EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52004AE1646

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement over de totstandbrenging van een duurzaam landbouwmodel voor Europa via het hervormde glb — hervorming van de suikersector”(COM(2004) 499 def.)

PB C 157 van 28.6.2005, p. 102–107 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

28.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 157/102


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement over de totstandbrenging van een duurzaam landbouwmodel voor Europa via het hervormde glb — hervorming van de suikersector”

(COM(2004) 499 def.)

(2005/C 157/19)

De Commissie heeft op 15 juli 2004 besloten, overeenkomstig de bepalingen van art. 262 van het EG-Verdrag, het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over voornoemde mededeling.

De gespecialiseerde afdeling „Landbouw, plattelandsontwikkeling en milieu”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 16 november 2004 goedgekeurd; rapporteur was de heer BASTIAN, co-rapporteur de heer STRASSER.

Het Comité heeft tijdens zijn 413e zitting op 15 en 16 december 2004 (vergadering van 15 december 2004) het volgende advies uitgebracht, dat met 137 stemmen vóór en 21 stemmen tegen, bij 11 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Inleiding

1.1

Eenentwintig landen van de Europese Unie produceren suikerbieten. De Franse overzeese gebiedsdelen en Spanje produceren ook een kleine hoeveelheid rietsuiker (280 000 ton). De Europese suikerproductie varieert van 17 tot 20 miljoen ton in totaal per jaar; de suikerconsumptie in de EU wordt geschat op 16 miljoen ton per jaar.

1.2

Suikerbieten worden door 350 000 boeren in wisselbouw geteeld op een oppervlakte van 2,2 miljoen hectare (gemiddeld iets meer dan 6 ha bieten per producent). Suikerbieten worden in ongeveer 200 suikerfabrieken verwerkt en bieden rechtstreeks werk aan ongeveer 60 000 werknemers.

1.3

De Europese Unie produceert ook 500 000 ton isoglucose en 250 000 ton inulinestroop en raffineert ruwe rietsuiker (waarvan het leeuwendeel — 1,5 MT — uit ACS-landen wordt geïmporteerd) (1).

1.4

In de sector suiker, isoglucose en inulinestroop is de quotaregeling voortvoeiend uit Verordening 1785/81 herhaaldelijk verlengd. De laatste verlenging dateert van 2001 en betreft de vijf verkoopseizoenen van 2001/2002 tot en met 2005/2006. Deze verordening heeft het nummer 1260/2001 meegekregen en wijkt op diverse punten aanzienlijk af van de vorige verordening. Zo zijn de prijzen vastgesteld tot 30 juni 2006, is de opslagregeling afgeschaft, wordt de opslag van overgedragen suiker niet langer gefinancierd, worden de quota met 115 000 ton verminderd en nemen de bietentelers en suikerfabrikanten de productierestituties voor de chemische sector volledig voor hun rekening.

1.5

De Commissie heeft op 14 juli 2004, met het oog op de voltooiing van het duurzaam landbouwmodel voor de EU, een mededeling gepubliceerd over de hervorming van de suikersector (COM(2004) 499 def.).

1.6

In dit document stelt de Commissie voor de regelingen, prijzen en quota voor de suikersector met ingang van 1 juli 2005 grondig te wijzen en kondigt zij reeds aan, in 2008 wellicht met nieuwe voorstellen op het gebied van quota en prijzen te komen. Zo wil zij de logica van de hervorming van het GLB uitbreiden tot de suikersector, de Europese suikermarkt minder aantrekkelijk maken voor invoer, de uitvoer van quotumsuiker met restitutie gevoelig verminderen en de productrestituties voor suiker die aan de chemische industrie wordt verkocht afschaffen.

1.7

De Commissie stelt voor de A- en B-quota samen te brengen in één quotum en het suikerquotum te verlagen met 1,3 miljoen ton, en vervolgens drie lineaire verlagingen met 0,5 miljoen ton per jaar toe te passen (wat neerkomt op een totale verlaging van de productiequota met 2,8 miljoen ton oftewel 16 %).

1.8

Parallel aan deze verlaging van het suikerquotum stelt de Commissie voor het isoglucosequotum te verhogen met 100 000 ton per jaar gedurende een periode van drie jaar (een verhoging van 60 %) en het inulinequotum ongewijzigd te laten.

