This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52005AE0252
Opinion of the European Economic and Social Committee on The Social Dimension of Globalisation — the EU's policy contribution on extending the benefits to all (COM(2004) 383 final)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie „De sociale dimensie van de globalisering — hoe de EU ertoe bijdraagt dat iedereen er voordeel van heeft”(COM(2004) 383 def.)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie „De sociale dimensie van de globalisering — hoe de EU ertoe bijdraagt dat iedereen er voordeel van heeft”(COM(2004) 383 def.)
PB C 234 van 22.9.2005, p. 41–45
(ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
22.9.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 234/41 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie „De sociale dimensie van de globalisering — hoe de EU ertoe bijdraagt dat iedereen er voordeel van heeft”
(COM(2004) 383 def.)
(2005/C 234/10)
De Commissie heeft op 26 mei 2004 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over haar Mededeling: „De sociale dimensie van de globalisering — hoe de EU ertoe bijdraagt dat iedereen er voordeel van heeft”
De gespecialiseerde afdeling „Externe betrekkingen”, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 15 februari 2005 goedgekeurd. Rapporteurs waren de heer Etty en mevrouw Hornung-Draus.
Het Comité heeft tijdens zijn 415e zitting van 9 en 10 maart 2005 (vergadering van 9 maart) het volgende advies uitgebracht, dat met 59 stemmen vóór en 15 stemmen tegen, bij 2 onthoudingen, is goedgekeurd.
1. Algemene opmerkingen
1.1 |
Het Comité heeft met voldoening kennisgenomen van de Mededeling De sociale dimensie van de globalisering — hoe de EU ertoe bijdraagt dat iedereen er voordeel van heeft (COM(2004) 383 def.), waarin de Commissie aangeeft hoe de Europese Unie ertoe kan bijdragen dat het globaliseringsproces iedereen ten goede komt. |
1.2 |
Het is van oordeel dat de Unie, gelet op haar ontstaansgeschiedenis en haar succesvolle ervaringen met regionale integratie, een belangrijke bijdrage kan leveren aan de vormgeving van de „sociale dimensie” van het globaliseringsproces, waarmee het evenwel niet gezegd wil hebben dat het Europese integratiemodel overal ter wereld tot in de kleinste details kan worden nagevolgd. |
1.3 |
Het heeft op 17 december 2004 in het kader van de voorbereiding van dit advies een hoorzitting georganiseerd, waar deskundigen van de Internationale Arbeidsorganisatie, de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (1) zijn komen uiteenzetten hoe zij de rol van hun organisatie ten aanzien van de sociale dimensie van het globaliseringsproces zien. Er zal te gelegener tijd een verslag over deze hoorzitting, met de tekst van de uiteenzettingen van de diverse sprekers, worden uitgebracht. |
1.4 |
Het pleit voor een waardengestuurde benadering van het fenomeen „globalisering”, d.w.z. een benadering waarbij wordt uitgegaan van de grondbeginselen van de sociale markteconomie: individuele verantwoordelijkheid, eerbiediging van de rechtsstaat, respect voor het individu en voor particulier eigendom, transparantie, integriteit, menselijke waardigheid, gelijkheid en vrijheid, naleving van de fundamentele werknemers- en vakbondsrechten, goede arbeidsverhoudingen, toegang tot onderwijs en opleiding voor iedereen zonder onderscheid naar geslacht, en een degelijke sociale bescherming. Deze beginselen liggen ten grondslag aan de sleutelelementen van de EU-strategie ten aanzien van de globaliseringsproblematiek, nl.:
|
1.5 |
Het is het met de Commissie eens dat de globalisering van de markteconomie grote voordelen met zich mee heeft gebracht — o.m. meer en betere banen — en een grote belofte voor de verdere economische, politieke en sociale ontwikkeling van de wereld inhoudt. Anderzijds onderschrijft het de bevindingen van de Wereldcommissie voor de Sociale Dimensie van Globalisering, die erop wijst dat in het verleden te veel nadruk is gelegd op het openbreken van markten en op financieel-economische aspecten en te weinig aandacht is besteed aan de sociale gevolgen van een en ander. Volgens de Wereldcommissie zijn de huidige regels en het huidige beleid de resultante van een global governance-systeem dat onvoldoende oog heeft voor de belangen en behoeften van de zwakkeren. |
