Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013AE0575

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegankelijkheid van de websites van overheidsinstanties (COM(2012) 721 final — 2012/0340 (COD))

    PB C 271 van 19.9.2013, p. 116–121 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    19.9.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 271/116


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegankelijkheid van de websites van overheidsinstanties

    (COM(2012) 721 final — 2012/0340 (COD))

    2013/C 271/22

    Rapporteur: Ask Løvbjerg ABILDGAARD

    Het Europees Parlement en de Raad hebben op resp. 10 en 18 december 2012 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 114, lid 1, en artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over het

    Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegankelijkheid van de websites van overheidsinstanties

    COM(2012) 721 final – 2012/0340 (COD).

    De afdeling Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 30 april 2013 goedgekeurd.

    Het Comité heeft tijdens zijn op 22 en 23 mei 2013 gehouden 490e zitting (vergadering van 22 mei) onderstaand advies uitgebracht, dat met 148 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 6 onthoudingen, werd goedgekeurd.

    1.   Algemene opmerkingen en aanbevelingen

    1.1

    Het EESC juicht het initiatief van de Europese Commissie toe. Onderhavig voorstel, dat ontegenzeglijk van groot belang is, weerspiegelt de ambitie om zowel de burgers als de verleners van webdiensten in de EU te dienen door te bevorderen dat er een interne markt voor webtoegankelijkheid tot stand wordt gebracht.

    1.2

    Het EESC vraagt zich echter ernstig af of het voorgestelde middel wel toereikend is om deze ambitie waar te maken. Er is een krachtig rechtsinstrument nodig om te voorkomen dat de begrotingsbeperkingen die met de huidige economische crisis samenhangen, als een misplaatst excuus gebruikt worden voor een mogelijk falen van lidstaten om de richtlijn te implementeren.

    1.3

    Het toepassingsgebied van de richtlijn is beperkt, zodat slechts een aantal soorten overheidswebsites onder de vereisten van de richtlijn vallen. Dit kan resulteren in een gebrek aan toegang tot essentiële diensten die aangeboden worden via overheidswebsites die buiten het toepassingsgebied van de richtlijn vallen.

    1.4

    Uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn tot alle overheidswebsites is bovendien noodzakelijk om te bewerkstelligen dat de kritische massa ontstaat die nodig is voor de totstandbrenging van een Europese markt voor toegankelijke webdiensten, en daarmee ook voor het creëren van een mondiaal competitieve webtoegankelijkheidssector, die in potentie extra banen in Europa zou kunnen scheppen voor mensen met en zonder handicap.

    1.5

    Het EESC adviseert dan ook met klem om het toepassingsgebied van de richtlijn te verruimen, zodat deze geleidelijk voor alle overheidswebsites gaat gelden, waarbij de openbare orde en veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van persoonsgegevens wel in acht moeten worden genomen (1). Ook raadt het EESC de Europese Commissie sterk aan om met regelgeving te komen waarmee de verplichtingen van de richtlijn in kwestie ook voor de EU-instellingen gaan gelden.

    1.6

    Voorts houdt het EESC een krachtig pleidooi voor een aantal flankerende maatregelen om de implementatie van de richtlijn te bevorderen, waarbij het bv. gaat om bewustmaking, trainingsprogramma's inzake webtoegankelijkheid, de aanwijzing van webtoegankelijkheidscoördinatoren bij grote overheidsinstanties en de mogelijkheid voor burgers om te rapporteren over de toegankelijkheid van overheidswebsites. Voor de sociale partners moet hierbij een proactievere rol zijn weggelegd.

    1.7

    Het EESC verzoekt de Europese Commissie zorgvuldig na te gaan welke impact de richtlijn zal hebben op de werkgelegenheid in zowel de publieke als particuliere sector, waarbij de aandacht vooral moet uitgaan naar het netto baneneffect, het scheppen van kwaliteitsbanen en potentiële arbeidsplaatsen voor gehandicapten.

    1.8

    Het EESC moedigt de Europese normalisatieorganisaties aan om de desbetreffende Europese norm waarnaar in de richtlijn wordt verwezen onverwijld goed te keuren, teneinde een vlotte implementatie van de richtlijn te stimuleren. Tegelijkertijd echter mag de implementatie niet worden vertraagd tijdens de goedkeuringsprocedure van deze Europese norm, aangezien de Europese Commissie als integrerend onderdeel van de richtlijn een tijdelijke wettelijke bepaling voorstelt die volledig adequaat is.

