EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013AE1600

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veiligheid van consumentenproducten en tot intrekking van Richtlijn 87/357/EEG van de Raad en Richtlijn 2001/95/EG (COM(2013) 78 final — 2013/0049 (COD))

PB C 271 van 19.9.2013, p. 81–85 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

19.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 271/81


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veiligheid van consumentenproducten en tot intrekking van Richtlijn 87/357/EEG van de Raad en Richtlijn 2001/95/EG

(COM(2013) 78 final — 2013/0049 (COD))

2013/C 271/15

Algemeen rapporteur: Bernardo HERNÁNDEZ BATALLER

De Raad en het Europees Parlement hebben op resp. 25 februari en 12 maart 2013 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over het

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veiligheid van consumentenproducten en tot intrekking van Richtlijn 87/357/EEG van de Raad en Richtlijn 2001/95/EG

COM(2013) 78 final - 2013/0049 (COD).

Het bureau van het Comité heeft op 12 februari 2013 besloten de afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden te belasten.

Gezien de urgentie van de werkzaamheden heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité tijdens zijn op 22 en 23 mei 2013 gehouden 490e zitting (vergadering van 22 mei) Bernardo HERNÁNDEZ BATALLER als rapporteur aangewezen en vervolgens onderstaand advies met 120 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 3 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC is het met de Commissie eens dat er een rechtskader met een hoog niveau van consumentenbescherming moet komen waarin de verplichting wordt vastgelegd dat consumentenproducten veilig moeten zijn.

1.2

Een verordening is volgens het EESC het geschikte rechtsinstrument voor deze consolidatie van bestaande rechtsteksten. Deze worden hierbij aangepast aan het nieuwe wetgevingskader voor het op de markt aanbieden van producten. Met de verordening zal gezorgd worden voor een gelijk veiligheidsniveau in alle EU-lidstaten, doordat er gemeenschappelijke criteria worden vastgesteld.

1.3

De verordening is het enige instrument om in alle EU-landen gelijke maatregelen met een identiek risiconiveau in te voeren. Het is dan ook zaak om dit voorstel zodanig te formuleren dat het overal in de EU eensluidend kan worden geïnterpreteerd.

1.4

Aangezien normalisatie belangrijk is om de veiligheid van producten te waarborgen, vindt het EESC dat de Commissie meer zou moeten steunen dat consumenten kunnen participeren in de CEN en soortgelijke organisaties.

1.5

In het kader van de voltooiing van de interne markt vormt het voorstel volgens het EESC enerzijds een zeer belangrijke beschermingsmaatregel voor de consument om het risico op verwondingen en dodelijke ongevallen te verkleinen, zodat het vertrouwen wordt hersteld. Anderzijds is het van mening dat handelstransacties transparantie en gelijke mededingingsvoorwaarden vereisen, om te voorkomen dat mensen die gevaarlijke producten willen maken en verkopen een oneerlijk concurrentievoordeel hebben t.o.v. degenen die wèl accepteren dat het geld kost om voor veilige producten te zorgen.

2.   Inleiding

2.1

Bescherming van de consumentenveiligheid houdt in dat goederen en diensten die tot hun beschikking worden gesteld, bij normale of redelijkerwijs te verwachten gebruiksomstandigheden geen risico's opleveren voor de consumentenveiligheid, en dat ze, mochten ze dat toch doen, snel en eenvoudig uit de handel kunnen worden genomen. Dit vormt een van de hoofdbeginselen van het Europese consumentenbeschermingsbeleid sinds het eerste desbetreffende programma uit 1975 (1). De resolutie van de Raad van 23 juni 1986 (2) inzake de bescherming en de bevordering van de belangen van de consument heeft de aanzet gegeven tot een nieuwe benadering op het vlak van technische harmonisatie en normalisatie (3).

2.2

De eerste, in 1992 goedgekeurde richtlijn over algemene productveiligheid (4) is vervangen door Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 (5), die op 15 januari 2002 in werking is getreden en op 15 januari 2004 door de lidstaten in nationale wetgeving moest zijn omgezet. In zijn advies hierover (6) heeft het EESC destijds ingestemd met de aanpak van de Commissie, maar wel een aantal kanttekeningen gemaakt bij bepaalde aspecten.

