Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008AE0976

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf SOLVABILITEIT II COM(2007) 361 final — 2007/0143 (COD)

    PB C 224 van 30.8.2008, p. 11–17 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    30.8.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 224/11


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf SOLVABILITEIT II

    COM(2007) 361 final — 2007/0143 (COD)

    (2008/C 224/03)

    De Raad heeft op 31 oktober 2007 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig de artikelen 47 (2) en 251 van het EG-Verdrag te raadplegen over het

    Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en de uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf SOLVABILITEIT II (1)

    De gespecialiseerde afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 6 mei 2008 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Robyns de Schneidauer.

    Het Comité heeft tijdens zijn op 28 en 29 mei 2008 gehouden 445e zitting (vergadering van 29 mei) onderstaand advies uitgebracht, dat met 67 stemmen vóór, bij 1 onthouding, is goedgekeurd.

    1.   Aanbevelingen

    1.1.

    Het Comité zwaait de Commissie lof toe voor de methodische wijze waarop zij veel ingewikkelde richtlijnen in één helder document heeft geconsolideerd en daarbij oog heeft gehad voor de herschikkingsregels. De kaderwetgeving van de Unie mag niet beperkt blijven tot prudentieel toezicht dat gericht is op de kapitaalvereisten voor verzekeringsdiensten die in vele andere opzichten van belang zijn voor de Europese burgers en bedrijven. Daarom behoudt het Comité zich het recht voor om zich te zijner tijd uit te spreken over de nieuwe fenomenen i.v.m. de relaties tussen consumenten en (her)verzekeraars en zulks meer specifiek in het kader van de recente initiatieven van de Commissie met betrekking tot financiële diensten op detailhandelsniveau.

    Voorts wordt de Commissie verzocht om door te gaan met de harmonisatie van de juridische aspecten van de betrekkingen tussen polishouder en verzekeraar. Deze worden momenteel o.l.v. DG Sanco onderzocht in het gemeenschappelijk referentiekader.

    1.2.

    Het Comité geeft over het geheel genomen zijn steun aan de voorgestelde kaderrichtlijn „Solvabiliteit II” en is ingenomen met de uitgebreide raadpleging die aan het voorstel vooraf ging. De aanpak van de Commissie ligt in lijn met de beginselen voor „De wetgeving verbeteren”, die zij voor zichzelf geformuleerd heeft. Bij de raadpleging over hervormingen als onderhavige moet echter wel gepaste aandacht worden besteed aan de standpunten van werknemers en consumenten, die uiteraard belang hebben bij het resultaat van het proces. Het Comité verzoekt de Commissie dan ook om de daartoe aangewezen fora op te richten (naar het voorbeeld van het FIN-USE-forum).

    1.3.

    Een op het economische risico gebaseerde benadering om de solvabiliteitsvereisten voor verzekeringsondernemingen te beoordelen, verdient bijval. Hetzelfde geldt voor een op het balanstotaal gebaseerde benadering die stoelt op een volledige economische evaluatie van de activa en passiva van verzekeringsondernemingen om hun financiële situatie te beoordelen. De methode is erop gericht om de werkelijke blootstelling van ondernemingen aan risico's en hun instrumenten om deze te verkleinen, correct in beeld te brengen. De aanpak is economisch correct en heeft het voordeel dat de wenselijkheid van regulerende arbitrage wordt voorkomen. Tegelijkertijd wordt gezorgd voor hetzelfde adequate beschermingsniveau voor alle polishouders in heel Europa, waarbij de juridische status, de omvang of de vestigingsplaats van de onderneming er niet toe doen.

    1.4.

    Het Comité is zeer tevreden over de invoering van de op drie pijlers gebaseerde benadering van prudentieel toezicht. Dit strookt met de kapitaalvereisten van „Basel II” die voor de banksector gelden, terwijl toch ook rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van het verzekeringsbedrijf. Voorts moet het belang voor de toereikendheid van het prudentieel toezicht worden benadrukt van de toevoeging van het controleproces en kwalitatieve vereisten (pijler II), de invoering van beginselen voor toezichtrapportage en openbaarmaking van informatie (pijler III) en de definitie van kwantitatieve risicogebaseerde kapitaalvereisten.

    1.5.

    Ook is het een goede zaak dat er een solvabiliteitssysteem wordt ingevoerd dat is gebaseerd op twee kapitaalvereisten die ieder een eigen doel dienen: het solvabiliteitskapitaalvereiste (SCR) en het minimumkapitaalvereiste (MCR). Het SCR is bedoeld als weergave van de hoeveelheid kapitaal waarnaar een entiteit onder normale operationele omstandigheden moet streven. Het MCR geeft de minimumhoeveelheid kapitaal aan die een entiteit moet aanhouden: wordt die niet gehaald, dan moeten de toezichthouders ingrijpen met een noodmaatregel. Hopelijk verschaft de niveau-II-regelgeving verdere duidelijkheid over de voorwaarden betreffende de vereenvoudigde berekening van het SCR (artikel 108) en de omstandigheden die aanleiding geven tot een verzoek om bijkomend solvabiliteitskapitaal.

    1.6.

