Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52002PC0235

    Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (ingediend door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag)

    /* COM/2002/0235 def. - COD 2000/0117 */

    PB C 203E van 27.8.2002, p. 183–209 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    52002PC0235

    Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (ingediend door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag) /* COM/2002/0235 def. - COD 2000/0117 */

    Publicatieblad Nr. 203 E van 27/08/2002 blz. 0183 - 0209


    Gewijzigd voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (ingediend door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag)

    2000/0117(COD)

    Gewijzigd voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten

    1. Achtergrond

    Indiening van het voorstel bij de Raad en het Europees Parlement (COM(2000) 276 definitief - 2000/0117/COD) overeenkomstig artikel 175, lid 1, van het Verdrag: 11.7.2000

    Advies van het Economisch en Sociaal Comité: 26.4.2001

    Advies van het Comité van de Regio's: 13.12.2000

    Advies van het Europees Parlement - eerste lezing: 17.1.2002

    2. Doel van het voorstel van de Commissie

    Met de richtlijn houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening en vervoer wordt het drieledige doel modernisering, vereenvoudiging en flexibiliteit van het bestaande rechtskader nagestreefd. Modernisering om rekening te houden met nieuwe technologieën en veranderingen in de economische omgeving, met inbegrip van de momenteel aan de gang zijnde of toekomstige liberalisering van sommige van de bedoelde activiteiten, vereenvoudiging om de bestaande teksten voor de gebruikers beter begrijpelijk te maken zodat de opdrachten volledig in overeenstemming met de terzake geldende normen en beginselen worden geplaatst en de betrokken entiteiten (zowel aanbestedende diensten als leveranciers) in staat zijn beter hun rechten te kennen, en flexibiliteit van de procedures om te voorzien in de behoeften van aanbestedende diensten en economische subjecten.

    3. Advies van de Commissie over de door het Parlement goedgekeurde amendementen

    De Commissie heeft 47 amendementen van de 83 door het Europees Parlement goedgekeurde amendementen in hun geheel of gedeeltelijk, in voorkomend geval in andere bewoordingen, overgenomen.

    ***

    3.1. Amendementen die als zodanig, of wegens zuiver formele redenen geherformuleerd, door de Commissie worden aanvaard (amendementen 111, 7, 8, 67, 68 en 69)

    Amendement 111 voegt een nieuwe overweging in waarbij erop wordt gewezen dat de richtlijn niet belet dat aanbestedende diensten maatregelen voorschrijven of toepassen die noodzakelijk zijn ter bescherming van eisen van algemeen belang: openbare orde, zedelijkheid, veiligheid en volksgezondheid, het leven van mensen, dieren en planten. De Commissie aanvaardt dit amendement, maar wijst erop dat het op zodanige wijze wordt opgesteld dat de bepalingen van het Verdrag (artikel 30) erin worden weergegeven:

    overweging: "(2 quater) Niets in deze richtlijn belet dat aanbestedende diensten maatregelen voorschrijven of toepassen die noodzakelijk zijn ter bescherming van de openbare orde, zedelijkheid en veiligheid, de gezondheid en het leven van mensen, dieren of planten, in het bijzonder met het oog op duurzame ontwikkeling, op voorwaarde dat deze maatregelen niet discriminerend zijn en niet in strijd zijn met het streven naar openstelling van de markten op het gebied van overheidsopdrachten, noch met het Verdrag."

    Amendement 7 wijzigt overweging 34 teneinde uitdrukkelijk te vermelden dat inschrijvingen die gebaseerd zijn op andere oplossingen dan die welke door de aanbestedende dienst worden aangegeven, in aanmerking moeten worden genomen wanneer ze gelijkwaardig zijn, en dat de aanbestedende diensten elk beslissing dat er geen sprake is van gelijkwaardigheid, dienen te motiveren.

    Amendement 7 moet worden gecombineerd met andere amendementen betreffende dezelfde problematiek - zie commentaar bij de amendementen 35, 36, 38, 40, 95 et 99/118.

    Amendement 8 wijzigt overweging 42. Daardoor worden de prestaties van ingenieurs toegevoegd aan de voorbeelden van prestaties waarvan de beloning wordt geregeld door nationale bepalingen, waaraan geen afbreuk mag worden gedaan.

    De amendementen 67, 68 en 69 schrappen de zeer gedetailleerde bepalingen betreffende de wijze waarop de weging moet worden aangegeven van elk van de criteria die worden gehanteerd om te bepalen welke inschrijving de economisch voordeligste is. De schrapping van de drie leden is aanvaardbaar omdat aldus de wijze van opgave van de weging wordt vereenvoudigd.

    ***

    3.2. Gedeeltelijk of inhoudelijk in andere bewoordingen door de Commissie aanvaarde amendementen (amendementen 89-96, 4, 33, 9, 70, 35, 36, 38, 40, 95, 99-118, 64, 18, 57, 109, 60, 43, 47, 13, 16, 21, 22, 26, 27, 29, 30, 117, 51, 53, 56, 66, 75, 76, 78, 79, 80, 81, 82, 83, 85 en 86)

    De amendementen 89-96 voegen een nieuwe overweging in met het doel het milieubeleid in het beleid inzake overheidsopdrachten te integreren. Artikel 6 van het Verdrag legt de verplichting op de milieubescherming in de andere beleidsvormen te integreren: dit houdt in dat het milieubeleid en het beleid inzake overheidsopdrachten met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht. De Commissie is derhalve van oordeel dat de aanbestedende diensten in staat moeten worden gesteld om tegen de beste prijs-kwaliteitverhouding "groene" producten / diensten aan te kopen. Zij neemt het amendement over in de volgende bewoordingen:

    Overweging: "(2 ter) Overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap moeten de eisen inzake milieubescherming worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Gemeenschap, als bedoeld in artikel 3 van genoemd Verdrag, in het bijzonder met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling.

    Deze richtlijn verduidelijkt derhalve hoe de aanbestedende diensten kunnen bijdragen tot de bescherming van het milieu en de bevordering van duurzame ontwikkeling op een wijze die de aanbestedende diensten niettemin in staat stelt voor hun opdrachten de beste prijs-kwaliteitverhouding te krijgen."

    *

    Amendement 4 voegt een nieuwe overweging in teneinde te preciseren dat de aanbestedende diensten voorwaarden kunnen stellen inzake de uitvoering van de opdracht, met name inzake de bevordering van doelstellingen op sociaal gebied, voorzover deze bepalingen verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht. Om de samenhang tussen de twee richtlijnen overheidsopdrachten te waarborgen, dient deze mogelijkheid te worden uitgebreid tot de voorwaarden betreffende milieubescherming. [1]

    [1] Zie amendement 10 van het Europees Parlement op het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, diensten en werken.

    Amendement 33 tot wijziging van artikel 33, derde alinea, heeft tot doel te preciseren dat de uitvoeringsvoorwaarden voorwaarden kunnen omvatten die verband houden met de bevordering van doelstellingen op het gebied van het sociaal beleid; het amendement is bovendien bedoeld om de eerbiediging van de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie en doorzichtigheid te versterken wanneer de aanbestedende diensten bijzondere voorwaarden voor de uitvoering van opdrachten stellen. In feite preciseert dit amendement in een specifieke bepaling wat reeds is vervat in de bepaling van artikel 9, die een algemene draagwijdte heeft.

    De Commissie neemt de amendementen 4 en 33 dan ook in de volgende tekst over:

    Overweging: "(32) De uitvoeringsvoorwaarden van een opdracht zijn met de richtlijn verenigbaar indien zij niet direct of indirect discriminerend zijn en indien zij in de aankondiging die als oproep tot mededinging wordt gebruikt, of in het bestek worden vermeld. Zij kunnen tot doel hebben de beroepsopleiding op de werkplek of de arbeidsparticipatie van moeilijk in het arbeidsproces te integreren personen te bevorderen, de werkloosheid te bestrijden of het milieu te beschermen, en aanleiding geven tot voor de uitvoering van de opdracht geldende verplichtingen zoals met name de aanwerving van langdurig werklozen of de uitvoering van opleidingsacties voor werklozen of jongeren, de inhoudelijke naleving van de belangrijkste verdragen van de IAO indien deze niet in het nationale recht zijn omgezet, en de aanwerving van een groter dan het bij de nationale wetgeving voorgeschreven aantal gehandicapten."