2.3

Met de invoering van het systeem voor snelle waarschuwingen over gevaarlijke non-foodproducten (RAPEX) kregen de Commissie en de overheden van de lidstaten de mogelijkheid om informatie uit te wisselen over door de overheden van de lidstaten en de marktdeelnemers goedgekeurde maatregelen inzake producten die een ernstig risico voor de gezondheid en de veiligheid van de consument inhouden. Zo konden ze zgn. noodsituaties het hoofd bieden. De Commissie heeft in 2004 (7) specifieke richtsnoeren goedgekeurd om de correcte werking van RAPEX te waarborgen.

2.4

De richtlijn is door de 27 lidstaten in nationale wetgeving omgezet, maar niet overal op dezelfde manier. Zo bestaan er verschillen in omzettingswetgeving op diverse gebieden:

aspecten m.b.t. de veiligheidsbeoordeling van artikel 3 van de richtlijn;

wat traceerbaarheid betreft hebben sommige lidstaten het verplicht gesteld om op het product of de verpakking de naam en gegevens van de fabrikant – of zelfs van de importeur – te vermelden, terwijl dat in andere lidstaten facultatief is;

verder hoeven fabrikanten in sommige lidstaten alleen melding te maken van bekende risico's en is kennisgeving niet vereist als ze, gezien de beschikbare informatie, „op de hoogte zouden moeten zijn” van het risico.

3.   Het Commissievoorstel

3.1

Het verordeningsvoorstel in kwestie maakt deel uit van het zgn. wetgevingspakket over productveiligheid en markttoezicht, waarin ook een voorstel is begrepen voor een nieuwe markttoezichtverordening en een meerjarig actieplan voor markttoezicht voor de periode 2013-2015.

3.2

Het verordeningsvoorstel is bedoeld ter aanvulling op het rechtskader dat in de voorbije jaren is vastgesteld inzake de veiligheid en het op de markt aanbieden van consumentenproducten; het gaat hierbij om non-foodproducten, met uitzondering van bepaalde producten zoals antiquiteiten. De voorgestelde verordening stelt met het oog op de vereiste veiligheid van consumentenproducten een aantal verplichtingen voor de marktdeelnemers vast en bevat bepalingen voor het vaststellen van normen tot naleving van de algemene veiligheidsverplichting. De Commissie baseert haar voorstel op artikel 114 VWEU, dat de rechtsgrondslag is voor het nemen van maatregelen inzake het opzetten en functioneren van de interne markt, waarbij de EU en de lidstaten gedeelde bevoegdheden uitoefenen.

3.3

De Commissie verandert van wetgevingsinstrument door in plaats van een richtlijn een verordening voor te stellen. Doel hiervan is om in alle EU-landen voor hetzelfde niveau van bescherming te zorgen en de wetgeving te harmoniseren door op dit vlak – onverminderd de sectorspecifieke wetgeving – een aantal gemeenschappelijke criteria vast te stellen. De voorgestelde verordening bevat duidelijke en gedetailleerde voorschriften die overal in de EU uniform en gelijktijdig zullen gelden.

3.4

De Commissie wil een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en veiligheid van de consument in stand houden en tegelijkertijd de werking van het veiligheidssysteem en haar wisselwerking met andere EU-wetgeving stroomlijnen en vereenvoudigen.

3.5

Het voorstel strekt tot intrekking van de Richtlijnen 87/357/EEG en 2011/95/EG, waarvan de inhoud zal worden verdeeld over de twee verordeningen die thans worden opgesteld. De bepalingen over markttoezicht en over het RAPEX-systeem, die momenteel deel uitmaken van de richtlijn algemene productveiligheid, zijn op die manier overgeheveld naar het voorstel voor een nieuwe uniforme verordening inzake markttoezicht. Deze nieuwe verordening moet een enkelvoudig systeem instellen waarin alle voorschriften voor markttoezicht zijn samengebracht in één enkel instrument en waarin RAPEX de functie krijgt van één enkel waarschuwingssysteem voor risicoproducten.