    Het Comité vindt dat de berekeningen van SCR en MCR nauw op elkaar aan dienen te sluiten en daarom op een risicogeoriënteerde benadering moeten worden gebaseerd. Zulks om correcte uitvoering van een trapsgewijs geheel van prudentiële maatregelen mogelijk te maken, waardoor zowel de verzekeraar in kwestie als de toezichthouder voldoende tijd hebben om te doen wat nodig is als niet aan het SCR wordt voldaan.

    1.7.

    Het Comité constateert met genoegen dat het proportionaliteitsbeginsel in het voorstel is vervat, waardoor Solvabiliteit II door alle ondernemingen zou kunnen worden toegepast. Wel verdient het aanbeveling om middels niveau-II-regelgeving dit algemene beginsel (artikel 28, lid 3) verder te verduidelijken zodat de toereikendheid van de vereisten, en indien nodig van de corrigerende maatregelen, op veiligere wijze gestalte kan worden gegeven; dit mag echter niet in regelgevingsclerose resulteren. Aanbevolen wordt om dit beginsel in heel Europa efficiënt en consistent toe te passen, met doelmatige mogelijkheden om in beroep te gaan bij administratieve of rechterlijke instanties ten einde die toepassing te garanderen.

    1.8.

    De Commissie wordt ten zeerste aanbevolen om de diversiteit van de verzekeringsmarkt te behouden door rekening te houden met de rol van de middelgrote en kleine verzekeraars en van onderlinge waarborg- en coöperatieve verzekeringsmaatschappijen. Veel van deze bedrijven opereren op nichemarkten; het Comité acht het daarom van het grootste belang dat er soms van de standaardaanpak mag worden afgeweken, bijv. om bedrijven toestemming te geven om met eigen, meer relevante gegevens en algemeen aanvaarde methodes te werken, zolang de faire mededinging tussen verzekeringsondernemingen daardoor niet wordt aangetast. Ook zou de mogelijkheid moeten worden overwogen en onderzocht dat onderlinge waarborgmaatschappijen een beroep doen op hun leden om hun solvabiliteitssituatie te schragen, hetgeen nu al gebeurt.

    1.9.

    Voorts ziet het Comité het belang in van toezicht op verzekeringsgroepen die weliswaar uit een relatief klein aantal ondernemingen bestaan, maar toch een groot deel van de verzekeringsmarkt van de Unie uitmaken. De invoering van dit toezicht vormt daarom een grote stap vooruit die de groeps- en andere betrokken toezichthouders in staat zal stellen om hun inzicht te verhogen in het risicoprofiel van een groep als geheel. Maximale harmonisatie en transparantie van de toezichthouders en een duidelijke taakverdeling tussen hen verdienen aanbeveling.

    1.10.

    Verder stemt de invoering van een optioneel stelsel waarin het voor verzekeringsgroepen gemakkelijker wordt om hun kapitaal op groepsniveau te beheren, tot tevredenheid. Hierdoor wordt de mobiliteit van kapitaal binnen de groep verhoogd en komt er een praktisch en transparant systeem waarmee de groep kan profiteren van de erkenning van de diversificatie-effecten op groepsniveau zonder dat de kapitaalvereisten van de dochters, worden geraakt. Wel moet goed worden gekeken naar de werkelijke omvang van het kapitaal van de dochters, want een deel daarvan zal worden gedekt door groepsondersteuning en niet door beschikbare liquiditeiten of andere activa. De diversificatie-effecten zullen alleen zichtbaar worden door gebruik te maken van de standaardmethode voor de berekening van het SCR en het voorstel zou ook ruimte moeten laten voor erkenning van diversificatie-effecten binnen een groep zonder een beroep te doen op groepsondersteuning.

    1.11.

    Daarnaast beveelt het Comité aan om te evalueren wat de impact van het voorgestelde optionele systeem is op lokale mededinging en welke mate van consumentenbescherming wordt geboden in normale en crisissituaties. Deze consumentenbescherming zou niet geringer mogen zijn dan wanneer de standaardmethode wordt gebruikt. Voorts moeten juridische en praktische kwesties worden verduidelijkt. Daartoe behoort de veiligheid van grensoverschrijdende overboekingen van fondsen tussen ondernemingen die tot dezelfde groep behoren. Er kunnen in een lidstaat namelijk juridische beperkingen bestaan voor kapitaaloverboekingen (groepsondersteuning) naar een in een andere lidstaat gevestigde dochter.

    1.12.

    Het Comité gaat ervan uit dat de toezichthouders van niveau II rekening zullen houden met de resultaten van de vierde fase van de kwantitatieve impactstudie (QIS4) die in de tijd waarin dit advies is goedgekeurd, nog niet was afgerond.

    1.13.

    Het is van wezenlijk belang dat de richtlijn op goed geharmoniseerde wijze ten uitvoer wordt gelegd, zodat wordt voorkomen dat aan goldplating wordt gedaan of dat beleid uiteenloopt doordat opties worden gebruikt die een uniform prudentieel toezicht op de interne markt in gevaar brengen.

    1.14.

    Voorts wordt de Commissie verzocht om voor een voorspelbare toezichtspraktijk te zorgen, zodat de verzekeringsondernemingen kunnen rekenen op de zekerheid die zij mogen verwachten bij het ontwikkelen van hun risico- en solvabiliteitsbeleid.

    1.15.

