Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009AE1703

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de  „Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Naar een coherente strategie voor een Europese landbouwonderzoeksagenda” (COM(2008) 862 definitief)

    PB C 128 van 18.5.2010, p. 107–110 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    18.5.2010   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 128/107


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Naar een coherente strategie voor een Europese landbouwonderzoeksagenda”

    (COM(2008) 862 definitief)

    (2010/C 128/20)

    Rapporteur: de heer CHIRIACO

    De Commissie heeft op 15 december 2008 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité (hierna: „het Comité”) overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over de

    Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Naar een coherente strategie voor een Europese landbouwonderzoeksagenda”

    COM(2008) 862 final.

    De gespecialiseerde afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 13 oktober 2009 goedgekeurd.

    Het Comité heeft tijdens zijn 457e zitting van 4 en 5 november 2009 (vergadering van 4 november) het volgende advies uitgebracht, dat met 155 stemmen vóór, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.   Het Comité staat positief tegenover het initiatief van de Commissie, waarmee de aanzet wordt gegeven voor de ontwikkeling van een nieuw landbouwonderzoeksprogramma met als doel een Europese ruimte voor landbouwonderzoek tot stand te brengen. Wil het aanbod van landbouwproducten gelijke tred kunnen houden met de wereldwijde vraag naar dit soort producten, dan is er in deze sector meer onderzoek en innovatie nodig (1).

    1.2.   Het Comité kan zich helemaal vinden in de voorgestelde aanpak, die is gebaseerd op het concept „gezamenlijke onderzoeksprogrammering”, een methode waarbij nationale programma's hun eigenheid bewaren, maar op EU-niveau worden gecoördineerd en uit één gezamenlijke pot worden gefinancierd (2). Het roept de Commissie op om de samenwerking op een nóg hoger niveau te tillen door niet alleen de nationale programma's voor landbouwonderzoek onder één hoed te brengen, maar ook de initiatieven van de verschillende betrokken directoraten-generaal (Milieu, Landbouw, Ondernemingen …) beter te coördineren. Het verzoekt haar bovendien om in een volgende Mededeling meer informatie te verstrekken over de instrumenten en operationele middelen (incl. financiële middelen) die de uitvoering van de voorgestelde initiatieven mogelijk moeten maken. Tot slot dringt het erop aan dat zij alle betrokken actoren om hun mening vraagt en ook rekening houdt met de ervaring die is opgedaan met proefprojecten.

    1.3.   Via een gezamenlijke programmering van het landbouwonderzoek wil de Commissie een antwoord vinden op de vraag in hoeverre de Europese samenleving in staat is het hoofd te bieden aan de uitdagingen rond de productie van zgn. biobased commodities. Het gaat daarbij om zaken als klimaatverandering, bescherming van de volksgezondheid en voedselzekerheid – allemaal thema's waaraan veel aandacht wordt besteed door het Permanent Comité voor onderzoek in de landbouw (PCOL) (3), dat in juni jl. mede in het licht van de resultaten van een door de Commissie gepromote workshop een position paper over gezamenlijke programmering van landbouwonderzoek heeft opgesteld. Voorwaarden voor het welslagen van het systeem van gezamenlijke onderzoeksprogrammering zijn een breed deelnemersveld en een grote inzet van de betrokken landen – twee factoren die toegevoegde waarde opleveren en een positieve impact hebben op het leven van de burgers en het concurrentievermogen van de EU. Daarom pleit het Comité voor het invoeren van adequate mechanismen om álle belanghebbenden – ook de particuliere sector, en dan vooral het bedrijfsleven, dat inspraak moet krijgen bij het vaststellen van de onderzoeksdoelstellingen – bij een en ander te betrekken. Verder dringt het er bij de Commissie op aan om na te gaan hoeveel middelen voor deze regeling kunnen worden uitgetrokken, te bekijken welke financiële instrumenten ervoor kunnen worden ingezet en erop toe te zien dat de toegang tot deze middelen geen problemen oplevert. Tot slot beveelt het de Commissie en de Raad aan om, in het kader van de in 2004 gelanceerde nieuwe aanpak, Verordening (EEG) nr. 1728/74 te vervangen door een nieuwe verordening, die de rechtsgrondslag voor de organisatie en werking van het nieuwe PCOL moet vormen.

