EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005AE0243

Advies van het Europees Economische en Sociaal Comité over de „Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de bevordering van coöperatieve vennootschappen in Europa”(COM(2004) 18 def.)

PB C 234 van 22.9.2005, p. 1–7 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

22.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/1


Advies van het Europees Economische en Sociaal Comité over de „Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de bevordering van coöperatieve vennootschappen in Europa”

(COM(2004) 18 def.)

(2005/C 234/01)

De Europese Commissie heeft op 23 februari 2004 overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over voornoemde mededeling.

De gespecialiseerde afdeling „Interne markt, productie en consumptie”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 14 februari 2005 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Hoffelt.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 9 en 10 maart 2005 gehouden 415e zitting (vergadering van 9 maart) onderstaand advies met 120 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 3 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Inleiding

1.1

De coöperatieve vennootschap is een autonoom, vrijwillig samenwerkingsverband van personen die zich in een vennootschap hebben verenigd waarvan het bezit aan alle leden toebehoort en die democratisch wordt bestuurd, teneinde gemeenschappelijke sociaal-economische en culturele aspiraties te verwezenlijken en dito behoeften te vervullen. (1) Hoewel de juridische definitie van de coöperatieve vennootschap per lidstaat kan verschillen, zijn alle rechtsbeoefenaars het eens over het „intuitu personae”-karakter van deze vennootschapsvorm.

1.2

De identiteit van de coöperatieve vennootschap wordt versterkt door waarden als democratie, gelijkheid, rechtvaardigheid, solidariteit, transparantie en sociale verantwoordelijkheid, en door beginselen als vrijwillig lidmaatschap, democratische controle door de leden, economische participatie van de leden en maatschappelijke betrokkenheid. (2)

1.3

Daarnaast onderscheidt de coöperatieve vennootschap zich van de kapitaalvennootschap omdat zij de omvang van haar kapitaal minder gemakkelijk kan variëren en door het feit dat haar aandelen op naam staan en in principe niet overdraagbaar zijn aan derden.

1.4

In de EU zijn bijna 140 miljoen mensen lid van een coöperatieve vennootschap. Er bestaan ongeveer 300.000 coöperatieve vennootschappen in de EU en die verschaffen aan 2,3 miljoen mensen werk.

1.5

In de meeste economische sectoren komt coöperatief ondernemen voor, dat voornamelijk wordt gekenmerkt door een gemeenschappelijke aanwending van aan- of verkoopsmogelijkheden of arbeidskracht om de economische behoeften van de leden te vervullen. Coöperatief ondernemen blijkt ook zeer geschikt voor de verwezenlijking van sociale, culturele of milieudoelstellingen.

1.6

Coöperatieve vennootschappen zijn als ondernemingsvorm ook uitermate geschikt om bij te dragen aan de verwezenlijking van de Lissabondoelstellingen, aangezien zij streven naar evenwicht tussen economische prestaties, participatie en persoonlijke ontplooiing.

1.7

Coöperatieve vennootschappen kunnen aanzienlijk verschillen in grootte en de wijze waarop ze zich ontwikkelen, maar ze zijn over het algemeen in lokale gemeenschappen ingebed. Op die manier dragen ze bij tot de versteviging van het sociaal-economisch weefsel van een regio en zorgen ze ervoor dat de sociale samenhang behouden blijft in gebieden die te kampen hebben met een ontwikkelingsachterstand of voor omvangrijke herstructureringen staan. (3) De inbedding van coöperatieve vennootschappen in lokale gemeenschappen sluit echter geenszins uit dat hun activiteiten zich niet kunnen uitstrekken tot over de grenzen van de EU. Ze kunnen zo aanzienlijke invloed hebben op de wereldhandel en de mondiale economische dynamiek. (4)

1.8

Deze invloed en rol van coöperatieve vennootschappen worden op nationaal en mondiaal niveau erkend. Zo heeft de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) in juni 2002 een aanbeveling over de bevordering van coöperatieve vennootschappen (5) goedgekeurd, waarin o.a. wordt onderstreept dat coöperatieve vennootschappen in al hun verschillende verschijningsvormen een positieve invloed hebben op de deelname van een zo groot mogelijk deel van de bevolking aan de sociaal-economische ontwikkeling. Deze aanbeveling is door alle 25 EU-lidstaten onderschreven en wordt momenteel geratificeerd.

1.9

Wat de EU betreft, worden coöperatieve vennootschappen erkend in artikel 48 van het EU-Verdrag. (6) De Commissie besteedt via haar DG dat is belast met ambacht, kleine ondernemingen, coöperaties en onderlinge maatschappijen, aan deze vennootschapsvorm bijzondere aandacht. De Raad heeft onlangs zijn goedkeuring gehecht aan het statuut van de Europese coöperatieve vennootschap en aan een aanvullende Richtlijn over de rol van de werknemers. (7) Onderhavige Mededeling geeft aan dat de Commissie belang blijft hechten aan de coöperatieve vennootschap.