    "Artikel 37 bis

    Voorwaarden waaronder de opdracht wordt uitgevoerd

    Aanbestedende diensten kunnen speciale voorwaarden verbinden aan de uitvoering van een opdracht, mits dergelijke voorwaarden met het Gemeenschapsrecht verenigbaar zijn en in de aankondiging die als oproep tot mededinging wordt gebruikt, of in het bestek worden vermeld. De voorwaarden waaronder de opdracht wordt uitgevoerd, kunnen met name verband houden met sociale of milieuoverwegingen."

    *

    Amendement 9 voegt een nieuwe overweging 42 bis in teneinde te preciseren dat aanbestedende diensten offertes die vanwege de niet-naleving van het sociaal recht abnormaal laag zijn, kunnen afwijzen. Deze mogelijkheid bestaat reeds in het bestaande recht, zodat ermee kan worden volstaan ze op passende wijze te expliciteren.

    Amendement 70 wijzigt artikel 55 betreffende abnormaal lage offertes door de uitdrukking "in verhouding tot de prestatie" te veranderen in "in verhouding tot de levering, prestatie of werken". De motivering (dat deze bepaling ook moet gelden voor leveringen en werken en niet alleen voor diensten) maakt duidelijk dat het amendement berust op een misverstand dat aan een vertaalprobleem te wijten is. De bepaling is inderdaad van toepassing op de drie soorten opdrachten. Omwille van de samenhang met de klassieke richtlijn en om later uiteenlopende interpretaties te vermijden, is het raadzaam het bestaande recht niet te wijzigen in de Franse versie, die voldoende duidelijk maakt dat de bepaling op de drie soorten opdrachten van toepassing is. Bovendien moet ervoor worden gezorgd dat dit in alle taalversies het geval is [2].

    [2] In de Engelse versie zal derhalve "goods, works or services" moeten staan.

    De Commissie neemt de amendementen 9 en 70 over als volgt:

    "Artikel 55

    Abnormaal lage offertes

    1. Indien voor een bepaalde opdracht offertes worden gedaan die in verhouding tot de uit te voeren opdracht abnormaal laag lijken, verzoekt de aanbestedende dienst, voordat hij deze inschrijvingen kan afwijzen, schriftelijk om de door hem dienstig geachte preciseringen over de samenstelling van de desbetreffende offerte.

    Deze preciseringen kunnen met name verband houden met:

    a) de doelmatigheid van het productieproces van de producten, van de dienstverlening of van het bouwproces;

    b) de gekozen technische oplossingen en/of uitzonderlijk gunstige omstandigheden waarvan de inschrijver kan profiteren bij de levering van de producten, de verlening van de diensten of de uitvoering van de werken;

    c) de originaliteit van de door de inschrijver voorgestelde leveringen, diensten of werken;

    c bis) de naleving van de bepalingen inzake arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden die gelden op de plaats waar de opdracht moet worden uitgevoerd;

    d) de eventuele ontvangst van staatssteun door de inschrijver.

    2. De aanbestedende dienst onderzoekt in overleg met de inschrijver de samenstelling aan de hand van de ontvangen motiveringen.

    3. De aanbestedende dienst die vaststelt dat een offerte abnormaal laag is doordat de inschrijver staatssteun ontvangt, kan deze inschrijving alleen afwijzen indien hij de inschrijver raadpleegt en deze niet in staat is binnen een door de aanbestedende dienst vastgestelde, voldoende lange termijn aan te tonen dat de desbetreffende steun op rechtmatige wijze is toegekend. De aanbestedende dienst die in dat geval een inschrijving afwijst, dient de Commissie daarvan op de hoogte te brengen."

    *

    De amendementen 35, 36, 38, 40, 95 en 99/118 hebben betrekking op artikel 34 betreffende de technische specificaties.

    Amendement 35 bepaalt dat de technische specificaties kunnen worden geformuleerd uit het oogpunt van de invloed die het product tijdens zijn levenscyclus op het milieu uitoefent. De Commissie stemt met deze benadering in.

    Amendement 36 voert een nieuwe definitie in, namelijk die van "norm van gelijkwaardige aard", terwijl het daarentegen om een inschrijving gaat die een gelijkwaardige oplossing aanbiedt. Zelfs indien het amendement op zodanige wijze wordt opgevat dat het over gelijkwaardige oplossingen handelt, is de opneming van de kosten in de definitie van gelijkwaardige oplossingen niet aanvaardbaar, omdat het prijselement een rol moet spelen in het stadium van de beoordeling van de inschrijvingen op grond van de aanbestedingscriteria en niet om op andere oplossingen gebaseerde inschrijvingen te kunnen uitsluiten als zijnde niet in overeenstemming met de technische specificaties van de aanbestedende dienst.

    De amendementen 99 - 118 wijzigen artikel 34 teneinde te verduidelijken dat de aanbestedende dienst geen inschrijving kan afwijzen indien de inschrijver heeft aangetoond dat deze op gelijkwaardige wijze aan de eisen van de opdracht voldoet.

    Amendement 38 preciseert enerzijds dat een beproevingsverslag van een erkende organisatie een passend bewijsmiddel kan zijn, en anderzijds dat de aanbestedende diensten die een oplossing als niet-gelijkwaardig afwijzen, deze beslissing moeten motiveren en desgevraagd aan de betrokken economische subjecten moeten meedelen. Met de verplichting om de redenen mee te delen, wordt in artikel 48, lid 2, in het algemeen rekening gehouden.

    Amendement 40 is bedoeld om het mogelijk te maken dat in buitengewone gevallen wordt verwezen naar bijzondere productiewijzen of naar bepaalde producenten of leveranciers.

    De mogelijkheid om naar een bijzondere productiewijze te verwijzen, kan aanvaardbaar zijn in zoverre dit er niet toe leidt dat de opdracht voor een bepaalde leverancier wordt bestemd.

    Amendement 95, dat bijlage XX wijzigt, heeft tot doel de definitie van technische specificaties te wijzigen door eraan toe te voegen dat ook milieueffecten, gebruiksaanwijzingen en productiemethoden of -processen in aanmerking worden genomen.

    Dit gedeelte van het amendement verduidelijkt de tekst in de zin van de Mededeling van de Commissie van 4.7.2001 betreffende overheidsopdrachten en het milieu [3], zodat het in een nieuwe formulering aanvaardbaar is.

    [3] "Interpretatieve mededeling van de Commissie betreffende het Gemeenschapsrecht van toepassing op overheidsopdrachten en de mogelijkheden om milieuoverwegingen hierin te integreren", COM(2001) 274 definitief, PB C 333 van 29 november 2001, blz. 13-26.

    Bovendien wordt door het amendement een ontwerp dat aan alle vereisten voldoet, met inbegrip van de toegankelijkheid voor gehandicapten, ingevoegd.

    Voorts rekening houdend met amendement 7, waarvan in punt 3.1 hierboven sprake is, neemt de Commissie de amendementen 35, 36, 38, 40, 95 en 99/118 over in overweging 34, artikel 34, artikel 48, lid 2, en bijlage XX in de volgende herformulering:

    Overweging: "(34) De door de aanbestedende diensten opgestelde technische specificaties moeten de openstelling van overheidsopdrachten voor mededinging mogelijk maken. Daartoe moet het mogelijk zijn inschrijvingen in te dienen waarin de diversiteit van de technische oplossingen tot uiting komt. Te dien einde moeten enerzijds de technische specificaties kunnen worden opgesteld uit het oogpunt van prestaties en functionele eisen en moet anderzijds, bij verwijzing naar de Europese - of bij ontstentenis de nationale - norm, door de aanbestedende diensten rekening worden gehouden met inschrijvingen die gebaseerd zijn op andere gelijkwaardige oplossingen die aan de eisen van de aanbestedende diensten beantwoorden en uit veiligheidsoogpunt gelijkwaardig zijn. Om de gelijkwaardigheid aan te tonen, moeten de inschrijvers elk bewijsmiddel kunnen gebruiken. De aanbestedende dienst moet iedere beslissing dat er geen sprake is van gelijkwaardigheid, kunnen motiveren.