    2.   Achtergrond

    2.1

    Webtoegankelijkheid is van cruciaal belang voor veel politieke initiatieven op Europees niveau: de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020 (ICT-toegankelijkheid), het Europese actieplan inzake e-overheid 2011-2015 (inclusieve en toegankelijke e-overheidsvoorzieningen) en de Digitale agenda voor Europa (Commissievoorstel om ervoor te zorgen dat overheidswebsites in 2015 volledig toegankelijk zijn).

    2.2

    In 2006 beloofden EU-lidstaten in de zgn. Verklaring van Riga ook al om overheidswebsites toegankelijker te maken. Deze beloften zijn tot nu toe onvoldoende nagekomen. Dat is een belangrijke reden waarom de Europese Commissie nu onderhavig richtlijnvoorstel voorlegt.

    2.3

    De voorgestelde richtlijn over de toegankelijkheid van websites van overheidsinstanties moet de lidstaten helpen hun nationale verbintenissen op het vlak van webtoegankelijkheid en met name hun verbintenissen in het kader van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap na te komen, waar het websites van overheidsinstanties betreft. Op grond van artikel 9 van dit Verdrag zijn de lidstaten en de EU als zodanig verplicht adequate maatregelen te nemen om gehandicapten op voet van gelijkheid met anderen toegang te garanderen tot informatie- en communicatietechnologieën, m.i.v. internet.

    2.4

    De manier waarop webtoegankelijkheid wordt aangepakt, is niet geharmoniseerd, zodat er obstakels op de interne markt ontstaan. Aangezien minder dan 10 % van de websites toegankelijk is, is er op de Europese markt voor webtoegankelijkheid aanzienlijke groei mogelijk. Een geharmoniseerde aanpak kan in dit verband helpen, omdat hiermee een eind kan worden gemaakt aan de bestaande versnippering en het gebrek aan vertrouwen in deze markt.

    Op het gebied van webtoegankelijkheid zouden de Europese burgers dan ook veel meer van de interne markt moeten kunnen profiteren dan thans het geval is. Wetgeving hierover zou tegelijkertijd kunnen helpen bij het creëren van een echte Europese markt voor webtoegankelijkheid, zodat markten kunnen worden opengebroken in lidstaten waar webontwikkelaars uit andere lidstaten belemmerd worden in hun activiteiten als gevolg van dreigende rechtsonzekerheid.

    2.5

    Een geharmoniseerde EU-aanpak van webtoegankelijkheid zou ten slotte ook tot lagere kosten leiden voor bedrijven die websites ontwikkelen, en dus ook voor overheidsinstanties die diensten van deze bedrijven betrekken.

    2.6

    Voorts moet worden benadrukt dat overheidsinstanties en tal van andere instellingen die voor de burgers erg belangrijk zijn, via websites essentiële informatie verstrekken. Deze websites en hun mogelijkheden moeten derhalve voor alle burgers toegankelijk zijn, ook voor gehandicapten, mensen met functiestoornissen, kinderen, ouderen, enz. Dit geldt zowel voor de technische instellingen (tekstversie, mogelijkheid om de grootte van de lettertekens en de contrastinstellingen te veranderen, mogelijkheid om naar websites te gaan met andere browsers en m.b.v. programma's die de toegang vergemakkelijken) als voor aspecten zoals helder taalgebruik. Het aantal websites dat e-overheidsvoorzieningen aanbiedt, en het aantal overheidswebsites in het algemeen, groeit snel. Toegang tot informatie en diensten die via websites worden aangeboden, is belangrijk om ervoor te zorgen dat burgers in de toekomst hun grondrechten kunnen uitoefenen, waarbij het ook gaat om toegang tot werkgelegenheid.

    2.7

    Het voorstel is ook van belang voor het bevorderen van e-inclusie. Webtoegankelijkheid is immers een middel om gehandicapten bij de samenleving te betrekken en alle burgers toegang te verlenen tot diensten die via websites worden aangeboden.