1.10

Daarmee beantwoordt de Commissie ook aan één van de verwachtingen van de coöperatieve vennootschappen zelf, die tegenwoordig worden gedwongen grote uitdagingen aan te gaan omdat ze zich anders niet verder kunnen ontwikkelen of omdat hun bestaan anders in twijfel wordt getrokken. In veel van de nieuwe lidstaten bijvoorbeeld was een coöperatie ten tijde van het communisme een vertrouwd begrip, wat vennootschappen nu verdacht maakt. Voorts zijn de vele coöperatieve vennootschappen die actief zijn op markten waar de concurrentie steeds feller wordt, verplicht grote hoeveelheden middelen aan te wenden om hun concurrentiepositie veilig te stellen, maar zij dienen daarbij wel hun specifieke karakter en identiteit te behouden.

2.   Hoofdlijnen uit de Mededeling

2.1

Een van de sterke punten uit onderhavige, op 23 februari 2004 goedgekeurde Mededeling is dat de Commissie daarin wijst op „de steeds belangrijkere positieve bijdrage van coöperaties tot de verwezenlijking van veel communautaire doelstellingen”.

2.2

Maar ze constateert ook dat het potentieel van coöperatieve vennootschappen nog onvoldoende wordt benut. Om daar verandering in te brengen, heeft ze drie hoofddoelstellingen geformuleerd en daarbij twaalf uit te voeren acties voorgesteld. De drie hoofddoelstellingen zijn:

2.2.1   Een groter gebruik van coöperaties in Europa bevorderen door de zichtbaarheid van coöperaties en het inzicht in de kenmerken ervan te vergroten

Hierbij gaat het vooral om de organisatie van gestructureerde uitwisseling van informatie en ervaringen, en de bevordering van acties om overheidsdiensten en particuliere bedrijven bewust te maken van de rol van de coöperatieve sector.

2.2.2   De nationale wetgeving inzake coöperatieve vennootschappen verbeteren

Deze doelstelling is geformuleerd n.a.v. de goedkeuring door de Raad in juli 2003 van de Verordening betreffende het statuut van de Europese coöperatieve vennootschap (SCE). Het gaat hier om de tenuitvoerlegging van de Verordening gelet op de wetgeving van de lidstaten, de verbetering van die wetgeving en het stimuleren van de uitwerking van „modelwetten”. De Commissie let daarbij ook speciaal op de situatie in de nieuwe lidstaten.

2.2.3   De rol van coöperaties en hun bijdrage tot de doelstellingen van de Gemeenschap behouden en bevorderen

Hierbij gaat het vooral om het landbouwbeleid, de uitbreiding, regionale en plattelandsontwikkeling en het scheppen van werkgelegenheid.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Het EESC heeft altijd oog gehad voor de problematiek omtrent personenvennootschappen en de sociale economie in het algemeen. (8) Evenals het Comité van de Regio's vindt het dat alle bedrijfsvormen op een gelijkwaardige manier moeten worden bevorderd en ondersteund. (9) Het EESC heeft aan de hand van een vragenlijst op 11 oktober 2004 een hoorzitting georganiseerd met coöperaties en coöperatieve organisaties om hun reacties op de Mededeling te peilen. Zo heeft het de voorstellen van de Commissie kunnen vergelijken met de verwachtingen en prioriteiten van de coöperatieve sector.

3.2

Het EESC is zeer te spreken over de Mededeling van de Commissie. Die Mededeling moet er uiteindelijk toe leiden dat meer van deze bedrijfsvorm gebruik wordt gemaakt. Daartoe wordt o.a. voorgesteld de bijdrage die via coöperatieve vennootschappen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie van Lissabon kan worden geleverd, meer en beter onder de aandacht te brengen.

3.3

Het EESC stelt evenwel vast dat veel van de in de Mededeling genoemde acties die zijn bedoeld om coöperatieve vennootschappen beter te promoten, erg voorzichtig zijn geformuleerd, aangezien vaak gebruik wordt gemaakt van bewoordingen als „de mogelijkheden van … onderzoeken of bestuderen” en„bijzondere aandacht besteden aan”. Het is daarom wenselijk om de beoogde doelstellingen concreter te omschrijven en aan een bijpassend tijdschema te koppelen.

3.4

Het EESC kan zich vinden in de aandacht die de Commissie besteedt aan de nieuwe en de kandidaat-lidstaten. In sommige van deze landen heeft het gebruik van de coöperatie als bedrijfsvorm in de communistische tijd ertoe geleid dat de coöperatieve vennootschap nog steeds als een instrument van de voormalige machthebbers wordt beschouwd.

3.4.1

Daarom vindt het EESC het vooral noodzakelijk om de ondernemers in die landen bewust te maken van de mogelijkheden die de coöperatieve vennootschap als bedrijfsvorm biedt, zoals met name de ontwikkeling van een activiteit door de middelen, verantwoordelijkheden en ondernemersrisico's met de andere leden van de vennootschap te delen, waardoor levensvatbaardere en duurzamere projecten kunnen worden gerealiseerd. (10)

3.4.2

Ook moet volgens het EESC de nieuwe dynamiek die onder meer coöperatieve vennootschappen in de betreffende landen in de strijd tegen sociale uitsluiting en op milieugebied losmaken, worden bevorderd. Voorts dient in de gaten te worden gehouden dat het dankzij sommige coöperatieve vennootschappen weer opgebloeide verenigingsleven niet opnieuw in verval raakt als gevolg van wijzigingen in de wetgeving inzake deze ondernemingsvorm.