1.9

Om de noodzakelijke herstructurering van de suikersector veilig te stellen, stelt de Commissie voor de quota binnen Europa vrij overdraagbaar te maken. Ook wordt voorgesteld om samen met de lidstaten een subsidie van 250 euro per ton te betalen aan suikerfabrikanten die er niet in geslaagd zijn hun suikerquotum over te dragen en die willen stoppen met het produceren van suiker. Deze steun is bedoeld om de betreffende suikerfabrikanten ertoe aan te zetten hun sociale verplichtingen na te komen en de milieuconditie van het fabrieksterrein te herstellen.

1.10

De Commissie stelt voor de interventieregeling en het declasseringsmechanisme, die via het evenwicht op de markt voor prijsgaranties zorgen en voor naleving van de WTO-voorschriften, te vervangen door een regeling van particuliere opslag (2) en verplichte overdracht van suikerquota.

1.11

Wat de prijzen betreft, stelt de Commissie voor de interventieprijs voor suiker te vervangen door een referentieprijs die dient voor de berekening van de aan de suikerbietenproducenten in ACS- en minder ontwikkelde landen te betalen minimumprijs alsook voor de vaststelling van de interventiedrempel voor particuliere opslag en de overdracht van overtollige hoeveelheden naar het volgende jaar. De institutionele ondersteuningsprijzen worden in twee fasen verlaagd. Met het oog hierop stelt de Commissie voor het seizoen 2005/2006 en 2006/2007 een referentieprijs van 506 euro en voor het seizoen 2007/2008 een prijs van 421 euro per ton witte suiker voor (ter vergelijking: de huidige interventieprijs bedraagt 631,9 euro per ton en de gewogen marktprijs voor A+B-suiker ligt op 655 euro).

1.11.1

Tegelijkertijd zal de gewogen minimumprijs voor suikerbieten van het A+B-quotum dalen van 43,6 euro per ton nu naar 32,8 euro per ton in 2005/2006 en 2006/2007 (-25 %) en vervolgens naar 27,4 euro per ton in 2007/2008 (-37 %). De basisprijs voor suikerbieten bedraagt momenteel 47,67 euro per ton. Het Comité gelooft dat de prijsdaling in sommige lidstaten groter is dan in andere vanwege de verschillende verhoudingen tussen A- en B-quota.

1.11.2

Om het inkomensverlies als gevolg van de verlaging van de gewogen prijs voor suikerbieten voor 60 % te compenseren moet volgens de Commissie (overeenkomstig de regels voor de hervorming van het GLB van 2003) directe inkomenssteun worden verleend die is losgekoppeld van de productie.

1.11.3

De Commissie schat dat er in 2005/2006 en 2006/2007 een bedrag van 895 miljoen euro en vanaf 2007/2008 een bedrag van 1 340 miljard euro per jaar aan losgekoppelde directe inkomenssteun zal worden verstrekt.

1.12

De Commissie stelt voor de productrestituties voor aan de chemische en farmaceutische industrie (3) verkochte suiker af te schaffen en deze bedrijven, in onder meer de alcohol- en gistsector, te laten overschakelen op C-suiker.

1.13

Wat de betrekkingen met de preferentiële suikerleveranciers uit de ACS-landen betreft, stelt de Commissie voor het „suikerprotocol” te handhaven, dat wordt gekenmerkt door importquota maar met een verlaging van de garantieprijs die gelijk is aan de verlaging van de prijs voor suikerbieten. Om deze landen te helpen zich aan te passen aan de nieuwe omstandigheden stelt de Commissie voor een dialoog te openen met de ACS-landen op grond van een actieplan dat voor eind 2004 zal worden gepresenteerd.

1.13.1

Zij stelt voor de raffinagesteun aan ACS-landen en aan overzeese gebiedsdelen (Départements d'Outre-Mer — DOM) af te schaffen en het begrip „maximale behoeften” op termijn te schrappen.

1.14

Voor de minder ontwikkelde landen doet de Commissie geen enkel voorstel voor kwantitatief importbeheer. Voor suiker die uit minder ontwikkelde landen wordt geïmporteerd dient dezelfde minimumprijs als voor de ACS-landen te worden gehanteerd. Voor de Balkanlanden denkt de Commissie aan importquota. Overeenkomstig het „Alles-Behalve-Wapens”-initiatief zal suiker uit 49 minder ontwikkelde landen vanaf 2009 zonder tarief- en quotabeperkingen worden toegelaten op de Europese markt.