    Aanbestedende diensten die in de technische specificaties van een bepaalde opdracht milieueisen wensen op te nemen, kunnen de specifieke milieukenmerken en/of milieueffecten van groepen producten of diensten voorschrijven. Zij kunnen, maar zijn daartoe niet verplicht, passende specificaties gebruiken om de verlangde leveringen of prestaties te omschrijven, zoals vastgesteld in milieukeuren zoals de Europese milieukeur, de (multi)nationale milieukeur of elke andere milieukeur, dan wel delen van deze specificaties. Deze mogelijkheid mag echter alleen worden toegestaan indien de eisen voor de keur op basis van wetenschappelijke gegevens zijn ontwikkeld en goedgekeurd via een proces waaraan alle betrokken partijen zoals overheidsinstanties, consumenten, fabrikanten, distributeurs of milieuorganisaties kunnen deelnemen, en in zoverre de keur voor alle belanghebbende partijen toegankelijk en beschikbaar is."

    "Artikel 34

    Technische specificaties

    1. De technische specificaties zoals omschreven in punt 1 van bijlage XX maken deel uit van de aanbestedingsstukken, zoals de aankondiging van de opdracht, het bestek of de aanvullende stukken.

    2. De technische specificaties moeten de inschrijvers gelijke toegang bieden en mogen niet tot gevolg hebben dat ongerechtvaardigde belemmeringen voor de openstelling van overheidsopdrachten voor mededinging worden geschapen.

    3. Onverminderd wettelijk bindende technische voorschriften, voorzover verenigbaar met het Gemeenschapsrecht, worden de technische specificaties als volgt aangegeven:

    a) hetzij door verwijzing naar de specificaties van bijlage XX en - in volgorde van voorkeur - naar de nationale normen waarin Europese normen zijn omgezet, de Europese technische goedkeuringen, de gemeenschappelijke technische specificaties, internationale normen, andere door de Europese normalisatie-instellingen opgestelde technische referentiesystemen of, bij ontstentenis daarvan, de nationale normen, de nationale technische goedkeuringen dan wel de nationale technische specificaties inzake het ontwerpen, het berekenen en het uitvoeren van werken en het gebruik van producten. Elke verwijzing gaat vergezeld van de woorden "of gelijkwaardig";

    b) hetzij uit het oogpunt van prestaties of functionele eisen; deze kunnen milieukenmerken bevatten. Zij moeten echter voldoende nauwkeurig zijn opdat de inschrijvers het voorwerp van de opdracht kunnen bepalen en de aanbestedende diensten de opdracht kunnen gunnen;

    c) hetzij uit het oogpunt van prestaties of functionele eisen als bedoeld onder b), waarbij onder vermoeden van overeenstemming met deze prestaties of eisen wordt verwezen naar de onder a) bedoelde specificaties;

    d) hetzij door verwijzing naar de onder a) genoemde specificaties voor bepaalde kenmerken, en door verwijzing naar de onder b) genoemde prestaties of functionele eisen voor andere kenmerken.

    4. Wanneer de aanbestedende diensten gebruikmaken van de mogelijkheid te verwijzen naar de in lid 3, onder a), bedoelde specificaties, kunnen zij echter geen inschrijving afwijzen met als reden dat de aangeboden producten en diensten niet beantwoorden aan de specificaties waarnaar zij hebben verwezen, indien de inschrijver in zijn inschrijving met elk passend middel tot voldoening van de aanbestedende dienst aantoont dat de door hem voorgestelde oplossingen op gelijkwaardige wijze voldoen aan de eisen die in de technische specificaties zijn bepaald.

    Een passend middel kan een technisch dossier van de fabrikant zijn of een testverslag van een erkende organisatie.

    5. Wanneer de aanbestedende diensten gebruik maken van de in lid 3 geboden mogelijkheid om specificaties uit het oogpunt van prestaties of functionele eisen vast te stellen, mogen zij geen aanbod van producten, diensten of werken afwijzen die beantwoorden aan een nationale norm waarin een Europese norm is omgezet, aan een Europese technische goedkeuring, aan een gemeenschappelijke technische specificatie, aan een internationale norm, of aan een door een Europese normalisatie-instelling opgesteld technisch referentiesysteem, wanneer deze specificaties betrekking hebben op de prestaties of functionele eisen die zij hebben voorgeschreven.

    In zijn inschrijving moet de inschrijver tot voldoening van de aanbestedende dienst met elk passend middel aantonen dat de aan de norm beantwoordende producten, diensten of werken aan de functionele eisen of prestatie-eisen van de aanbestedende dienst voldoen.

    Een passend middel kan een technisch dossier van de fabrikant zijn of een testverslag van een erkende organisatie.

    5 bis Aanbestedende diensten die milieukenmerken voorschrijven door verwijzing naar prestaties of functionele eisen, kunnen gebruik maken van de gedetailleerde specificaties of van delen daarvan, zoals vastgesteld in Europese of (multi)nationale milieukeuren of elke andere milieukeur, indien deze geschikt zijn om de verlangde leveringen of prestaties te omschrijven, de eisen voor de keur zijn ontwikkeld op grond van wetenschappelijke gegevens, de milieukeuren zijn goedgekeurd via een proces waaraan alle betrokken partijen zoals overheidsinstanties, consumenten, fabrikanten, distributeurs en milieuorganisaties kunnen deelnemen, en de milieukeuren voor alle belanghebbende partijen toegankelijk zijn.

    De aanbestedende diensten kunnen aangeven dat de van een milieukeur voorziene producten of diensten worden geacht te voldoen aan de technische specificaties van het bestek; zij dienen elk ander passend bewijsmiddel zoals een technisch dossier van de fabrikant of een testverslag van een erkende organisatie, te aanvaarden.

    6. "Erkende organisaties" in de zin van dit artikel zijn testlaboratoria, ijklaboratoria en inspectie- en certificatie-organisaties die voldoen aan de toepasselijke Europese normen.

    De aanbestedende diensten aanvaarden certificaten van in andere lidstaten gevestigde erkende organisaties.

    7. Behalve indien dit door het voorwerp van de opdracht gerechtvaardigd is, mag in de technische specificaties geen melding worden gemaakt van een bepaald fabrikaat of een bepaalde herkomst of van een specifiek procédé, noch mogen deze een verwijzing bevatten naar een merk, een octrooi of een type, een bepaalde oorsprong of een bepaalde productie, waardoor bepaalde ondernemingen of bepaalde producten worden bevoordeeld of geëlimineerd. Deze vermelding of verwijzing is bij wijze van uitzondering toegestaan wanneer een voldoende nauwkeurige en begrijpelijke beschrijving van het voorwerp van de opdracht niet mogelijk is door toepassing van de leden 3 en 4; deze vermelding of verwijzing moet vergezeld gaan van de woorden "of gelijkwaardig".

    "Artikel 48

    Informatieverstrekking aan indieners van een aanvraag tot erkenning, aan gegadigden en aan inschrijvers

    1. ...

    2. De aanbestedende diensten delen ten spoedigste iedere afgewezen gegadigde of inschrijver desgevraagd de redenen voor de afwijzing mee, en aan iedere inschrijver die een aan de eisen beantwoordende inschrijving heeft gedaan, de kenmerken en relatieve voordelen van de uitgekozen inschrijving, alsmede de naam van de begunstigde, of de partijen bij de raamovereenkomst. De termijnen mogen in geen geval langer lopen dan 15 dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het schriftelijk verzoek terzake.

    De aanbestedende diensten kunnen evenwel besluiten bepaalde, in de eerste alinea genoemde gegevens betreffende de gunning van de opdracht of de sluiting van de raamovereenkomst niet mee te delen indien openbaarmaking ervan de toepassing van de wet in de weg zou staan, met het openbaar belang in strijd zou zijn of aan de rechtmatige handelsbelangen van publiek- of privaatrechtelijke economische subjecten, met inbegrip van die van het economische subject waaraan de opdracht is gegund, schade zou toebrengen dan wel de eerlijke mededinging tussen economische subjecten zou kunnen schaden.

    3. ...

    4. ...

    5. ..."