    1.4.   In het voorgestelde governance-model krijgt het PCOL een coördinerende rol bij de ondersteuning van gezamenlijke onderzoeksinitiatieven en het in kaart brengen van de desbetreffende competenties toegewezen. Het Comité is van oordeel dat het PCOL de reeds uitgevoerde (4) en nog geplande hervormingen in het kader van het zich voortdurend verder ontwikkelende gemeenschappelijk landbouwbeleid met de nodige flexibiliteit dient te benaderen.

    1.5.   Een belangrijk onderdeel van het programmeringsproces is het verzamelen van statistische en andere informatie over de behoeften, lacunes en tendensen op het gebied van het landbouwonderzoek op nationaal niveau. Deze gegevens zijn nodig om de richting van het landbouwonderzoek in de EU te bepalen. Tot dusverre werd deze informatie bijeengebracht via het „EU-AGRI-MAPPING”-project, een initiatief in het kader van het Zesde Kaderprogramma voor O&O. Mede gelet op de problemen die zich bij dit project hebben voorgedaan, is het Comité van oordeel dat het vergaren van deze informatie niet door middel van losse initiatieven mag gebeuren, maar op een meer systematische manier moet worden aangepakt, waarbij voortdurend moet worden bijgestuurd.

    2.   Samenvatting van de Mededeling

    2.1.   Een nieuwe context voor landbouwonderzoek in Europa

    2.1.1.   De Europese landbouw staat voor nieuwe uitdagingen, zoals de vergrijzing van de landbouwbevolking, de veranderingen in de bedrijfsstructuur, het effect van de moderne landbouwmethoden op de werkgelegenheid, de aanpassing van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en een aantal wereldwijde ontwikkelingen met gevolgen voor de landbouwsector.

    2.1.2.   Iedereen is het erover eens dat deze uitdagingen een goed functionerende Europese ruimte voor landbouwonderzoek noodzakelijk maken. Landbouwonderzoek is immers nodig voor het verkrijgen van een gedegen inzicht in de ontwikkelingsproblematiek van plattelandsgebieden en in de factoren die een duurzaam ontwikkelingsproces mogelijk maken dan wel in de weg staan. Daarnaast moet het zorgen voor de nieuwe technologieën en innovatieve methoden die de landbouwsector nodig heeft om zich verder te kunnen ontwikkelen. Verder is het noodzakelijk om een beter inzicht in de marktdynamiek te verkrijgen. Helaas is het landbouwonderzoek sterk versnipperd en slecht gecoördineerd, wordt er te weinig in geïnvesteerd en ontbreekt de noodzakelijke kritische massa. De EU beschikt over verschillende regelingen, met name dankzij het Kaderprogramma voor O&O, die de pan-Europese samenwerking tussen onderzoekers ten goede komen. Zo verleent zij via ERA-NET financiële steun om de diverse nationale programma's, ministeries of financieringsinstanties in een netwerkstructuur onder te brengen, en zulks op alle terreinen van de wetenschap. De Raad is in november 2004 evenwel tot de slotsom gekomen dat de samenwerking op het gebied van het landbouwonderzoek gebaat zou zijn bij een meer gestructureerde aanpak. Het recent geïntroduceerde concept „gezamenlijke programmering” gaat daarom een stap verder dan ERA-NET. Het voorziet namelijk in de aaneenkoppeling van de diverse nationale onderzoeksprogramma's, met als tweeledig doel: het opstellen van strategische onderzoeksprogramma's met gemeenschappelijke doelstellingen en het poolen van middelen voor de financiering van gezamenlijk onderzoek naar bepaalde specifieke aspecten. Het PCOL wordt in dit verband genoemd als voorbeeld van een mogelijke netwerkstructuur voor nieuwe gemeenschappelijke projecten.

    2.2.   De sturende rol van het PCOL

    2.2.1.   Na verscheidene jaren op een laag pitje te hebben gedraaid kreeg het PCOL in 2005 een nieuw mandaat: het werd door de Raad belast met de coördinatie van het landbouwonderzoek in de EU. Het „nieuwe” PCOL bestaat uit vertegenwoordigers van de 27 lidstaten en een aantal waarnemers uit kandidaat-lidstaten en geassocieerde landen. Het heeft inmiddels al verscheidene initiatieven genomen die de weg moeten effenen voor de totstandkoming van een Europese ruimte voor landbouwonderzoek. Zo heeft het niet alleen het concept „gezamenlijke programmering” in praktijk gebracht, maar ook het nodige verkennende en analyserende onderzoek gedaan om de behoeften en tendensen in de Europese landbouw in kaart te brengen en mogelijke scenario's voor de ontwikkeling van de sector op lange termijn uit te werken.