1.6 |
Het vestigt de aandacht op een recente studie van de Wereldbank (2), waarin wordt gesteld dat het opengaan van de markten en de toenemende economische integratie een aanzienlijke impact hebben gehad op de economische ontwikkeling van ontwikkelingslanden die een plaats op de internationale producten- en dienstenmarkten hebben weten te veroveren. Eerder al was in een andere Wereldbankstudie (3) een verband gelegd tussen enerzijds bepaalde gunstige sociaal-economische ontwikkelingen — afname van inkomensongelijkheid en loondiscriminatie en verbetering van economische prestaties — en anderzijds goede arbeidsverhoudingen en een hoge organisatiegraad van werknemers. |
1.7 |
Het wijst erop dat, ondanks het globaliseringsproces en de vele positieve effecten hiervan, de armoede, die zowel oorzaak als gevolg is van het alsmaar verder uitdijen van de informele economie, nog steeds een van de grootste uitdagingen is waarmee de wereld van vandaag wordt geconfronteerd. |
1.8 |
Het vestigt er de aandacht op dat armoede nog steeds voornamelijk in díe landen voorkomt die niet bij het globaliseringsproces betrokken zijn. Het merendeel van de twee miljard mensen die wereldwijd onder de armoedegrens leven, leeft in landen die niet actief deelnemen aan het globaliseringsproces en daardoor het risico lopen volledig van de wereldeconomie afgesneden te raken. |
1.9 |
Het Comité merkt in dit verband op dat ook de zgn. „opkomende markteconomieën” onder de ontwikkelingslanden ondanks hun hoge economische groei met armoede te kampen hebben en dat armoede alleen kan worden teruggedrongen door de sociale ongelijkheid te verminderen, een concurrerende formele economie uit te bouwen en een behoorlijk sociaal beleid op poten te zetten. |
1.10 |
Het is het volkomen eens met een van de kerngedachten van het rapport van de Wereldcommissie, nl. dat de betrokken landen zélf initiatieven moeten nemen om verandering te brengen in hun situatie. Sociale ontwikkeling moet van onderop komen en álle instanties — op nationaal, maar ook op lokaal niveau — hebben daarbij een cruciale taak te vervullen. Zij dienen er alles aan te doen om de integratie van hun land in de wereldeconomie te bevorderen en ervoor te zorgen dat méér mensen de voordelen van het globaliseringsproces genieten en tegen de negatieve effecten ervan worden beschermd. Willen de voordelen van globalisering eenieder gelijkelijk ten goede komen, dan is het van essentieel belang dat in alle landen en regio's een degelijke sociale en burgerdialoog met sterke, representatieve, onafhankelijke en betrouwbare gesprekspartners op gang wordt gebracht. |
1.11 |
Het Comité is van oordeel dat goed lokaal en nationaal bestuur en een goede regionale en mondiale sturing op basis van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en van de voornaamste arbeidsrechtenconventies en de Verklaring betreffende de fundamentele rechten en principes op het werk van de IAO de liberalisering van het handelsverkeer en de economische groei en ontwikkeling in de wereld aanzienlijk ten goede kunnen komen. Het staat ook achter het pleidooi van de Unie voor een internationale dialoog over het opstellen van wereldwijde milieunormen. |
2. Bijzondere opmerkingen: bijdrage van de Unie
2.1 |
Het Comité is van oordeel dat de Unie een fundamentele bijdrage kan leveren aan het uitbouwen van de sociale dimensie van het globaliseringsproces. Zij kan regeringen helpen overtuigen van de noodzaak van een rechtvaardig wettelijk en justitieel kader, respect voor eigendomsrechten, een kosteneffectieve regeling voor het beslechten van geschillen en het afdwingen van de naleving van overeenkomsten, toegang tot onderwijs en opleiding, goed gereguleerde en toegankelijke financiële instellingen, een rechtvaardig belastingstelsel en erkenning van de centrale rol van menselijke ontwikkeling. Het nastreven van deze doelstellingen mag evenwel niet resulteren