2.   Algemene opmerkingen

2.1

Gezien:

het „Alles-Behalve-Wapens”-initiatief van 2001 gericht op de minder ontwikkelde landen, waarvan de gevolgen op het gebied van suiker destijds niet helemaal werden overzien door de Commissie,

de algemene tendens tot grotere openstelling van de Europese landbouwmarkten met het oog op de onderhandelingen binnen de Wereldhandelsorganisatie,

de dreigingen die de Europese suikerexport boven het hoofd hangen als gevolg van de uitspraak van het WTO-panel en de handelsbesprekingen in het kader van de „Doha Ontwikkelingsronde”,

en de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid,

constateert het Europees Economische en Sociaal Comité (EESC) dat wijziging en aanpassing van de gemeenschappelijke marktordening (GMO) voor de sector suiker noodzakelijk zijn geworden. De vraag is dus niet of een hervorming noodzakelijk is, maar wel wat voor soort hervorming noodzakelijk is en in hoeverre en vanaf waneer er moet worden hervormd.

2.2

De Commissie is voorstander van een ingrijpende wijziging van de suikerverordening en rechtvaardigt haar voorstellen door erop te wijzen dat op de huidige suikerregeling vaak hevige kritiek wordt geuit „vanwege het gebrek aan concurrentie, verstoring van de markt, hoge prijzen voor consumenten en gebruikers en de gevolgen ervan voor de wereldmarkt, met name voor ontwikkelingslanden”. Het Europees Economisch en Sociaal Comité betreurt dat de Commissie zich op dit soort algemene kritiek baseert zonder een en ander te toetsen door middel van een serieus onderzoek. Het Comité verwijst in dit verband naar zijn advies van 30 november 2000. (4)

2.3

Het EESC constateert dat de Commissie ver vooruitloopt op de vervaldatum van de internationale overeenkomsten en het onderhandelingsmandaat in de WTO ondermijnt, hetgeen onvoorzichtig is en de legitieme belangen van de suikerindustrie in de EU en van zijn preferentiële leveranciers kan schaden. Dit mag voor de Commissie ook geen reden zijn om een regeling te treffen voor suiker die niet aan quota onderhevig is.

2.4

Het EESC is verontrust over het effect van de voorgestelde prijs- en quotaverlagingen op de bieten- en suikerproductie in de Europese Unie, op de inkomens van veel landbouwbedrijven, op de duurzaamheid van de suikerindustrie en de handel in suiker, op de werkgelegenheid in de suikerindustrie en op het platteland en op de multifunctionaliteit, met name in achtergestelde of perifeer gelegen regio's alsook in de nieuwe lidstaten, waar flink in herstructurering moet worden geïnvesteerd. Het Comité betwijfelt of de hervormingsvoorstellen van de Commissie stroken met het Europese landbouwmodel en met de beginselen van multifunctionaliteit en duurzaamheid, zoals unaniem vastgesteld door de Europese Raad van Luxemburg in december 1997 (5). Het Comité is ook van mening dat de hervormingsvoorstellen in strijd zijn met de Lissabon-strategie, die o.m. nadrukkelijk een stijging van de werkgelegenheid beoogt.

2.5

Het EESC verzoekt de Commissie uitgebreid en controleerbaar na te gaan in welke regio's de bietenproductie en de suikerindustrie gevaar lopen en hoeveel banen in totaal, zowel in de landbouw als in de industrie, direct en indirect worden bedreigd. De raming van de impact die de Commissie vorig jaar heeft bekendgemaakt, geeft hierover immers niet de noodzakelijk informatie.

2.6

Het Comité gelooft niet dat de hervormingstactiek waarvoor de Commissie heeft gekozen, nl. herstel van het marktevenwicht via prijsverlagingen, het beoogde doel kan bereiken. Bovendien biedt deze tactiek geen garanties voor het behoud van een solide Europese bietenteelt en suikerindustrie op lange termijn en houdt zij geen rekening met Europese afspraken ten aanzien van ontwikkelingslanden die preferentiële suikerleveranciers zijn. Deze prijsverlagingen zullen bovendien tal van producenten uit Europese landen en ontwikkelingslanden de das omdoen en zullen de producenten die weten te overleven een gevoelige slag toebrengen. Tegelijkertijd worden nieuwe delen van de wereldmarkt aangeboden aan Brazilië, dat vanaf 2008/2009 indirect ook steeds grotere hoeveelheden suiker naar Europa zal kunnen uitvoeren door middel van swap-deals (trilaterale handel) met minder ontwikkelde landen (6), zonder dat de ontwikkeling van de landbouw en de sociale situatie in deze landen hiermee gebaat zijn.