3.6

Daarnaast worden met de voorgestelde verordening de elementaire verplichtingen vastgesteld van de betrokken marktdeelnemers (fabrikanten, importeurs, distributeurs) die een rol spelen in de toeleveringsketen van consumentenproducten, voor zover zij niet onderworpen zijn aan overeenstemmende verplichtingen van de sectorspecifieke harmonisatiewetgeving van de EU. Het toepassingsgebied ervan blijft derhalve beperkt tot situaties die niet of slechts gedeeltelijk door sectorale voorschriften zijn gereguleerd.

3.7

Uitgangspunt is het algemene beginsel dat alle niet-voedingsproducten voor consumenten veilig moeten zijn als ze in de EU op de markt aangeboden of in de handel gebracht worden. De meer gedetailleerde verplichtingen voor de marktdeelnemers zijn alleen van toepassing op marktdeelnemers die niet zijn onderworpen aan de overeenstemmende verplichtingen die zijn neergelegd in de harmonisatiewetgeving voor een specifieke productensector.

3.8

Het voorstel is vereenvoudigd door de invoering van een duidelijke band met sectorspecifieke wetgeving en een vereenvoudiging van de voorschriften. Consumentenproducten conform de sectorspecifieke harmonisatiewetgeving van de Unie die de gezondheid en veiligheid van personen beoogt, worden ook in het kader van deze voorgestelde verordening geacht veilig te zijn.

3.9

Verder is het hoofdstuk met definities bijgewerkt en aangepast aan het nieuwe wetgevingskader voor het op de markt aanbieden van producten. Het proces ter identificatie van bestaande Europese normen of voor het opstellen van Europese normen die tot het vermoeden van veiligheid van een product kunnen leiden, is bovendien aanzienlijk vereenvoudigd en werd afgestemd op het nieuwe algemene kader voor normalisatie.

3.10

De verplichtingen van de marktdeelnemers betreffen onder meer kwesties als etikettering, productidentificatie, corrigerende acties in verband met onveilige producten, en kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten.

3.10.1

Volgens het voorstel zal van marktdeelnemers geëist worden dat ze in staat zijn de marktdeelnemers aan te wijzen die hun het product hebben geleverd en de marktdeelnemers aan wie zij het hebben geleverd. De Commissie is gemachtigd maatregelen te nemen om de marktdeelnemers te verplichten een elektronisch traceerbaarheidssysteem op te zetten of zich daarbij aan te sluiten.

4.   Algemene opmerkingen

4.1   Het EESC is voorstander van wetgeving met een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en veiligheid van de consument – met name wat productveiligheid betreft – en meent dat het Commissievoorstel een en ander ten goede kan komen. Wel zou het graag zien dat de opmerkingen in dit advies om het voorstel te verduidelijken, ter harte worden genomen.

4.2   Het EESC wijst erop dat de uitvoerige informatie die in de Toelichting bij het voorstel wordt gegeven, vervolgens niet is terug te vinden in de tekst van het verordeningsvoorstel zelf. Zo blijkt uit de considerans dat de voorgestelde verordening van toepassing is op alle verkoopmethoden, inclusief afstandsverkoop, maar in de artikelen zelf wordt hier geen melding van gemaakt. Gezien het voorgestelde rechtsinstrument, dat vereist dat er vooraf eenvormige criteria worden opgesteld zodat de bepalingen ervan in alle EU-landen op dezelfde wijze worden uitgelegd, zou het dan ook verstandig zijn om hiernaar op zijn minst beknopt te verwijzen in de tekst van de voorgestelde verordening zelf.

4.2.1   Het is volgens het EESC terecht dat er voor een verordening is gekozen, omdat dit het enige rechtsinstrument is dat ervoor kan zorgen dat in alle EU-landen dezelfde maatregelen met dezelfde mate van ondersteuning voor eenzelfde risiconiveau worden genomen. De voorgestelde verordening is een adequaat middel om de Richtlijnen 87/357/EEG en 2001/95/EG in te trekken, mits de bescherming die in beide richtlijnen is vastgesteld wat de vereiste veiligheid betreft, op hetzelfde niveau blijft.

