Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013IP0001

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2013 over stadsontwikkeling als bijdrage tot de economische groei in het kader van het cohesiebeleid van de EU (2011/2311(INI))

PB C 440 van 30.12.2015, p. 2–6 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/2


P7_TA(2013)0001

Stadsontwikkeling als bijdrage tot de economische groei

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2013 over stadsontwikkeling als bijdrage tot de economische groei in het kader van het cohesiebeleid van de EU (2011/2311(INI))

(2015/C 440/01)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 174 en 176 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waarin vastgelegd is dat de EU naar economische, sociale en territoriale samenhang streeft, waarin de financieringsinstrumenten van het structuurbeleid worden gedefinieerd en waarin wordt bepaald dat het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling bedoeld is om een bijdrage te leveren aan het ongedaan maken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Unie,

gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld „Europa 2020: een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020),

gezien zijn resolutie van 20 mei 2010 over de bijdrage van het cohesiebeleid aan de verwezenlijking van de Lissabon- en EU 2020-doelstellingen (1),

gezien zijn resolutie van 14 december 2010 over de totstandbrenging van werkelijke territoriale, sociale en economische cohesie binnen de Europese Unie: een conditio sine qua non voor een mondiaal concurrentievermogen? (2),

gezien de mededeling van de Commissie van 9 november 2010 getiteld „Conclusies van het vijfde verslag over de economische, sociale en territoriale samenhang: de toekomst van het cohesiebeleid” (COM(2010)0642),

gezien de mededeling van de Commissie van 23 november 2010 getiteld „Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen: een Europese bijdrage aan volledige werkgelegenheid” (COM(2010)0682),

gezien de mededeling van de Commissie van 16 december 2010 getiteld „Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale cohesie” (COM(2010)0758),

gezien de mededeling van de Commissie van 26 januari 2011 getiteld „Efficiënt gebruik van hulpbronnen — Vlaggenschipinitiatief in het kader van de Europa 2020-strategie” (COM(2011)0021),

gezien zijn resolutie van 23 juni 2011 over de bestaande situatie met betrekking tot het EFRO en andere structuurfondsen en de synergievoordelen die kunnen worden bereikt door deze beter op elkaar af te stemmen (3),

gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over het bbp en verder — Meting van de vooruitgang in een veranderende wereld (4),

gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa (5),

gezien zijn resolutie van 5 juli 2011 over het vijfde cohesieverslag van de Commissie en de strategie voor het cohesiebeleid na 2013 (6),

gezien zijn resolutie van 27 september 2011 over de absorptie van middelen uit de structuurfondsen en het cohesiefonds: lering voor het toekomstige cohesiebeleid van de EU (7),

gezien het voorstel van 6 oktober 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en tot vaststelling van algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006, (COM(2011)0615),

gezien het voorstel van 6 oktober 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de doelstelling „Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (COM(2011)0614),

gezien het voorstel van 6 oktober 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (COM(2011)0607),

gezien het voorstel van 6 oktober 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een programma van de Europese Unie voor sociale verandering en innovatie (COM(2011)0609),

gezien zijn resolutie van 15 november 2011 over het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting (8),

gezien zijn resolutie van 9 juli 2008 inzake „Een nieuwe stedelijke mobiliteitscultuur” (9),

gezien zijn resolutie van 24 maart 2009 over de stedelijke dimensie van het cohesiebeleid in de nieuwe programmeringsperiode (10),

gezien zijn resolutie van 23 april 2009 over een actieplan inzake stedelijke mobiliteit (11),

gezien zijn resolutie van 23 juni 2011 over de Europese stedelijke agenda en de toekomst hiervan binnen het cohesiebeleid (12),

gezien zijn resolutie van 13 oktober 2005 over de stedelijke dimensie van de uitbreiding van de Gemeenschap (13),

gezien zijn resolutie van 26 september 2006 over de thematische strategie voor het stadsmilieu (14),

gezien het Handvest van Leipzig betreffende duurzame Europese steden, dat is goedgekeurd tijdens de informele ministersbijeenkomst over stadsontwikkeling en territoriale samenhang op 24 en 25 mei 2007 in Leipzig,

gezien de verklaring van Toledo inzake stadsontwikkeling, die is goedgekeurd tijdens de informele ministersbijeenkomst op 22 juni 2010 in Toledo,