in een toename van de handel zonder positieve (laat staan met negatieve) gevolgen op het vlak van duurzame ontwikkeling, in liberalisatie van de financiële markten zonder adequate fiscale en sociale regelgeving, in onrechtvaardige structurele ingrepen op het vlak van werkgelegenheid, onderwijs en gezondheidszorg, en in een wereldwijde toename van de ongelijkheid, ook in industrielanden. Als de Unie daadwerkelijk een bijdrage wil leveren, is het zaak dat de Commissie en de lidstaten zorgvuldig waken over de coherentie van hun eigen beleid op terreinen die voor de sociale dimensie van het globaliseringsproces relevant zijn. |
2.2 |
De Commissie heeft een aantal instrumenten in het leven geroepen die, naar het oordeel van het Comité, de sociale dimensie van het globaliseringsproces kunnen versterken: bilaterale en regionale overeenkomsten, externe en ontwikkelingssamenwerking, een handelsbeleid met een specifieke markttoegangsregeling voor ontwikkelingslanden, maatregelen ter ondersteuning van particuliere initiatieven op het gebied van sociale ontwikkeling en tot slot initiatieven ter bevordering van een global governance-systeem. Het Comité verwijst in dit verband naar de adviezen die het over dit instrumentarium heeft uitgebracht (zie bijlage). Het deelt de mening van de Commissie ten aanzien van het potentieel van deze instrumenten, maar wil er toch duidelijk op wijzen dat zijn voorkeur naar multilaterale overeenkomsten uitgaat. Het dringt er ook op aan dat de Unie de Zuid-Zuidhandel blijft stimuleren. |
2.3 |
Bilaterale en regionale overeenkomsten kunnen een positief effect hebben op de kwaliteit van het bestuur, het respect voor de beginselen van de rechtsstaat, de eerbiediging van de mensenrechten en de totstandkoming van een democratisch bestel. Het Comité is dan ook een warm voorstander van onderhandelingen tussen de Unie en haar handelspartners over bilaterale/regionale overeenkomsten, mits deze niet alleen door politieke maar ook door economische, sociale en milieuoverwegingen zijn ingegeven en gebaseerd zijn en/of een aanvulling vormen op het multilaterale handelssysteem. Daarbij moet prioriteit worden gegeven aan overeenkomsten die uitvoerbaar zijn en grote verwachtingen wekken wat handelsvolume en markttoegang voor goederen, diensten en investeringen betreft. Al deze overeenkomsten dienen volledig in overeenstemming te zijn met de WTO-regels en moeten ook regelmatig worden getoetst op hun bijdrage aan het versterken van de sociale dimensie, een proces waarbij het Comité ook een rol ziet weggelegd voor internationale organisaties als de IAO. |
2.3.1 |
Het Comité stelt met voldoening vast dat de Commissie van plan is in het kader van bilaterale overeenkomsten „gemeenschappelijke mechanismen” („gezamenlijke bilaterale waarnemingsposten”) op te zetten om samen met de betrokken landen, en eventueel ook met vertegenwoordigers van andere internationale organisaties, te bekijken in hoeverre het globaliseringsproces van invloed is op de sociale situatie. Dergelijke instrumenten kunnen de betrokken landen helpen overtuigen van de rol en verantwoordelijkheid van vrije en onafhankelijke sociale partners en andere relevante maatschappelijke organisaties, zoals b.v. landbouwers-, consumenten- en milieuorganisaties. Het Comité, waarin al deze organisaties vertegenwoordigd zijn, ziet daarbij ook voor zichzelf een rol weggelegd vanwege de ervaring die het met name in Mercosur-, ACS- en Euromed-verband heeft opgedaan met het opzetten van grensoverschrijdende samenwerkingsinitiatieven op het niveau van het maatschappelijk middenveld, o.m. met ontwikkelingslanden (4). |
2.4 |
Het Comité is van oordeel dat speciale nadruk moet worden gelegd op het „Europees nabuurschapsbeleid”, het beleid waarmee de Unie de banden met haar oostelijke en zuidelijke buurlanden nader wil aanhalen. Dit beleid kan de sociale ontwikkeling in de betrokken landen aanzienlijk ten goede komen als ook regionale ontwikkeling, werkgelegenheid en sociaal beleid tot de samenwerkingsterreinen behoren. De samenwerking met kandidaat-lidstaten in het kader van de verschillende uitbreidingsrondes heeft duidelijk laten zien dat zulks een positief effect heeft. |