2.7

Het Comité vermoedt dat slechts enkele landen, en met name Brazilië, van een dergelijke hervorming van de GMO/suiker zullen profiteren. Het wenst in dit verband te beklemtonen dat de suikerproductie in Brazilië, grotendeels gesteund door het beleid inzake bioethanol en het monetaire beleid, plaatsvindt in omstandigheden die op sociaal en milieugebied alsook wat de eigendomsverhoudingen betreft, onacceptabel zijn, maar die verklaren waarom de Braziliaanse productiekosten en dus ook de prijs van Braziliaanse suiker op de wereldmarkt zo laag zijn.

2.8

Het Comité begrijpt derhalve niet dat de Commissie niet heeft vastgehouden aan het plan om preferentiële importquota af te spreken met de minder ontwikkelde landen, iets waar deze landen overigens ook om vragen. Zo zou meer en beter rekening kunnen worden gehouden met de armste ontwikkelingslanden en zouden een evenwichtige marktsituatie en houdbaar prijsniveau in Europa ontstaan. Het Comité vestigt de aandacht op het tweesporenbeleid van de Commissie, die enerzijds de radicale hervorming van de GMO/suiker rechtvaardigt aan de hand van het Alles-Behalve-Wapens-initiatief en anderzijds weigert gehoor te geven aan de expliciete wens van de minst ontwikkelde landen om een systeem van preferentiële quota in te voeren. Het Comité vindt dat er onmiddellijk importquota voor de Balkanlanden moeten worden vastgesteld.

2.9

Het Comité is van mening dat de voorgestelde prijsverlagingen en quotavermindering veel verder gaan dan het WTO-mandaat en een grote stap in de richting van de volledige liberalisering van de suikermarkt zijn. Dit biedt geen duurzame vooruitzichten aan de bietenproducenten, werknemers in de suikersector en Europese consumenten, in tegenstelling tot wat de Commissie wil doen geloven.

2.10

In tegenstelling tot de Commissie gelooft het Comité niet dat de aanzienlijke prijsverlagingen voor suiker vooral de consument ten goede zullen komen (7). Net als bij voorgaande hervormingen zullen deze prijsverlagingen voor grondstoffen nauwelijks of helemaal niet worden doorgerekend. Dat geldt in het bijzonder voor verwerkte producten als limonade en zoetwaren (75 % van de suiker in Europa wordt geconsumeerd in de vorm van verwerkte producten). Het Comité vindt dat de Commissie nauwkeurig moet nagaan wat het effect van de prijsaanpassingen voor suikerhoudende producten is.

2.11

Het Comité deelt de bezorgdheid van de ACS-landen over de negatieve gevolgen van de hervormingsvoorstellen voor de inkomens en werkgelegenheid in de economische sectoren die hierbij rechtstreeks betrokken zijn, alsook voor hun maatschappelijk evenwicht en hun ontwikkelingsvooruitzichten.

2.12

Het Comité is zich bewust van de gevaren die de Europese suikerexport boven het hoofd hangen. Het kan dus niet begrijpen dat de voor de periode 2005-2009 door de Commissie voorgestelde quotaverlagingen tot een grotere daling van de export met restitutie leiden dan nodig is, indien de Europese Unie in het ongelijk wordt gesteld door het panel dat zich moet buigen over het conflict tussen de EU en Brazilië, Australië en Thailand. Integendeel, de Europese Unie zou via aangepaste regelgeving moeten proberen om alle exportmogelijkheden waarop zij aanspraak maakt en waarover zij krachtens internationale verdragen beschikt, te behouden, en zou dus een lagere quotavermindering moeten voorstellen.

2.13

Het Comité is bovendien van mening dat de Commissie, als tegenwicht voor haar initiatieven op het gebied van de in- en uitvoer van suiker die een daling van de afzetmogelijkheden voor Europese producenten tot gevolg hebben, maatregelen moet voorstellen die de ontwikkeling van alternatieve afzetmogelijkheden, m.n. in de sector biologische brandstoffen, beogen.