4.2.2   Dit is belangrijk voor de rechtszekerheid van marktdeelnemers en consumenten en zal er mede met de vereenvoudiging van de maatregelen toe bijdragen dat de economische kosten van de invoering ervan worden teruggedrongen. Zaak is dat de bepalingen in alle EU-landen geïnterpreteerd worden met dezelfde reikwijdte.

4.2.3   In het voorstel wordt het toepassingsgebied van de verordening afgebakend t.o.v. de sectorale wetgeving van de Unie. Het EESC beveelt dan ook aan om er in artikel 1 op te wijzen dat de verordening van „algemene” en horizontale aard is vergeleken met de overige, sectorale wetgeving inzake de veiligheid van consumentenproducten.

4.3   Net als de richtlijn algemene productveiligheid stelt de voorgestelde verordening met het oog op de vereiste veiligheid van consumentenproducten een aantal verplichtingen voor de marktdeelnemers vast en bevat zij bepalingen voor het vaststellen van normen tot naleving van de algemene veiligheidsverplichting. In de tekst van de verordening wordt het voorzorgsbeginsel echter niet genoemd. Dit zou wel expliciet in de bepalingen van de verordening moeten worden opgenomen, omdat het bij de veiligheid van producten voorop dient te staan.

4.4   Voorgestelde definities

4.4.1

Sommige van de voorgestelde definities zouden moeten worden herzien, omdat ze bij de toepassing van de verordening tot problemen zullen kunnen leiden als gevolg van terminologische en vertaalkwesties of uiteenlopende nationale rechtstradities.

4.4.2

De term „veilig product” is adequaat gedefinieerd en betreft verschillende aspecten die de consument zou moeten kennen zijn om de productveiligheid te kunnen beoordelen, zoals de levensduur, de aard en de samenstelling van het product. Deze term zou echter „veilig industrieproduct” moeten luiden.

4.4.3

Wat de zinsnede „bij normale of redelijkerwijs te verwachten gebruiksomstandigheden” betreft, zij opgemekt dat ook woorden als „normaal” en „redelijkerwijs” tot verwarring kunnen leiden. Het „redelijkheidscriterium” kan immers zo worden uitgelegd dat ieder product, mits adequaat gebruikt, onder de definitie kan vallen, ook al is het niet veilig.

4.4.4

Overwogen zou kunnen worden om het woord „normaal” te vervangen door „alledaags”, of eventueel om deze van nature ambigue term te laten slaan op de consument voor wie het product is bestemd. Het EESC raadt daarom aan deze term te vervangen door „onveilig product”, want hiermee zou dit concept op één lijn kunnen worden gebracht met het concept dat gebruikt wordt in de richtlijn inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (8). Het valt aan te bevelen om het desbetreffende rechtskader in de lidstaten te standaardiseren, al heeft het concept „product” in de richtlijn in kwestie een ruimer toepassingsgebied.

4.4.5

Wat de definitie van „gemachtigde” betreft, moet worden opgemerkt dat het gebruik van de term „is gemachtigd” in de toekomst kan leiden tot geschillen in landen waar het verplicht is om vooraf een machtigingsbesluit te tekenen. Daarom kan de term „schriftelijk gemachtigd” beter worden vervangen door „schriftelijk belast”, zodat de lidstaten zelf kunnen kiezen welke verbintenisformule in hun rechtsstelsel het meest gepast is en tegelijkertijd wordt voorkomen dat er in de toekomst problemen op het gebied van het verbintenissenrecht kunnen ontstaan.

4.4.6

Wat de definitie van „ernstig risico” betreft, zou men er ter wille van een betere bescherming van de consument goed aan doen om te spreken van „blootstelling aan risico's of gevaren” van welke aard dan ook, d.w.z. dat het „ernstige risico” gekoppeld wordt aan de noodzaak om onmiddellijk tot actie over te gaan en maatregelen te nemen zodra het risico bekend is.

5.   Specifieke opmerkingen

5.1   In de voorgestelde verordening wordt speciaal benadrukt dat de verplichtingen voor marktdeelnemers samengebundeld en vereenvoudigd moeten worden. Gezien de bestaande verwarring bij marktdeelnemers en nationale autoriteiten is het EESC het hier volledig mee eens.