2.5 |
Initiatieven ter bevordering van de mensenrechten (incl. de rechten van werkgevers, werknemers en vakbonden als neergelegd in de IAO-conventies 87 en 98) en van het democratiseringsproces in derde landen zijn een cruciaal instrument in de strijd voor ontwikkeling en democratie. Het Comité wijst in dit verband op het belang van goed bestuur, en met name van corruptiebestrijding, respect voor de rechtsstaat, bescherming van mensenrechten en fundamentele vrijheden en een goed functionerend justitieel apparaat. Het vestigt er de aandacht op dat mensenrechtenverdragen interstatelijke overeenkomsten zijn en dat het nakomen van de uit deze verdragen voortvloeiende verplichtingen in de eerste plaats een zaak van de nationale overheid is. De Commissie dient er bij de lidstaten op aan te dringen dat zij hun verplichtingen in dezen strikt nakomen en dat zij ook andere landen meer bewust proberen te maken van hun plichten en verantwoordelijkheden op sociaal gebied. Eenmaal in nationale wetgeving of andere relevante nationale regelgeving omgezet zijn internationale normen bindend voor particuliere rechtspersonen, d.w.z. voor burgers en bedrijven. |
2.6 |
Ook in het kader van de samenwerking met ontwikkelingslanden en andere derde landen dient van deze prioriteiten te worden uitgegaan: verandering begint op nationaal niveau, zo luidt een van de kerngedachten van het rapport van de Wereldcommissie. Het Comité pleit voor gerichte maatregelen, maar wel binnen het kader van een integraal en coherent ontwikkelingsbeleid. |
2.6.1 |
Een eerste prioritair aandachtspunt dient het scheppen van volwaardig werk (5) te zijn. Hiervoor is een integraal werkgelegenheidsbeleid vereist, dat moet zorgen voor duurzame productieve werkgelegenheid, een op de huidige en toekomstige functievereisten afgestemd arbeidsaanbod, betere arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden en een hogere levensstandaard. Een dergelijk beleid dient gericht te zijn op het scheppen van betere en productievere banen in de economische sector, het reïntegreren van werklozen in het arbeidsproces en het doorsluizen van publieke en particuliere investeringsmiddelen en internationale steun naar de meest productieve sectoren. |
2.6.2 |
Een tweede prioritair werkterrein is onderwijs. Het komt erop aan beter in te spelen op de behoeften van de arbeidsmarkt en de beroepsbevolking de vereiste basiskennis en basisvaardigheden bij te brengen. Daarbij is een cruciale rol weggelegd voor het bedrijfsleven, dat mede zijn stempel dient te drukken op het beleid — binnen het kader van een gezamenlijke overlegstructuur van sociale partners en overheid — en duidelijk moet maken welke beroepskwalificaties op korte, middellange en lange termijn gevraagd zullen worden. |
2.6.3 |
Een laatste prioritair aspect is de bescherming van de sociale economie, d.w.z. coöperaties en soortgelijke organisaties die het marktbeginsel combineren met sociale overwegingen en op die manier zowel voor economische welvaart als voor sociaal welzijn zorgen. |
2.7 |
Bij het opzetten van een migratiebeleid moet rekening worden gehouden met de (veranderende) situatie op de arbeidsmarkt, met de internationaal erkende rechten en normen zoals die zijn neergelegd in de Internationale Conventie inzake de bescherming van de rechten van alle arbeidsmigranten en hun gezinsleden, en met de raakvlakken tussen economie, handel, welzijn, politiek, werkgelegenheid, gezondheid, cultuur, ontwikkelingssamenwerking, veiligheid en buitenlands beleid. Het Comité deelt de mening van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, die in januari 2004 in een toespraak tot het Europees Parlement het volgende verklaarde: „Alleen samenwerking — niet alleen op bilateraal, maar ook op regionaal en mondiaal niveau — kan leiden tot allianties tussen ontvangende en uitzendende landen waar alle partijen baat bij hebben. Alleen door met elkaar samen te werken zullen wij er uiteindelijk in slagen migratiebewegingen om te vormen tot een ontwikkelingsinstrument, de mensenhandel aan banden te leggen en gemeenschappelijke regels voor de behandeling van immigranten en het beheer van immigratiestromen vast te leggen.”. |