2.14

Het Comité is, over het geheel genomen, van mening dat de Commissie het effect van haar voorstel niet goed heeft ingeschat; dit voorstel zal immers leiden tot het massaal wegstromen van middelen van het Europese platteland (landbouw en eerste verwerking) en de ontwikkelingslanden naar de grote internationale voedings- en distributiebedrijven en tot de ontmanteling van een aanzienlijk deel van de Europese suikerindustrie en die van de ACS-landen ten gunste van vrijwel uitsluitend de grote Braziliaanse suikerproducenten, doorgaans zonder de grondrechten van werknemers (verklaring van de Internationale Arbeidsconferentie van 1998) (8) of het beginsel van duurzaamheid (ontginning van het Amazonewoud) te respecteren. Het Comité vindt dat de toegang tot de communautaire markt afhankelijk moet worden gemaakt van de naleving van bepaalde sociale en milieunormen.

3.   Bijzondere opmerkingen

3.1

Het Comité beklemtoont dat Verordening 1260/2001, die met algemene stemmen is goedgekeurd door de Raad, tot 1 juli 2006 van kracht is en als uitgangspunt heeft gediend voor de toetredingsonderhandelingen met de tien nieuwe lidstaten. Het begrijpt derhalve niet waarom de Commissie voorstelt de hervorming onnodig te vervroegen naar 1 juli 2005. Bovendien hebben de bietentelers i.v.m. de wisselbouw al voorbereidingen getroffen voor het seizoen 2005/2006 en worden momenteel in bepaalde Europese landen de herfstbieten ingezaaid. Ook zijn sinds 2001 tal van investeringen gedaan in zowel de landbouw als de industrie op grond van de veronderstelling dat Verordening 1260/2001 nog enige tijd van kracht zou zijn.

3.2

Het Comité verzoekt daarom de nieuwe suikerverordening pas op 1 juli 2006 te laten ingaan. Indien een andere weg wordt gekozen, zou dat door de betrokkenen in de sector en door de nieuwe lidstaten — terecht — worden beschouwd als een inbreuk op het beginsel van legitiem vertrouwen.

3.3

Het Comité constateert dat de Commissie in haar voorstel geen mededelingen doet over wat er na 2008 met de GMO zal gebeuren, terwijl de suikerbietensector met het oog op herstructurering en investeringen toch vooruit moet kunnen kijken. Het verzoekt de Commissie derhalve een regeling voor te stellen die van 1 juli 2006 tot en met 30 juni 2012 loopt, d.w.z. even lang als het nieuwe GLB.

3.4

Het Comité is van mening dat de Commissie de forse daling van de institutionele prijzen (33 % voor suiker en 37 % voor bieten, in twee stappen) niet heeft gerechtvaardigd. Uit betrouwbare berekeningen blijkt echter dat een daling met ten hoogste 20 % voldoende zou zijn om het hoofd te bieden aan de te verwachten nieuwe WTO-verplichtingen. Het Comité hoopt dat de Commissie zich aan dit cijfer houdt. Het verzoekt de Commissie bovendien om rekening te houden met het verlangen van de minder ontwikkelde landen naar preferentiële quota; dit zou de druk op de Europese suikermarkt op termijn immers aanzienlijk verlichten en de minder ontwikkelde landen toereikende exportvoorwaarden bieden.

3.5

Het Comité is niet onder de indruk van de instrumenten voor marktbeheer die de Commissie heeft voorgesteld ter vervanging van de interventieregeling. Het ziet er immers niet naar uit dat regelingen als particuliere opslag en verplichte overdracht kunnen garanderen dat de marktprijs op het niveau van de referentieprijs ligt.

3.6

Het Comité constateert dat de Commissie voorstelt inkomenssteun te verschaffen aan de producenten ter compensatie van een deel van het verlies aan inkomsten. Het beklemtoont echter dat een kleinere prijsdaling of beperking van de prijsdaling tot de eerste etappe de mogelijkheid zou scheppen om bezuinigingen te combineren met een royalere compensatie, zonder dat de grenzen van de financiële mogelijkheden worden overschreden. Het vraagt zich af hoe de nationale budgetten op een rechtvaardige en praktische manier kunnen worden verdeeld om er zeker van te zijn dat de steun daadwerkelijk terechtkomt bij de boeren die worden geconfronteerd met een daling of verlies aan inkomsten uit de bietenteelt. In navolging van hetgeen werd bepaald voor melk ter gelegenheid van de hervorming van het GLB in 2003 zou bij de verdeling van de compensatiesteun rekening moeten worden gehouden met de referentieprijs die de boer werd toegekend in de laatste twee jaren voorafgaand aan de inwerkingtreding van de nieuwe verordening. Het is tevens zaak de duurzaamheid van de steunverlening alsook de instandhouding van het suikerbudget in het oog te houden.