    "BIJLAGE XX

    DEFINITIE VAN ENKELE TECHNISCHE SPECIFICATIES

    In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

    a) "technische specificatie", in geval van overheidsopdrachten voor leveringen of voor diensten: een specificatie die voorkomt in een document ter omschrijving van de vereiste kenmerken van een product of dienst, zoals het kwaliteitsniveau, het niveau van milieuvriendelijkheid, een ontwerp dat aan alle vereisten voldoet (met inbegrip van de toegankelijkheid voor gehandicapten), het gebruik, de veiligheid of de afmetingen van het product, met inbegrip van de voor het product geldende voorschriften inzake handelsbenaming, terminologie, symbolen, proefnemingen en proefnemingsmethoden, verpakking, markering en etikettering, gebruiksaanwijzingen, productieprocedures en -methoden, alsmede de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures;

    b) b) "technische specificaties", in geval van overheidsopdrachten voor werken: alle technische voorschriften, met name die welke zijn opgenomen in het bestek, die een omschrijving geven van de vereiste kenmerken van een materiaal, een product of een levering en aan de hand waarvan deze zodanig kunnen worden omschreven dat ze beantwoorden aan het gebruik waarvoor ze door de aanbestedende dienst zijn bestemd. Tot deze kenmerken behoren ook het niveau van milieuvriendelijkheid, een ontwerp dat aan alle vereisten voldoet (met inbegrip van de toegankelijkheid voor gehandicapten), het niveau van overeenstemmingsbeoordeling, de gebruiksgeschiktheid, de veiligheid of de afmetingen, met inbegrip van kwaliteitsbewakingsprocedures, terminologie, symbolen, proefnemingen en proefnemingsmethoden, verpakking, markering, etikettering en gebruiksaanwijzingen, alsmede productieprocedures en -methoden. Zij omvatten eveneens de voorschriften voor het ontwerpen en het berekenen van de werken, de voorwaarden voor proefnemingen, controle en oplevering van de werken, alsmede de bouwtechnieken of bouwwijzen en alle andere technische voorwaarden die de aanbestedende dienst bij algemene dan wel bijzondere maatregel kan voorschrijven met betrekking tot de voltooide werken en tot de materialen of bestanddelen waaruit deze werken zijn samengesteld;

    2. "norm": een technische specificatie die door een erkende normalisatie-instelling voor herhaalde of voortdurende toepassing is goedgekeurd, waarvan de inachtneming niet verplicht is en die tot een van de volgende categorieën behoort:

    - internationale normen, zijnde normen die door een internationale normalisatie-instelling worden aangenomen en ter beschikking van het publiek worden gesteld;

    - Europese normen, zijnde normen die door een Europese normalisatie-instelling worden aangenomen en ter beschikking van het publiek worden gesteld;

    - nationale normen, zijnde normen die door een nationale normalisatie-instelling worden aangenomen en ter beschikking van het publiek worden gesteld;

    3. "Europese technische goedkeuring": op de bevinding dat aan de essentiële eisen wordt voldaan gebaseerde, gunstig uitgevallen technische beoordeling waarbij een product, gezien zijn intrinsieke eigenschappen en de voor de toepassing en het gebruik ervan vastgestelde voorwaarden, geschikt wordt verklaard voor het gebruik voor bouwdoeleinden. De Europese technische goedkeuring wordt afgegeven door de te dien einde door de lidstaat erkende instelling;

    4. "gemeenschappelijke technische specificaties": technische specificaties die zijn opgesteld volgens een door de lidstaten erkende procedure en die in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen zijn bekendgemaakt.

    5. "technisch referentiekader": ieder ander product dan de officiële normen, dat door de Europese normalisatie-instellingen is opgesteld volgens procedures die aan de marktontwikkeling zijn aangepast."

    Amendement 64 voert een nieuw artikel 53 bis in dat bepaalt dat, indien een aanbestedende dienst een verklaring betreffende een milieubeheersysteem verlangt, hij de EMAS-certificaten moet aanvaarden, alsmede die welke aan de internationale normen beantwoorden en elk ander gelijkwaardig bewijsmiddel. In bepaalde passende gevallen - bijvoorbeeld wat betreft de bekwaamheid om bij de uitvoering van een openbaar werk een ecosysteem te respecteren [4] - kan een milieubeheersysteem immers tot bewijs van de technische bekwaamheid dienen. Voor deze gevallen is het nuttig te voorzien in de mogelijke bewijsmiddelen en in de erkenning van de gelijkwaardigheid teneinde te waarborgen dat opdrachten niet uitsluitend aan de houders van bepaalde certificaten worden gegund. Dit amendement neemt inhoudelijk de bepalingen van artikel 51, lid 2, betreffende verklaringen inzake kwaliteitsbewaking over. Gezien deze verwantschap kan dit amendement in artikel 51 worden ingevoegd en worden geherformuleerd om het parallellisme tussen de twee bepalingen te verzekeren. De Commissie neemt derhalve amendement 64 over als volgt:

    [4] Zie de bovenvermelde interpretatieve mededeling.

    Overweging: "(39 bis) In passende gevallen, waarin het gezien de aard van de werken en/of diensten gerechtvaardigd is dat bij de uitvoering van de overheidsopdracht milieubeheermaatregelen of -systemen worden toegepast, kan de toepassing van dergelijke maatregelen of systemen worden verlangd. Milieubeheersystemen kunnen, onafhankelijk van hun registratie overeenkomstig de communautaire instrumenten (EMAS-regeling), het bewijs leveren van de technische bekwaamheid van het economische subject om de opdracht uit te voeren. Voorts moet een beschrijving van de door het economische subject toegepaste maatregelen om hetzelfde niveau van milieubescherming te waarborgen, als alternatief bewijsmiddel voor geregistreerde milieubeheersystemen worden aanvaard."

    "Artikel 51

    Onderlinge erkenning op het gebied van administratieve, technische of financiële voorwaarden en inzake certificaten, proeven en bewijzen

    1. ...

    2. Ingeval zij de overlegging verlangen van een door een onafhankelijke instantie opgestelde verklaring dat het economische subject aan bepaalde kwaliteitsnormen voldoet, dienen de aanbestedende diensten te verwijzen naar kwaliteitsbewakingsregelingen die op de Europese normenreeks op dit gebied zijn gebaseerd en die zijn gecertificeerd door instanties welke aan de Europese normenreeks voor certificering voldoen.

    De aanbestedende diensten erkennen gelijkwaardige verklaringen van in andere lidstaten gevestigde instanties. Zij aanvaarden eveneens andere bewijzen inzake gelijkwaardige maatregelen op het gebied van kwaliteitsbewaking die door economische subjecten worden voorgelegd.

    3. In het geval van overheidsopdrachten voor werken en diensten, en uitsluitend in passende gevallen, kunnen de aanbestedende diensten eisen dat opgave wordt gedaan van de milieubeheermaatregelen die het economische subject bij de uitvoering van de opdracht kan nemen. Indien de aanbestedende diensten in deze gevallen de overlegging verlangen van een door een onafhankelijke instantie opgestelde verklaring dat het economische subject aan bepaalde normen inzake milieubeheer voldoet, dienen zij te verwijzen naar het communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) of naar normen inzake milieubeheer die gebaseerd zijn op de desbetreffende Europese of internationale normen die gecertificeerd zijn door instanties die beantwoorden aan het Gemeenschapsrecht of aan de Europese of internationale normen voor certificatie.

    De aanbestedende diensten erkennen gelijkwaardige verklaringen van in andere lidstaten gevestigde instanties.

    Zij aanvaarden eveneens andere bewijzen inzake gelijkwaardige milieubeheermaatregelen die door economische subjecten worden voorgelegd."

    *

    Amendement 18 beoogt de economische subjecten die aan een combinatie deelnemen in staat te stellen bij de selectie gebruik te maken van hun samengevoegde capaciteiten op het gebied van: de bevoegdheid de beroepsactiviteit uit te oefenen, de economische en financiële draagkracht en de technische bekwaamheid en/of beroepsbekwaamheid. De duur van de eventueel vereiste ervaring mag echter niet worden gecumuleerd. Het amendement maakt het bovendien mogelijk minimumeisen te stellen aan de leider van de combinatie.

    Het amendement ligt in de lijn van de jurisprudentie. Van iedere deelnemer aan de combinatie moet echter geëist kunnen worden dat deze bevoegd is de beroepsactiviteit uit te oefenen die hij bij de uitvoering van de opdracht zal uitoefenen. Ten aanzien van de minimumeisen die de aanbestedende dienst aan de leider van de combinatie kan stellen, moet worden gewaarborgd dat het woord "minimumeisen" zo wordt uitgelegd dat de aanbestedende dienst er zeker van kan zijn dat ten minste één deelnemer aan de combinatie over de vakkundigheid beschikt die nodig is om de opdracht uit te voeren.

