanische installaties 4.2.1. Aandrijving De aandrijving van een kabelbaaninstallatie moet uit een
oogpunt van prestaties en inzetbaarheid aangepast zijn aan de verschillende
bedrijfstoestanden en -omstandigheden. 4.2.2. Noodaandrijving De kabelbaaninstallatie dient een noodaandrijving te
omvatten, met een energievoorziening die onafhankelijk is van die van het
hoofdaandrijfsysteem. Een noodaandrijving is evenwel niet noodzakelijk wanneer
uit de veiligheidsanalyse blijkt dat personen de voertuigen en met name de
sleepinrichtingen snel en veilig kunnen verlaten, ook als er geen noodaandrijving
is. 4.2.3. Remsysteem 4.2.3.1. De kabelbaaninstallatie en/of de voertuigen
moet/moeten in geval van nood op elk moment tot stilstand kunnen worden
gebracht, ook bij de meest ongunstige toegelaten belastings- en
wrijvingsomstandigheden voor de aandrijfschijf. De remweg moet zo kort zijn als
de veiligheid van de kabelbaaninstallatie vereist. 4.2.3.2. De afremming moet binnen passende grenzen
gebeuren, zodanig dat de veiligheid van de gebruikers en een goede reactie van
de voertuigen, kabels en overige onderdelen van de kabelbaaninstallatie
gewaarborgd zijn. 4.2.3.3. Alle kabelbaaninstallaties moeten zijn uitgerust
met twee of meer remsystemen die elk afzonderlijk de installatie tot stilstand
kunnen brengen en die zodanig zijn gecoördineerd dat het systeem dat in werking
is automatisch wordt vervangen wanneer het niet meer afdoende functioneert. Het
laatste remsysteem van de trekkabel moet rechtstreeks op de aandrijfschijf
werken. Deze voorschriften gelden niet voor sleepliften. 4.2.3.4. De kabelbaaninstallatie moet voorzien zijn van een
doeltreffende stop- en stilleggingsinrichting die het onmogelijk maakt dat de
installatie voortijdig weer in werking wordt gesteld. 4.3. Bedieningsorganen De bedieningsinrichtingen moeten zodanig zijn ontworpen en
uitgevoerd dat zij bedrijfszeker en betrouwbaar functioneren en bestand zijn
tegen de normale bedrijfsbelasting en externe invloeden zoals vochtigheid,
extreme temperaturen of elektromagnetische storingen, en dat zelfs bij
bedieningsfouten geen gevaarlijke situaties ontstaan. 4.4. Communicatiemiddelen Het personeel van de installatie moet via passende
inrichtingen permanent onderling kunnen communiceren en in noodgevallen de
gebruikers behoorlijk kunnen informeren. 5. Voertuigen en sleepinrichtingen 5.1. De voertuigen en sleepinrichtingen moeten zodanig zijn
ontworpen en ingericht dat de gebruikers er in voorzienbare
gebruiksomstandigheden niet uit kunnen vallen en geen andere gevaren lopen. 5.2. De bevestiging van de voertuigen en sleepinrichtingen
aan de kabel moet zodanig zijn gedimensioneerd en uitgevoerd dat: –
de kabel niet wordt beschadigd, en –
de bevestiging niet kan verschuiven, tenzij dat
geen noemenswaardig gevaar oplevert voor de veiligheid van het voertuig, de
sleepinrichting en de installatie, ook onder de meest ongunstige omstandigheden. 5.3. De deuren van de voertuigen (gondels, cabines) moeten
gesloten en vergrendeld kunnen worden. De vloer en de wanden van de voertuigen
moeten zodanig ontworpen en gebouwd zijn dat zij in alle omstandigheden bestand
zijn tegen de door de gebruikers uitgeoefende druk en belasting. 5.4. Indien voor de bedrijfsveiligheid de aanwezigheid van
een personeelslid aan boord is vereist, dient het voertuig te zijn voorzien van
alle uitrusting voor het uitoefenen van diens taken. 5.5. De voertuigen en/of sleepinrichtingen en met name de
ophanging moeten zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat de veiligheid van de
personeelsleden die er volgens de toepasselijke regels en voorschriften
werkzaam zijn, verzekerd is. 5.6. Bij voertuigen met een loskoppelbare bevestiging
moeten alle maatregelen worden getroffen opdat slecht vastgekoppelde voertuigen
of bij aankomst niet losgekoppelde voertuigen nog vóór het vertrek en zonder
gevaar voor de gebruikers tot stilstand kunnen worden gebracht en neerstorten
verhinderd wordt. 5.7. Voertuigen van kabelspoorwegen en, wanneer het type
kabelbaaninstallatie zulks toelaat, van pendelbanen met twee kabels, moeten
voorzien zijn van een op de rails werkende automatische reminrichting, indien
de mogelijkheid van een breuk van de bewegende kabel niet redelijkerwijs kan
worden uitgesloten. 5.8. Wanneer het gevaar voor ontsporing van het voertuig
door andere maatregelen niet volledig kan worden uitgesloten, moet het voertuig
worden uitgerust met een voorziening die het ontsporen belet en waardoor het
zonder gevaar voor personen tot stilstand kan worden gebracht. 6. Voorzieningen voor de gebruikers De toegang tot de in- en uitstapplaats evenals het in- en
uitstappen zelf moet met inachtneming van de omloop en de stilstand van de
voertuigen zodanig zijn georganiseerd, dat de veiligheid van personen, in het
bijzonder op plaatsen waar een valrisico bestaat, gewaarborgd is. Kinderen en gehandicapten moeten de kabelbaaninstallatie op
veilige wijze kunnen gebruiken wanneer de vervoersdienst ook voor hen is
bestemd. 7. Bedrijfstechnische voorwaarden 7.1. Veiligheid 7.1.1. Alle nodige technische voorzieningen en maatregelen
moeten worden getroffen opdat de kabelbaaninstallatie overeenkomstig haar
bestemming, haar technische specificaties en de vastgestelde
gebruiksvoorwaarden kan worden gebruikt, en opdat de voorschriften voor een
veilige werking en regelmatig onderhoud kunnen worden nageleefd. De handleiding
en bijbehorende teksten dienen te zijn opgesteld in een taal die de gebruikers
gemakkelijk kunnen begrijpen, te bepalen door de lidstaat op wiens grondgebied
de kabelbaaninstallatie wordt aangelegd. 7.1.2. De met de bediening van de kabelbaaninstallatie
belaste personen, die voor deze taak gekwalificeerd moeten zijn, moeten de
nodige hulpmiddelen ter beschikking worden gesteld. 7.2. Veiligheid bij stilvallen van de
kabelbaaninstallatie Er dienen technische voorzieningen en maatregelen te worden
getroffen zodat de gebruikers in geval van een storing van de
kabelbaaninstallatie die niet meteen kan worden verholpen binnen een –
afhankelijk van het type kabelbaaninstallatie en de omgeving – redelijke tijd
in veiligheid kunnen worden gebracht. 7.3. Overige bijzondere bepalingen inzake veiligheid 7.3.1. Bedieningsposten en werkruimten Bewegende delen van de installatie die in de stations
normaal bereikbaar zijn, moeten zodanig zijn ontworpen, uitgevoerd en
geïnstalleerd, dat alle risico's worden vermeden; is dit niet mogelijk, dan
moeten beveiligingsvoorzieningen worden aangebracht om elke rechtstreekse