3.7

Het Comité is van mening dat een verlaging van de quota weliswaar onvermijdelijk is maar beperkt zou moeten zijn tot het strikt noodzakelijke en in dezelfde mate zou moeten gelden voor suiker en alle concurrerende producten die aan quota onderhevig zijn. De door de Commissie voorgestelde verhoging van de quota voor isoglucose is in dit verband onbillijk omdat deze ertoe leidt dat de Commissie een nog hogere prijsverlaging voor suiker voorstelt, wat in het nadeel van de bietenproducenten en de suikerindustrie is.

3.7.1

Het Comité is van mening dat er pas een besluit kan worden genomen over de omvang van een eventuele quotaverlaging na uitgebreid onderzoek door de Commissie, waarbij rekening wordt gehouden met de structurele tekorten en eventuele productiestops van quotumsuiker alsook met de gevolgen van de ophanden zijnde WTO-akkoorden en het resultaat van de uitspraak van het WTO-panel t.a.v. de productie van quotum- en niet-quotumsuiker alsook voor de handel in suiker tussen de Europese Unie en derde landen.

3.7.2

Het Comité is van mening dat de lidstaten over voldoende speelruimte moeten beschikken om de quotaverlagingen voor zowel suiker als bieten intern, met inachtneming van de belangen van alle betrokken partijen, op rechtvaardige en sociaal verantwoorde wijze, te kunnen regelen. Daarom verzoekt het de Commissie om deze mogelijkheid expliciet op te nemen in de hervormingsvoorstellen en in de regelgeving.

3.8

De afschaffing van de productrestituties voor aan de chemische en farmaceutische industrie verkochte suiker kan ook een negatief effect hebben op de hoogte van de suikerquota en kan een risicofactor zijn voor de toekomstige suikervoorziening van deze sectoren. Het Comité verzoekt derhalve de thans geldende regels in acht te nemen.

3.9

Het Comité is van mening dat de overdracht van quota, met name over de grenzen heen, ertoe zou kunnen leiden dat de voortzetting van een rendabele bietenteelt in veel gebieden in gevaar wordt gebracht, met alle schadelijke economische gevolgen van dien voor de bietenproducenten en de werkgelegenheid in de sector, voor het milieu (vanwege de wisselbouw) alsook voor de markt in vervangende landbouwproducten. Het Comité vindt dat het beheer van de quota in handen van de lidstaten moet blijven en dat alle herstructureringsbeslissingen eerst van alle betrokken bedrijfstakken groen licht moeten krijgen.

3.9.1

Het Comité is van mening dat de Commissie niet zozeer een handel in quota moet beogen, maar moet nagaan of het haalbaar is een Europees Fonds voor herstructurering van de suikerindustrie op te zetten dat oog heeft voor met name de behoeften van de boeren en werknemers als gevolg van de reorganisatie van de sector en de eerste nood lenigt na het vrijkomen van de quota, nadat hierover een bedrijfstakoverkoepelend akkoord is bereikt tussen de suikerfabrikant en de betrokken bietentelers; dit zou de behoefte aan quotaverlaging doen afnemen.

4.   Conclusies

4.1

Het Comité ziet in dat aanpassing van de GMO/suiker noodzakelijk is, maar vindt dat de hervormingsvoorstellen te ver gaan en dat de uitvoering ervan aanzienlijke gevolgen zou hebben voor de Europese suikersector, met name voor de werkgelegenheid. Het Comité constateert tot zijn spijt dat de voorstellen onvoldoende gegrond zijn en dat de consequenties ervan onvoldoende in overweging zijn genomen, hoewel zulks een absolute vereiste is.

4.2

Het Comité verzoekt de inwerkingtreding van de nieuwe verordening uit te stellen tot 1 juli 2006 en de landbouwers hiervan zo snel mogelijk op de hoogte te brengen, zodat zij hun wisselteeltregeling voor 2005 hierop kunnen afstemmen.