3.5

Het is begrijpelijk dat de Commissie ertoe neigt de nadruk te leggen op de MKB-kenmerken van coöperatieve vennootschappen, maar vele daarvan en veel groepen coöperaties vallen buiten de communautaire definitie van een kleine of middelgrote onderneming. Daarom adviseert het EESC de Commissie om haar voorstellen niet tot die specifieke kenmerken te beperken. Dat geldt vooral voor de communautaire acties m.b.t. bedrijfsondersteunende diensten en toegang tot financiering.

4.   Voor coöperatieve vennootschappen relevante onderwerpen waar dieper op moet worden ingegaan

4.1   Regelgevingskader

4.1.1

De hele Mededeling door laat de Commissie blijken in het bijzonder belang te hechten aan het coöperatierecht en vooral aan de verschillende nationale regelingen die daarvoor gelden. Het EESC kan zich daarin vinden, want het is voor de ontwikkeling van coöperatieve vennootschappen essentieel dat zij op nationaal én Europees niveau kunnen beschikken over de best mogelijke regelgeving.

4.1.2

Voor coöperatieve vennootschappen gelden daarnaast heel wat bepalingen die samenhangen met het vennootschapsrecht (boekhouding, sociaal recht, mededingingsrecht, fiscaal recht enz.). Als in die bepalingen geen rekening wordt gehouden met bepaalde specifieke kenmerken van coöperatieve vennootschappen, mag worden aangenomen dat, zelfs als de wetgeving voor coöperatieve vennootschappen optimaal is, zij in hun ontwikkeling dreigen te worden belemmerd.

4.1.2.1

Een voorbeeld: volgens het aanvankelijke voorstel voor jaarrekeningstandaard IAS 32 zouden de aandelen van een coöperatieve vennootschap moeten worden beschouwd als schuld en niet als eigen vermogen, aangezien potentieel om hun terugbetaling kan worden verzocht. Omdat dat voor coöperatieve vennootschappen grote consequenties zou hebben, heeft men de betreffende bepaling zo geïnterpreteerd dat daarvan, als aan twee aanvullende voorwaarden wordt voldaan, kan worden afgeweken. (11) Het gegeven dat deze bepaling niet is herzien, maar dat ten gunste van de coöperatieve vennootschap tot een bepaalde interpretatie daarvan is besloten, lijkt te pleiten voor de stelling dat deze vennootschapsvorm in het algemeen wordt beschouwd als een uitzondering en de kapitaalvennootschap de norm is. Zoals reeds opgemerkt (zie par. 3.1) vindt het EESC dat de coöperatieve vennootschap niet als een uitzondering moet worden gezien, maar dat daarentegen het wetgevingskader indien nodig moet worden aangepast om met de kenmerken van coöperatieve vennootschappen rekening te houden.

4.1.2.2

Het EESC verzoekt de Commissie derhalve om aandacht te schenken aan de synergie die tot stand moet worden gebracht tussen het coöperatierecht en de overige in dit verband relevante bepalingen, en die aandacht in concrete acties te vertalen.

4.1.2.3

Evenzo zouden de groepen deskundigen die de Commissie moeten adviseren over toekomstige wetgeving op dit terrein, stelselmatig rekening moeten houden met de wezenlijke kenmerken van coöperatieve vennootschappen en in dat verband gebruik moeten maken van de deskundigheid van hun representatieve organisaties. (12)

4.2   Mededingingsregels, vrijheid van vestiging en fiscale behandeling

4.2.1

Wat mededinging betreft, staat het EESC er volledig achter om coöperatieve vennootschappen, net als iedere andere bedrijfsvorm, onder de artikelen 81, 82, 86, 87 en 88 van het EG-Verdrag te laten vallen. Het is echter van mening dat de paragraaf van de Commissiemededeling waarin wordt verwezen naar artikel 81 (m.b.t. overeenkomsten tussen ondernemingen), niet duidelijk genoeg is, vooral niet waar de Commissie opmerkt: „Daarom kunnen het gedrag of de regels van een coöperatie eventueel als concurrentiebeperkend worden beschouwd, al hoeft de oprichting van de coöperatie zelf niet tegen artikel 81 van het EG-Verdrag in te druisen.”  (13) De Commissie stelt dan ook voor om de mededingingsregels op grotere schaal in de sectoren waarin coöperaties actief zijn, bekend te maken.

4.2.1.1

Het EESC is op grond van de uitkomsten van zijn op 11 oktober 2004 gehouden hoorzitting met vertegenwoordigers van de coöperatieve sectoren van mening dat niet zozeer onbekendheid met de mededingingsregels het probleem is, maar veeleer dat in die regels geen rekening wordt gehouden met de kenmerken van coöperatieve vennootschappen. Het roept de Commissie daarom op om zich eveneens te richten op de instanties die het mededingingsbeleid uitvoeren, teneinde die grondiger te informeren over de uiteenlopende organisatiestructuren die coöperatieve vennootschappen kunnen hebben.