aanraking van delen van de installatie die tot ongevallen kan leiden, te
voorkomen. Deze voorzieningen mogen niet gemakkelijk los te maken of te
omzeilen zijn. 7.3.2. Valrisico De voor werkzaamheden en andere ingrepen bestemde posten en
zones en de toegang daartoe moeten, zelfs wanneer zij slechts incidenteel
worden gebruikt, zodanig zijn ontworpen en ingericht dat de personen die zich
daar bevinden, niet kunnen vallen. Is deze valbeveiliging niet toereikend, dan
moeten de posten bovendien zijn voorzien van bevestigingspunten voor een
persoonlijke veiligheidsuitrusting. BIJLAGE III VEILIGHEIDSANALYSE De veiligheidsanalyse die ingevolge artikel 8 vereist
is voor alle kabelbaaninstallaties moet rekening houden met alle beoogde
gebruikswijzen. De analyse moet vakkundig en volgens een erkende of gevestigde
methode worden uitgevoerd waarbij rekening wordt gehouden met de complexiteit
van de kabelbaaninstallatie. Het doel is ook te waarborgen dat in het ontwerp
en de uitvoering van de kabelbaaninstallatie rekening is gehouden met de
plaatselijke omgeving en met de meest ongunstige omstandigheden, teneinde een
voldoende veiligheidsniveau te garanderen. De veiligheidsanalyse heeft met name betrekking op de
veiligheidsvoorzieningen en de werking ervan op de kabelbaaninstallatie en de
met die inrichtingen verbonden subsystemen, zodat zij: –
bij een eerste teken van defect of storing kunnen
reageren en de installatie in gegarandeerde veiligheid (fail safe) kan
doorlopen of stilvallen, of –
redundant zijn en gecontroleerd worden, of –
van dien aard zijn, dat de defectwaarschijnlijkheid
ervan kan worden berekend en zij van een veiligheidsniveau zijn dat
vergelijkbaar is met dat van de veiligheidsvoorzieningen die voldoen aan de in
het eerste en tweede streepje bedoelde criteria. Op basis van de veiligheidsanalyse wordt een inventaris
opgemaakt van de risico's en gevaarlijke situaties overeenkomstig artikel 8,
lid 1, van deze richtlijn, alsmede de in artikel 8, lid 2, van deze
richtlijn bedoelde lijst van veiligheidscomponenten. Het resultaat van de
veiligheidsanalyse moet in een veiligheidsrapport worden samengevat. BIJLAGE IV CONFORMITEITSBEOORDELINGSPROCEDURES
VOOR SUBSYSTEMEN EN VEILIGHEIDSCOMPONENTEN: MODULE B: EU-TYPEONDERZOEK –
PRODUCTIETYPE 1. Met
"EU-typeonderzoek" wordt dat gedeelte van een
conformiteitsbeoordelingsprocedure bedoeld waarin een aangemelde instantie het
technisch ontwerp van een subsysteem of een veiligheidscomponent onderzoekt, en
controleert en bevestigt dat het voldoet aan de voorschriften van deze
verordening. 2. Het
EU-typeonderzoek wordt verricht door een beoordeling van de geschiktheid van
het technisch ontwerp van het subsysteem of de veiligheidscomponent door middel
van de bestudering van de technische documentatie en het bewijsmateriaal
bedoeld in punt 3, alsmede een onderzoek van een voor de betrokken productie
representatief monster van het complete subsysteem of de complete
veiligheidscomponent (productietype). 3. De fabrikant
dient een aanvraag voor het EU-typeonderzoek in bij een aangemelde instantie
van zijn keuze. De aanvraag omvat: a) naam en adres van de fabrikant en, indien
de aanvraag wordt ingediend door zijn gemachtigde, ook diens naam en adres; b) een schriftelijke verklaring dat er geen
gelijkluidende aanvraag bij een andere aangemelde instantie is ingediend; c) de technische documentatie met betrekking
tot het subsysteem en/of de veiligheidscomponent overeenkomstig bijlage IX; d) een representatief exemplaar van het
subsysteem of de veiligheidscomponent dat of die zullen worden geproduceerd of
vermelding van de plaats waar die kunnen worden onderzocht. De aangemelde
instantie kan meer exemplaren verlangen als dit voor het testprogramma nodig
is. 4. De
aangemelde instantie verricht de volgende handelingen: 4.1. zij onderzoekt
de technische documentatie en het ondersteunend bewijsmateriaal teneinde
te beoordelen of het technisch ontwerp van het subsysteem of de
veiligheidscomponent passend is; 4.2. zij
controleert of de exemplaren overeenkomstig de technische documentatie zijn
vervaardigd en stelt vast welke elementen overeenkomstig de toepasselijke
bepalingen van de relevante geharmoniseerde normen en technische specificaties
zijn ontworpen, alsook welke elementen zijn ontworpen zonder toepassing van de
relevante bepalingen van die normen; 4.3. ingeval de
fabrikant specificaties van de relevante geharmoniseerde normen heeft
toegepast, verricht zij de nodige onderzoeken en tests, of laat zij die
verrichten, om te controleren of deze op de juiste wijze zijn toegepast; 4.4. zij verricht de nodige onderzoeken en
tests, of laat die verrichten om, ingeval de fabrikant heeft gekozen voor de
oplossingen uit de relevante geharmoniseerde normen en/of technische
specificaties, te controleren of deze op de juiste wijze zijn toegepast; 4.5. zij verricht de nodige onderzoeken en
tests, of laat die verrichten om, ingeval de oplossingen uit de relevante
geharmoniseerde normen en/of technische specificaties niet zijn toegepast, te
controleren of de door de fabrikant gekozen oplossingen aan de desbetreffende
essentiële eisen van deze verordening voldoen; 4.6. zij stelt in overleg met de fabrikant de
plaats vast waar de onderzoeken en tests zullen worden uitgevoerd. 5. De aangemelde instantie stelt een
evaluatieverslag op over de overeenkomstig punt 1.4 verrichte activiteiten en
de resultaten daarvan. Onverminderd haar verplichtingen jegens de aanmeldende
autoriteiten maakt de aangemelde instantie de inhoud van het verslag
uitsluitend met instemming van de fabrikant geheel of gedeeltelijk openbaar. 6. Indien het type
voldoet aan de eisen van deze verordening, verstrekt de aangemelde instantie de
fabrikant een certificaat van EU-typeonderzoek. Het certificaat bevat naam en
adres van de fabrikant, de conclusies van het onderzoek, de eventuele voorwaarden
voor de geldigheid van het certificaat, de noodzakelijke gegevens voor de
identificatie van het goedgekeurde type (subsysteem of veiligheidscomponent) en
indien noodzakelijk een beschrijving van de werking ervan. Het certificaat kan
vergezeld gaan van een of meer bijlagen. Het certificaat en de bijlagen bevatten alle
informatie die nodig is om de conformiteit van vervaardigde subsystemen of
veiligheidscomponenten met het onderzochte type te kunnen toetsen en controles
tijdens het gebruik te kunnen verrichten. Het certificaat heeft een maximale