5.2   In artikel 4 zou „in de zin van deze verordening” moeten worden toegevoegd, omdat de mogelijkheid bestaat dat de hier gehanteerde definitie van het begrip „veilig” niet overeenkomt met die welke in andere, sectorspecifieke regelingen wordt gebruikt.

5.3   In de tekst van de verordening zou verduidelijkt moeten worden in hoeverre ook diensten onder haar toepassingsgebied kunnen vallen. Het EESC hoopt echter dat de Commissie met een volledig voorstel zal komen over de veiligheid van diensten in de EU.

5.4   In artikel 6, lid 1 d), is sprake van „kwetsbare” consumenten. Verduidelijkt moet worden of deze kwetsbaarheid verband houdt met een algemeen criterium (bv. leeftijd, gezondheid) of te maken heeft met de kenmerken van het product (gebrek aan voldoende kennis). Om het EU-recht samenhangender te maken, zouden er volgens het EESC autonome begrippen moeten worden gehanteerd die in het gehele EU-recht gebruikelijk zijn, i.p.v. dat er voor ieder afzonderlijk wetgevingsvoorstel specifieke begrippen worden gedefinieerd.

5.5   In artikel 6, lid 2 h) is sprake van „de veiligheid die de consument redelijkerwijs mag verwachten.” De term „redelijkerwijs” zou moeten worden verduidelijkt door bv. de zinsnede „gezien de aard, samenstelling en bestemming van het product” toe te voegen, zodat er voor meer rechtszekerheid wordt gezorgd.

5.6   Naar het oordeel van het EESC hebben consumenten recht op heldere en nauwkeurige informatie over de herkomst van producten. Op producten zou dan ook in ieder geval moeten worden vermeld waar ze concreet vandaan komen, met inachtneming van wat in het EU-recht is vastgesteld.

5.7   Voorts zou de formulering van deze bepaling zodanig moeten worden herzien dat fabrikanten en importeurs dienen te „garanderen” dat ze de hierin vastgestelde verplichtingen nakomen.

5.8   Verplichtingen van fabrikanten en overige marktdeelnemers

5.8.1

In de voorgestelde verordening wordt bepaald dat fabrikanten documentatie moeten opstellen en maatregelen moeten nemen om de consumentenveiligheid op peil te houden. Het EESC is het met deze bepalingen eens.

5.8.2

Op grond van deze specifieke verplichtingen voeren fabrikanten steekproeven uit op de producten die op de markt worden aangeboden, onderzoeken zij klachten, niet-conforme producten en teruggeroepen producten en houden zij daarvan een register bij, en houden zij de distributeurs op de hoogte van dit toezicht.

5.8.3

In het voorstel wordt echter niet concreet aangegeven hoe een en ander zijn beslag moet krijgen. Mogen de lidstaten zelf beslissen hoe ze invulling geven aan de maatregelen die ze moeten nemen (zoals het opzetten van een speciaal register)? Of moeten de maatregelen geharmoniseerd worden om te kunnen blijven beschikken over een waarschuwingssysteem waarmee de markt voldoende tijdig kan worden geïnformeerd om efficiënte maatregelen te treffen voordat er schade optreedt? De tweede optie zou volgens het EESC beter zijn.

5.9   Technische documentatie

5.9.1

Bij de verplichting om de consument te informeren zou het alleen moeten gaan om kwesties i.v.m. het gebruik en de aard van producten en niet om de zgn. technische documentatie, want deze kan gegevens over handelsgeheimen en andere vertrouwelijke fabrikanteninformatie bevatten, die wèl beschikbaar moeten zijn voor de autoriteiten; duidelijke gemeenschappelijke voorschriften ter zake ontbreken in het voorstel echter en zouden dan ook moeten worden opgesteld.

5.9.2

Uit de tekst kan worden afgeleid dat de fabrikant aansprakelijk wordt gesteld voor schade die een onveilig product kan veroorzaken. Daarom kan beter worden bepaald dat de inhoud van dit document een geldigheidsduur van tien jaar heeft. Artikel 8, lid 6, begint met „De fabrikanten zorgen ervoor dat”. Dit zou moeten worden vervangen door „De fabrikanten zijn er verantwoordelijk voor dat”, zodat duidelijker wordt dat het hierbij om een verplichting gaat. Mutatis mutandis zou dezelfde wijziging moeten worden aangebracht t.a.v. importeurs en hun verantwoordelijkheid, alsook hun verplichting om de technische documentatie tien jaar lang bij te houden, net zoals voor de overige marktdeelnemers geldt.