4.2.1.2

Het EESC benadrukt voorts dat verscheidenheid aan ondernemingsvormen één van de sleutels tot gezonde concurrentie vormt en denkt dat als de Commissie aan zijn zojuist gedane oproep gehoor geeft, discriminatie — in welke vorm dan ook — van coöperatieve vennootschappen op grond van hun organisatiestructuur kan worden voorkomen.

4.2.2

Verder is het in sommige landen verboden om in bepaalde sectoren een coöperatieve vennootschap op te richten. (14) Dat vormt een overduidelijke inperking van de vrijheid van vestiging. Nog betreurenswaardiger is dat dergelijke verboden in de Verordening betreffende het statuut van de Europese coöperatieve vennootschap worden bevestigd. (15) Het EESC roept de Commissie daarom tevens op om onderzoek te doen naar de reikwijdte en consequenties van dit soort verboden.

4.2.3

Wat de fiscale behandeling van coöperatieve vennootschappen betreft, staat het EESC achter het uitgangspunt dat de voordelen voor een bepaald type vennootschap in verhouding moeten staan tot de betreffende wettelijke beperkingen of de bijbehorende sociale meerwaarde. (16) In dit verband zou de Commissie de lidstaten moeten verzoeken om na te gaan of het mogelijk is coöperatieve vennootschappen op basis van hun maatschappelijk nut of hun bijdrage aan regionale ontwikkeling fiscaal te stimuleren, op voorwaarde dat streng wordt toegezien op de inachtneming van coöperatieve waarden en beginselen. (17)

4.3   Maatschappelijk verantwoord ondernemen en corporate governance

4.3.1   Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)

4.3.1.1

De economische globalisering leidt ertoe dat bedrijven rendabeler moeten worden, wat soms ten koste gaat van de aandacht voor sociale aspecten. Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) — de manier van ondernemen waarbij „bedrijven in het kader van hun bedrijfsactiviteiten en in hun relaties met andere partijen vrijwillig aandacht aan sociale kwesties en het milieu schenken”  (18) — is voor coöperatieve vennootschappen geen nieuw concept. Omdat zij zowel economische als sociale doelstellingen nastreven, het menselijk individu centraal stellen en hun functioneren is gebaseerd op intern democratisch bestuur, gaan zij per definitie te werk volgens de beginselen van mvo en zetten zij zich volledig voor die manier van ondernemen in. (19)

4.3.1.2

Het EESC betreurt dat mvo in de Mededeling niet aan de orde komt en adviseert de Commissie dan ook om een actie daaraan te wijden, teneinde onder meer de maatschappelijk verantwoorde werkwijzen van coöperatieve vennootschappen ingang te doen vinden. (20)

4.3.2   Corporate governance

4.3.2.1

Het EESC behandelt al jaren met grote belangstelling onderwerpen die verband houden met corporate governance. (21) In de toonaangevende discussies over die onderwerpen wordt nog altijd maar zelden aandacht besteed aan coöperatieve vennootschappen. Dat is enigszins paradoxaal, omdat heel wat bepalingen inzake de organisatiestructuur van de coöperatie ertoe hebben geleid dat coöperatieve vennootschappen eigen bestuursmodellen hebben ontwikkeld. (22) Voorts kunnen unies van coöperaties voor accountantscontroles een aanzienlijke bijdrage leveren aan het goed functioneren van coöperatieve vennootschappen. Dergelijke unies zijn in veel lidstaten actief en oefenen hun bezigheden soms al meer dan honderd jaar ononderbroken uit. Het is daarom belangrijk dat deze unies in de nieuwe communautaire voorschriften inzake wettelijke accountantscontroles erkend en niet daarvan uitgesloten worden.

4.3.2.2

Het zou volgens het EESC dan ook nuttig zijn om de in dit verband opgedane ervaringen mee te nemen in het debat over corporate governance, zodat ook aanbevelingen t.a.v. de verschillende ondernemingsvormen en de vooruitgang die daarmee is geboekt in de discussies aan bod komen.

4.4   Groepen coöperaties

4.4.1

Het EESC wijst de Commissie ook op het bestaan van groepen coöperaties. Dat zijn meestal verzamelingen coöperatieve ondernemingen die duidelijk de voorkeur geven aan strategische partnerschappen of samenwerking boven fusies of overnames. Daardoor zijn ze opgewassen tegen de globalisering en de daarmee gepaard gaande hevigere concurrentie, maar kunnen ze tegelijkertijd hun coöperatieve identiteit behouden en uitdragen.

4.4.2

Het EESC vindt het opportuun om groepen coöperaties te ondersteunen en hun ontwikkeling te bevorderen, waarbij wel de mededingingsregels moeten worden nageleefd. Een groepsverband biedt coöperatieve vennootschappen namelijk de kans een gezamenlijk merk of een hele lijn producten of diensten te ontwikkelen, wat ertoe zou kunnen leiden dat deze bedrijfsvorm zowel op Europees als mondiaal niveau steviger verankerd raakt. Ook dit aspect zou in de Mededeling uitgebreider aan bod moeten komen.