    2.8

    Toegankelijkheid is volgens het EESC onlosmakelijk verbonden met het beginsel dat eenieder gelijk is voor de wet. Het garanderen van webtoegankelijkheid dient dan ook te worden gezien als een gelijkheidsmaatregel, waarbij aan een aantal belangrijke voorwaarden moet worden voldaan:

    er moet algemeen gezorgd worden voor infrastructuur die iedereen toegang tot snel internet garandeert (breedband) (2);

    alle burgers moeten de mogelijkheid hebben om particuliere of openbare computers te gebruiken (hardware);

    software moet toegankelijk, d.w.z. begrijpelijk en gebruiksvriendelijk zijn voor alle soorten publiek, ook voor achterstandsgroepen (3).

    3.   Aanpak die in het richtlijnvoorstel wordt bepleit

    3.1

    De richtlijn is bedoeld om de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toegankelijkheid van de websites van overheidsinstanties onderling aan te passen door geharmoniseerde vereisten vast te leggen.

    3.2

    Ook zijn in het voorstel de technische voorzieningen vastgelegd waarmee de lidstaten de inhoud van bepaalde soorten websites van overheidsinstanties toegankelijk dienen te maken. De desbetreffende soorten websites omvatten informatie en diensten die voor EU-burgers essentieel zijn om in de economie (m.i.v. de arbeidsmarkt) en de samenleving als geheel te kunnen participeren en hun rechten te kunnen uitoefenen. De soorten websites in kwestie zijn gebaseerd op het benchmarkingproject inzake e-overheid uit 2001 (4) en staan in een bijlage bij het richtlijnvoorstel vermeld.

    4.   Opmerkingen en aanbevelingen

    4.1   Toepassingsgebied

    4.1.1

    In artikel 1 wordt het toepassingsgebied van de richtlijn omschreven door te verwijzen naar de bijlage met de lijst met soorten websites, die gebaseerd is op het benchmarkingproject inzake e-overheid uit 2001. De soorten websites op deze lijst zijn belangrijke websites. Veel diensten echter die voor de burgers onmisbaar zijn om mee te doen in de economie en in de samenleving als geheel, worden op deze lijst niet genoemd.

    4.1.2

    Essentiële sectoren vallen op die manier buiten het toepassingsgebied van de richtlijn, zoals:

    kinderverzorging;

    basisonderwijs;

    middelbaar onderwijs;

    algemene en lokale verkiezingen;

    openbaar vervoer;

    culturele activiteiten.

    Deze lijst voorbeelden is niet uitputtend. Overheidswebsites die op deze belangrijke terreinen informatie en diensten verlenen, vallen niet expliciet onder de werkingssfeer van de richtlijn.

    4.1.3

    Volgens de Commissie zal de richtlijn „overloopeffecten” hebben op overheidswebsites die niet uitdrukkelijk onder het toepassingsgebied ervan vallen.

    4.1.4

    Het idee achter dit overloopeffect is dat overheidsinstanties websites die buiten het toepassingsgebied van de richtlijn vallen, tegelijkertijd (of iets later) toegankelijk zullen maken als de websites die er wel expliciet onder vallen, om de simpele reden dat het proces inmiddels in gang is gezet. Om ertoe bij te dragen dat het overloopeffect optreedt, zouden er overeenkomstig de EU-wetgeving overheidsaanbestedingen kunnen worden uitgeschreven waarbij aanbestedende overheidsdiensten de verplichting zouden moeten hebben om in hun technische specificaties te verwijzen naar Europese webtoegankelijkheidsnormen. In hoeverre hiermee zoden aan de dijk kunnen worden gezet, hangt af van de politieke wil van de EU-besluitvormers en van de bereidheid en het vermogen van openbare aanbesteders om webtoegankelijkheid aan te pakken.

    4.1.5

    Het EESC vreest echter dat de causale verbanden die dit overloopeffect zouden moeten bewerkstelligen, onvoldoende sterk zijn. Zijns inziens is niet aangetoond dat dit overloopeffect daadwerkelijk plaatsvindt. Het EESC juicht dan ook toe dat de lidstaten in de voorgestelde richtlijn worden aangemoedigd om de webtoegankelijkheidsvoorschriften ook toe te passen op andere websites dan die welke in de bijlage bij de richtlijn expliciet worden vermeld. Onder de huidige omstandigheden blijft het EESC zich afvragen of deze maatregel wel adequaat is.