2.8 |
Internationale handel wordt voor álle economieën steeds belangrijker en kan ook een sleutelrol spelen bij het bestrijden van armoede. Ontwikkelingslanden met een concurrerende industrie danken hun succes aan het feit dat zij een proactieve exportgeleide strategie volgen, gericht op het verwerven van comparatieve voordelen op basis van kwaliteit en niet op basis van lage lonen. Een dergelijke strategie is van vitaal belang voor het opbouwen van nieuwe exportcapaciteit, maar is pas echt succesvol als zij wordt gecombineerd met een beleid dat tot doel heeft via integratie in de wereldeconomie de nationale ontwikkelingsprioriteiten te realiseren (het Comité wijst in dit verband op het belang van lokale ontwikkelingsinitiatieven, die zo veel mogelijk gestimuleerd moeten worden). Bij deze strategische integratie in het internationaal economisch bestel dient ook met sociale aspecten rekening te worden gehouden. Speciale aandacht verdient in dit verband de uitbuiting van (vrouwelijke) werknemers in de meeste export processing zones (EPZ). Het Comité is van oordeel dat de bevoegde internationale organisaties hun krachten dienen te bundelen om de schending van de werknemersrechten in deze zones een halt toe te roepen. Ook de Commissie en de EU-lidstaten dienen zich actief hiervoor in te zetten. |
2.9 |
De Unie moet haar handels-, investerings- en ontwikkelingsbeleid volledig afstemmen op en inbedden in haar mondiaal beleid. Het Comité staat achter de doelstellingen van het Stelsel van Algemene Preferenties (SAP), maar wijst erop dat de diverse „bijzondere steunregelingen” (sociale, milieu- en antidrugsclausules) de importeurs met te veel bureaucratische rompslomp opzadelen, waardoor armere landen en kleine bedrijven er nauwelijks gebruik van maken terwijl deze regelingen juist voor hén zijn bedoeld. Verder dringt het erop aan dat de Commissie de nodige druk uitoefent om de SAP-landen ertoe te bewegen de voornaamste arbeidsrechtenconventies van de IAO te ratificeren en te implementeren — niet alleen op papier, maar ook in de praktijk — en dat zij bij de herziening van het SAP in 2005 extra steun in het vooruitzicht stelt voor landen die de IAO-normen in praktijk brengen. In dit verband vestigt het er nog de nadruk op dat de sociale partners en andere relevante maatschappelijke organisaties bij deze herziening moeten worden betrokken. |
2.10 |
Wat de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen betreft beveelt het Comité de Commissie aan een bewustmakingscampagne op te zetten om dit belangrijke en nuttige instrument beter bij de Europese multinationale ondernemingen en hun ondernemingsraden bekend te maken. Het niet-bindende karakter van deze richtsnoeren dient gehandhaafd te blijven, maar de landen die de richtsnoeren hebben onderschreven moeten zich blijven inzetten om nog méér landen en ondernemingen over te halen de richtsnoeren te onderschrijven cq. toe te passen. Er moet duidelijk op worden gewezen dat een verwijzing naar de OESO-richtsnoeren in handelsovereenkomsten met derde landen niet als een vorm van protectionisme mag worden gezien. De Commissie dient de OESO te steunen in haar streven om ook niet-OESO-landen over te halen de OESO-richtsnoeren in praktijk te brengen. Dit alles geldt ook voor „Tripartiete principeverklaring inzake multinationale ondernemingen en sociaal beleid” van de IAO. |
2.11 |
Het Comité wijst erop dat het bedrijfsleven ook moet worden aangespoord om op vrijwillige basis initiatieven te nemen die de sociale ontwikkeling ten goede komen. Het is van oordeel dat het bedrijfsleven wel degelijk de sociale ontwikkeling kan helpen bevorderen. Maatschappelijk verantwoord ondernemen heeft betrekking op de manier waarop (nationale en multinationale) ondernemingen het duurzaamheidsconcept in hun bedrijfsvoering integreren. Het Comité verwijst in dit verband naar zijn advies over het Groenboek De bevordering van een Europees kader voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven (CES 355/2002). Maatschappelijk verantwoord ondernemen gaat verder dan het scheppen en instandhouden van arbeidsplaatsen. Het gaat vooral om het creëren van beter, veiliger en gezonder werk, om aandacht voor de behoeften van gehandicapten en om het bevorderen van levenslang leren. Maatschappelijk verantwoord ondernemen betekent dat bedrijven zich volledig committeren aan de sociale regelgeving en streven naar een partnerschapsrelatie met alle relevante stakeholders. |