5.   Opmerkingen en aanbevelingen t.a.v. de voorgestelde acties

5.1   Zichtbaarheid en bevordering van coöperatieve vennootschappen (acties 1 en 2)

5.1.1

Het EESC moedigt de Commissie aan om alle noodzakelijke maatregelen te nemen waarmee de zichtbaarheid van coöperatieve vennootschappen kan worden vergroot en die ertoe leiden dat meer met hun kenmerken rekening zal worden gehouden. Onbekendheid met die kenmerken is immers de belangrijkste reden dat hun potentieel onvoldoende wordt benut. In dat verband vindt het EESC dat de vergaring, classificering en bekendmaking van goede praktijkvoorbeelden over deze bijzondere bedrijfsvorm meer moeten worden ondersteund en aangemoedigd.

5.1.2

Het EESC stelt o.a. voor dat de Commissie officieel meer belang gaat hechten aan Aanbeveling 193 van de IAO, die door alle 25 EU-lidstaten is goedgekeurd en daardoor het eerste Europese akkoord vormt inzake de regelgeving voor en de bevordering van coöperatieve vennootschappen. Tevens raadt het EESC de Commissie aan om in dit licht concrete stappen te zetten, zoals de lancering van een voorlichtingscampagne over de kenmerken van coöperatieve vennootschappen en de coöperatie als ondernemingsvorm. Daarvoor zou ze gebruik moeten maken van verschillende beelddragers, de website van het DG Ondernemingen enz. Een dergelijke voorlichtingscampagne zou zich moeten richten op de sociaal-economische partners en nationale overheidsinstanties.

5.1.3

Voorts zou volgens het EESC de bekendheid van de coöperatieve vennootschap als bedrijfsvorm ook binnen de directoraten-generaal van de Commissie moeten worden bevorderd. Dat zou vooral moeten gebeuren binnen de diensten die beleid uitwerken dat rechtstreeks gevolgen heeft voor coöperatieve vennootschappen als ondernemingen en voor de sociale dimensie van deze vennootschappen (bijv. de DG's Interne markt, Werkgelegenheid en sociale zaken, Mededinging, en Gezondheids- en consumentenbescherming).

5.2   Statistische gegevens (actie 3)

5.2.1

Het EESC kan zich vinden in de wens van de Commissie om de statistische gegevens over coöperatieve vennootschappen te verbeteren. Als er al gegevens over coöperatieve vennootschappen zijn, worden die in de meeste lidstaten zelden regelmatig bijgewerkt. Daar komt bij dat dit soort gegevens — indien aanwezig — zeer vaak op verschillende manieren worden verwerkt. Een en ander vormt een fundamenteel probleem voor de bevordering en verbetering van de kennis over coöperatieve vennootschappen.

5.2.2

Om in deze situatie verandering aan te brengen, is de Commissie van plan om gebruik te maken van satellietrekeningen. Deze methode, waarvan het toepassingsgebied wat coöperatieve vennootschappen betreft nog niet is vastgesteld, is tot op heden getest op organisatiestructuren van hoofdzakelijk niet-commerciële aard of waarmee geen winst wordt nagestreefd. (23) Het EESC benadrukt dan ook dat bij de keuze van instrumenten en technieken in dit verband de economische en commerciële aspecten van coöperatieve vennootschappen niet uit het oog mogen worden verloren. Overigens bleek uit de vragenlijst en de hoorzitting van het EESC dat ook de coöperatieve organisaties zelf dit voorbehoud t.a.v. het gebruik van dit soort rekeningen maken.

5.2.3

Om zo snel mogelijk in de behoefte aan gegevens over coöperatieve vennootschappen te voorzien, adviseert het EESC allereerst om Eurostat en de nationale instanties die statistische gegevens over ondernemingen verzamelen, zoveel mogelijk te laten samenwerken, zodat bedrijfsgegevens om te beginnen per rechtsvorm waarop zij betrekking hebben, kunnen worden ingedeeld.

5.3   Scholing en ondernemingsgeest (actie 4)

5.3.1

Het is belangrijk dat in opleidings- en scholingsprogramma's, de programma's voor bevordering van ondernemerschap en die voor levenslang leren (24) ook aandacht wordt besteed aan de coöperatieve dimensie. Dit punt komt tot tevredenheid van het EESC eveneens aan de orde in aanbeveling 193 van de IAO en eerder genoemd advies van het Comité van de Regio's. (25) Het EESC steunt dus de plannen van de Commissie om reeds opgedane ervaringen in een netwerk onder te brengen en te verspreiden.

5.3.2

Daarnaast beveelt het EESC aan een overzicht op te stellen van de aan scholen en universiteiten bestaande cursussen over het coöperatiewezen. Op die manier en door ontwikkeling en verspreiding van specifiek lesmateriaal te ondersteunen zou de Commissie twee doelstellingen kunnen verwezenlijken: realisering van een netwerk voor de uitwisseling van opgedane ervaringen en bewerkstelligen dat in opleidings- en scholingsprogramma's aandacht aan de coöperatieve sector wordt besteed.

5.4   Bedrijfsondersteunende diensten (actie 5)

5.4.1

Het EESC deelt de wens van de Commissie om de traditionele bedrijfsondersteunende diensten te verzoeken meer oog te hebben voor de coöperatieve dimensie. Het wijst er echter op dat er al ondersteunende instanties bestaan die zich daarin hebben gespecialiseerd. Het zou goed zijn als die instanties dankzij de maatregelen van de Commissie hun dienstverlening verder zouden kunnen ontwikkelen en in een groter gebied actief zouden kunnen worden.