    4.1.6

    Uit de vergelijkende studie „Measuring Progress of eAccessibility in Europe” (2006-2008) blijkt dat er een nauw verband is tussen het bestaan van wetgeving in lidstaten en de mate waarin websites toegankelijk zijn. Wetgeving blijkt op zich dus wel effect te sorteren.

    4.1.7

    De Commissie heeft het toepassingsgebied van de richtlijn vastgesteld op basis van een vergelijkende studie uit 2001. Daarom moet worden gevreesd dat de in de richtlijn gevolgde benadering niet zal aansluiten bij de situatie waarmee webontwikkelaars, overheidsinstanties en burgers in een snel veranderende informatie- en communicatiesamenleving te maken hebben. De lidstaten hebben hun strategieën voor de digitalisering van de publieke sector sindsdien aangepast, en zullen dat in de toekomst blijven doen.

    4.1.8

    Gevolg voor de burgers, die afhankelijk zijn van webtoegankelijkheid, is dat de voordelen van de informatie en diensten die aangeboden worden op websites die buiten de vrij beperkte werkingssfeer van de richtlijn vallen, geheel of gedeeltelijk aan hun neus voorbij dreigen te gaan. Volgens het EESC zou dit indruisen tegen het beginsel dat eenieder gelijk is voor de wet (artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten).

    4.1.9

    Gevolg voor overheidsinstanties is dat ze te maken krijgen met een beleidsomgeving waar voor verschillende soorten websites verschillende wettelijke verplichtingen gelden. Hierdoor dreigt de implementatie van de richtlijn onnodig ingewikkeld te worden. Om deze complexiteit te verminderen raadt het EESC minimaal aan om in de tekst van de richtlijn expliciet te vermelden dat niet alleen de dienstverlenende taak zelf, maar de gehele website waarop een dienst wordt verleend, onder het toepassingsgebied van de richtlijn valt.

    4.1.10

    Een andere consequentie voor de publieke sector in de lidstaten zou zijn dat diensten die voor sommige burgers niet toegankelijk zijn, zodat er sprake is van ongelijke behandeling van bepaalde bevolkingsgroepen, op een andere manier moeten worden verleend. Dit kan gepaard gaan met hogere kosten voor praktische persoonlijke assistentie aan gehandicapten, kosten voor speciaal vervoer dat is aangepast aan gehandicapten, en hulp om bv. ouderen bij te staan die persoonlijk naar het gebouw van de overheidsinstantie in kwestie komen.

    4.1.11

    Gevolg voor bedrijven uit de websector is dat ze dreigen te moeten blijven werken op een markt die vanwege de verschillende niveaus van webtoegankelijkheidsvoorschriften versnipperd is. Het aantal overheidswebsites waarop de richtlijnvereisten overal in de EU consequent van toepassing zijn, zou klein kunnen blijven, en lidstaten zouden het toepassingsgebied in verschillende mate kunnen uitbreiden of inperken.

    4.1.12

    Worden de mogelijkheden die voortvloeien uit het creëren van een interne markt voor toegankelijke webdiensten niet volledig benut, dan zou ook de daarmee verband houdende totstandbrenging van arbeidsplaatsen in deze sector worden belemmerd. Dat zou een gemiste kans zijn, met name omdat er heel wat banen kunnen worden geschapen die speciaal geschikt zijn voor mensen met een handicap. Wil een Europese webtoegankelijkheidssector de mondiale concurrentie het hoofd kunnen bieden en dus bijkomende arbeidsplaatsen in de EU kunnen genereren, dan moet er op Europees niveau een duidelijk en alomvattend rechtskader worden vastgesteld.

    4.1.13

    Tegen deze achtergrond raadt het EESC sterk aan om het toepassingsgebied van de richtlijn te heroverwegen. Het zou moeten worden verruimd tot alle overheidswebsites die rechtstreeks diensten aan de burgers verlenen. Ter flankering van een dergelijke verruiming zou dan kunnen worden bepaald dat de richtlijn geleidelijk wordt ingevoerd, nl. door websites die diensten verlenen aan groepen die in aantal beperkt zijn, meer tijd te geven om aan de richtlijnvoorschriften te voldoen.