    Het Comité beseft het belang voor Solvabiliteit II van bepaalde aspecten van risicoverzachting als het delen van betrouwbare gegevens door verzekeraars en groepen daarvan. Op die manier worden markttoegang voor nieuwe en voor kleine actoren vergemakkelijkt en kunnen dezen hun capaciteit opvoeren en onzekerheid betreffende hun premies reduceren. De Commissie wordt verzocht om dit verband mee te nemen bij de herziening van de verordening inzake groepsvrijstelling voor het verzekeringsbedrijf.

    1.16.

    De Commissie en de betrokken Lamfalussycomités verdienen een compliment voor hun leidende rol ter zake van de toepassing van goede praktijken en bewustmaking op de gehele Europese markt. Het voorstel vormt een ware maatstaf voor veel andere rechtsgebieden en financiële-dienstensectoren. Bij de raadpleging over dergelijke herzieningen dient echter oog te zijn voor de standpunten van de werknemers en consumenten, die uiteraard belang hebben bij de uitkomst van het proces. De Commissie wordt dan ook verzocht om, naar het model van het FIN-USE-forum, de aangewezen fora voor deze raadplegingen op te richten.

    1.17.

    Verder dringt het Comité er bij de Commissie op aan om op basis van het beginsel „dezelfde risico's, dezelfde beginselen” de regels voor verleners, ongeacht hun aard, van gelijksoortige financiële diensten tot het niveau van de richtlijn Solvabiliteit II op te trekken. Gegeven de volatiliteit van de financiële markten moeten consumenten of begunstigden dezelfde geavanceerde bescherming op solvabiliteitsgebied kunnen genieten. Verder zijn gelijke kansen met betrekking tot de solvabiliteitskapitaalvereisten ook essentieel om een fair mededingingsklimaat op de financiële markt te bevorderen.

    1.18.

    De beginselen van Solvabiliteit II moeten de maatstaf worden bij de invoering van nieuwe solvabiliteitsnormen, bijvoorbeeld bij de herziening van de richtlijn voor bedrijfspensioenregelingen (IBPV) (2) in 2008. Dit geldt met name voor het verder uitwerken van de verplichtingen van particuliere pensioenverzekeraars in de Unie.

    2.   Inleiding

    2.1.

    Onderhavig voorstel voor een richtlijn betreffende een nieuw solvabiliteitskader voor particuliere verzekerings- en herverzekeringsondernemingen (Solvabiliteit II) betreft invoering van een herzien stelsel dat ertoe strekt polishouders en begunstigden beter te beschermen, de interne verzekeringsmarkt verder te integreren en het internationaal concurrentievermogen van het verzekeringsbedrijf van de Unie als geheel en van de individuele (her)verzekeraars te verhogen. Tevens bundelt het voorstel meerdere generaties verzekeringsrichtlijnen in één herschikte richtlijn. De regels zijn van toepassing op zowel verzekerings- als herverzekeringsondernemingen.

    2.2.

    Door een uitgebreide en permanente raadpleging te organiseren hebben de Commissie en de Lamfalussycomités, waarin regelgevers en toezichthouders zitting hebben, het voortouw genomen bij het invoeren van speerpuntmethoden in een mondiaal milieu, vooral met betrekking tot financiële diensten. Resultaat is dat Solvabiliteit II tot de meest verfijnde solvabiliteitsregelingen in het verzekeringsbedrijf ter wereld behoort en Europa een flinke voorsprong geeft op de meeste andere rechtsgebieden. Bij de raadpleging over een dergelijke herziening moet echter wel voldoende oog zijn voor de opvattingen van werknemers en consumenten, die uiteraard belang hebben bij de uitkomst van het proces. Het Comité verzoekt de Commissie dan ook om de daartoe aangewezen fora op te richten (zoals het FIN-USE-forum).

    3.   Achtergrond

    3.1.

    Het voorgestelde solvabiliteitskader is bedoeld om de financiële stabiliteit en de betrouwbaarheid van de Europese verzekeringsmarkt te vergroten. Dit zou ten goede moeten komen aan het concurrentievermogen van het Europese verzekeringsbedrijf als geheel en van individuele (her)verzekeraars, en aan de veiligheid van de consumenten. Betrouwbare verzekeringsmarkten zijn cruciaal voor de sociaal-economische structuur van de Unie.

    3.2.

    In de allereerste plaats functioneren verzekeringen als instrument voor individuele en collectieve bescherming. Tot de verzekeringsnemers behoren particuliere huishoudens, mkb's, grote bedrijven, verenigingen en openbare autoriteiten. De verplichtingen van de verzekeraars betreffen, naast de polishouders zelf, ook medeverzekerden en derden. Het EESC is zich terdege bewust van de impact hiervan op het dagelijkse leven van de Europese burgers. Los van het belang van de levensverzekeringsmarkt, zijn de verzekeraars een significante aanbieder van spaarproducten geworden. Verzekeringen spelen ook een rol bij het beheer van sociale-zekerheidsvoorzieningen als pensioenen (in de Noordse landen), werknemersvergoedingen (BE, FI, PT) en nationale stelsels voor gezondheidszorg (IE, NL), en zulks vaak binnen een kader waar vertegenwoordigers van de werknemers bij betrokken zijn. Verzekeraars verschaffen werknemers (belangrijke stakeholders) voordelen die momenteel in snel tempo aan belang winnen. Verder beschermen zij tegen nieuwe risico's als natuurrampen, oogstderving en zelfs terrorisme. Soms doen zij dat via een partnerschap tussen (her)verzekeraars en overheden.