geldigheidsduur van dertig jaar vanaf de datum van afgifte. Wanneer het type
niet aan de toepasselijke eisen van deze verordening voldoet, weigert de
aangemelde instantie een certificaat van EU-typeonderzoek te verstrekken en
brengt zij de aanvrager hiervan op de hoogte met vermelding van de precieze
redenen voor de weigering. 7. De aangemelde instantie houdt zich op de
hoogte van elke verandering in de algemeen erkende stand van de techniek;
indien het goedgekeurde type vanwege deze ontwikkeling mogelijk niet meer aan
de toepasselijke eisen van deze verordening voldoet, beoordeelt zij of nader
onderzoek nodig is. Als dit het geval is, stelt de aangemelde instantie de
fabrikant daarvan in kennis. De fabrikant brengt de aangemelde instantie
die de technische documentatie betreffende het certificaat van EU-typeonderzoek
bewaart op de hoogte van wijzigingen van het goedgekeurde type die van invloed
kunnen zijn op de conformiteit van subsysteem of de veiligheidscomponent met de
essentiële eisen van deze verordening of de voorwaarden voor de geldigheid van
het certificaat. De aangemelde
instantie onderzoekt de wijzigingen en deelt de fabrikant mede of het
certificaat van EU-typeonderzoek nog geldig is dan wel of nadere onderzoeken,
controles en tests nodig zijn. Naargelang van het geval verstrekt de aangemelde
instantie een aanvulling op het oorspronkelijke certificaat van
EU-typeonderzoek of verlangt zij dat een nieuwe aanvraag voor een
EU-typeonderzoek wordt ingediend. 8. Elke aangemelde
instantie brengt haar aanmeldende autoriteiten en de andere aangemelde
instanties op de hoogte van de certificaten van EU-typeonderzoek en de
eventuele aanvullingen daarop die zij heeft afgegeven. De aangemelde instantie die een certificaat
van EU-typeonderzoek weigert of intrekt, schorst of anderszins beperkt, stelt
haar aanmeldende autoriteiten en de overige aangemelde instanties daarvan in
kennis, onder opgave van de redenen van haar beslissing. De Commissie, de lidstaten en de andere aangemelde
instanties kunnen op verzoek een kopie van de certificaten van EU-typeonderzoek
en aanvullingen daarop ontvangen. De Commissie en de lidstaten kunnen op
verzoek een kopie van de technische documentatie en de resultaten van het door
de aangemelde instantie verrichte onderzoek ontvangen. De aangemelde instantie
bewaart een kopie van het certificaat van EU-typeonderzoek, de bijlagen en
aanvullingen, alsook het technisch dossier, met inbegrip van de door de
fabrikant overgelegde documentatie, tot het einde van de geldigheidsduur van
het certificaat. 9. De fabrikant
houdt tot 30 jaar na het in de handel brengen van het subsysteem of de
veiligheidscomponent een kopie van het certificaat van EU-typeonderzoek, de
bijlagen en aanvullingen, samen met de technische documentatie, ter beschikking
van de nationale autoriteiten. 10. De in de
punten 7 en 9 vervatte verplichtingen van de fabrikant kunnen worden vervuld
door zijn gemachtigde, op voorwaarde dat dit in het mandaat gespecificeerd is. BIJLAGE V CONFORMITEITSBEOORDELINGSPROCEDURES
VOOR SUBSYSTEMEN EN VEILIGHEIDSCOMPONENTEN: MODULE D: CONFORMITEIT MET HET
TYPE OP BASIS VAN KWALITEITSBORGING VAN HET PRODUCTIEPROCES 1. Met
"conformiteit met het type op basis van kwaliteitsborging van het
productieproces" wordt het gedeelte van een
conformiteitsbeoordelingsprocedure bedoeld waarin de fabrikant de
verplichtingen in de punten 2.2 en 2.5 nakomt en op eigen verantwoording
garandeert en verklaart dat de betrokken subsystemen of veiligheidscomponenten
overeenstemmen met het type als beschreven in het certificaat van
EU-typeonderzoek en voldoen aan de op hen toepasselijke eisen van deze
verordening. 2. Fabricage De fabrikant past
op de productie, de eindproductcontrole en de beproeving van de betrokken
subsystemen of veiligheidscomponenten een goedgekeurd kwaliteitssysteem als
bedoeld in punt 2.3 toe, waarop overeenkomstig punt 2.4 toezicht wordt
uitgeoefend. 3.
Kwaliteitssysteem 3.1. De fabrikant
dient bij de aangemelde instantie van zijn keuze een aanvraag voor beoordeling
van zijn kwaliteitssysteem in. De aanvraag omvat: a) naam en adres van de fabrikant en,
indien de aanvraag wordt ingediend door zijn gemachtigde, ook diens naam en
adres; b) een schriftelijke verklaring dat er
geen gelijkluidende aanvraag bij een andere aangemelde instantie is ingediend; c) alle relevante informatie voor de
subsystemen of veiligheidscomponenten die zijn goedgekeurd in het kader van
module B; d) de documentatie over het
kwaliteitssysteem; e) de technische documentatie
betreffende het goedgekeurde type en een kopie van het certificaat/de
certificaten van EU-typeonderzoek; f) informatie over de plaatsen waar
het subsysteem of de veiligheidscomponent wordt vervaardigd. 3.2. Het
kwaliteitssysteem moet waarborgen dat de subsystemen of veiligheidscomponenten
in overeenstemming zijn met het type/ de typen als beschreven in het
certificaat/de certificaten van EU-typeonderzoek en met de toepasselijke eisen
van deze verordening. Alle door de
fabrikant vastgestelde gegevens, eisen en bepalingen dienen systematisch en
geordend bijeen te worden gebracht in een document met schriftelijk vastgelegde
beleidsmaatregelen, procedures en instructies. Aan de hand van de documentatie
van het kwaliteitssysteem moeten de kwaliteitsprogramma's, plannen, handboeken
en dossiers eenduidig kunnen worden geïnterpreteerd. De documentatie dient met name een behoorlijke beschrijving te bevatten
van: a) de kwaliteitsdoelstellingen, het
organisatieschema, de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden van de
bedrijfsleiding met betrekking tot de productkwaliteit; b) de daarbij gebruikte fabricage-,
kwaliteitsbeheersings- en kwaliteitsborgingstechnieken en -procedés, alsmede de
in dat verband systematisch toe te passen maatregelen; c) de onderzoeken en tests die voor,
tijdens en na de fabricage worden verricht en de frequentie waarmee dat zal
gebeuren; d) de kwaliteitsdossiers, zoals
controleverslagen, test- en ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie
van het betrokken personeel enz.; e) de middelen om toezicht uit te oefenen
op het bereiken van de vereiste productkwaliteit en de doeltreffende werking
van het kwaliteitssysteem. 3.3. De aangemelde
instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem om na te gaan of dit voldoet aan de
in punt 3.2 bedoelde eisen. Zij veronderstelt
dat aan deze eisen wordt voldaan voor elementen van het kwaliteitssysteem die
voldoen aan de desbetreffende specificaties van de nationale norm ter