5.9.3

Krachtens artikel 8, lid 7, moet de fabrikant één enkele plaats aangeven waar hij kan worden gecontacteerd. Om ervoor te zorgen dat consumenten volledig onbelemmerd hun recht op informatie over een bepaald product kunnen uitoefenen, zou het contacteren de consumenten niet met hoge kosten mogen opzadelen, want anders lijkt het erop alsof ze voor het opnemen van contact impliciet worden gestraft.

5.10   Het EESC pleit voor optimale bescherming tegen producten die anders zijn dan ze eruit zien, vooral waar het gaat om producten die eruit zien als speelgoed. Hiervoor zouden de voorschriften uit de richtlijn inzake veiligheid van speelgoed moeten gelden, teneinde kinderen goed te beschermen.

5.11   Het EESC vindt dat producten in de gehele toeleveringsketen traceerbaar moeten zijn, want dit helpt om de marktdeelnemers op te sporen en om corrigerende maatregelen te nemen tegen onveilige producten. Deze kunnen teruggeroepen of uit de handel genomen worden.

5.12   Wat betreft de Europese normen die aanleiding geven tot een vermoeden van conformiteit, is het EESC van mening dat het voorstel de huidige werking van het systeem ten goede zal komen. Om de rechtszekerheid te vergroten is het echter wel zaak dat de overgangsbepalingen en het vermoeden van conformiteit worden verduidelijkt.

5.12.1   Normalisatie is belangrijk. Het EESC vindt dan ook dat de Europese normalisatieorganisaties voldoende middelen moeten krijgen om hun productiviteit op te voeren en een hoge kwaliteit te garanderen. Ook moeten de consumenten efficiënter worden vertegenwoordigd.

5.13   De regels betreffende gedelegeerde handelingen zijn in beginsel redelijk, al lijkt het onlogisch dat de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen voor onbepaalde duur wordt toegekend. Bovendien zouden gedelegeerde handelingen geen essentiële kwesties mogen betreffen en zouden ze binnen de grenzen van de oorspronkelijke handeling moeten blijven; het is vooral zaak dat ze gebruikt worden ingeval gevaarlijke producten op de markt worden aangeboden. Het vaststellen van gedelegeerde handelingen in het geval van artikel 15, lid 3 a), van het voorstel lijkt derhalve verstandig. Dubieuzer is het echter in het geval van artikel 15, lid 3 b).

5.14   Wat sancties betreft, pleit het EESC er nogmaals voor om de verschillende soorten inbreuken en bijbehorende sancties te harmoniseren (9), want als alleen maar in algemene zin wordt bepaald dat sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn, kan dat ertoe leiden dat de marktwerking wordt verstoord.

5.14.1   Tot slot vindt het EESC dat de lidstaten moeten beschikken over adequate en doeltreffende rechtsmiddelen en beroepsmogelijkheden bij de bevoegde rechtbanken, om ervoor te zorgen dat de bepalingen van de verordening in het algemeen belang van de consumenten worden nageleefd.

Brussel, 22 mei 2013

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  Resolutie van de Raad van 14.4.1975 betreffende een eerste programma van de EEG voor een beleid inzake bescherming en voorlichting van de consument. PB C 92 van 25.4.1975, blz. 1.

(2)  PB C 167 van 5.7.1986, blz. 1.

(3)  Gebaseerd op de resolutie van de Raad van 7.5.1985, PB C 136 van 4.6.1985, blz. 1.

(4)  PB L 228 van 11.8.1992, blz. 24.

(5)  PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4.

(6)  PB C 367 van 20.12.2000, blz. 34.

(7)  Beschikking 2004/418/EG van de Commissie (PB L 151 van 30.4.2004, blz. 85).

(8)  PB L 210 van 7.8.1985, blz. 29.

(9)  Bv. op dezelfde manier als in Verordening (EG) nr. 1071/2009, PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51.


Top