    2.2.2.   Het PCOL heeft ervoor gekozen om het vaststellen van prioriteiten voor de toekomstige samenwerking op een gestructureerde manier aan te pakken. Het heeft een aantal „samenwerkingswerkgroepen” opgericht, die op dezelfde manier te werk gaan als de ERA-NET-netwerken: in een eerst fase wordt alleen maar informatie uitgewisseld, vervolgens worden de hiaten (qua thema's en prioriteiten) in de huidige samenwerking in kaart gebracht, en tot slot worden waar nodig gezamenlijke onderzoeksactiviteiten opgestart en/of wordt een oproep gedaan om voorstellen voor gezamenlijke activiteiten in te dienen.

    2.3.   Essentiële onderdelen van een coherente Europese landbouwonderzoeksagenda

    2.3.1.   Er is dringend behoefte aan meer inzicht in de factoren die aan de basis liggen van de klimaatverandering, zodat maatregelen kunnen worden genomen om de nadelige gevolgen ervan te beperken, de watervoorraden en bodemrijkdommen te beschermen en de biodiversiteit in stand te houden – een en ander tegen de achtergrond van het streven naar een duurzamere landbouw, zowel op Europees als op mondiaal niveau. Bij dit alles is het klimaat- en energieonderzoek van prioritair belang.

    2.3.2.   Het onderzoek op dit terrein zou meer effect sorteren als de diverse actoren nauwer bij het opstellen van de onderzoeksprogramma's zouden worden betrokken en op de een of andere manier – b.v. via innovatienetwerken – ook aan het onderzoeksproces zelf zouden kunnen deelnemen. Daarom wil de Commissie via het PCOL en het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling (5) de vergaring en verspreiding van kennis over landbouwaangelegenheden verbeteren. Om de gezamenlijke programmering van het landbouwonderzoek te kunnen consolideren en op die manier het beheer van de Europese landbouw- en voedingsmiddelensector te kunnen verbeteren, zou het een goede zaak zijn als de strategische rol van het PCOL verder zou worden versterkt, zodat het PCOL toezicht kan uitoefenen op het landbouwonderzoek van álle publieke onderzoekscentra in de EU.

    2.3.3.   Om op basis van een gemeenschappelijke visie en gemeenschappelijke doelstellingen onderzoeksagenda's voor de lange termijn te kunnen opstellen, moet er een monitoringmechanisme worden ontwikkeld om prognosestudies te kunnen uitvoeren en het beschikbare onderzoekspotentieel in kaart te kunnen brengen.

    2.3.4.   In deze tijd van globalisering draagt Europa een grote verantwoordelijkheid. Niet alleen de EU maar ook de rest van de wereld zal zowel direct (b.v. via de voedselprijzen) als indirect (b.v. via migratie) worden geconfronteerd met de problematiek rond duurzame landbouw. Daarom moeten de synergieën op het gebied van het landbouwonderzoek binnen en buiten Europa, en meer in het bijzonder tussen onderzoeksbeleid en extern beleid (ontwikkelingssamenwerking en nabuurschapsbeleid), worden versterkt.

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1.   Een nieuwe context voor landbouwonderzoek in Europa

    3.1.1.   Mede onder invloed van de veranderingen in de Europese samenleving en economie (en de toegenomen inspraak van burgers en consumenten) zijn de rol en de functie van de Europese landbouwsector de afgelopen vijftig jaar ingrijpend veranderd en heeft de Europese landbouw zich ontwikkeld van een „rurale” tot een „post-industriële” landbouw. Daarom is iedereen het erover eens dat de landbouwsector, overeenkomstig het „Europese landbouwmodel”, niet langer alleen maar productiegericht mag zijn, maar meer moet inzetten op multifunctionaliteit en gebiedsgebonden activiteiten. Dat moet ook het uitgangspunt zijn bij het definiëren van het begrip „landbouwonderzoek”. Niettemin wil het Comité, mede met het oog op de wereldwijde voedselcrisis, nogmaals benadrukken dat de productie van levensmiddelen de voornaamste taak van de landbouwsector is en dat het concurrentievermogen van de Europese landbouw en het veiligstellen van de voedselvoorziening in de nabije toekomst hoog op de agenda zullen staan.