    4.1.14

    Op zijn minst zou de lijst met diensten die gebaseerd is op de vergelijkende studie uit 2001 moeten worden bijgewerkt, door er andere essentiële diensten aan toe te voegen die thans een vooraanstaande plaats innemen in de digitaliseringsplannen van de lidstaten. Bij het selecteren van deze bijkomende essentiële diensten zou ook gekeken moeten worden naar de mate waarin ze kunnen bijdragen aan de totstandbrenging van een interne markt voor toegankelijke webdiensten. Nadeel van deze benadering is dat de lijst dan steeds weer moet worden bijgewerkt naargelang de technologische ontwikkelingen en de digitalisering van de publieke sector in de EU.

    4.1.15

    De richtlijn zou volgens het EESC zeker ook van toepassing moeten zijn op versies van websites die zijn ontworpen om via mobiele apparatuur te worden geraadpleegd, alsook op kenmerken die bedoeld zijn om mobiele toegang in het algemeen te vergemakkelijken. Gebruikers geven steeds meer de voorkeur aan mobiele apparatuur, en de richtlijn moet hiermee rekening houden. In de technische specificaties voor de uitvoering van de richtlijn wordt mobiele apparatuur weliswaar genoemd, maar er zou toch een belangrijke signaalwerking van uitgaan als dit aspect werd erkend, zodat de betekenis van de richtlijn in de toekomst alleen nog maar zal toenemen.

    4.1.16

    Verder zou de richtlijn volgens het EESC expliciet ook van toepassing moeten zijn op functies die via een overheidswebsite worden vervuld (bv. door het gebruik van weblinks), maar die niet tot het takenpakket van de overheid in kwestie behoren. Door hierin duidelijkheid te scheppen, kan rechtsonzekerheid worden voorkomen waar het gaat om de vraag wie er voor de toegankelijkheid van een bepaalde dienst aansprakelijk is.

    4.1.17

    Verder beveelt het EESC de Europese Commissie aan om met regelgeving te komen waarmee de verplichtingen van de richtlijn in kwestie ook gaan gelden voor de EU-instellingen, m.i.v. het EESC zelf, dat bereid is om in dezen actief een voortrekkersrol te vervullen.

    4.2   Gebruik van normen en technologische neutraliteit

    4.2.1

    De richtlijn bevat een oplossing voor het vermoeden van overeenstemming met geharmoniseerde normen voor de betrokken websites, teneinde naleving van de webtoegankelijkheidsvoorschriften te vereenvoudigen. Het gebruik van geharmoniseerde normen maakt het mogelijk om normen te actualiseren, zonder dat daarvoor EU- of nationale wetgeving moet worden gewijzigd.

    4.2.2

    Volgens een overweging in de richtlijn zal er in de Europese norm die voortkomt uit mandaat 376 en vervolgens in de geharmoniseerde norm die daarop dient te worden gebaseerd, naar verwachting rekening worden gehouden met de succescriteria en conformiteitseisen niveau AA in versie 2.0 van de richtsnoeren inzake toegankelijkheid van webinhoud (WCAG 2.0) van het World Wide Web Consortium (W3C). Deze technologisch neutrale specificaties vormen de basis voor de webtoegankelijkheidseisen zoals omschreven in de richtlijn.

    4.2.3

    Het EESC vindt het een goede zaak dat de Commissie in de voorgestelde richtlijn verwijst naar internationaal erkende webtoegankelijkheidsspecificaties. WCAG 2.0, niveau AA, is momenteel dè referentie voor webtoegankelijkheid en zal dat voorlopig ook wel blijven. De goedkeuring en implementatie van de richtlijn zouden door het Europese normalisatieproces dan ook niet vertraagd mogen worden.

    4.2.4

    Ook juicht het EESC het toe dat de Commissie ervoor kiest om geharmoniseerde normen te gebruiken. Hiermee wordt het immers mogelijk om veranderingen die in de toekomst zullen optreden, mee te nemen in de specificaties voor webtoegankelijkheid, indien dit vanwege technologische of andere ontwikkelingen nodig is om het volgens de richtlijn vereiste toegankelijkheidsniveau in stand te houden.

    4.2.5

    Tegelijkertijd is het essentieel dat de normen in kwestie voor alle belanghebbenden gratis toegankelijk blijven en dat de verantwoordelijkheid voor hun implementatie en verdere ontwikkeling niet uitsluitend aan normalisatie-instanties en commerciële spelers wordt overgelaten.