2.12 |
Een ander sleutelelement van het rapport van de Wereldcommissie is haar pleidooi voor beter bestuur, zowel op nationaal als op mondiaal niveau. Wat het mondiale niveau betreft is het Comité het ermee eens dat het multilaterale systeem van internationale organisaties absoluut moet worden versterkt. Het pleit met name voor een betere coördinatie tussen de diverse instellingen, zodat deze alerter, adequater en efficiënter kunnen reageren en dubbel werk en verkeerde beslissingen beter kunnen worden uitgesloten. De EU-lidstaten dienen in de besluitvormingsorganen van de internationale organisaties zo spoedig mogelijk erop aan te dringen dat daar serieus werk van wordt gemaakt. In dit verband zij erop gewezen dat, als het gaat om coördinatie en coherentie, de rol van de lidstaten net zo belangrijk is als die van de Commissie. Het Comité had graag gezien dat de Commissie dit aspect verder had uitgediept. De interactie tussen Commissie en lidstaten dient bij de beleidsvorming in de relevante internationale fora passende aandacht te krijgen. Het is van cruciaal belang dat de Unie haar volle gewicht in de schaal werpt om de internationale governance te verbeteren. De EU-lidstaten dienen in de internationale instellingen nauwer met elkaar samen te werken, hun voorstellen en activiteiten grondiger voor te bereiden en hun standpunten beter op elkaar af te stemmen. |
3. Conclusies en aanbevelingen: de weg voorwaarts
3.1 |
Om diverse redenen — zowel interne als externe — is het niet meer dan logisch dat de Unie zich inzet voor een versterking van de sociale dimensie van het globaliseringsproces. |
3.2 |
In de eerste plaats is er het feit dat zij veel ervaring heeft met structurele hervormingen. Het Comité is van oordeel dat het welslagen van de strategie van Lissabon bepalend zal zijn voor het welslagen van een specifieke EU-bijdrage aan de sociale dimensie van het globaliseringsproces. Alleen als de lidstaten erin slagen de noodzakelijke structurele hervormingen door te voeren, elkaars economische ontwikkeling en elkaars sociaal en werkgelegenheidsbeleid te versterken en de economische en sociale samenhang te verbeteren, kan de Unie als voorbeeld dienen voor de rest van de wereld. De Unie dient ook verdere inspanningen te leveren om haar handelsbeleid (en dan vooral, maar niet uitsluitend, haar beleid ten aanzien van de handel in landbouwproducten, en met name verwerkte producten) te ontdoen van alle protectionistische elementen en om de weg te effenen voor een handelsbeleid zonder exportsubsidies. Voorts moeten de Unie en de lidstaten een voortvarend hervormingsbeleid voeren om de gevolgen van de vergrijzing te ondervangen en de aanhoudend hoge werkloosheid uit de wereld te helpen. Om de werkgelegenheidssituatie blijvend te kunnen verbeteren, is het absoluut noodzakelijk de stelsels voor sociale bescherming en sociale zekerheid te hervormen om de prikkel tot werken te vergroten en de indirecte arbeidskosten te drukken. Belangrijk is ook de invoering van flexibele arbeidsvormen — net zo belangrijk overigens als adequate beschermingsmaatregelen ten behoeve van de betrokken werknemers en als investeringen in menselijk kapitaal. En ten slotte moeten zij een actief beleid voeren om de economische migratiestromen in goede banen te leiden, conform de richtsnoeren van de Europese Raad van Thessaloniki en de desbetreffende voorstellen van de Commissie en het Comité. Al deze hervormingen moeten zorgvuldig en in samenwerking met werkgevers en vakbonden worden uitgewerkt. |
3.3 |