    3.3.

    De verzekeringsmarkt functioneert als een belangrijke hefboom voor de economie als geheel door initiatief te steunen en vertrouwen te creëren. Verder is die markt zelf een belangrijke economische factor als werkgever voor bijna 1 miljoen werknemers in Europa. (3) De Commissie schat dat de voorgestelde richtlijn verzekeraars en toezichthouders tot 2 à 3 miljard euro aan extra investeringen zal nopen. Het overgrote deel daarvan zal worden besteed aan personeel, omdat er op lokaal niveau duurzame en hooggekwalificeerde banen bijkomen (onder meer risicomanagers, actuarissen, ICT-deskundigen en controleurs). Die investeringen moeten volgens het EESC waarde opleveren voor alle stakeholders, dus ook voor consumenten en begunstigden.

    3.4.

    Naast deze werkgelegenheid bij de verzekeringsondernemingen zelf, komen er nog eens 1 miljoen banen bij door verzekeringshandel via agenten, makelaars en hun werknemers.

    (Her)verzekeringsondernemingen zijn belangrijke institutionele beleggers: zij beleggen meer dan 6 500 miljard euro. (4) Zij bundelen, proportioneel aan de verzekerde risico's, individuele premies in een activafonds ten behoeve van de zekerheid van polishouders en begunstigden op de middellange tot lange termijn.

    3.5.

    Huishoudens, mkb's, grote bedrijven en overheidsorganen betalen meer dan 5 % van het BBP aan premies voor levensverzekeringen (5) en meer dan 3 % van het BBP voor andere verzekeringen. Zelfs op rijpe markten liggen de groeicijfers van de verzekeringen doorgaans hoger dan die van de economie als geheel. De beleggingen van verzekeraars bedragen meer dan 50 % van het BBP (6) (de helft daarvan in vaste activa en leningen) (7) en de totale variabele beleggingopbrengsten van de verzekeraars bedragen ongeveer een kwart van het totaalvermogen op de Europese aandelenmarkt. (8)

    3.6.

    De laatste tijd heeft de verzekeringsbranche veel fusies gekend, maar er bestaan nog altijd ongeveer 5 000 verzekeringsondernemingen in Europa. (9) Grote financiële groepen hebben vaak verscheidene verzekeringsdochters in verschillende landen. Groepsstructuren in het verzekeringsbedrijf kunnen verschillende soorten verzekeringsactiviteiten omvatten (herverzekering, levens- en/of andere verzekeringen, verzekeringsbemiddeling) of ook andere financiële diensten (bankieren, bankverzekeren en hypotheken).Verder kunnen groepen bestaan uit moeder- en dochtermaatschappijen, maar ook uit joint ventures, holdings enz.. De 20 grootste groepen zijn goed voor ongeveer de helft van de Europese premie-inkomsten. (10) Onderlinge waarborg- en coöperatieve vezekeringsmaatschappijen hebben een significant marktaandeel, zijn vaak nauw verbonden met een groot aantal organisaties van het maatschappelijk middenveld en zijn goed voor 30 % van de premie-inkomsten in Europa. (11)

    3.7.

    De door subprime verstrekte hypotheekleningen in de VS veroorzaakte huidige financiële crisis benadrukt het belang van gezonde en nauwgezette solvabiliteitsnormen die verzekeraars in staat stellen om zelfs in moeilijke tijden aan hun verplichtingen te voldoen. Regels, beheermethoden en pressietesten dragen tot verwezenlijking van deze doelstelling bij.

    4.   Wetgevingsbenadering

    4.1.

    Overeenkomstig de agenda „De wetgeving verbeteren” heeft de Commissie de richtlijn Solvabiliteit II gedetailleerd voorbereid, waarbij zij, waar nodig, rekening heeft gehouden met de herschikkingsvoorschriften. Dank zij verschillende rondes van kwalitatieve en kwantitatieve effectbeoordelingen en raadplegingen kon rekening worden gehouden met veel zorgen van zowel de sector als de toezichthouders, en nieuwe nauwkeurige onderzoeken en raadplegingen zijn aanstaande.

    4.2.

    Het Commissievoorstel is een zog. „Lamfalussyrichtlijn”, d.w.z. gebaseerd op de uit vier niveaus bestaande Lamfalussy-structuur voor financiële diensten. De niveau 1-voorschriften van de richtlijn bevat beginselen die de basis vormen voor de uitvoeringsmaatregelen van niveau 2, met adviezen voor de convergentie van toezichtpraktijken (niveau 3). Het is de bedoeling dat het nieuwe stelsel dank zij deze aanpak snel kan worden bijgesteld in het licht van veranderingen op de markt, internationale ontwikkelingen op het gebied van boekhouding en (her)verzekeringsregels, technologische ontwikkelingen, en nieuwe ervaringen en methoden. Te gedetailleerde berekeningsvoorschriften zouden afbreuk doen aan de essentie van dit uiterst innovatieve wetgevingsproces. Die specificaties zijn eerder een zaak voor de niveaus 2 en 3.

    4.3.