5.4.2

Het EESC wijst er in dit verband op dat het nieuwe meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap voor de periode 2006-2010 (26) geen enkele algemene hoofdlijn of specifieke actielijn voor coöperatieve vennootschappen omvat. Ook in het actieplan voor ondernemerschap (27) wordt nergens naar coöperatieve vennootschappen verwezen, behalve in de passages betreffende een aanpak voor de sociale economie, die in dit actieplan overigens onduidelijk is geformuleerd.

5.5   Toegang tot financiering (actie 6)

5.5.1

De Commissie moet haast maken met haar voorgenomen onderzoek naar de vraag of het nodig is om in de instrumenten van het Europees Investeringsfonds specifiek naar coöperatieve vennootschappen te verwijzen. Het EESC is echter reeds ter ore gekomen dat opname van een dergelijke verwijzing onlangs is geweigerd op grond van de gelijke behandeling van de verschillende rechtsvormen. Het verzoekt de Commissie dan ook aan te geven welke nieuwe concrete maatregelen zij op financieringsgebied zou kunnen nemen, omdat het andere element van deze actie (ervoor zorgen dat coöperaties voor andere communautaire programma's in aanmerking blijven komen) immers helemaal geen verandering brengt in de huidige situatie. Daarnaast zou het EESC graag zien dat meer middelen uit het Europees Investeringsfonds kunnen worden gereserveerd voor ondersteuning van kleine en middelgrote bedrijven en coöperatieve vennootschappen die weinig financiële waarborgen genieten.

5.5.2

In het verlengde hiervan wijst het EESC de Commissie erop dat de nieuwe overeenkomst over eigen vermogen („Basel II”) banken ertoe zal verplichten om bij bedrijfsfinancieringen meer gewicht toe te kennen aan de risicoprofielen van ondernemingen en daarbij met name te letten op solvabiliteit en bedrijfsbeheer. Hierdoor zouden voor sommige coöperatieve vennootschappen kredieten een stuk duurder kunnen worden. (28)

5.5.3

Coöperatieve vennootschappen hebben vanwege de aard van hun kapitaal (niet-beursgenoteerde aandelen, terugbetaling van aandelen tegen hun nominale waarde, enz.) soms moeite om financiering voor hun verdere ontwikkeling te vinden. Het EESC staat in dit opzicht achter het verzoek van de Commissie aan de lidstaten met een specifieke wetgeving voor coöperatieve vennootschappen om daarin de mogelijkheid op te nemen dat coöperatieve vennootschappen verhandelbare en rentedragende aandelen aan derden kunnen uitgeven, op voorwaarde dat dit geen afbreuk doet aan de coöperatieve aard van de onderneming en ook niet aan de door de leden van de coöperatieve vennootschap zelf uitgeoefende controle. (29)

5.6   De bijdrage van coöperatieve vennootschappen aan bepaalde onderdelen van het ondernemingsbeleid (actie 7)

5.6.1

Coöperatieve vennootschappen zijn, zoals de Commissie stelt, bedrijfsbestuurlijk gezien zeer geschikt als vennootschapsvorm voor werknemers die hun bedrijf willen overnemen. Dit aspect van de coöperatieve vennootschap zou de Commissie in de programma's en acties die ze met onderhavige Mededeling wil realiseren, duidelijker naar voren moeten laten komen.

5.6.2

De Commissie stelt voor een studie te verrichten naar sociale coöperaties. Dit soort coöperatieve vennootschappen proberen bij hun werkzaamheden in de eerste plaats zo goed mogelijk te letten op maatschappelijke behoeften. Een dergelijke studie zou ook duidelijkheid kunnen verschaffen over de bijdrage die sociale coöperaties daadwerkelijk aan de vervulling van dat soort behoeften leveren. In zo'n studie zou volgens het EESC echter wel duidelijk moeten worden gewezen op de kenmerken van sociale coöperaties enerzijds en die van „sociale ondernemingen” anderzijds. (30)

5.7   Samenhang tussen en verbetering van de nationale wetgeving, opstelling van modelwetten en de Europese coöperatieve vennootschap (acties 8, 9, 10 en 11)

5.7.1

De regels waarbinnen coöperatieve vennootschappen zich kunnen ontwikkelen zijn even belangrijk als de organisatiestructuren waarmee zij proberen hun doelstellingen te verwezenlijken. Dit gezegd zijnde, kan het EESC zich erin vinden dat de Commissie zeer veel belang hecht aan het juridisch statuut van coöperatieve vennootschappen op Europees en nationaal niveau.

5.7.2

Het EESC staat achter de organisatie van bijeenkomsten met nationale overheidsdiensten over de toepassing van de Verordening en Richtlijn inzake de Europese coöperatieve vennootschap. Het adviseert tevens dit soort voorbereidende werkzaamheden regelmatig te evalueren. De reden daarvoor mag duidelijk zijn: zo hebben slechts zes lidstaten het onlangs in werking getreden statuut van de Europese vennootschap in hun wetgeving omgezet.