uitvoering van de relevante geharmoniseerde norm en/of technische
specificaties. De audit omvat een
inspectiebezoek aan de gebouwen waar de subsystemen of veiligheidscomponenten
worden vervaardigd, gecontroleerd en getest. Het auditteam moet
ervaring hebben met kwaliteitsmanagementsystemen; bovendien moet ten minste één
lid van het team ervaring hebben met beoordelingen van kabelbaaninstallaties en
de technologie van de subsystemen of veiligheidscomponenten, en op de
hoogte zijn van de toepasselijke eisen van deze verordening. De audit omvat een
inspectiebezoek aan de fabrikant. Het auditteam evalueert de in punt 3.1, onder
e), bedoelde technische documentatie om te controleren of de fabrikant zich
bewust is van de toepasselijke eisen van deze verordening en het vereiste
onderzoek kan verrichten om te waarborgen dat de subsystemen of
veiligheidscomponenten aan deze eisen voldoen. De fabrikant wordt
van de beslissing in kennis gesteld. In deze kennisgeving zijn de conclusies
van de audit opgenomen, evenals de met redenen omklede beoordelingsbeslissing. 3.4. De fabrikant
verbindt zich ertoe de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde
kwaliteitssysteem na te komen en te zorgen dat het passend en doeltreffend
blijft. 3.5. De fabrikant brengt de aangemelde
instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd op de hoogte van elke
voorgenomen wijziging van het kwaliteitssysteem. De aangemelde
instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde
kwaliteitssysteem nog voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen, dan wel of een
nieuwe beoordeling noodzakelijk is. Zij stelt de
fabrikant in kennis van het resultaat van de evaluatie. In geval een nieuwe
beoordeling noodzakelijk wordt geacht, stelt zij de fabrikant van haar
beslissing in kennis. In deze kennisgeving zijn de conclusies van het onderzoek
opgenomen, evenals de met redenen omklede beoordelingsbeslissing. 4. Toezicht onder
verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie 4.1. Het toezicht
heeft tot doel te controleren of de fabrikant naar behoren voldoet aan de
verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde productiekwaliteitssysteem. 4.2. De fabrikant
verleent de aangemelde instantie voor inspectiedoeleinden toegang tot de
fabricage-, controle-, test- en opslagruimten en verstrekt haar alle nodige
informatie, met name: a) de documentatie over het
kwaliteitssysteem; b) de kwaliteitsdossiers, zoals
controleverslagen, test- en ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie
van het betrokken personeel, enz. 4.3. De aangemelde
instantie verricht periodieke audits, ten minste om de twee jaar, om te
controleren of de fabrikant het kwaliteitssysteem in stand houdt en toepast, en
verstrekt de fabrikant een auditverslag. 4.4. De aangemelde
instantie kan bovendien onaangekondigde bezoeken aan de fabrikant brengen. Bij
die bezoeken kan de aangemelde instantie zo nodig producttests verrichten of
laten verrichten om te controleren of het kwaliteitssysteem goed functioneert.
De aangemelde instantie verstrekt de fabrikant een verslag van het bezoek en,
indien tests zijn verricht, een testverslag. 5. CE-markering en
EU-conformiteitsverklaring 5.1. De fabrikant
brengt de CE-markering en, onder verantwoordelijkheid van de in punt 3.1
bedoelde aangemelde instantie, het identificatienummer van die instantie aan op
elk afzonderlijk subsysteem of veiligheidscomponent dat of die conform is met
het type als beschreven in het certificaat van EU-typeonderzoek en met de
toepasselijke eisen van deze verordening. Mits de aangemelde instantie daarmee
akkoord gaat, kan de fabrikant onder verantwoordelijkheid van de aangemelde
instantie tijdens het fabricageproces het identificatienummer van deze
instantie op de subsystemen of veiligheidscomponenten aanbrengen. 5.2. De fabrikant
stelt voor elk subsysteem of veiligheidscomponent een
EU-conformiteitsverklaring op en houdt deze verklaring tot 30 jaar na het in de
handel brengen van het subsysteem of de veiligheidscomponent ter beschikking
van de nationale autoriteiten. In de EU-conformiteitsverklaring wordt het
subsysteem of de veiligheidscomponent beschreven. Een
kopie van de EU-conformiteitsverklaring wordt op verzoek aan de relevante
autoriteiten verstrekt. 6. De fabrikant
houdt gedurende een periode van 30 jaar nadat het laatste subsysteem of de
laatste veiligheidscomponent in de handel is gebracht de volgende gegevens ter
beschikking van de nationale autoriteiten: a) de in punt 3.1 bedoelde
documentatie; b) de in punt 3.5 bedoelde wijzigingen
zoals deze zijn goedgekeurd; c) de in de punten 3.5, 4.3 en 4.4
bedoelde beslissingen en verslagen van de aangemelde instantie. 7. Elke aangemelde
instantie brengt de autoriteiten die haar hebben aangemeld op de hoogte van de
ingetrokken goedkeuringen voor kwaliteitssystemen en verstrekt deze
autoriteiten op gezette tijden of op verzoek informatie in verband met
beoordelingen van kwaliteitssystemen. Elke aangemelde instantie brengt de andere
aangemelde instanties op de hoogte van de door haar geweigerde, geschorste,
ingetrokken of anderszins beperkte goedkeuringen voor kwaliteitssystemen, onder
vermelding van de redenen van die beslissingen. 8. Gemachtigde De in de punten
3.1, 3.5, 5 en 6 vervatte verplichtingen van de fabrikant kunnen namens hem en
onder zijn verantwoordelijkheid worden vervuld door zijn gemachtigde, op
voorwaarde dat dit in het mandaat gespecificeerd is. BIJLAGE VI CONFORMITEITSBEOORDELINGSPROCEDURES
VOOR SUBSYSTEMEN EN VEILIGHEIDSCOMPONENTEN: MODULE F: CONFORMITEIT MET HET TYPE
OP BASIS VAN KEURING VAN HET SUBSYSTEEM OF DE VEILIGHEIDSCOMPONENT 1. Met
"conformiteit met het type op basis van keuring van subsystemen of
veiligheidscomponenten" wordt het gedeelte van een
conformiteitsbeoordelingsprocedure bedoeld waarin de fabrikant de
verplichtingen in de punten 3.2, 3.5.1 en 3.6 nakomt en op eigen verantwoording
garandeert en verklaart dat de betrokken subsystemen of veiligheidscomponenten,
waarop de bepalingen van punt 3.3 zijn toegepast, conform zijn met het
type als beschreven in het certificaat van EU-typeonderzoek en voldoen aan de
toepasselijke eisen van deze verordening. 2. Fabricage De fabrikant neemt
alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricage- en
controleproces waarborgt dat de vervaardigde subsystemen of
veiligheidscomponenten conform zijn met het goedgekeurde type als beschreven in