    Deze problematiek kan zich in verschillende contexten voordoen (zowel bij het beheer van een erkenningsregeling als bij openbare procedures, niet-openbare procedures en procedures van gunning door onderhandelingen met voorafgaande oproep tot mededinging, voor elk van deze situaties zowel voor combinaties van economische subjecten in eigenlijke zin als voor economische subjecten die alleen optreden, maar die van plan zijn zich te beroepen op de capaciteiten van andere entiteiten zoals gecontroleerde ondernemingen, onderaannemers, enz.). Er moet dus rekening mee worden gehouden bij de herformulering van de artikelen 52 en 53.

    Bij deze herformulering moet ook rekening worden gehouden met de amendementen 57 en 109 die, zonder onderscheid te maken tussen de verplichte uitsluitingscriteria en de facultatieve criteria, alle in artikel 46 van het voorstel voor de klassieke richtlijn genoemde uitsluitingscriteria verplicht stellen, respectievelijk bij het beheer van erkenningsregelingen en bij de selectie van deelnemers in het kader van openbare procedures, niet-openbare procedures of procedures van gunning door onderhandelingen met voorafgaande oproep tot mededinging.

    Met betrekking tot de toepassing van de in artikel 46, lid 2, van de klassieke richtlijn genoemde facultatieve criteria (faillissement, ernstige beroepsfouten, ...) moeten deze amendementen anders worden geformuleerd teneinde het facultatieve karakter van deze uitsluitingsgevallen te bewaren.

    Wat betreft de in artikel 46, lid 1, van de klassieke richtlijn bedoelde verplichte uitsluitingscriteria (in het geval van veroordelingen bij definitieve rechterlijke uitspraak voor bepaalde bijzonder zware misdaden zoals deelneming aan een misdaadorganisatie) is het aanvaardbaar deze bepalingen te doen gelden wanneer de aanbestedende diensten opdrachten plaatsen die onder de richtlijn "nutsbedrijven" vallen, temeer daar het vaak voorkomt dat eenzelfde aanbestedende dienst zowel in de sector "nutsbedrijven" als in de "klassieke" sectoren werkzaam is.

    Wat daarentegen de andere aanbestedende diensten dan overheidsdiensten betreft (dat wil zeggen overheidsbedrijven en particuliere ondernemingen die op grond van bijzondere of uitsluitende rechten handelen), is een dergelijke verplichting om deze uitsluitingscriteria toe te passen niet aanvaardbaar, aangezien de naleving van deze verplichtingen door andere entiteiten dan overheidsdiensten noodzakelijkerwijs zou veronderstellen dat deze entiteiten toegang kunnen krijgen tot uit strafregisters afkomstige informatie, hetgeen ernstige problemen in verband met de gegevensbescherming zou kunnen opleveren. Bovendien moet rekening worden gehouden met het feit dat deze informatie betrekking kan hebben op concurrerende ondernemingen.

    Amendement 60 zou een lijst van facultatieve uitsluitingscriteria opnemen in artikel 53 betreffende de selectie van deelnemers in het kader van openbare procedures, niet-openbare procedures of procedures van gunning door onderhandelingen met voorafgaande oproep tot mededinging. Het amendement kan niet worden overgenomen zoals het is geformuleerd, aangezien bepaalde gevallen ongerechtvaardigde verschillen zouden doen ontstaan ten opzichte van de in de "klassieke" richtlijn bedoelde gevallen (de lijst omvat bijvoorbeeld de mogelijkheid tot uitsluiting wegens "milieudelicten", terwijl dit geval niet uitdrukkelijk in artikel 46, lid 2, van de klassieke richtlijn wordt genoemd). Teneinde de samenhang tussen de twee richtlijnen te waarborgen, is het wenselijk de inhoud van dit amendement over te nemen door verwijzing naar artikel 46, lid 2, van de klassieke richtlijn.

    In de mate zoals hierboven is aangegeven, kan de Commissie derhalve de amendementen 18, 57, 109 en 60 overnemen in de artikelen 52 (herwerkt) en 53 in de volgende bewoordingen:

    "Artikel 52

    Erkenningsregelingen

    1. Desgewenst mogen de aanbestedende diensten een regeling voor de erkenning van economische subjecten invoeren en beheren.

    De aanbestedende diensten die een erkenningsregeling invoeren of beheren, zorgen ervoor dat de economische subjecten te allen tijde een erkenning kunnen aanvragen.

    2. De in lid 1 bedoelde regeling kan verscheidene fasen van erkenning van geschiktheid omvatten.

    De regeling moet worden beheerd op basis van door de aanbestedende dienst omschreven objectieve criteria en regels.

    Wanneer deze criteria en regels technische specificaties bevatten, is artikel 34 van toepassing. Deze criteria en regels kunnen zo nodig worden bijgewerkt.

    2 bis. De in lid 2 bedoelde criteria en regels kunnen de in artikel 46 van Richtlijn ../../EG [betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, diensten en werken] genoemde uitsluitingscriteria omvatten.

    Indien de aanbestedende dienst een overheidsdienst is in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), omvatten deze criteria en regels de in artikel 46, lid 1, van Richtlijn ../../EG genoemde verplichte uitsluitingscriteria.

    2 ter. Indien de in lid 2 bedoelde criteria en regels eisen betreffende de economische en financiële draagkracht van het economische subject omvatten, kan het subject in voorkomend geval gebruikmaken van de capaciteiten van andere entiteiten, ongeacht de juridische aard van zijn banden met die entiteiten. In dat geval moet het economische subject de aanbestedende dienst aantonen over deze middelen te kunnen beschikken gedurende de gehele geldigheidsduur van de erkenningsregeling, bijvoorbeeld door overlegging van de verbintenis daartoe van deze entiteiten.

    Onder dezelfde voorwaarden kan een combinatie van economische subjecten als bedoeld in artikel 10 gebruikmaken van de capaciteiten van de deelnemers aan de combinatie of van andere entiteiten.

    2quater. Indien de in lid 2 bedoelde criteria en regels eisen betreffende de technische bekwaamheid en/of beroepsbekwaamheid van het economische subject omvatten, kan het subject in voorkomend geval gebruikmaken van de capaciteiten van andere entiteiten, ongeacht de juridische aard van zijn banden met die entiteiten. In dat geval moet het economische subject de aanbestedende dienst aantonen over deze middelen te kunnen beschikken gedurende de gehele geldigheidsduur van de erkenningsregeling, bijvoorbeeld door overlegging van de verbintenis van deze entiteiten dat zij de noodzakelijke middelen ter beschikking van het economische subject zullen stellen.

    Onder dezelfde voorwaarden kan een combinatie van economische subjecten als bedoeld in artikel 10 gebruikmaken van de capaciteiten van de deelnemers aan de combinatie of van andere entiteiten.

    3. De in lid 2 bedoelde criteria en regels worden de belangstellende economische subjecten desgevraagd ter beschikking gesteld. Wanneer deze criteria en regels worden bijgewerkt, wordt dit de belangstellende economische subjecten medegedeeld.

    Wanneer een aanbestedende dienst van oordeel is dat de erkenningsregeling van bepaalde derde diensten of lichamen aan de voorwaarden voldoet, deelt zij de belangstellende economische subjecten de namen van deze derde diensten of lichamen mede.

    4. Er wordt een lijst van de erkende economische subjecten bijgehouden, die volgens het type opdrachten waarvoor de erkenning geldt in categorieën kan worden ingedeeld.

    5. Wanneer een oproep tot mededinging plaatsvindt door een mededeling inzake het bestaan van een erkenningsregeling, worden de inschrijvers bij een niet-openbare procedure of de deelnemers aan een procedure van gunning door onderhandelingen gekozen uit de volgens een dergelijke regeling in aanmerking komende gegadigden."

    "Artikel 53

    Kwalitatieve selectiecriteria

    1. De aanbestedende diensten die selectiecriteria bij een openbare procedure opstellen, doen dit volgens objectieve regels en criteria die de belangstellende economische subjecten ter beschikking worden gesteld.