    Naar het model van de kapitaalvereisten voor de banksector van Bazel II is het stelsel geconstrueerd in de vorm van drie pijlers, waarbij echter wel rekening is gehouden met de specificiteiten van het verzekeringsbedrijf. Pijler I (de artikelen 74-142) bevat de definities van de kwantitatieve financiële vereisten, pijler II (de artikelen 27-34, 36-38, 40-49 en 181-183) betreft het toezichtproces en kwalitatieve vereisten, en pijler III (de artikelen 35 en 50-55) regelt het verslag door de toezichthouders en openbaarmaking van informatie. De drie pijlers vullen elkaar aan bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het stelsel. Er moet de juiste aandacht worden geschonken aan interacties tussen de bepalingen van pijlers.

    4.4.

    Van de herziening van de huidige solvabiliteitsregeling is ook geprofiteerd om 13 (her)verzekeringsrichtlijnen te herschikken in één vereenvoudigde richtlijn waarin de nieuwe solvabiliteitsregels zijn geïntegreerd. De richtlijn bevat verder een aantal niet inhoudelijke wijzigingen ter wille van een betere redactie. Voorts zijn verouderde artikelen of verouderde delen van artikelen geschrapt.

    5.   Algemene aspecten

    5.1.

    De laatste 30 jaar is er middels verscheidene generaties richtlijnen een Europese (her)verzekeringsmarkt tot stand gekomen waarop gemeenschappelijke regels van toepassing zijn. Daartoe behoren de beginselen van wederzijdse erkenning en controle in het land van oorsprong. Daarmee werd een markt gecreëerd die toegankelijk is voor actoren uit derde landen en waarin EG-verzekeraars worden gestimuleerd om zich op de markten buiten de EU te begeven. Daarbij ging het meestal om Noord-Amerika, Azië en landen die als kandidaat voor toetreding golden.

    5.2.

    De voorgestelde geavanceerde solvabiliteitsregeling zorgt ervoor dat verzekeraars financieel gezond zijn en het hoofd kunnen bieden aan tegenslag teneinde hun verplichtingen jegens de polishouders na te kunnen komen en een stabiel financieel stelsel te kunnen garanderen. Het is echter van belang te benadrukken dat alle consumenten van deze financiële diensten dergelijke verbeterde bescherming verdienen. Een aantal marktpartijen (aanbieders van bedrijfspensioenen of spaar- en beleggingsinstellingen) zijn niet onderworpen aan de verzekeringsregelgeving.

    5.3.

    Geharmoniseerde solvabiliteitsregels wekken vertrouwen en dat niet alleen onder de consumenten maar ook bij de toezichthouders. Dat vertrouwen is doorslaggevend voor het functioneren van een Europese markt met „wederzijdse erkenning” en „controle in het land van oorsprong”. De huidige solvabiliteitsregels van de Unie (Solvabiliteit I) zijn echter verouderd. Zij zijn niet toegesneden op de specifieke risico's van de entiteit die verzekeringsdekking verleent, wat tot gevolg heeft dat voor ondernemingen met uiteenlopende risicoprofielen dezelfde solvabiliteitseisen gelden. Bovendien zijn de huidige regels vooral gericht op naleving van financiële voorschriften (voorschriften die dus legistisch worden toegepast in plaats van dat men zich op goed management richt) en zijn zij ontoereikend voor groepstoezicht. Voorts biedt de huidige wetgeving van de Unie de lidstaten nog teveel ruimte voor nationale variaties waardoor de efficiëntie van het toezicht op multinationale operaties en gelijkheid van kansen worden aangetast. Vanwege deze tekortkomingen is de regeling voorbijgestreefd door het bedrijfsleven en internationale en intersectorale ontwikkelingen. Met andere woorden: de voorgestelde nieuwe solvabiliteitsnormen weerspiegelen een trend die al is geïnitieerd door risicobewuste actoren en toezichthouders van diverse landen.

    5.4.

    In tegenstelling tot Solvabiliteit I, zijn de hervormingen toegespitst op de werkelijke kwaliteit van risicobeheer binnen een onderneming en op beginselen en doelstellingen (in plaats van op regels die geen rekening houden met de specifieke risicoprofielen van ondernemingen).

    Ook is het de bedoeling om de toezichtpraktijken in de hele EER op één lijn te brengen.

    5.5.

    De essentie is dat het nieuwe stelsel toezichthouders en verzekeraars in de eerste plaats verfijnde solvabiliteitsinstrumenten aanreikt, die niet alleen dienen om het hoofd te bieden aan tegenslagen als gevolg van verzekeringsrisico's als overstromingen, stormen of grote auto-ongevallen maar ook van markt-, krediet en operationele risico's. In tegenstelling tot de huidige situatie zullen (her)verzekeraars worden verplicht om kapitaal in evenredigheid met hun totale solvabiliteitsrisico aan te houden en daarbij niet alleen naar kwantitatieve elementen te kijken maar ook naar kwalitatieve aspecten die de risicopositie van de onderneming beïnvloeden.

    5.6.

    Het voorstel is gebaseerd op een op het economische risicogerichte benadering die ertoe strekt om de werkelijke blootstelling aan risico's en de programma's voor risicoverkleining helder in beeld te brengen. Het is de bedoeling om zodoende de wenselijkheid van regulerende arbitrage te voorkomen waardoor de bescherming van de polishouder kan worden scheefgetrokken of verzwakt. Dit betekent tevens dat de kapitaalvereisten ruimte moeten laten voor een optimale allocatie van kapitaal en prikkels moeten bevatten voor beter intern risicobeheer.

    5.7.