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0406/2012),

A.

overwegende dat 80 % van de Europeanen woonachtig is in een stedelijke omgeving (een percentage dat nog steeds stijgt door de toenemende trek van het platteland naar de stad), waar de gevolgen van de economische crisis zich het sterkst doen gevoelen en waar issues als klimaatverandering, creëren van werkgelegenheid, welzijn en leefkwaliteit het meest spelen;

B.

overwegende dat stedelijke gebieden actieplannen voor de middellange en lange termijn moeten opstellen op het gebied van duurzame economische, sociale en territoriale cohesie;

C.

overwegende dat de steden de motor van de economie, productie en werkgelegenheid vormen en tegelijkertijd het toneel zijn van knelpunten als probleemwijken, werkloosheid en meer in het algemeen sociale uitsluiting, segregatie en milieuvervuiling;

D.

overwegende dat sterke stedelijke gebieden een positieve uitstraling naar het omringende platteland hebben en daarmee voor spill-overeffecten zorgen;

E.

overwegende dat een herbezinning op het begrip „stedelijke periferie” noodzakelijk om de huidige tendens in de richting van ruimtelijke segregatie en de daaruit voortvloeiende sociale polarisatie om te buigen;

F.

overwegende dat de zich voltrekkende veranderingsprocessen in de stedelijke samenleving steeds meer verwachtingen en problemen oproepen, waarmee de traditionele overheidsaanpak maar moeilijk raad weet, zodat er behoefte is aan vernieuwende en overkoepelende mechanismen voor economische, sociale en territoriale cohesie;

G.

overwegende dat sociaaldemografische veranderingen er in vele steden voor hebben gezorgd dat gezinnen uit oudere stadsbuurten zijn verhuisd naar nieuwe, meer perifere woonblokken, buitenwijken of gewoonweg nieuwe steden dicht bij grote agglomeraties;

H.

overwegende dat sociale ongelijkheid zich in vele stedelijke gebieden voordoet en dat ongelijkheid tussen wijken vaak te wijten is aan een onjuist huisvestingsbeleid en aan het feit dat dienstverlening tot de rijkere buurten beperkt blijft;

I.

overwegende dat een herbezinning op de traditionele aanpak de gelegenheid kan zijn om experimentele stadsontwikkeling en plantrajecten op gang te brengen, uitgaande van een herinterpretatie van ruimtelijke ordening, collectieve behoeften en inbreng van de burgers;

1.

wijst erop dat het model voor lokale ontwikkeling een van de sterke punten van het cohesiebeleid is doordat het doorslaggevende factoren in de strijd werpt en de betrokkenen ertoe aanzet de beste en het dichtst bij de burger gemaakte keuzes te maken, gezamenlijk actie te ondernemen en de meest consistente, doelmatige en doeltreffende maatregelen te nemen, waarbij ook nog eens de EU-bemoeienis goed onder de aandacht wordt gebracht, onder meer in de streken die voor de moeilijkste problemen staan;

2.

dringt aan op een nieuwe Europese regelgevingsronde voor de uitwerking van een plan voor behoud en herstel van stedelijke gebieden waarmee, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, de vereiste rechtsgrondslag kan worden geboden, gemeenschappelijke, gedeelde doelstellingen voor de middellange termijn kunnen worden geformuleerd en de besteding van de middelen van het cohesiebeleid kan worden verbeterd;

3.

bepleit maatregelen gericht op voltooiing en herstel van bestaande stadsdelen, met inbegrip van achterstandswijken, functionele omschakeling van braakliggende terreinen en herbestemmingsgebieden, verbetering van de aantrekkelijkheid van woonzones middels een dynamisch ontwikkelingsproces, rehabilitatie van plekken met een grote symboolwaarde en „lieux de mémoire” die hun oorspronkelijke functie zijn kwijtgeraakt of steeds meer verwaarloosd zijn, gekoppeld aan promotie van het cultuurbezit;

4.