    2. De aanbestedende diensten die de gegadigden selecteren voor een niet-openbare aanbestedingsprocedure of een procedure van gunning door onderhandelingen, doen dit in overeenstemming met de door hen omschreven objectieve regels en criteria, die de belangstellende economische subjecten ter beschikking worden gesteld.

    3. Bij een niet-openbare procedure of een procedure van gunning door onderhandelingen kunnen de criteria gebaseerd zijn op de objectieve noodzaak voor de aanbestedende dienst de gegadigden te beperken tot een aantal dat door het noodzakelijke evenwicht tussen enerzijds de specifieke kenmerken van de aanbestedingsprocedure en anderzijds de daarvoor vereiste middelen wordt gerechtvaardigd. Bij de vaststelling van het aantal gegadigden dient echter rekening te worden gehouden met de noodzaak voldoende concurrentie te waarborgen.

    4. De in de leden 1 en 2 bedoelde criteria kunnen de in artikel 46 van Richtlijn ../../EG [betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, diensten en werken] genoemde uitsluitingscriteria omvatten.

    Indien de aanbestedende dienst een overheidsdienst is in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), omvatten de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde criteria de in artikel 46, lid 1, van Richtlijn ../../EG genoemde verplichte uitsluitingscriteria.

    5. Indien de in de leden 1 en 2 bedoelde criteria eisen betreffende de economische en financiële draagkracht van het economische subject omvatten, kan het subject in voorkomend geval en voor een bepaalde opdracht gebruikmaken van de capaciteiten van andere entiteiten, ongeacht de juridische aard van zijn banden met die entiteiten. In dat geval moet het economische subject de aanbestedende dienst aantonen over de noodzakelijke middelen te kunnen beschikken, bijvoorbeeld door overlegging van de verbintenis daartoe van deze entiteiten.

    Onder dezelfde voorwaarden kan een combinatie van economische subjecten als bedoeld in artikel 10 gebruikmaken van de capaciteiten van de deelnemers aan de combinatie of van andere entiteiten.

    6. Indien de in de leden 1 en 2 bedoelde criteria eisen betreffende de technische bekwaamheid en/of beroepsbekwaamheid van het economische subject omvatten, kan het subject in voorkomend geval en voor een bepaalde opdracht gebruikmaken van de capaciteiten van andere entiteiten, ongeacht de juridische aard van zijn banden met die entiteiten. In dat geval moet het economische subject de aanbestedende dienst aantonen over de voor de uitvoering van de opdracht noodzakelijke middelen te kunnen beschikken, bijvoorbeeld door overlegging van de verbintenis van deze entiteiten dat zij het economische subject de noodzakelijke middelen ter beschikking zullen stellen.

    Onder dezelfde voorwaarden kan een combinatie van economische subjecten als bedoeld in artikel 10 gebruikmaken van de capaciteiten van de deelnemers aan de combinatie of van andere entiteiten.

    *

    Amendement 43 voegt een verwijzing naar de verplichtingen ten aanzien van milieubescherming toe aan de titel van artikel 38. Dit heeft tot gevolg dat de diensten kunnen aangeven bij welke instanties de economische subjecten informatie kunnen krijgen over de verplichtingen op dit gebied die gelden op de plaats waar de werken moeten worden uitgevoerd of de diensten moeten worden verleend.

    Hoewel de met dit amendement beoogde wijziging van de titel niet overeenkomt met de inhoud van de bepaling doordat de amendementen tot wijziging van de inhoud van dit artikel zijn verworpen, kan het inhoudelijk niettemin worden overgenomen, aangezien de inhoud van artikel 38 moet worden gewijzigd om ongerechtvaardigde verschillen tussen deze bepaling en die van de klassieke richtlijn (artikel 27), als gewijzigd (zie amendement 50 van de "klassieke" richtlijn), te vermijden.

    Amendement 47 betreft de invoeging van een nieuwe alinea in artikel 41, lid 1, om de doorzichtigheid omtrent de aan de economische subjecten te verstrekken inlichtingen over de verplichtingen krachtens de sociale wetgeving, overeenkomstig artikel 38, te vergroten. Hoewel het amendement ervan uitging dat de (verworpen) amendementen tot wijziging van artikel 38 zouden worden goedgekeurd, is het beginsel dat economische subjecten op de hoogte moeten zijn van de wetgeving die zij bij het uitvoeren van de opdracht moeten naleven, zodat zij hiermee bij de voorbereiding van hun inschrijving rekening kunnen houden, aanvaardbaar. Deze inlichtingen mogen echter niet worden beperkt tot de verplichtingen krachtens de sociale wetgeving, aangezien eveneens rekening moet worden gehouden met de andere wetgeving die vermeld is in artikel 38 (milieu- en belastingwetgeving). Indien een oproep tot mededinging wordt gedaan door middel van een periodieke indicatieve aankondiging of een mededeling inzake het bestaan van een erkenningsregeling, die vele afzonderlijke opdrachten kunnen betreffen, kan de hoeveelheid te verstrekken inlichtingen te groot worden. Bovendien kunnen deze aankondigingen of mededelingen lang (soms meer dan een jaar) voor de aanvang van de afzonderlijke opdracht worden gepubliceerd, waardoor de inlichtingen achterhaald kunnen zijn. Daarom wordt er de voorkeur aan gegeven de verplichting deze inlichtingen te verstrekken te beperken tot opdrachten waarvoor door middel van een aankondiging tot mededinging wordt opgeroepen. In de overige gevallen wordt de nodige doorzichtigheid toch gewaarborgd, aangezien het bestek van de afzonderlijke opdrachten de noodzakelijke inlichtingen moet bevatten, zodat de economische subjecten over terzake doende en actuele informatie kunnen beschikken.

    De Commissie kan de amendementen 43 en 47 in de volgende bewoordingen overnemen in artikel 38, lid 1, en bijlage XII:

    "Artikel 38

    Verplichtingen ten aanzien van belastingen, milieubescherming en bepalingen inzake arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden

    1. De aanbestedende dienst geeft in het bestek aan bij welke organisatie of organisaties de gegadigden of inschrijvers de terzake dienende inlichtingen kunnen verkrijgen over belastingen, milieubescherming en over de verplichtingen die ten aanzien van de bepalingen inzake de arbeidsbescherming en de arbeidsvoorwaarden gelden in de lidstaat, het gebied of de plaats waar de opdracht moet worden uitgevoerd en die gedurende de uitvoering van de opdracht op de op de arbeidsplaats uitgevoerde werken of verleende diensten van toepassing zullen zijn."

    "BIJLAGE XII

    INLICHTINGEN DIE IN AANKONDIGINGEN VAN OPDRACHTEN MOETEN WORDEN OPGENOMEN

    A. OPENBARE PROCEDURES

    1. Naam, adres, telegramadres, e-mailadres, telefoon-, telex- en faxnummer van de aanbestedende dienst.

    1 bis Bij overheidsopdrachten voor werken, voor leveringen met inbegrip van werkzaamheden voor het aanbrengen en installeren en voor diensten: naam, adres, telefoon- en faxnummer en e-mailadres van de diensten waar terzake doende informatie kan worden verkregen over de voorschriften betreffende belastingen, milieubescherming, arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden die gelden op de plaats waar de opdracht wordt uitgevoerd.

    ...

    B. NIET-OPENBARE PROCEDURES

    1. Naam, adres, telegramadres, e-mailadres, telefoon-, telex- en faxnummer van de aanbestedende dienst.

    1 bis Bij overheidsopdrachten voor werken, voor leveringen met inbegrip van werkzaamheden voor het aanbrengen en installeren en voor diensten: naam, adres, telefoon- en faxnummer en e-mailadres van de diensten waar terzake doende informatie kan worden verkregen over de voorschriften betreffende belastingen, milieubescherming, arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden die gelden op de plaats waar de opdracht wordt uitgevoerd.

    ...

    C. PROCEDURES VAN GUNNING DOOR ONDERHANDELINGEN

    1. Naam, adres, telegramadres, e-mailadres, telefoon-, telex- en faxnummer van de aanbestedende dienst.

    1 bis Bij overheidsopdrachten voor werken, voor leveringen met inbegrip van werkzaamheden voor het aanbrengen en installeren en voor diensten: naam, adres, telefoon- en faxnummer en e-mailadres van de diensten waar terzake doende informatie kan worden verkregen over de voorschriften betreffende belastingen, milieubescherming, arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden die gelden op de plaats waar de opdracht wordt uitgevoerd.