Het Comité verwijst naar het Global Competitiveness Report 2003-2004 van het Wereld Economisch Forum, waarin de aandacht wordt gevestigd op de opmerkelijk goede resultaten van de Scandinavische landen. Deze hebben weliswaar een lange traditie op het vlak van de sociale markteconomie, maar zij zijn er anderzijds ook in geslaagd een aantal vitale structurele hervormingen door te voeren, waardoor zij de grondbeginselen van hun sociale markteconomie hebben weten veilig te stellen. Hieruit blijkt dat ook binnen het Europees sociaal model met succes structurele hervormingen kunnen worden doorgevoerd. |
3.4 |
De Unie dient resoluut op te komen voor multilateralisme en global governance. Zij moet zich vooral inzetten voor een versterking van de internationale organisaties binnen het VN-bestel en voor meer beleidscoherentie, zowel tussen deze organisaties onderling en als tussen deze organisaties en de Bretton Woods-instellingen en de WTO. Zij moet daarbij met name pleiten voor een aanscherping van de bestaande sociale standaarden, zoals de fundamentele arbeidsnormen van de IAO, het streven naar volwaardig werk overal ter wereld en de mensenrechtenconvenanten van de VN. Zij moet ook de nodige druk uitoefenen om de VN-lidstaten ertoe te bewegen deze standaarden in hun wetgeving op te nemen en in praktijk te brengen. En ten slotte moet zij de sociale dimensie en het streven naar volwaardig werk een hogere prioriteit geven in haar externe samenwerkingsprogramma's. De lidstaten van hun kant dienen hun steun aan ontwikkelingslanden op te voeren. |
3.5 |
In dit verband dient de Unie zich sterk te maken voor de instelling van speciale fora binnen de internationale financiële en handelsorganisaties (IMF, Wereldbank, WTO…) waar werkgeversorganisaties en vakbonden hun stem kunnen laten horen en om advies kunnen worden gevraagd. Daarbij kan worden uitgegaan van het OESO-model, dat zich al vele jaren heeft bewezen. |
3.6 |
Bovendien dienen de Commissie en de lidstaten zich ernstig en in nauw onderling overleg te beraden op het voorstel van de Wereldcommissie om een „economische en sociale veiligheidsraad” in het leven te roepen — een van de meest vergaande voorstellen van de Wereldcommissie, die hiermee in wezen pleit voor een heus mondiaal bestuur omdat zij van oordeel is dat het economisch en sociaal beleid van de diverse landen meer met elkaar in evenwicht en in overeenstemming moet worden gebracht om de afgesproken doelstellingen te kunnen realiseren. Zij dienen ook hun schouders te zetten onder ieder serieus initiatief om de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties (ECOSOC), waarvan de beleidscoördinerende rol op sociaal-economisch gebied nog niet veel om het lijf heeft, te hervormen en te versterken. Als ECOSOC wordt opgewaardeerd, zal het Comité de nodige initiatieven nemen om via dit orgaan de stem van Europa's maatschappelijk middenveld duidelijker te laten weerklinken. |
3.7 |
De Wereldcommissie noemt volwaardig werk een „essentieel instrument in de strijd tegen de armoede”. De Commissie en de Raad dienen daar de nodige conclusies uit te trekken en ervoor ijveren dat bij de eerstvolgende herziening van de millenniumverklaring en de millenniumdoelstellingen van de Verenigde Naties het verschaffen van volwaardig werk wordt opgenomen in de lijst van global goals. |
3.8 |
Een van de essentiële punten in het verslag van de Wereldcommissie is de dringende oproep aan de regeringen om het beleid van de internationale financiële instellingen, de WTO en de IAO efficiënter te maken en te coördineren. Een en ander is echter alleen mogelijk als ook op nationaal niveau naar meer coherentie en coördinatie wordt gestreefd. Zo moet er een einde komen aan de gangbare praktijk dat regeringsvertegenwoordigers in het IMF hun instructies voornamelijk van hun respectieve ministeries van financiën krijgen, terwijl hun collega's in de WTO de richtlijnen van hun ministeries van handel of economische zaken moeten volgen en hun collega's in de IAO worden geïnstrueerd door hun ministeries van arbeid, werkgelegenheid en sociale zaken. Het Comité dringt er met klem op aan dat de Commissie en de Raad de mogelijkheid overwegen om landen met een Sociaal-Economische Raad ertoe te verplichten hun SER om advies te vragen over de manier waarop deze coherentie en samenwerking op nationaal niveau het best kan worden gerealiseerd. Landen zónder Sociaal-Economische Raad kunnen hiervoor te rade gaan bij hun meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties of gebruikmaken van de overlegstructuur die eerder al, bij de voorbereiding van de Sociale Top en de „Sociale Top +5” van de Verenigde Naties, het maatschappelijk middenveld de kans heeft gegeven zijn standpunten onder de aandacht te brengen. |