    4.2.6

    In een snel veranderende ICT-omgeving is technologische neutraliteit een noodzakelijke voorwaarde om met webtoegankelijkheid te kunnen werken. Zo kan er voortdurend worden geïnnoveerd. In dit verband zal de technologische neutraliteit van WCAG 2.0 ertoe bijdragen dat de richtlijn ook in de toekomst relevant blijft.

    4.2.7

    Door te kiezen voor internationaal erkende specificaties wordt bovendien de kans groter dat webontwikkelaars - die niet alleen in de EU, maar wereldwijd opereren - te maken krijgen met naar elkaar toegroeiende webtoegankelijkheidseisen, zodat het gemakkelijker wordt om binnen de aangeboden weboplossingen aan de eisen te voldoen. Op een markt die van nature een internationaal/mondiaal stempel draagt, is dit een belangrijk aspect om rekening mee te houden. Het is zaak dat ook de gebruikers profiteren van gemeenschappelijke criteria inzake gelijke toegangskansen en gelijke participatiemogelijkheden; dit geldt eveneens voor de weergave en de plaats van overige structurele elementen. Zo kan het navigeren op websites een stuk gemakkelijker worden.

    4.3   Bewustmaking en opleiding

    4.3.1

    In artikel 6 worden lidstaten aangemoedigd maatregelen te nemen die kunnen bijdragen tot bewustmaking, het opzetten van samenwerkingsprojecten inzake webtoegankelijkheid, en de groei van de markt voor webtoegankelijkheid.

    4.3.2

    Het zou volgens het EESC goed zijn de lidstaten ook wettelijk te verplichten om overheidsinstanties, webontwikkelaars en andere stakeholders bewuster te maken van het belang van webtoegankelijkheid. Voor een efficiënte omzetting van de richtlijn is het absoluut noodzakelijk dat wordt ingezien wat dit vraagstuk inhoudt en hoe belangrijk het is.

    4.3.3

    Verder raadt het EESC aan om de lidstaten wettelijk te verplichten tot het opstellen van trainingsprogramma's – na raadpleging van de sociale partners – voor het personeel van overheidsinstanties, teneinde te bevorderen dat de webtoegankelijkheidsvoorschriften in de praktijk ook daadwerkelijk worden nageleefd. Als dergelijke programma's op Europees niveau op elkaar afgestemd worden en een kwaliteitswaarborg krijgen, zou dat een aanzienlijke meerwaarde opleveren en zouden bestaande goede methoden in de schijnwerpers kunnen worden gezet.

    4.3.4

    Het EESC beveelt krachtig aan om de sociale partners ten volle te betrekken bij de ontwikkeling en uitvoering van de opleidings- en bewustmakingsprogramma's. Ze zouden een belangrijke rol kunnen spelen bij het overbrengen van de ideeën en zorgen van leidinggevend en ander personeel dat dagelijks voor de toegankelijkheid van websites moet instaan. Ook zouden de sociale partners het thema webtoegankelijkheid op de agenda kunnen helpen zetten.

    4.3.5

    Bewustmaking en opleiding van personeel zijn noodzakelijke maatregelen, maar volstaan op zich niet om het door de Commissie gewenste overloopeffect te bewerkstelligen.

    4.4   Monitoring

    4.4.1

    Aangezien webinhoud regelmatig wordt bijgewerkt, is het zaak om de toegankelijkheid van websites doorlopend in de gaten te houden. In artikel 7 van de richtlijn wordt de lidstaten verzocht om toezicht te houden op de betrokken websites van overheidsinstanties en daarbij gebruik te maken van de methodiek die de Commissie heeft vastgelegd in overeenstemming met de procedure die in de richtlijn is omschreven. De lidstaten moeten jaarlijks verslag uitbrengen van de resultaten van het toezicht, waarbij tevens eventuele uitbreidingen van de lijst met soorten websites dienen te worden vermeld, evenals alle andere maatregelen die op het gebied van de toegankelijkheid van overheidswebsites zijn genomen. De Commissie zou er rekening mee moeten houden dat misschien niet alle lidstaten in staat zullen zijn om eind 2015 aan de richtlijn te voldoen en de toegankelijkheid voor alle burgers te waarborgen. Het EESC pleit voor het opstellen van Europese normen; het Europees Parlement zal er ongetwijfeld op toezien dat in de gedelegeerde rechtshandelingen geen technische vereisten worden vastgelegd die tot nadelige politieke gevolgen voor de Europese burgers leiden.