    In de tweede plaats ligt in Solvabiliteit II de nadruk op de verantwoordelijkheid van het verzekeringsmanagement voor gezond risicobeheer en het streven om goede praktijken in de sector te vermeerderen. De verzekeraars zullen zich moeten richten op actieve identificatie, meting en beheer van risico's en aandacht moeten schenken aan toekomstige ontwikkelingen als bedrijfsplannen of eventuele rampen die afbreuk kunnen doen aan hun financiële situatie. Verder zullen de voorgestelde hervormingen hen verplichten om hun kapitaalbehoeften op basis van alle risico's te beoordelen aan de hand van de „Own Risk and Solvency Assessment” (ORSA). Voorts zal het „Supervisory Review Process” (SRP) niet meer zozeer op naleving van regels en kapitaaltoezicht zijn gericht maar op de beoordeling van het werkelijke risicoprofiel van de verzekeraars en de kwaliteit van hun risicobeheer en governancesystemen via bijv. vroege waarschuwingsmechanismen en pressietesten. Daarnaast worden samenwerking en convergentie op toezichtgebied gestimuleerd, bv. door het CETVB (Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen) een grotere rol te laten spelen als stap in de richting van uniformer toezicht op financiële diensten, waar het Comité voorstander van is.

    5.8.

    In de derde plaats wordt getracht om de efficiëntie van het groepstoezicht te verbeteren door aanwijzing van een „groepstoezichthouder” in het land van oorsprong. Het groepstoezicht zal garanderen dat voor de hele groep geldende risico's niet over het hoofd worden gezien en dat de groepen efficiënter kunnen opereren terwijl alle polishouders een hoog beschermingsniveau wordt geboden. De groepstoezichthouder zal over specifieke verantwoordelijkheden beschikken die in nauwe samenwerking met de betrokken nationale toezichthouders moeten worden uitgeoefend en zal ook besluiten moeten nemen over een beperkt aantal aangelegenheden. Lokale toezichthouders worden aangemoedigd om actief deel te nemen aan het werk van het college van toezichthouders, want zo lang een akkoord kan worden bereikt hebben zij een medebeslissingsrecht. Dit houdt in dat er een andere aanpak moet worden gevolgd teneinde de economische realiteit en de mogelijkheden van dergelijke groepen voor risicospreiding in kaart te brengen.

    5.9.

    In de vierde plaats komt er met Solvabiliteit II meer transparantie en objectiviteit, zulks zowel wat de door de onderneming verstrekte informatie over haar financiële toestand en bijbehorende risico's betreft als met betrekking tot het toezichtproces. Momenteel neigen de nationale toezichtpraktijken er nog altijd toe van lidstaat tot lidstaat te verschillen, wat ruimte laat voor regulerende arbitrage. Met het oog op Europees beleid in dit verband en op verzekeraars die een nieuwe markt willen betreden, lijkt het belangrijk dat de toezichtpraktijken niet alleen objectief en transparant zijn maar ook voorspelbaar en goed gedocumenteerd.

    6.   Nadere analyse

    6.1.   Financiële vereisten (Pijler I)

    (de artikelen 74-142)

    6.1.1.

    Voor de definitie van de kwantitatieve vereisten voor verzekeraars is in het nieuwe stelsel gekozen voor een holistische „totaalbalansbenadering”: alle activa (12) en passiva worden marktgeoriënteerd gemeten en alle geassocieerde kwantificeerbare risico's worden expliciet in termen van kapitaalvereisten weergegeven. Evaluatie van activa en passiva op het niveau van hun handelswaarde garandeert dat de waarde daarvan op objectieve en onderling samenhangende wijze wordt bepaald. Ook staat op die manier vast dat de juiste waarde wordt bepaald voor als daaraan keuzemogelijkheden verbonden zijn. Deze realistische op de toekomst gerichte aanpak vormt de meest efficiënte bescherming tegen vertekeningen die de rechten van alle stakeholders in gevaar zouden kunnen brengen.

    6.1.2.

    In dit verband wordt veel belang gehecht aan de berekening van de technische voorzieningen, d.w.z. de verplichtingen jegens polishouders en andere begunstigden. De waarde van die voorzieningen worden marktconsistent bepaald door de „beste schatting” te berekenen: het kansgewogen gemiddelde waarde van toekomstige kasstromen, waarbij rekening wordt gehouden met de actuele waarde van geld en een risicomarge wordt ingebouwd. Hiermee zou moeten worden gegarandeerd dat de totale waarde van de voorzieningen gelijk is aan het bedrag dat een derde nodig zou hebben om de verzekeringsportefeuille met bijbehorende verplichtingen over te nemen. Bij de berekening moet gebruik worden gemaakt van door de financiële markten verstrekte informatie en algemeen beschikbare gegevens over verzekeringsrisico's; ook dient de berekening daarmee te stroken.

    6.1.3.

    De nieuwe solvabiliteitsregeling kent twee kapitaalvereisten: het solvabiliteitskapitaalvereiste (SCR) en het minimumkapitaalvereiste (MCR), die ieder een eigen doel kennen en dienovereenkomstig worden berekend.

    6.1.4.