het certificaat van EU-typeonderzoek en met de toepasselijke eisen van deze
verordening. 3. Keuring 3.1. De fabrikant
dient bij de aangemelde instantie van zijn keuze een aanvraag voor keuring van
een subsysteem of veiligheidscomponent in te dienen. De aanvraag omvat: a) naam en adres van de fabrikant en,
indien de aanvraag wordt ingediend door zijn gemachtigde, ook diens naam en
adres; b) een schriftelijke verklaring dat er
geen gelijkluidende aanvraag bij een andere aangemelde instantie is ingediend; c) alle relevante informatie voor de
subsystemen of veiligheidscomponenten die zijn goedgekeurd in het kader van
module B; d) de technische documentatie
betreffende het goedgekeurde type en een kopie van het certificaat/de
certificaten van EU-typeonderzoek; e) informatie over de plaats waar het
subsysteem of de veiligheidscomponent (wordt vervaardigd) kan worden gekeurd. 3.2. De aangewezen
instantie moet de nodige onderzoeken en tests uitvoeren
of laten uitvoeren om vast te stellen of de subsystemen of
veiligheidscomponenten overeenkomen met het goedgekeurde type als beschreven in
het certificaat van EU-typeonderzoek en voldoen aan de relevante eisen van deze
verordening. De onderzoeken en
tests om te controleren of de subsystemen of veiligheidscomponenten aan de
passende eisen voldoen, worden naar keuze van de fabrikant hetzij
overeenkomstig punt 4 op elk subsysteem of elke veiligheidscomponent,
hetzij overeenkomstig punt 5 op een steekproef van de subsystemen of
veiligheidscomponenten verricht. 4. Productkeuring
door elk subsysteem of elke veiligheidscomponent te onderzoeken en te testen. 4.1. Alle
subsystemen of veiligheidscomponenten worden afzonderlijk onderzocht en er
worden passende tests als omschreven in de relevante geharmoniseerde norm(en)
of gelijkwaardige tests verricht om te controleren of deze met het goedgekeurde
type als beschreven in het certificaat van EU-typeonderzoek en met de
toepasselijke eisen van deze verordening overeenstemmen. Indien er geen
geharmoniseerde normen zijn, beslist de aangemelde instantie over de te
verrichten passende tests. 4.2. De aangemelde
instantie geeft een conformiteitscertificaat af voor de verrichte onderzoeken
en tests, en brengt haar identificatienummer aan op elk goedgekeurd subsysteem
of goedgekeurde veiligheidscomponent of laat dit onder haar
verantwoordelijkheid aanbrengen. De fabrikant houdt
de conformiteitscertificaten voor inspectiedoeleinden tot 30 jaar na het in de
handel brengen van het subsysteem of de veiligheidscomponent ter beschikking
van de nationale autoriteiten. 5.
Steekproefsgewijze productkeuring 5.1. De fabrikant
neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricage- en
controleproces de homogeniteit van elke geproduceerde partij waarborgt, en
biedt zijn subsystemen of veiligheidscomponenten in homogene partijen ter
keuring aan. 5.2. Van elke
partij wordt overeenkomstig deze verordening
een aselecte steekproef getrokken. Alle subsystemen of veiligheidscomponenten
in een steekproef worden afzonderlijk onderzocht en er worden passende tests
als omschreven in de relevante geharmoniseerde norm(en) en/of technische
specificaties of gelijkwaardige tests verricht om te waarborgen dat zij met het
goedgekeurde type als beschreven in het certificaat van EU-typeonderzoek en met
de toepasselijke eisen van deze verordening overeenstemmen en om te bepalen of
de partij wordt goed- of afgekeurd. Indien er geen geharmoniseerde normen zijn,
beslist de aangemelde instantie over de te verrichten passende tests. 5.3. Indien een
partij wordt goedgekeurd, worden alle subsystemen of veiligheidscomponenten van
de partij geacht te zijn goedgekeurd, behalve de in de steekproef betrokken
subsystemen of veiligheidscomponenten die de tests niet hebben doorstaan. De aangemelde
instantie geeft een conformiteitscertificaat af voor de verrichte onderzoeken
en tests, en brengt haar identificatienummer aan op elk goedgekeurd subsysteem
of goedgekeurde veiligheidscomponent of laat dit onder haar
verantwoordelijkheid aanbrengen. De fabrikant houdt
de conformiteitscertificaten tot 30 jaar na het in de handel brengen van het
subsysteem of de veiligheidscomponent ter beschikking van de nationale
autoriteiten. 5.4. Indien een
partij wordt afgekeurd, neemt de aangemelde instantie of de bevoegde autoriteit
passende maatregelen om te voorkomen dat die partij in de handel wordt
gebracht. Ingeval het vaak voorkomt dat partijen worden afgekeurd, kan de
aangemelde instantie de steekproefkeuring opschorten en passende maatregelen
nemen. 6. CE-markering en
EU-conformiteitsverklaring 6.1. De fabrikant
brengt de CE-markering en, onder verantwoordelijkheid van de in punt 3 bedoelde
aangemelde instantie, het identificatienummer van die instantie aan op elk
afzonderlijk subsysteem of veiligheidscomponent dat of die conform is met het
goedgekeurde type als beschreven in het certificaat van EU-typeonderzoek en met
de toepasselijke eisen van deze verordening. 6.2. De fabrikant
stelt voor elk subsysteem of veiligheidscomponent een
EU-conformiteitsverklaring op en houdt deze verklaring tot 30 jaar na het in de
handel brengen van het subsysteem of de veiligheidscomponent ter beschikking
van de nationale autoriteiten. In de EU-conformiteitsverklaring wordt het
subsysteem of de veiligheidscomponent beschreven. Een kopie van de
EU-conformiteitsverklaring wordt op verzoek aan de relevante autoriteiten
verstrekt. Een kopie van de EU-conformiteitsverklaring wordt op
verzoek verstrekt. Mits de in punt 3
bedoelde aangemelde instantie daarmee akkoord gaat, brengt de fabrikant onder
verantwoordelijkheid van deze aangemelde instantie tevens het
identificatienummer van deze instantie op de subsystemen of veiligheidscomponenten
aan. 7. Mits de
aangemelde instantie daarmee akkoord gaat, kan de fabrikant onder
verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie tijdens het fabricageproces
het identificatienummer van deze instantie op de subsystemen of
veiligheidscomponenten aanbrengen. 8. Gemachtigde De in de punten 2
en 5,1 vervatte verplichtingen van de fabrikant kunnen namens hem en onder zijn
verantwoordelijkheid worden vervuld door zijn gemachtigde, op voorwaarde dat
dit in het mandaat gespecificeerd is. BIJLAGE VII CONFORMITEITSBEOORDELINGSPROCEDURES
VOOR SUBSYSTEMEN EN VEILIGHEIDSCOMPONENTEN: MODULE G: CONFORMITEIT OP BASIS VAN
EENHEIDSKEURING 1. Met "conformiteit op basis van
eenheidskeuring" wordt de conformiteitsbeoordelingsprocedure bedoeld
waarbij de fabrikant de verplichtingen in de punten 4.2, 4.3 en 4.5 nakomt en