    ..."

    *

    Amendement 13 is verbonden met amendement 16. Zij beogen aanbestedende diensten in de postsector, waarvoor nu de klassieke richtlijn geldt, te onderwerpen aan de flexibelere voorschriften van de richtlijn nutsbedrijven om rekening te houden met de liberalisering die in deze sector plaatsvindt.

    Amendement 13 voegt daarom een verwijzing naar activiteiten betreffende het verlenen van postdiensten toe aan de definitie van het toepassingsgebied van deze richtlijn, zowel voor overheidsdiensten als voor overheidsbedrijven en privaatrechtelijke bedrijven die activiteiten betreffende het verlenen van postdiensten uitvoeren op grond van bijzondere of uitsluitende rechten.

    Amendement 16 bepaalt onder meer in lid 2 dat de richtlijn niet van toepassing is op postdiensten die andere entiteiten vrij mogen verlenen of waarvoor zij slechts een machtigingsprocedure moeten volgen. Lid 3 kan moeilijk worden samengevat omdat de diverse taalversies aanzienlijk verschillen. Volgens de schijnbare gemene deler van de meeste versies vult lid 3 het amendement aan met de bepaling dat de richtlijn niet geldt voor opdrachten ten behoeve van het eigen bedrijf van entiteiten die een activiteit betreffende het verlenen van postdiensten uitoefenen (en niet uit hoofde van lid 2 uitgesloten zijn) indien de mogelijkheid bestaat dat andere entiteiten onder grotendeels dezelfde voorwaarden in hetzelfde gebied alle postdiensten van niet uitsluitend ondergeschikte of te verwaarlozen economische betekenis kunnen aanbieden.

    De Commissie kan het beginsel aanvaarden dat de postsector wordt gelijkgesteld met alle andere soorten activiteiten die onder deze richtlijn vallen. Het betreft namelijk een sector die wordt gekenmerkt door een activiteit die door zowel publiekrechtelijke als privaatrechtelijke entiteiten, veelal in de vorm van een monopolie of oligopolie, via een netwerk wordt uitgevoerd en waarvan de markt in de Gemeenschap verder voor mededinging wordt opengesteld. Bij de overdracht moet worden gewaarborgd dat de definitie van de onder de richtlijn vallende activiteiten enerzijds alle direct of indirect met de traditionele activiteit van het verlenen van postdiensten verbonden activiteiten omvat en anderzijds geen vrijbrief geeft voor een overdracht van activiteiten die niet direct of indirect met de traditionele activiteit van het verlenen van postdiensten verbonden zijn. De definities van Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst [5] zijn hiervoor een goed uitgangspunt. Opgemerkt zij dat de gedeeltelijke overname van amendement 16 in artikel 5 bis de in amendement 13 voorgestelde wijzigingen van artikel 2, lid 2, overbodig maakt, zonder dat dit inhoudelijke gevolgen heeft.

    [5] PB L 15 van 21.1.1998, blz. 14.

    De Commissie kan de in amendement 16 voorgestelde uitsluitingen niet aanvaarden omdat lid 2 ingaat tegen de algemene benadering van haar voorstel om te waarborgen dat er één mechanisme is voor hetgeen onder het toepassingsgebied valt, dat onder gelijke voorwaarden op alle onder de richtlijn vallende activiteiten van toepassing is. Het idee dat exploitanten, ongeacht hun rechtsvorm, van het toepassingsgebied kunnen worden uitgesloten wanneer de huidige liberalisering voldoende effect heeft gehad, kan echter worden overgenomen. Zie voor de wijzigingen van artikel 29 die beogen dat artikel van toepassing te verklaren op overheidsdiensten die een geliberaliseerde activiteit uitoefenen de opmerkingen over amendement 117. In verband daarmee wordt overweging 14 geschrapt. Ook moet worden opgemerkt dat de algemene economie van de tekst waarborgt dat privaatrechtelijke entiteiten die in de postsector actief zijn slechts aan deze voorschriften gebonden zijn indien zij over bijzondere of uitsluitende rechten voor de uitvoering van die activiteiten beschikken. Lid 3 is in de voorgestelde vorm niet aanvaardbaar omdat de toepassing ervan uitsluitend verbonden is aan de mogelijkheid dat andere entiteiten postdiensten met een zeker economisch belang zouden kunnen aanbieden. Benadrukt moet echter worden dat de bestaande uitsluitingen, waaronder met name die van artikel 20 betreffende opdrachten die zijn geplaatst voor verkoop of verhuur aan derden, ook voor de postsector gelden.

    De Commissie kan bijgevolg de inhoud van de amendementen 13 en 16 als volgt overnemen:

    Titel: "RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten".

    Overweging: "(2) De procedures voor het plaatsen van opdrachten die door de in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten werkzame entiteiten worden gehanteerd, maken een coördinatie noodzakelijk die gebaseerd is op de consequenties van de artikelen 14, 28 en 49 van het EG-Verdrag en artikel 97 van het Euratom-Verdrag, dat wil zeggen de beginselen van gelijke behandeling, waarvan het beginsel van non-discriminatie een bijzondere uiting is, van wederzijdse erkenning, van evenredigheid en van doorzichtigheid, alsmede op een openstelling voor mededinging van de opdrachten. Deze coördinatie moet, zonder aan de genoemde beginselen afbreuk te doen, een kader voor loyale handelspraktijken scheppen en ruimte laten voor de grootst mogelijke flexibiliteit."

    Overweging: "(2 bis) Gezien de verdere openstelling van de postmarkt voor mededinging en gezien het feit dat postdiensten via een netwerk door zowel overheidsdiensten, overheidsbedrijven als andere bedrijven worden verleend, moeten, zolang het liberaliseringsproces nog niet zover is gevorderd dat uitsluiting uit hoofde van het hiervoor ingestelde algemene mechanisme mogelijk is, voor opdrachten die worden geplaatst door aanbestedende diensten die postdiensten aanbieden, voorschriften gelden die, zonder aan de toepassing van de in overweging 2 bedoelde beginselen afbreuk te doen, een kader voor loyale handelspraktijken scheppen en ruimte laten voor meer flexibiliteit dan geboden wordt door de bepalingen van Richtlijn 2002/00/EG van het Europees Parlement en de Raad van ... [titel van de richtlijn werken enz.]. Voor de definitie van de onder de richtlijn vallende activiteiten moet rekening worden gehouden met de bepalingen van Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst [6], als gewijzigd bij Richtlijn .../.../EG van het Europees Parlement en de Raad van ... tot wijziging van Richtlijn 97/67/EG met betrekking tot de verdere openstelling van de postmarkt in de Gemeenschap voor mededinging [7], die echter aan de doeleinden van deze richtlijn moeten worden aangepast."

    [6] PB L 15 van 21.1.1998, blz. 14.

    [7] PB L ... van ...

    Overweging: "(8) Gezien de noodzaak te zorgen voor een werkelijke openstelling van de markt en voor een evenwichtige toepassing van de voorschriften voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten, moeten de betrokken entiteiten op een andere wijze worden gedefinieerd dan door verwijzing naar hun rechtsvorm. Er moet derhalve voor worden gezorgd dat geen afbreuk wordt gedaan aan de gelijke behandeling van de aanbestedende diensten uit de overheidssector en die uit de particuliere sector. Bovendien moet er overeenkomstig artikel 295 van het Verdrag ook voor worden gezorgd dat de regeling van het eigendomsrecht in de lidstaten onverlet wordt gelaten."

    Overweging (14): geschrapt.

    "Artikel 5 bis

    Bepalingen betreffende postdiensten

    1. Deze richtlijn is van toepassing op activiteiten die het verlenen van basispostdiensten, overige postdiensten of nevendiensten van postdiensten beogen.

    2. Voor de toepassing van dit artikel wordt, onverminderd Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst [8], als gewijzigd bij Richtlijn .../.../EG van het Europees Parlement en de Raad van ... tot wijziging van Richtlijn 97/67/EG met betrekking tot de verdere openstelling van de postmarkt in de Gemeenschap voor mededinging [9], verstaan onder:

    [8] PB L 15 van 21.1.1998, blz. 14.