    Het SCR behelst een definitie van de kapitaaldoelstelling die een verzekeraar in het kader van normale bedrijfsuitoefening moet verwezenlijken. Lukt dat niet, dan nemen de toezichtmaatregelen toe. Het geeft de toezichthouders de gelegenheid om het toezicht geleidelijk op te voeren tot op het tijdstip waarop het vermogen tot het MCR is gedaald. Daarmee zijn de polishouders en begunstigden er redelijk van verzekerd dat de verzekeraar zijn achterstallige verplichtingen zal nakomen. Technisch gezien is het SCR ontworpen en gekalibreerd voor een kapitaalniveau waarmee een onderneming grote onvoorziene verliezen kan opvangen, waarbij een en ander qua tijd gebaseerd is op een standaardwaarschijnlijkheid over een bepaalde periode (0.5 % per jaar).

    6.1.5.

    Het MCR weerspiegelt het minimumkapitaalniveau: komt men daaronder, dan moeten de toezichthouders ingrijpen met een noodmaatregel. In vergelijking met SCR moet de hoogte van het MCR de toezichthouders voldoende ruimte laten om hun maatregelen geleidelijk op te voeren.

    6.1.6.

    In de praktijk kan een verzekeraar zijn SCR berekenen aan de hand van de standaardformule of een door de toezichthouders goedgekeurd intern model. De standaardformule is bedoeld om een adequate afspiegeling te geven van technieken voor risicoverkleining, diversificatie-effecten en de verliesabsorptiecapaciteit van bepaalde balansposten die geen onderdeel van het beschikbare kapitaal uitmaken. De risicogeoriënteerde benadering van het voorstel impliceert dat een intern model, met goedkeuring van de toezichthouders, een standaardberekening geheel of gedeeltelijk kan vervangen, mits het meer inzicht verschaft in het risicoprofiel van de onderneming. Dit vormt een belangrijke prikkel voor gezonde interne inventarisatie van risico's en dito beheer ervan, alsook voor het opleiden en aantrekken van hooggekwalificeerd personeel.

    6.1.7.

    Ook in lijn met de doelstelling om goed intern beheer aan te moedigen, ligt de toepassing van het voorzichtigheidsbeginsel op het beleggingsbeleid. Krachtens dit beginsel mogen beleggingen niet aan artificiële limieten worden gebonden, worden hoge kwalitatieve eisen gesteld en adequate verantwoording geëist voor ieder materieel risico in de berekening van de kapitaalslast.

    6.1.8.

    Gegeven de ingewikkeldheid van de vereisten dient te worden opgemerkt dat de huidige voorstellen bepalingen bevatten ten behoeve van evenredige en beheerbare naleving van de vereisten van pijler I. Dit is vooral van belang voor kleine en middelgrote verzekeraars. Dit proportionaliteitsbeginsel heeft echter niet betrekking op de omvang maar op de aard en de complexiteit van de risico's van een onderneming. Voor zover het risicoprofiel gelijk is aan dat van andere ondernemingen, vallen deze kleine en middelgrote verzekeraars onder dezelfde algemene prudentiële beginselen en genieten hun klanten en begunstigden hetzelfde beschermingsniveau.

    6.2.   Het toezichtproces en kwalitatieve vereisten (pijler II)

    (de artikelen 27-34, 36-38, 40-49, 181-183)

    6.2.1.

    Het voorstel bevat definities van processen en instrumenten voor activiteiten en controles van de toezichthouders en van hun bevoegdheden, alsook bepalingen voor samenwerking tussen nationale toezichthouders en convergentie van het toezicht. Pijler II bevat ook bepalingen aangaande de kwalitatieve eisen die aan ondernemingen worden gesteld, ofwel aan hun governancestelsel. Daaronder worden begrepen: een efficiënt intern controlesysteem, een systeem voor risicobeheer, de actuariële functie, interne audits, naleving en regels voor uitbesteding.

    6.2.2.

    De instrumenten van de toezichthouders zijn bedoeld om instellingen te identificeren die vanwege financiële, organisatorische of andere kenmerken wel eens een hoger risicoprofiel zouden kunnen hebben. In uitzonderlijke gevallen kan dan worden gevraagd om meer solvabiliteit dan het SCR en/of om maatregelen om de risico's te verkleinen.

    6.2.3.

    Het genoemde proportionaliteitsbeginsel is ook op het toezichtproces van toepassing. Bij het uitoefenen van hun bevoegdheid moeten de toezichthouders kijken naar de omvang, aard en ingewikkeldheid van de risico's van een onderneming. Zo kan worden vermeden dat vooral kleine en middelgrote verzekeraars met een laag risicoprofiel door het toezicht worden overbelast.

    6.2.4.

    Solvabiliteit II is ontworpen om de kwalitatieve evaluatie van de toezichthouders betreffende de risicosituatie te verbeteren. Het is belangrijk dat de maatregelen en besluiten van de toezichthouders - in verschillende landen, met betrekking tot verschillende bedrijven en in de loop der tijd - consistent zijn. Ook hier wordt nog eens gewezen op het belang van transparant, objectief en voorspelbaar optreden van de toezichthouders. Dit geldt met name voor het goedkeuren van interne modellen.

    6.3.   Voor toezichtsdoeleinden te verstrekken informatie en bekendmaking van informatie (pijler III)

    (de artikelen 35, 50-55)

    6.3.1.

    Transparantie en openbaarmaking door ondernemingen van informatie over hun financiële situatie en risico's dienen om de discipline op de markt te vergroten. Verder moeten verzekeringsondernemingen de toezichthouders de kwantitatieve en kwalitatieve informatie verschaffen die zij nodig hebben om efficiënt te kunnen controleren en begeleiden (verslaggeving aan toezichthouders).