    4.4.2

    Het EESC is ermee ingenomen dat de Commissie erkent dat doorlopend toezicht moet worden gehouden op de toegankelijkheid van overheidswebsites.

    4.4.3

    Het EESC raadt aan om de lidstaten ertoe te verplichten de burgers publiekelijk en op toegankelijke wijze te informeren over de resultaten van dit permanente toezicht, alsook over eventuele algemene conclusies die de betrokken overheden op basis van het toezicht hebben getrokken.

    4.4.4

    Ook raadt het EESC sterk aan om de lidstaten te verplichten tot het opzetten van mechanismen waarmee burgers en representatieve organisaties kunnen rapporteren over de toegankelijkheid en ontoegankelijkheid van websites van overheidsinstanties. De informatie die via dergelijke mechanismen wordt verstrekt, zou bij de algemene toezichtsinspanningen van pas kunnen komen.

    4.4.5

    Het EESC zou graag zien dat de Commissie nagaat of voor grote overheidsinstanties de verplichting kan worden ingevoerd om een webtoegankelijkheidscoördinator aan te stellen die erop toeziet dat de richtlijnvereisten en gerelateerde voorschriften worden nageleefd. Uit de ervaring blijkt dat het voor de naleving van de toegankelijkheidsvoorschriften belangrijk is dat er op organisatorisch vlak voor wordt geijverd.

    4.5   Een samenhangende beleidsomgeving

    4.5.1

    Er wordt thans gewerkt aan de goedkeuring van Europese wetgeving inzake digitale ID-oplossingen, terwijl er ook plannen voor Europese wetgeving bestaan (de zgn. European Accessibility Act) over de mate waarin andere sectoren van de samenleving toegankelijk zijn voor gehandicapten. Zowel overheidsinstanties als webontwikkelaars dienen er in dit verband op te kunnen rekenen dat het beleid voor de verschillende sectoren de nodige samenhang vertoont. Dat dit een belangrijke kwestie is, moge verder blijken uit het momenteel op EU-niveau in behandeling zijnde wetgevingspakket inzake overheidsopdrachten, dat naar verwachting ook bepalingen over de toegankelijkheid voor gehandicapten zal bevatten.

    4.5.2

    Om deze samenhang tussen de voorschriften van onderhavige richtlijn en die van andere wetgevingsvoorstellen i.v.m. webtoegankelijkheid te garanderen, moet er volgens het EESC een grondige analyse worden verricht op juridisch en technisch vlak.

    4.6   Innovatie en nieuwe oplossingen

    4.6.1

    De beschikbaarheid en functionaliteit en het gebruik van ICT-oplossingen zijn aan snelle veranderingen onderhevig. Een duidelijk voorbeeld hiervan is het toenemende gebruik van diensten die via toepassingen voor smartphones en tablets aangeboden worden, ook door overheidsinstanties.

    4.6.2

    Het EESC beveelt aan om smartphone- en tablettoepassingen, voor zover hun functies geïntegreerd zijn met diensten die via overheidswebsites worden aangeboden, expliciet in het toepassingsgebied van de richtlijn op te nemen. Dergelijke apps maken heden ten dage immers deel uit van het verkeer tussen burgers en overheidsinstanties.

    4.6.3

    Toegankelijkheid van websites houdt rechtstreeks verband met het recht van mensen op vrije toegang tot informatie en op deelname als burgers aan het politieke leven. Ter zake zou overal in de EU het goede voorbeeld moeten worden gegeven door op de websites van alle overheidsinstanties een gemakkelijk toegankelijke rubriek te ontwikkelen die aan deze deelname is gewijd.

    Brussel, 22 mei 2013

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Henri MALOSSE


    (1)  Zie artikel 8 van het Handvest van de grondrechten; PB C 218 van 23.7.2011, blz. 130-134; PB C 255 van 22.9.2010, blz. 98-102.

    (2)  PB C 318 van 23.12.2006, blz. 222-228.

    (3)  PB C 318 van 29.10.2011, blz. 9-18; PB C 24 van 28.1.2012, blz. 139-145; PB C 175 van 28.7.2009, blz. 8-12.

    (4)  http://ec.europa.eu/digital-agenda/en/news/egovernment-indicators-benchmarking-eeurope


    Top