    3.1.2.   Het Comité vindt het dan ook een goede zaak dat het PCOL het begrip „landbouwonderzoek” breder wil definiëren en in de nieuwe definitie ook wil refereren aan de uitdagingen waarmee de Europese landbouwsector momenteel wordt geconfronteerd, zoals de aanpassing aan en beperking van de gevolgen van de verandering van het klimaat, de ontwikkeling van hernieuwbare energie uit landbouwproducten, de instandhouding van de biodiversiteit en duurzaam waterbeheer, maar ook het stimuleren van de toepassing van informatie- en communicatietechnologie en het verbeteren van de kwaliteit van landbouwproducten.

    3.2.   Naar gemeenschappelijke onderzoeksagenda's

    3.2.1.   De Mededeling van de Commissie is gebaseerd op het recentelijk geïntroduceerde concept „gezamenlijke programmering” (2). Deze nieuwe benadering moet de samenwerking op het vlak van het landbouwonderzoek stimuleren en op die manier een optimaal gebruik van de beperkte financiële middelen mogelijk maken. Het concept „gezamenlijke programmering” wordt momenteel toegepast in een proefproject over de ziekte van Alzheimer. De verwachting is dat de Raad tussen nu en 2010 nog een aantal initiatieven op andere belangrijke onderzoeksterreinen zal lanceren. Als deze positieve resultaten opleveren, zal de nieuwe methode ingrijpende gevolgen hebben voor de coördinatie van toekomstig onderzoek binnen de EU.

    3.2.2.   De nieuwe methode houdt in dat de lidstaten op vrijwillige basis in onderlinge samenwerking en in een variabele „configuratie” strategische onderzoeksagenda's opstellen, uitwerken en uitvoeren, uitgaande van een gemeenschappelijke visie op manier waarop grote maatschappelijke uitdagingen moeten worden aangepakt. Het kan daarbij gaan om strategische samenwerking bij de uitvoering van bestaande nationale programma's of om het gezamenlijk concipiëren en uitwerken van volledig nieuwe programma's. In beide gevallen houdt de nieuwe methode in dat de beschikbare middelen worden samengevoegd, de meest geschikte instrumenten worden gekozen (of eventueel nieuwe worden gecreëerd) en de projecten tijdens de uitvoering ervan collectief worden gemonitord en geëvalueerd.

    3.2.3.   Omdat het landbouwonderzoek sterk is versnipperd, de coördinatie te wensen overlaat, de investeringen niet toereikend zijn, de onderzoeksresultaten niet gericht genoeg worden verspreid en de noodzakelijke kritische massa ontbreekt, staat het Comité positief tegenover de bepleite gezamenlijke programmering. Het is van oordeel dat een dergelijke ambitieuze doelstelling, in combinatie met een pragmatische en flexibele aanpak, kan leiden tot een strategische en gestructureerde benadering van het landbouwonderzoek.

    3.3.   De sturende rol van het PCOL

    3.3.1.   In de Mededeling en het bijbehorende werkdocument wordt uitvoerig aandacht besteed aan de analyse-, monitoring-, evaluatie- en raadplegingsproblematiek, alsmede aan de organisatie en werking van het PCOL zoals die zijn geregeld in de richtsnoeren van de Landbouw- en Visserijraad van 19 juli 2004. Zo is het PCOL onder meer belast met het monitoren van de nationale onderzoeksactiviteiten in de landbouw- en levensmiddelensector, de coördinatie daarvan op EU-niveau en het inventariseren van de behoeften met als doel een lijst van onderzoeksprioriteiten voor de langere termijn op te stellen.

    3.3.2.   Het Comité is van oordeel dat coördinatie op EU-niveau van cruciaal belang is om gemeenschappelijke uitdagingen te kunnen aangaan en in internationale fora met één stem te kunnen spreken. Met een adequate coördinatie kan dubbel werk worden voorkomen, kunnen ambitieuzere programma's worden opgesteld en neemt de concurrentie om de benodigde financiële middelen, en daarmee ook de kwaliteit van de onderzoeksvoorstellen, toe. Men dient echter te beseffen dat de onderzoekssituatie sterk verschilt naar gelang van de lidstaat en dat in de nationale programmering rekening moet worden gehouden met specifieke behoeften en prioriteiten, zodat samenwerking op EU-niveau niet in alle gevallen even grote voordelen biedt. Daarom moet het PCOL in staat worden gesteld om een en ander permanent te monitoren en voortdurend bij te sturen.