    6.3.2.

    De harmonisatie van informatieverplichting jegens de toezichthouders en het publiek vormt een belangrijk onderdeel van het nieuwe stelsel omdat convergentie geboden is: alleen dan kan het toezicht overal in Europa een vergelijkbare vorm en inhoud krijgen. Dit is vooral van belang voor multinationals.

    6.4.   Groepstoezicht

    (de artikelen 210-268)

    6.4.1.

    In de huidige EU-wetgeving wordt groepstoezicht slechts beschouwd als een aanvulling op het toezicht op één enkele onderneming. Bij het toezicht op een individuele onderneming wordt niet gekeken of deze al dan niet een groepsdochter is. Daarom komt groepstoezicht eenvoudigweg bovenop individueel toezicht, met als enig doel om de impact van intragroepsrelaties op het individuele bedrijf te beoordelen. Bijgevolg is er in de huidige solvabiliteitsregeling van de Unie geen oog voor de economische realiteit van verzekeringsgroepen, waarbij wordt voorbijgegaan aan het feit dat risicobeheer vaak op groepsniveau en niet op individueel niveau gestalte krijgt. Middels Solvabiliteit II wordt gezocht naar een betere methode voor groepstoezicht door, onder bepaalde voorwaarden, verandering te brengen in de manier waarop individueel en groepstoezicht wordt uitgeoefend.

    6.4.2.

    Voor iedere verzekeringsgroep wordt één autoriteit als „groepstoezichthouder” aangewezen: deze is de eerstverantwoordelijke voor alle centrale elementen van dat toezicht (de solvabiliteit van de groep, intragroeptransacties, risicoconcentratie, risicobeheer en interne controle). De groepstoezichthouder en de toezichthouder op individuele ondernemingen moeten echter wel automatisch essentiële informatie uitwisselen en andere relevante informatie op verzoek. Bovendien moet de groepstoezichthouder individuele toezichthouders raadplegen alvorens een belangrijk besluit te nemen en moeten toezichthouders op individuele ondernemingen al het mogelijke doen om tot een gezamenlijk besluit te komen. Wanneer het interne groepsmodel moet worden goedgekeurd, zal, zoals in het bankbedrijf, het definitieve besluit echter door de groepstoezichthouder worden genomen. Deze bepalingen moeten ervoor zorgen dat beide soorten toezichthouders meer inzicht krijgen in het risicoprofiel van de groep als geheel en ook dat de klanten van ieder groepsonderdeel daarmee meer bescherming krijgen.

    6.4.3.

    Naast dit verbeterde concept van groepstoezicht wordt met het voorstel een innovatief stelsel voor groepsondersteuning ingevoerd. Groepen die hun kapitaalbeheer op groepsniveau willen vergemakkelijken, kunnen vragen om onder de regels betreffende groepsondersteuning te mogen vallen. Krijgen zij deze toestemming, dan kunnen zij, onder welbepaalde voorwaarden, een deel van het SCR (maar niet van het MCR) van de dochters afdekken middels een groepsondersteuningsverklaring (een financiële en juridisch afdwingbare verbintenis van de moeder jegens de dochter om zo nodig kapitaal te storten). Er zijn een paar bijkomende derogaties voor het toezicht op individuele ondernemingen ingebouwd om de groepsondersteuning efficiënt te laten functioneren. Is er sprake van een groepsondersteuningstelsel, dan is er een speciale procedure voorzien voor noodsituaties (een groepsonderdeel haalt het SCR niet): de individuele en groepstoezichthouders moeten dan gecoördineerd optreden. Het is de bedoeling om dit stelsel in de gehele Unie uniform toe te passen.

    6.4.4.

    Die nieuwe regels voor groepsondersteuning staan toe dat het SCR-kapitaal van een dochter elders in de groep wordt aangehouden. Verzekeringsgroepen hebben op die manier een praktische en transparante mogelijkheid om te profiteren van de erkenning van de effecten van groepsdiversificatie terwijl de respectieve dochters aan dezelfde kapitaalsvereisten voldoen als wanneer zij niet tot een groep zouden behoren. Daarom moet voor toereikend toezicht worden gezorgd om er zeker van te kunnen zijn dat kapitaal, wanneer noodzakelijk, terstond kan worden overgeschreven. Bestaan en gebruik van groepsondersteuningsverklaringen zullen door zowel de moeder als de betrokken dochter openbaar worden gemaakt.

    Brussel, 29 mei 2008

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    D. DIMITRIADIS


    (1)  Het voorstel werd later COM(2008) 119 final. In dit advies wordt verwezen naar de artikelen van die laatste versie.

    (2)  Instellingen voor bedrijfspensioenregelingen

    (3)  Europees Verzekeringscomité, European Insurance in Figures, 2007; cijfers van eind 2006

    (4)  Zie noot 2

    (5)  idem

    (6)  idem

    (7)  idem

    (8)  idem

    (9)  idem

    (10)  idem

    (11)  Bron: AISAM

    (12)  De activa van de Europese verzekeringsondernemingen bestaan voornamelijk uit obligaties (37 %), aandelen (31 %) en leningen(15 %). Bron: Europees Verzekeringscomité, European Insurance in Figures, 2007


    Top