op eigen verantwoording garandeert en verklaart dat het betrokken subsysteem of
de veiligheidscomponent waarop de bepalingen van punt 4.4 zijn toegepast, aan
de eisen van deze verordening voldoet. 2. Fabricage De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om
ervoor te zorgen dat het fabricage- en controleproces waarborgt dat de
vervaardigde subsystemen of veiligheidscomponenten aan de toepasselijke eisen
van deze verordening voldoen. 3. Keuring 3.1. De fabrikant
dient bij de aangemelde instantie van zijn keuze een aanvraag voor
eenheidskeuring van een subsysteem of veiligheidscomponent in. De aanvraag omvat: a) naam en adres van de fabrikant en,
indien de aanvraag wordt ingediend door zijn gemachtigde, ook diens naam en
adres; b) een schriftelijke verklaring dat er
geen gelijkluidende aanvraag bij een andere aangemelde instantie is ingediend; c) de technische documentatie met
betrekking tot het subsysteem of de veiligheidscomponent overeenkomstig bijlage
IX; d) informatie over de plaats waar het
subsysteem of de veiligheidscomponent (wordt vervaardigd) kan worden gekeurd. 3.2. De aangemelde instantie onderzoekt de
technische documentatie voor het subsysteem of de veiligheidscomponent en
verricht de nodige onderzoeken en tests als omschreven in de relevante
geharmoniseerde normen en/of technische specificaties, of gelijkwaardige tests,
of laat die verrichten, om te controleren of het product aan de toepasselijke
eisen van deze verordening voldoet. Indien er geen geharmoniseerde normen en/of
technische specificaties zijn, beslist de aangemelde instantie over de te
verrichten passende tests. De aangemelde instantie geeft een
conformiteitscertificaat af voor de verrichte onderzoeken en tests, en brengt
haar identificatienummer aan op het goedgekeurde subsysteem of de goedgekeurde
veiligheidscomponent of laat dit onder haar verantwoordelijkheid aanbrengen. Indien de aangemelde instantie weigert een
conformiteitscertificaat af te geven, motiveert zij deze weigering uitvoerig en
geeft zij aan welke corrigerende maatregelen moeten worden genomen. Wanneer de fabrikant opnieuw een
eenheidskeuring van het betreffende subsysteem of de veiligheidscomponent
aanvraagt, moet hij dit bij dezelfde aangemelde instantie doen. De aangemelde instantie verstrekt de Commissie
en de lidstaten op verzoek een kopie van het conformiteitscertificaat. De fabrikant houdt de technische documentatie
en een kopie van het conformiteitscertificaat tot 30 jaar na het in de handel
brengen van het subsysteem of de veiligheidscomponent ter beschikking van de
nationale autoriteiten. 4. CE-markering en EU-conformiteitsverklaring 4.1. De fabrikant brengt de CE-markering en,
onder verantwoordelijkheid van de in punt 4 bedoelde aangemelde instantie, het
identificatienummer van die instantie aan op elk subsysteem of elke
veiligheidscomponent dat of die aan de toepasselijke eisen van deze verordening
voldoet. 4.2. De fabrikant stelt een
EU-conformiteitsverklaring op en houdt deze verklaring tot 30 jaar na het in de
handel brengen van het subsysteem of de veiligheidscomponent ter beschikking
van de nationale autoriteiten. In de EU-conformiteitsverklaring wordt het
subsysteem of de veiligheidscomponent beschreven. Een kopie van de EU-conformiteitsverklaring
wordt op verzoek aan de relevante autoriteiten verstrekt. 5. Gemachtigde De in de punten 3.1 en 4 aangegeven
verplichtingen van de fabrikant kunnen namens hem en onder zijn
verantwoordelijkheid worden nagekomen door zijn gemachtigde, op voorwaarde dat
dit in het mandaat gespecificeerd is. BIJLAGE VIII CONFORMITEITSBEOORDELINGSPROCEDURES
VOOR SUBSYSTEMEN EN VEILIGHEIDSCOMPONENTEN: MODULE H: CONFORMITEIT OP BASIS VAN
VOLLEDIGE KWALITEITSBORGING 1. Met "conformiteit op basis van
volledige kwaliteitsborging" wordt de conformiteitsbeoordelingsprocedure
bedoeld waarbij de fabrikant de verplichtingen in de punten 2 en 5 nakomt en op
eigen verantwoording garandeert en verklaart dat de betrokken subsystemen of
veiligheidscomponenten aan de eisen van deze verordening voldoen. 2. Fabricage De fabrikant past op het ontwerp, de
fabricage, de eindproductcontrole en de beproeving van de betrokken subsystemen
of veiligheidscomponenten een goedgekeurd kwaliteitssysteem als bedoeld in punt
3 toe, waarop overeenkomstig punt 4 toezicht wordt uitgeoefend. 3. Kwaliteitssysteem 3.1. De fabrikant dient voor de betrokken
subsystemen of veiligheidscomponenten bij een aangemelde instantie van zijn
keuze een aanvraag tot beoordeling van zijn kwaliteitssysteem in. De aanvraag omvat: a) naam en adres van de fabrikant en,
indien de aanvraag wordt ingediend door zijn gemachtigde, ook diens naam en
adres; b) alle nodige informatie over de
subsystemen of veiligheidscomponenten die zullen worden vervaardigd; c) de technische documentatie
overeenkomstig bijlage IX voor een representatief type van elke categorie van
de subsystemen of veiligheidscomponenten die zullen worden vervaardigd; d) de documentatie over het
kwaliteitssysteem; e) informatie over de plaats waar de
subsystemen of veiligheidscomponenten worden ontworpen, vervaardigd,
gecontroleerd en getest; f) een schriftelijke verklaring dat er
geen gelijkluidende aanvraag bij een andere aangemelde instantie is ingediend. 3.2. Het kwaliteitssysteem waarborgt dat het
subsysteem of de veiligheidscomponent voldoet aan de toepasselijke eisen van
deze verordening. Alle door de fabrikant vastgestelde gegevens,
eisen en bepalingen dienen systematisch en geordend bijeen te worden gebracht
in een document met schriftelijk vastgelegde beleidsmaatregelen, procedures en
instructies. Aan de hand van de documentatie van het kwaliteitssysteem moeten
de kwaliteitsprogramma's, plannen, handboeken en dossiers eenduidig kunnen
worden geïnterpreteerd. De documentatie dient met name een adequate
beschrijving te bevatten van: a) de kwaliteitsdoelstellingen, het
organisatieschema en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de
bedrijfsleiding met betrekking tot ontwerp- en productkwaliteit van de
subsystemen en de veiligheidscomponenten; b) de specificaties van het technisch
ontwerp, met inbegrip van normen die worden toegepast en, indien de relevante
geharmoniseerde normen niet volledig worden toegepast, de middelen waarmee
wordt gewaarborgd dat aan de essentiële eisen van deze verordening wordt
voldaan; c) de controle- en keuringstechnieken
voor het ontwerp, de procédés en systematische maatregelen die zullen worden