4.3

De verordening zou minstens voor een periode van 6 jaar moeten gelden om de sector voldoende perspectief te bieden.

4.4

Het Comité zou, evenals de minder ontwikkelde landen, graag zien dat de Unie importquota voor suiker vaststelt. Swap-deals moeten in ieder geval worden verboden en de toegang tot de communautaire markt moet afhankelijk worden gemaakt van criteria van sociale en ecologische duurzaamheid en voedselsoevereiniteit.

4.5

Het Comité vindt dat er onmiddellijk importquota voor de Balkanlanden moeten worden vastgesteld.

4.6

Het Comité is van mening dat de reikwijdte van de prijs- en productiequotawijzigingen strikt beperkt moet zijn tot internationale verbintenissen en van overeenkomstige toepassing moet zijn op alle zoetstoffen (suiker en concurrerende producten die aan quota onderhevig zijn). Suiker moet in het kader van de ontwikkelingsagenda van Doha (DDA) als kwetsbaar product worden behandeld.

4.7

Het Comité is voorstander van de instandhouding van de interventieregeling als instrument voor prijsgarantie.

4.8

Het Comité wijst erop dat de prijs van het product (bieten) de productiekosten van de boeren moet dekken. Het Comité neemt kennis van de voorstellen voor gedeeltelijke inkomenssteun aan telers ter compensatie van het inkomstenverlies wegens de verlaging van de bietenprijzen en verzoekt deze compensatiesteun zoveel mogelijk uit te breiden. Ook dient de duurzaamheid van de steunverlening in stand te worden gehouden en moet het suikerbudget op peil worden gehouden.

4.9

Het Comité verzoekt voorts de geldende bepalingen voor de levering van suiker aan de chemische en farmaceutische industrie intact te laten.

4.10

Het Comité hoopt dat de Commissie zich niet aan haar verantwoordelijkheid onttrekt maar een heus plan voor herstructurering van de Europese suikerindustrie op poten zet dat rekening houdt met de belangen van de suikerfabrikanten, de bietentelers en de betrokken werknemers.

4.11

Het Comité vraagt zich ten slotte af wat de Commissie van plan is met de suikerproductie die niet aan quota onderhevig is.

Brussel, 15 december 2004.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

A.-M. SIGMUND


(1)  ACS-landen: ontwikkelingslanden in Afrika, het Caraïbisch gebied en de Stille Oceaan die het suikerprotocol van de Cotonou-overeenkomst hebben ondertekend.

(2)  Via particuliere opslag kan een bepaalde hoeveelheid suiker tijdelijk van de markt worden gehaald zonder dat dit tot quotumverlaging leidt. Verplichte overdracht is de opslag en overdracht van een bepaalde hoeveelheid suiker van het quotum van verkoopseizoen n naar verkoopseizoen n+1 met overeenkomstige verlaging van het quotum voor verkoopseizoen n+1.

(3)  In Verordening 1265/2001 wordt bepaald dat productierestitutie (steun om het verschil tussen de interventieprijs en de prijs op de wereldmarkt voor suiker te compenseren) kan worden verleend voor de in de chemische en farmaceutische industrie gebruikte hoeveelheden suiker en isoglucose van het quotum (ongeveer 400 000 ton per jaar).

(4)  PB C 116 van 20-4-2001, blz. 113-115, Advies van het Comité over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker: „Het Comité zou voorts graag worden betrokken bij de studies die de Commissie voornemens is op gang te brengen, met name om de kritiek op de GMO voor suiker te analyseren, de concentratie in de agro-levensmiddelenindustrie te onderzoeken en na te gaan hoe prijsveranderingen tussen producent en consument worden doorgegeven.”

(5)  Conclusies van het voorzitterschap: SN 400/97, blz. 14, van 13-12-1997.

(6)  In dit geval: „Verkoop van Braziliaanse suiker aan een minder ontwikkeld land, verkoop van deze suiker in het genoemde land in plaats van binnenlandse suiker en verkoop van de aldus vervangen suiker van het minder ontwikkelde land aan de Europese Unie.”

(7)  Zie Mededeling COM(2004) 499 def., begin par. 3.2.

(8)  „Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie over de grondrechten en beginselen op het werk”, Internationale Arbeidsconferentie, 86 zitting, Genève, juni 1998.


Top