5.7.3

Het EESC benadrukt het tweeslachtig karakter van de paragraaf uit de Mededeling over de opstelling van modelwetten. De Commissie doet daarin namelijk geen voorstellen voor harmonisatie van de wetgeving van de lidstaten inzake coöperatieve vennootschappen, maar gaat wel in op de conclusies van de Groep op hoog niveau van deskundigen in het vennootschapsrecht, die voorstander is van een geleidelijke harmonisatie van de statuten van de coöperatieve vennootschap.

5.7.4

In veel artikelen van de Verordening over de Europese coöperatieve vennootschap wordt verwezen naar de wetgeving van de lidstaten. Nu vijf jaar na de inwerkingtreding van deze Verordening een verslag over de toepassing ervan zal worden opgesteld, vindt het EESC dat, als er reden is om modelwetten uit te werken teneinde de wetgeving van de lidstaten meer op elkaar af te stemmen, en/of om gemeenschappelijke Europese regels op te stellen, de beroepsorganisaties van coöperatieve vennootschappen van meet af aan bij de betreffende discussies en werkzaamheden moeten worden betrokken.

5.7.5

In dit licht wijst het EESC er evenwel op dat tal van de coöperatieve organisaties die aan zijn hoorzitting hebben deelgenomen, liever een consolidatie en versteviging van de bestaande nationale wetgeving inzake coöperatieve vennootschappen zouden zien dan een herziening daarvan met het oog op een Europese harmonisatie. (31) Volgens hen zou op die manier bovendien beter kunnen worden ingesprongen op demutualisering (32), een probleem waar een aantal coöperatieve vennootschappen mee te maken heeft.

5.7.6

In dit licht stelt het EESC de Commissie eveneens voor om comparatief onderzoek uit te voeren naar de consequenties en reikwijdte van de opname door een aantal lidstaten in hun wetgeving inzake coöperatieve vennootschappen van bepalingen die tot nu toe alleen golden voor kapitaalvennootschappen. (33)

5.8   Communautaire doelstellingen (actie 12)

5.8.1

De Commissie heeft zich terecht voorgenomen om via de communautaire programma's de bijdrage die coöperatieve vennootschappen aan de verwezenlijking van de communautaire doelstellingen leveren, te benutten. Het is echter twijfelachtig of er daarvoor voldoende middelen zijn, aangezien er hiervoor momenteel geen aparte begrotingslijnen bestaan.

5.8.2

In de Mededeling gaat het wat de communautaire doelstellingen betreft, vooral over het landbouwbeleid in het licht van de uitbreiding, waaraan ook een actie is gewijd. Het EESC vindt dat een goede keuze, maar is van mening dat ook de opmerkingen over de andere met name genoemde beleidsterreinen (regionale en plattelandsontwikkeling en werkgelegenheid) in acties zouden moeten worden vertaald.

5.8.3

In het algemeen acht het EESC het beter dat de Commissie zich bij de uitwerking van steun- en stimuleringsmaatregelen voor coöperatieve vennootschappen blijft richten op beleidsterreinen waar coöperatieve vennootschappen zich goed kunnen ontwikkelen. Op die manier wordt het mogelijk de gewoonten en gebruiken van coöperaties op één specifiek gebied ook in andere sectoren te verspreiden.

6.   Conclusies

6.1

Het EESC is verheugd over de verschijning van de Mededeling van de Commissie over de bevordering van coöperatieve vennootschappen in Europa. De Commissie laat die Mededeling volgen op de goedkeuring van de Verordening betreffende het statuut van de Europese coöperatieve vennootschap en geeft daarmee aan dat ze belang hecht aan deze bedrijfsvorm. In de Mededeling benadrukt ze de sociaal-economische aspecten van coöperatieve vennootschappen en de bijdrage die deze vennootschappen kunnen leveren aan de realisering van de Lissabonstrategie.

6.2

Het EESC vindt het in het bijzonder positief dat de bevordering van coöperatief ondernemen prioriteit krijgt. Onbekendheid met deze wijze van ondernemen vormt namelijk een groot obstakel voor de ontwikkeling van de coöperatieve vennootschap in Europa.

6.3

Het EESC staat achter de kerngedachten uit de Commissiemededeling, maar vindt dat in een aantal gevallen concretere acties hadden moeten worden voorgesteld en dat vooraf een tijdschema voor de uitvoering van die acties had moeten worden opgesteld. Daarom adviseert het EESC de Commissie om zo snel mogelijk een procedure uit te werken waarmee het verloop van de voorgestelde acties kan worden gevolgd, en niet alleen, zoals ze zelf voorstelt, deze acties pas na 2008 te evalueren. Daarbij zouden zowel op nationaal als Europees niveau de betrokken coöperatieve beroepsorganisaties nauw moeten worden betrokken.

Brussel, 9 maart 2005

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Anne-Marie SIGMUND


(1)  Coöperatief Handvest, goedgekeurd in 1995 tijdens het congres van de Internationale Coöperatieve Alliantie (ICA) in Manchester.

(2)  Idem.

(3)  Advies van het Comité van de Regio's van 16 juni 2004, CdR 97/2004 fin, rapporteur mevrouw Pellinen, PB C 318 van 22 december 2004.