toegepast bij het ontwerpen van de subsystemen of de veiligheidscomponenten; d) de daarbij gebruikte fabricage-,
kwaliteitsbeheersings- en kwaliteitsborgingstechnieken en -procedés, alsmede de
in dat verband systematisch toe te passen maatregelen; e) de onderzoeken en tests die
voor, tijdens en na de fabricage worden verricht en de frequentie waarmee dat
zal gebeuren; f) de kwaliteitsdossiers, zoals
controleverslagen, test- en ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie
van het betrokken personeel, enz.; g) de middelen om controle uit te
oefenen op het bereiken van de vereiste ontwerp- en productkwaliteit en de
doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem. 3.3. De aangemelde instantie beoordeelt het
kwaliteitssysteem om na te gaan of dit voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde
eisen. Zij veronderstelt dat aan deze eisen wordt voldaan voor elementen van
het kwaliteitssysteem die voldoen aan de desbetreffende specificaties van de
nationale norm ter uitvoering van de relevante geharmoniseerde norm en/of
technische specificatie. De audit omvat een inspectiebezoek aan de
plaatsen waar de subsystemen of veiligheidscomponenten worden ontworpen,
vervaardigd, gecontroleerd en getest. Het auditteam moet ervaring hebben met
kwaliteitsmanagementsystemen; bovendien moet ten minste één lid van het team
ervaring hebben met beoordelingen van kabelbaaninstallaties en de technologie
van de betreffende subsystemen of veiligheidscomponenten, en op de hoogte zijn
van de toepasselijke eisen van deze verordening. Het auditteam evalueert de in punt 3.1
bedoelde technische documentatie om te controleren of de fabrikant zich bewust
is van de toepasselijke eisen van deze verordening en het vereiste onderzoek
kan verrichten om te waarborgen dat de subsystemen of de veiligheidscomponenten
aan deze eisen voldoen. De aangemelde instantie stelt de fabrikant of
zijn gemachtigde in kennis van haar beslissing. In deze kennisgeving zijn de
conclusies van de audit opgenomen, evenals de met redenen omklede
beoordelingsbeslissing. 3.4. De fabrikant verbindt zich ertoe de
verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem na te
komen en te zorgen dat het passend en doeltreffend blijft. 3.5. De fabrikant brengt de aangemelde
instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd op de hoogte van elke
voorgenomen wijziging van het kwaliteitssysteem. De aangemelde instantie beoordeelt de
voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem nog
voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen, dan wel of een nieuwe beoordeling
noodzakelijk is. Zij stelt de fabrikant in kennis van het
resultaat van de evaluatie. In geval een nieuwe beoordeling noodzakelijk wordt
geacht, stelt zij de fabrikant van haar beslissing in kennis. In deze
kennisgeving zijn de conclusies van de beoordeling opgenomen, evenals de met
redenen omklede beoordelingsbeslissing. 4. Toezicht onder verantwoordelijkheid van de
aangemelde instantie 4.1. Het toezicht heeft tot doel te
controleren of de fabrikant naar behoren voldoet aan de verplichtingen die
voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem. 4.2. De fabrikant verleent de aangemelde
instantie voor beoordelingsdoeleinden toegang tot de ontwerp-, fabricage-,
controle-, test- en opslagruimten en verstrekt haar alle nodige informatie, met
name: a) de documentatie over het
kwaliteitssysteem; b) de kwaliteitsdossiers als bedoeld in
het deel van het kwaliteitssysteem dat betrekking heeft op het ontwerp, zoals resultaten
van analyses, berekeningen, tests enz.; c) de kwaliteitsdossiers als bedoeld in
het deel van het kwaliteitssysteem dat betrekking heeft op de fabricage, zoals
controleverslagen, test- en ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie
van het betrokken personeel enz. 4.3. De aangemelde instantie verricht
periodieke audits om te controleren of de fabrikant het kwaliteitssysteem
onderhoudt en toepast en verstrekt de fabrikant een auditverslag. De frequentie
van de periodieke controles wordt zo gekozen dat om de drie jaar een volledige
nieuwe beoordeling wordt uitgevoerd. 4.4. De aangemelde instantie kan bovendien
onaangekondigde bezoeken aan de fabrikant brengen. Bij die bezoeken kan de aangemelde instantie
zo nodig producttests verrichten of laten verrichten om te controleren of het
kwaliteitssysteem goed functioneert. Zij verstrekt de fabrikant een verslag van
het bezoek en, indien tests zijn verricht, een testrapport. 5. CE-markering en
EU-conformiteitsverklaring 5.1. De fabrikant brengt de CE-markering
en, onder verantwoordelijkheid van de in punt 3.1 bedoelde aangemelde
instantie, het identificatienummer van die instantie aan op elk afzonderlijk
subsysteem of veiligheidscomponent dat of die conform is met het type als
beschreven in het certificaat van EU-typeonderzoek en met de toepasselijke
eisen van deze verordening. Mits de aangemelde instantie daarmee akkoord
gaat, kan de fabrikant onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie
tijdens het fabricageproces het identificatienummer van deze instantie op de
subsystemen of veiligheidscomponenten aanbrengen. 5.2. De fabrikant stelt voor elk
subsysteem of veiligheidscomponent een EU-conformiteitsverklaring op en houdt
een kopie van deze verklaring tot 30 jaar na het in de handel brengen
van het subsysteem of de veiligheidscomponent ter beschikking van de nationale
autoriteiten. In de EU-conformiteitsverklaring wordt het subsysteem of de
veiligheidscomponent beschreven. Een kopie van de EU-conformiteitsverklaring
wordt op verzoek aan de relevante autoriteiten verstrekt. 6. De fabrikant houdt gedurende een periode
van 30 jaar nadat het laatste subsysteem of de laatste veiligheidscomponent in
de handel is gebracht de volgende gegevens ter beschikking van de nationale
autoriteiten: a) de in punt 3.1, onder c), bedoelde
technische documentatie; b) de in punt 3.1 bedoelde documentatie
over het kwaliteitssysteem; c) de documentatie over de in punt 3.5
bedoelde wijzigingen zoals deze zijn goedgekeurd; d) de in de punten 3.3, 3.5, 4.3 en 4.4
bedoelde beslissingen en verslagen van de aangemelde instantie. 7. Elke aangemelde instantie brengt de
autoriteiten die haar hebben aangemeld op de hoogte van de verleende en
ingetrokken goedkeuringen voor kwaliteitssystemen en verstrekt deze
autoriteiten op gezette tijden of op verzoek een lijst van geweigerde,
geschorste of anderszins beperkte goedkeuringen voor kwaliteitssystemen. Elke aangemelde instantie brengt de andere