    4.   Bijzondere opmerkingen

    4.1.   Als essentiële onderdelen van een coherente Europese landbouwonderzoeksagenda worden in de Mededeling in de eerste plaats genoemd: het beperken van de nadelige gevolgen van de klimaatverandering, het beschermen van de watervoorraden en bodemrijkdommen, en het instandhouden van de biodiversiteit. Het Comité is echter van oordeel dat ook de sociale problematiek de nodige aandacht moet krijgen. Het zit daarmee volledig op de lijn van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN, die deze problematiek in het in 2008 uitgebrachte rapport Gender and Equity Issues in Liquid Biofuels Production vanuit álle invalshoeken – economische belangen, werkgelegenheid en regionale ontwikkeling – benadert.

    4.2.   Behalve aan de klimaatverandering en de bijdrage van de landbouw aan de energievoorziening moet in de Europese landbouwonderzoeksagenda ook aandacht worden geschonken aan zaken als de instandhouding van de biodiversiteit, het duurzame gebruik van de watervoorraden, het beoordelen van de gevolgen van het verbouwen en op de markt brengen van genetisch gemodificeerde gewassen voor milieu en volksgezondheid, bepaalde specifieke aspecten van de landbouw- en levensmiddelenproblematiek (met name de verwerking van landbouwproducten en de toepassing van biotechnologie) en alle innovaties waarmee deze vraagstukken – die in november 2008 bij de health check van het hervormde GLB als dé uitdagingen van onze tijd werden aangemerkt – kunnen worden aangepakt.

    4.3.   Het onderzoek zou een nóg belangrijkere rol kunnen spelen als de diverse actoren nauwer bij het opstellen van de onderzoeksagenda werden betrokken en ook aan het onderzoeksproces zelf konden deelnemen. Belangrijk is vooral dat het bedrijfsleven, en met name het midden- en kleinbedrijf, wordt betrokken bij het bepalen van de doelstellingen (die mede moeten worden afgestemd op de specifieke behoeften van het bedrijfsleven) en ertoe wordt aangezet een grotere inspanning te leveren op het gebied van toegepast onderzoek en overdracht van technologische knowhow (hetgeen onder meer inhoudt dat de toegang tot financiering moet worden vergemakkelijkt). Het Comité staat positief tegenover het voorstel van de Commissie om de koppeling tussen kennis en innovatie te versterken om de belangen van het bedrijfsleven en de burgers meer op één lijn te brengen. Het verzoekt derhalve de Commissie om adequate informatieprogramma's uit te werken.

    4.4.   Met betrekking tot het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling (5) geeft het Comité de voorkeur aan mechanismen ter bevordering van de uitwisseling van best practices boven specifieke maatregelen, die weleens moeilijk te coördineren zouden kunnen zijn met de functies van het netwerk zoals die in de Verordening worden omschreven. Het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling, de Europese technologieplatforms en de andere kennisverspreidingsinstrumenten zijn strategische middelen waarmee de productie en verspreiding van kennis kunnen worden gestructureerd en gestimuleerd, en waarmee waardevolle ideeën, betrouwbare informatie en praktische ervaringen over de hele EU kunnen worden verspreid.

    4.5.   Wil men het Europese onderzoek goed laten aansluiten op het onderzoek elders in de wereld, met name in ontwikkelingslanden, dan moeten adequate maatregelen worden genomen om de doelmatigheid en doeltreffendheid van de projecten te garanderen. Dit betekent dat de lokale governance-capaciteit moet worden versterkt en de kwaliteit van de betrokken medewerkers moet worden verbeterd.

    Brussel, 4 november 2009

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Mario SEPI


    (1)  EESC-advies over „Voedselprijzen in Europa” (zie blz. 00 van het huidig PB).

    (2)  Zie PB C 228 van 22.9.2008, blz. 56.

    (3)  Opgericht op grond van artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 1728/74

    (4)  Verordening nr. 72/2009/EG, Verordening nr. 73/2009/EG, Verordening nr. 74/2009/EG en Besluit nr. 2009/61/EG van de Raad

    (5)  Verordening (EG) nr. 1698/2005, art. 67


    Top