(4)  VN-resolutie 56/114, die werd goedgekeurd tijdens de 88e plenaire zitting van de Algemene Vergadering van de VN op 19 december 2001.

(5)  R193, aanbeveling over de bevordering van coöperatieve vennootschappen, uitgebracht tijdens de 90e internationale arbeidsconferentie, 20 juni 2002.

(6)  Artikel III-142 van het grondwettelijk verdrag (dat nog moet worden geratificeerd).

(7)  Verordening 1435/2003, PB L 207 van 18 augustus 2003; Richtlijn nr. 2003/72/EG, PB L 207 van 18 augustus 2003.

EESC-advies van 26 mei 1992 over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het statuut van de Europese coöperatieve vennootschap en over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot aanvulling van het statuut van de Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers, PB C 223 van 31 augustus 1992.

(8)  EESC-advies „De sociale economie en de interne markt”, rapporteur de heer Olsson, PB C 117 van 26 april 2000.

(9)  Zie voetnoot 3.

(10)  EESC-advies „Economische diversificatie in de toetredingslanden - de rol van het MKB en de ondernemingen van de zgn. „sociale economie” (zoals coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen)”, rapporteurs mevrouw Fusco en de heer Glorieux, PB C 112 van 30 april 2004.

(11)  De aandelen zullen kunnen worden beschouwd als kapitaal indien de uitgever daarvan het onvoorwaardelijke recht behoudt om terugbetaling te weigeren of indien in de nationale wetgeving of de statuten van de vennootschap een ondergrens is vastgesteld voor de waarde van het kapitaal.

(12)  Het is in dit opzicht frappant dat geen enkele deskundige in coöperatierecht deel uitmaakt van de in het Commissiedocument meerdere keren genoemde Groep op hoog niveau van deskundigen in vennootschapsrecht.

(13)  Laatste alinea van par. 3.2.7 uit de Commissiemededeling.

(14)  In Duitsland bijvoorbeeld is dat het geval voor apothekers.

(15)  Artikel 8, lid 2: „Indien de nationale wetgeving voorziet in specifieke voorschriften en/of beperkingen met betrekking tot het soort bedrijf dat een SCE uitoefent […], is die wetgeving ten volle van toepassing op de SCE.”

(16)  Paragraaf 3.2.6 uit de Mededeling.

(17)  Zie het in voetnoot 3 genoemde advies van het Comité van de Regio's.

(18)  Groenboek „De bevordering van een Europees kader voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven”, COM(2003) 366 def.

(19)  Bijv. opzetten van fair trade-netwerken, opstellen van maatschappelijke balansen, oprichting van de Europese groepering voor de maatschappelijke balans.

(20)  EESC-advies over het groenboek „De bevordering van een Europees kader voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven”, CESE 355/2002 fin, rapporteurs mevrouw Hornung-Draus, mevrouw Engelen-Kefer en de heer Hoffelt, PB C 125 van 27 mei 2002.

(21)  EESC-advies over de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement getiteld „Modernisering van het vennootschapsrecht en verbetering van de Corporate governance in de Europese Unie - een actieplan”, rapporteur de heer Ravoet, CESE 1592/2003, PB C 80 van 30 maart 2004.

(22)  Voorbeelden daarvan zijn de organisatiestructuur en opzet van auditcoöperaties in een aantal lidstaten van de EU waaronder Duitsland.

(23)  Seminar van 23 april 2004 van de Commissie over de ontwikkeling van een methode voor het gebruik van satellietrekeningen t.a.v. de sociale economie.

(24)  Bijv. de programma's Leonardo, Socrates en Erasmus.

(25)  Zie voetnoot 3.

(26)  Communautair programma ter bevordering van het ondernemerschap en het concurrentievermogen van ondernemingen (2006-2011).

(27)  Mededeling van de Commissie „Actieplan: De Europese agenda voor ondernemerschap”, COM(2004) 70 def., vgl. EESC-advies 1198/2004 van 15 september 2004, rapporteur de heer Butters.

(28)  EESC-advies over het „Aanpassingsvermogen van MKB en ondernemingen van de zgn. „sociale economie” aan veranderingen ten gevolge van de economische dynamiek”, PB C 120 van 20.5.2005, rapporteur mevrouw Fusco.

(29)  Paragraaf 3.2.4 uit de Mededeling.

(30)  Onder het kopje „Sociale ondernemingen” meldt de Commissie dat sommige lidstaten specifieke rechtsvormen hebben ingesteld voor ondernemingen die er in de eerste plaats naar streven sociale doelstellingen te verwezenlijken.

(31)  Sommige nationale coöperatieve organisaties zijn zelfs tegen harmonisatie.

(32)  In het algemeen is sprake van demutualisering als een coöperatie niet langer het gemeenschappelijke bezit blijft van een vennootschap van personen, maar in handen valt van externe investeerders. Concreet gesproken, houdt de betreffende coöperatieve vennootschap dan op te bestaan en verandert in een kapitaalvennootschap.

(33)  In Italië bijvoorbeeld mogen coöperatieve vennootschappen op grond van een nieuwe wet obligaties uitgeven.


Top