aangemelde instanties op de hoogte van de door haar geweigerde, geschorste of
ingetrokken goedkeuringen voor kwaliteitssystemen alsmede, op verzoek, van de
door haar verleende goedkeuringen voor kwaliteitssystemen. 8. Gemachtigde De in de punten 3.1, 3.5, 5 en 6 vervatte
verplichtingen van de fabrikant kunnen namens hem en onder zijn verantwoordelijkheid
worden vervuld door zijn gemachtigde, op voorwaarde dat dit in het mandaat
gespecificeerd is. BIJLAGE IX TECHNISCHE
DOCUMENTATIE VOOR SUBSYSTEMEN EN VEILIGHEIDSCOMPONENTEN: (1)
Aan de hand van de technische documentatie moet
kunnen worden beoordeeld of het subsysteem of de veiligheidscomponent aan de
toepasselijke eisen van deze verordening voldoet; de documentatie omvat een
adequate risicoanalyse en -beoordeling. In de technische documentatie worden de
toepasselijke eisen vermeld; zij heeft, voor zover relevant voor de
conformiteitsbeoordeling, betrekking op het ontwerp, de fabricage en de werking
van het subsysteem of de veiligheidscomponent. (2)
De technische documentatie omvat ten minste de
volgende elementen: a) een algemene beschrijving van het subsysteem
of de veiligheidscomponent; b) ontwerp- en fabricagetekeningen, alsmede
schema's van componenten, onderdelen, circuits enz., alsmede de beschrijvingen
en toelichtingen die nodig zijn voor het begrijpen van die tekeningen en
schema's en van de werking van het subsysteem of de veiligheidscomponent; c) een lijst van de geheel of gedeeltelijk
toegepaste geharmoniseerde normen en/of andere technische specificaties waarvan
de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn
bekendgemaakt, en indien de geharmoniseerde normen niet zijn toegepast, een
beschrijving van de wijze waarop aan de essentiële eisen van deze verordening
is voldaan. Bij gedeeltelijk toegepaste geharmoniseerde normen wordt in de
technische documentatie gespecificeerd welke delen zijn toegepast; d) het bewijsmateriaal voor de geschiktheid
van het ontwerp, met inbegrip van de resultaten van ontwerpberekeningen,
onderzoeken en tests die door of voor de fabrikant zijn uitgevoerd en de
desbetreffende rapporten; e) een exemplaar van de gebruiksaanwijzing
van het subsysteem of de veiligheidscomponent; f) voor subsystemen, een kopie van de
EU-conformiteitsverklaringen voor de veiligheidscomponenten die in het
subsysteem zijn verwerkt. BIJLAGE X EU-CONFORMITEITSVERKLARING
VOOR SUBSYSTEMEN EN VEILIGHEIDSCOMPONENTEN (1)
De EU-conformiteitsverklaring vergezelt het
subsysteem of de veiligheidscomponent. De verklaring dient te zijn opgesteld in
dezelfde taal/talen als de in bijlage II, punt 7.1.1, bedoelde handleiding. (2)
De EU-conformiteitsverklaring bevat de volgende
gegevens: a) Het model subsysteem/veiligheidscomponent
(product, partij, type of serienummer). b) Naam en adres van de fabrikant en,
indien van toepassing, zijn gemachtigde. c) Deze conformiteitsverklaring wordt
verstrekt onder volledige verantwoordelijkheid van de fabrikant. d) Voorwerp van de verklaring (beschrijving
aan de hand waarvan het subsysteem of de veiligheidscomponent kan worden
getraceerd. Dit kan indien nodig voor de identificatie van het subsysteem of de
veiligheidscomponent een afbeelding omvatten): –
beschrijving van het subsysteem of de
veiligheidscomponent (type, enz.); –
de gevolgde conformiteitsbeoordelingsprocedure; –
naam en adres van de aangemelde instantie die de
conformiteitsbeoordeling heeft verricht; –
verwijzing naar het certificaat van het
EU-typeonderzoek met bijzonderheden, met inbegrip van de datum en, in
voorkomend geval, informatie over de duur en de voorwaarden voor de geldigheid
van het certificaat; –
alle toepasselijke bepalingen waaraan de component
moet voldoen, met name die in verband met het gebruik. e) Het hierboven beschreven voorwerp is in
overeenstemming de desbetreffende harmonisatiewetgeving van de Unie: …………….
(verwijzing naar de andere toegepaste wetgeving van de Unie): f) Vermelding van de toegepaste relevante
geharmoniseerde normen of van de specificaties waarop de
conformiteitsverklaring betrekking heeft: g) De aangemelde instantie(s) … (naam,
adres, nummer) heeft/hebben een … (werkzaamheden beschrijven) uitgevoerd en het
certificaat/de certificaten verstrekt: … h) - identiteit van de persoon die
gemachtigd is om namens de fabrikant of zijn gevolmachtigde te ondertekenen: i) Aanvullende informatie: Ondertekend voor en namens: ……………………. (plaats en datum van afgifte): (naam, functie) (handtekening) BIJLAGE XI CONCORDANTIETABEL Richtlijn 2000/9/EG || Deze verordening ___ || Artikel 1 Artikel 1, lid 1 || Artikel 2, lid 1 Artikel 1, lid 2 || Artikel 3, lid 1 Artikel 1, lid 3 || Artikel 3, leden 7 tot en met 9 Artikel 1, lid 4, eerste en tweede alinea || ___ Artikel 1, lid 4, derde alinea || Artikel 8, lid 3 Artikel 1, lid 5 || Artikel 3, lid 1 en leden 3 tot en met 6 Artikel 2 || ___ Artikel 3 || Artikel 6 ___ || Artikel 3, leden 10 tot en met 27 Artikel 4 || Artikel 8 Artikel 5, lid 1 || Artikel 4, leden 1 en 2 Artikel 5, lid 2 || Artikel 3 Artikel 6 || Artikel 7 Artikel 7 || Artikel ___ Artikel 8 || Artikel 4, leden 1 en 2 Artikel 9 || Artikel 4, leden 1 en 2 Artikel 10 || ___ Artikel 11, lid 1 || Artikel 9, lid 1 Artikel 11, lid 2 || Artikel 4, lid 2 Artikel 11, lid 3 || ___ Artikel 11, lid 4 || ___ Artikel 11, lid 5 || ___ Artikel 11, lid 6 || ___ Artikel 11, lid 7 || ___ ___ || Artikel 11 ___ || Artikel 12 ___ || Artikel 13 ___ || Artikel 14 ___ || Artikel 15 ___ || Artikel 16 Artikel 12 || Artikel 9, lid 4 Artikel 13 || Artikel 10, lid 1 Artikel 14 || Artikel ___ Artikel 15 || Artikel 10, lid 2 Artikel 16 || ___ ___ || Artikel 17 ___ || Artikel 18 ___ || Artikel 19 ___ || Artikel 20 ___ || Artikel 21 ___ || Artikel 22 ___ || Artikel 23 ___ || Artikel 24 ___ || Artikel 25 ___ || Artikel 26 ___ || Artikel 27 ___ || Artikel 28 ___ || Artikel 29 ___ || Artikel 30 ___ || Artikel 31 ___ || Artikel 32 ___ || Artikel 33 ___ || Artikel 34 ___ || Artikel 35 ___ || Artikel 36 ___ || Artikel 37 ___ || Artikel 38 Artikel 17 || Artikel 39 Artikel 18 || ___ Artikel 19 || ___ Artikel 20 || ___ Artikel 21 || ___ Artikel 22 || ___ Artikel 23 || ___ ___ || Artikel 40 ___ || Artikel 41 ___ || Artikel 42 ___ || Artikel 43 Bijlage I || Bijlage I Bijlage II || Bijlage II Bijlage III || Bijlage III Bijlage IV || Bijlage IX Bijlage V || Bijlagen IV tot en met VIII Bijlage VI || Bijlage IX Bijlage VII || Bijlagen IV tot en met VIII Bijlage VIII || __ Bijlage IX || __ __ || Bijlage X