bepleit de mobilisatie van cultuurgoed en economische hulpbronnen, waarbij het punt van de sociale duurzaamheid van stadsontwikkeling een belangrijke plaats moet krijgen, om aldus tot stedelijke solidariteit en sociale integratie van kwetsbare en achterstandsgroepen bij te dragen en het ontwikkelingspotentieel volledig te benutten, in de wetenschap dat stadsherstel en -vernieuwing het risico in zich bergt dat de zwakkere lagen van de bevolking het veld moeten ruimen; beklemtoont daarom dat de bewoners hierbij in een zo vroeg mogelijk stadium nauw moeten worden betrokken;

5.

wijst erop dat de steden een sleutelrol spelen bij de verwezenlijking van de economische, sociale en milieudoelstellingen van de Europa 2020-strategie en beklemtoont dat de Unie pas mondiaal concurrerend kan zijn als het ontwikkelingspotentieel van alle regio's, stedelijke gebieden en steden door het cohesiebeleid ten volle wordt benut;

6.

dringt aan op een geïntegreerde benadering die aanstuurt op een verbinding tussen de natuur- en milieupijler, de historisch-culturele pijler en de sociaal-economische pijler, waarbij ontwikkeling van de infrastructurele voorzieningen, verbetering van de stedelijke leefruimte en groei van het economisch weefsel gegarandeerd zijn en een gemengd bodemgebruik gestimuleerd wordt door woningbouw af te wisselen met utiliteitsbouw en materiële voorzieningen te verweven met immateriële verbanden;

7.

onderstreept dan ook de noodzaak van nieuwe vormen van stadsherstel waarbij er aandacht is voor de collectieve behoefte aan openbare ruimte, groenvoorzieningen, vrije tijd, cultuur en sport;

8.

dringt aan op inspraak bij de planning en inbreng van verenigingen en burgers om de noodzakelijke link te leggen tussen het beleid en de diverse buurten, zodat eigenheid en historisch karakter op hun juiste waarde worden geschat en het gemeenschapgevoel en vertrouwen in de overheid worden versterkt;

9.

beklemtoont dat stadsvernieuwing en economische opleving hand in hand gaan en dat de totstandbrenging van een aantrekkelijke omgeving een stimulans voor economisch herstel kan worden; stelt dat stadsvernieuwing daartoe gepaard moet gaan met een nieuwe benadering waarin gelijktijdig wordt gestreefd naar voorkoming van verloedering, ontwikkeling van achterstandswijken en steun voor lokale economische groei en werkgelegenheid, aangevuld met sociale maatregelen;

10.

dringt aan op doortastende maatregelen tegen energieverspilling, zoals verbouwingen en de bouw van meer energie-efficiënte woningen, ook in de sector sociale woningbouw; bepleit het tegengaan van congestie, vervuiling en lawaai zodat de stad beter tegen milieuproblemen opgewassen is;

11.

dringt aan op een strategie voor behoud en beveiliging van bouwwerken en woningen in zones met een grote kans op aardbevingen of overstromingen;

12.

benadrukt dat de financiële middelen moeten worden ingezet voor een geïntegreerde benadering van verstoringen door demografische ontwikkelingen, vergrijzing en verstedelijking; wijst erop dat structuurfondsprojecten ertoe kunnen bijdragen dat er oplossingen voor ernstige problemen worden gevonden en dat ze op de mens gericht moeten zijn, en met name op de kansarmen in de samenleving zoals kinderen, jongeren, vrouwen en ouderen;

13.

verwelkomt de maatregelen ter bevordering van stedennetwerken en uitwisseling van ervaring en best practices; is van oordeel dat dit moet worden doorgezet en dat ook functionele stedelijke gebieden eronder moeten vallen; dringt aan op verruiming van de bestaande instrumenten maar wijst er wel op dat de bestaande programma's en lichamen moeten worden ingezet alvorens er nieuwe structuren in het leven worden geroepen;

14.

verwelkomt de beschikbaarstelling van ten minste 5 % van de middelen van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) voor geïntegreerde maatregelen voor duurzame stadsontwikkeling, waarvan het beheer aan de steden wordt gedelegeerd; beklemtoont dat dit percentage een minimumcijfer is dat ingezet moet worden voor de ontwikkeling in functionele stedelijke gebieden; verzoekt de diverse bestuurslagen gebruik te maken van nieuwe instrumenten zoals door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling;