3.9 |
De Commissie presenteert in paragraaf 5.5 van de Mededeling een aantal voorstellen om de dialoog tussen IAO en WTO, IMF en Wereldbank efficiënter te maken, maar had daarbij misschien, in nauwe samenwerking met de lidstaten, nog een stap verder moeten gaan. De WTO (die zich tot dusverre maar weinig gelegen heeft laten liggen aan de sociale dimensie van het handelsbeleid van zijn lidstaten), het IMF en de Wereldbank zouden, op basis van een mandaat van hun lidstaten, speciale organen voor het coördineren van hun beleid met dat van de IAO in het leven kunnen roepen en binnen die coördinatieorganen ook aandacht kunnen schenken aan de sociale en de ontwikkelingsdimensie van hun activiteiten. Zo heeft het aflopen, eind 2004, van de VN-Overeenkomst inzake Textiel en Kleding vele textielexporterende landen met een nijpend herstructureringsprobleem en een aanzienlijk verlies van arbeidsplaatsen opgezadeld. Vanwege het transversale karakter van deze problematiek dient zich hier een goede gelegenheid aan voor een gezamenlijk „initiatief ter bevordering van de beleidscoherentie” van alle internationale organisaties (WTO, Wereldbank, IMF, IAO en andere bevoegde VN-organisaties). Het komt erop aan te anticiperen op de te verwachten sociaal-economische gevolgen en de betrokken landen advies te geven over de maatregelen die zij — met internationale steun — moeten nemen. |
3.10 |
De Unie moet ervoor blijven ijveren dat de WTO bij haar periodieke evaluaties van het handelsbeleid van haar lidstaten ook nagaat in hoeverre deze de fundamentele arbeidsnormen naleven, zoals zij dat in oktober 2004 zelf ook heeft gedaan. Het Comité is van oordeel dat in de EU-delegatie naar deze evaluatiebijeenkomsten ook EESC-leden zouden moeten worden opgenomen. Het is ook van mening dat de Commissie haar voornaamste handelspartners zou moeten aansporen om soortgelijke evaluaties te ondernemen. |
3.11 |
Het Comité voelt wel voor het idee van de Wereldcommissie om in VN-verband een „forum voor het globaliseringsbeleid” op te richten en om naast bovengenoemde multilaterale organisaties ook nog andere relevante organisaties, groeperingen en personen aan het overleg te laten deelnemen. Het is echter van oordeel dat een dergelijk project in de huidige omstandigheden wellicht nog „een brug te ver” is. Het voorstel van de Wereldcommissie verdient pas ernstig overweging wanneer de diverse landen een serieuze poging ondernemen om de coherentie en coördinatie van hun beleid binnen de internationale financiële instellingen, de WTO en de IAO te verbeteren en op die manier ook de samenwerking tussen deze instellingen en organisaties onderling te stroomlijnen. |
Brussel, 9 maart 2005
De voorzitter
van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Anne-Marie SIGMUND
(1) Aan de hoorzitting werd deelgenomen door de heer G. Rodgers, directeur Integratie bij de IAO, de heer D. Peccoud, speciaal adviseur Externe betrekkingen en partnerschappen bij de IAO, mevrouw H. Bridi, speciaal vertegenwoordiger van de Wereldbank bij de Europese Instellingen, en de heer P. Dhonte, speciaal vertegenwoordiger van het IMF bij de Europese Unie.
(2) Globalisation, Growth and Poverty: Building an Inclusive World Economy, Wereldbank, Washington, 2002
(3) Unions and Collective Bargaining. Economic effects in a global environment, Wereldbank, Washington, 2003
(4) Via follow-up-groepen, gemengde raadgevende comités, rondetafelconferenties en contactgroepen onderhoudt het Comité contacten met de diverse regio's in de wereld.
(5) Zie Decent Work, IAO