15.

is daarbij gekant tegen het gebrek aan flexibiliteit bij de besteding van deze middelen in het kader van de geïntegreerde territoriale investeringen (ITI); is van mening dat de lidstaten de mogelijkheid moeten krijgen om de geïntegreerde maatregelen voor duurzame stadsontwikkeling ook via een specifiek operationeel programma of een specifiek zwaartepunt ten uitvoer te leggen;

16.

wijst erop dat de steden weliswaar een essentiële bijdrage kunnen leveren als groeicentrum of als aanjager van de groei maar dat de plaatselijke ontwikkelingsbehoeften meegenomen moeten worden als de problematiek van de buitenwijken of het platteland aan de orde is, zodat tegenstellingen plaatsmaken voor een relatie van complementariteit en synergie en er een halt kan worden toegeroepen aan de voortschrijdende teloorgang van het landelijk gebied rond de steden als gevolg van de uitdijing van de steden en de omvorming van platteland tot woonwijken, gekoppeld aan uitbreiding van de toegankelijkheid van de openbare diensten;

17.

dringt aan op verbetering van de administratieve capaciteit van de lagere overheden en de sociaal-economische spelers bij het beheer van de structuurfondsen — bijvoorbeeld door intensiever gebruik te maken van technische hulp — zodat er sprake kan zijn van echte multilevel governance gericht op verwezenlijking van de doelstellingen; acht het van fundamenteel belang dat er duurzame multifunctionele netwerken op basis van best practices worden ontwikkeld en verbreid, zodat er bruisende geïntegreerde partnerschappen tussen stad en platteland, al naargelang de behoeften van elke regio, tot stand kunnen komen;

18.

pleit voor een netwerkstructuur tussen de uit het EFRO gefinancierde proefprojecten voor duurzame stadsontwikkeling en het nieuwe meerjarenprogramma Horizon 2020 met het oog op innovatieve oplossingen en modelstrategieën op het gebied van stadsvernieuwing;

19.

is van oordeel dat het „convenant van burgemeesters” een goede basis vormt voor verdere ontwikkelingen bij de realisering van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie;

20.

pleit voor een met de stadsplanning geïntegreerd duurzaam mobiliteitsmodel dat een uitbreiding omvat van de openbare faciliteiten en logistieke netwerken die afgestemd zijn op de vereisten van de bezorging van goederen in de stad, en dat recht doet aan de vereisten van duurzame mobiliteit;

21.

is van oordeel dat milieuvraagstukken als het afvalbeheer problemen zijn die meer dan louter technisch van aard zijn en gevolgen hebben voor maatschappelijke vraagstukken; verlangt voorts dat maatregelen met het oog op drinkwater van goede kwaliteit en afvalwaterzuivering gehandhaafd blijven, omdat zulks de bevolking én het milieu ten goede komt;

22.

wijst erop dat uitgebreidere groenvoorzieningen in de stad uiterst waardevol zijn in termen van natuurlijk, historisch en cultureel erfgoed, ongunstige microklimaateffecten temperen, de energiebalans verbeteren en geld besparen, duurzaamheid en milieukwaliteit verhogen en een recreatieve en sociale functie vervullen;

23.

verlangt dat er bij de vaststelling van routekaarten voor stadsvernieuwing voorrang wordt gegeven aan materialen en technische oplossingen die aan energiebesparingseisen voldoen, zoals geformuleerd in de beleidsdoelstellingen van de EU;

24.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 120.

(2)  PB C 169 E van 15.6.2012, blz. 29.

(3)  PB C 390 E van 18.12.2012, blz. 27.

(4)  PB C 380 E van 11.12.2012, blz. 81.

(5)  PB C 380 E van 11.12.2012, blz. 89.

(6)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0316.

(7)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0403.

(8)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0495.

(9)  PB C 294 E van 3.12.2009, blz. 42.

(10)  PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 73.

(11)  PB C 184 E van 8.7.2010, blz. 43.

(12)  PB C 3904E van 18.12.2012, blz. 10.

(13)  PB C 233 E van 28.9.2006, blz. 127.

(14)  PB C 306 E van 15.12.2006, blz. 182.


Top