    [9] PB L ... van ...

    a) "postzending": een geadresseerde zending in de definitieve vorm waarin deze moet worden vervoerd, ongeacht het gewicht ervan. Naast brievenpost worden bijvoorbeeld als postzending aangemerkt: boeken, catalogi, kranten, tijdschriften en postpakketten die goederen met of zonder handelswaarde bevatten, ongeacht het gewicht ervan. Ook andere soorten zendingen, zoals ongeadresseerde direct mail, worden hieronder begrepen;

    b) "basispostdiensten": diensten, bestaande uit het ophalen, het sorteren, het vervoeren en het bestellen van postzendingen, die op grond van artikel 7 van Richtlijn 97/67/EG worden of kunnen worden voorbehouden;

    c) "overige postdiensten": andere diensten dan bedoeld onder b), bestaande uit het ophalen, het sorteren, het vervoeren en het bestellen van postzendingen; en

    d) "nevendiensten van postdiensten": diensten op de volgende gebieden:

    - beheerdiensten van postdiensten (zowel diensten voorafgaand als volgend op de verzending, zoals de postbehandeling voor bedrijven); en

    - diensten met toegevoegde waarde in verband met elektronische post (met inbegrip van de veilige elektronische overdracht van gecodeerde documenten);

    - financiële diensten; en

    - logistieke diensten,

    indien deze diensten worden verleend door een entiteit die tevens postdiensten in de zin van de punten b) of c) verleent."

    "BIJLAGE V bis

    AANBESTEDENDE DIENSTEN IN DE POSTDIENSTENSECTOR

    BELGIË

    De Post/La Poste

    DENEMARKEN

    Post Danmark

    DUITSLAND

    Deutsche Post AG

    GRIEKENLAND

    ELTA

    SPANJE

    Correos y Telégrafos, S.A.

    FRANKRIJK

    La Poste

    IERLAND

    An Post

    ITALIË

    Poste Italiane SpA

    LUXEMBURG

    Entreprise des Postes et Télécommunications Luxembourg

    NEDERLAND

    TNT Post Groep (TPG)

    OOSTENRIJK

    Österreichische Post AG

    PORTUGAL

    CTT - Correios de Portugal

    FINLAND

    Soumen Posti OYJ

    ZWEDEN

    Posten Sverige AB

    Posten Logistik AB

    VERENIGD KONINKRIJK

    Consignia plc"

    Nog aan te vullen lijst

    "BIJLAGE X

    Lijst van de in artikel 29, lid 3, bedoelde wetgeving

    G bis AANBESTEDENDE DIENSTEN OP HET GEBIED VAN POSTDIENSTEN

    Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst [10].

    [10] PB L 15 van 21.1.1998, blz. 14. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn .../.../EG van het Europees Parlement en de Raad van ... tot wijziging van Richtlijn 97/67/EG met betrekking tot de verdere openstelling van de postmarkt in de Gemeenschap voor mededinging (PB L ...).

    *

    De amendementen 21 en 22 wijzigen artikel 19 betreffende methoden voor de berekening van de geraamde waarde van opdrachten voor diensten.

    Amendement 21 beoogt bij de berekening van het bedrag van opdrachten voor verzekeringsdiensten rekening te houden met andere vormen van beloning die vergelijkbaar zijn met verzekeringspremies.

    Dit amendement is gezien het soort prestaties en de wijze van beloning gerechtvaardigd.

    Amendement 22 regelt specifiek de berekening van het bedrag van opdrachten met een stilzwijgende verlengingsclausule.

    Het amendement beoogt ongerechtvaardigde versnippering om opdrachten aan de verplichtingen van de richtlijn te onttrekken te voorkomen; het doel is dus prijzenswaardig. Verlengingen die de mededinging beperken, moeten echter worden vermeden.

    Om overeenstemming tussen de medewetgevers te vergemakkelijken, is de Commissie van mening dat de vier artikelen over de berekeningsmethoden - artikel 16 inzake algemene voorschriften, artikel 17 voor opdrachten voor werken, artikel 18 voor opdrachten voor leveringen en artikel 19 voor opdrachten voor diensten - moeten worden samengevoegd. Zij neemt de amendementen 21 en 22 daarom als volgt over:

    "Artikel 16

    Methoden voor de berekening van de geraamde waarde van opdrachten en raamovereenkomsten

    1. De berekening van de geraamde waarde van een opdracht is gebaseerd op het totale te betalen bedrag, exclusief BTW, dat door de aanbestedende dienst wordt geraamd. Bij deze berekening wordt rekening gehouden met het totale geraamde bedrag, inclusief eventuele opties en eventuele stilzwijgende verlengingen van de overeenkomst.

    Indien de aanbestedende dienst voornemens is premies of betalingen ten gunste van gegadigden of inschrijvers te verstrekken, houdt hij hiermee bij de berekening van de geraamde waarde van de opdracht rekening.

    2. De aanbestedende diensten mogen de toepassing van deze richtlijn niet omzeilen door voorgenomen werken of voorgenomen aankopen ter verkrijging van bepaalde hoeveelheden leveringen en/of diensten te splitsen of bijzondere regels te gebruiken voor de berekening van de waarde van de opdrachten.

    3. De berekening van de waarde van een raamovereenkomst wordt op de geraamde maximale waarde, exclusief BTW, van alle voor de gegeven periode voorgenomen opdrachten gebaseerd.

    4. Voor de toepassing van artikel 15 houden de aanbestedende diensten bij de bepaling van de geraamde waarde van opdrachten voor werken rekening met de waarde van het werk en van alle leveringen of diensten die voor de uitvoering van het werk noodzakelijk zijn en door de aanbestedende diensten ter beschikking van de aannemer worden gesteld.

    5. De waarde van leveringen of diensten die niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bepaalde opdracht voor werken, mag niet bij de waarde van deze opdracht voor werken worden opgeteld met als gevolg dat de verkrijging van deze leveringen of van deze diensten aan de toepassing van deze richtlijn wordt onttrokken.

    6. Wanneer een levering, dienst of werk in verscheidene kavels is verdeeld, moet de totale geraamde waarde van die kavels in aanmerking worden genomen. Wanneer de opgetelde waarde van de kavels gelijk is aan of meer bedraagt dan de in artikel 15 vastgestelde drempel, zijn de bepalingen van dat artikel op alle kavels van toepassing.

    De aanbestedende diensten mogen bij opdrachten voor werken echter van artikel 15 afwijken voor kavels waarvan de geraamde waarde, exclusief BTW, minder dan 1 miljoen euro bedraagt, mits het opgetelde bedrag van die kavels niet meer dan 20% van de totale waarde van alle kavels bedraagt.

    7. Wanneer het gaat om een verkrijging van leveringen of diensten voor een bepaalde periode door middel van een reeks opdrachten die aan een of meer leveranciers of dienstverleners zullen worden gegund of van vervolgopdrachten, wordt de waarde van de opdracht berekend op basis van:

    a) de totale waarde van de opdrachten die tijdens het voorafgaande boekjaar of de voorafgaande twaalf maanden zijn geplaatst en soortgelijke kenmerken vertoonden, indien mogelijk gecorrigeerd op grond van verwachte wijzigingen in hoeveelheid of waarde gedurende de volgende twaalf maanden;

    b)

    8. De geraamde waarde van een opdracht die zowel diensten als leveringen omvat, wordt berekend op basis van de totale waarde van de diensten en de leveringen, ongeacht het respectieve aandeel ervan. Deze berekening omvat de waarde van de plaatsing en installatie.

    9. Wanneer het gaat om opdrachten voor leveringen die betrekking hebben op leasing, huur of huurkoop, wordt de waarde van de opdracht op de volgende grondslag berekend:

    a) in geval van opdrachten met een vaste looptijd: de totale geraamde waarde voor de gehele looptijd wanneer die twaalf maanden of minder bedraagt, dan wel de totale waarde van de opdracht met inbegrip van de geraamde residuwaarde wanneer de looptijd meer dan twaalf maanden bedraagt;

    b) in geval van opdrachten van onbepaalde duur of wanneer de looptijd niet kan worden bepaald: het verwachte totaalbedrag van de tijdens de eerste vier jaar te verrichten betalingen.

    10. Voor de berekening van het geraamde bedrag van opdrachten voor financiële diensten worden de volgende bedragen in aanmerking genomen:

    a) voor verzekeringsdiensten: de te betalen premie en andere vormen van beloning;

    b) voor bankdiensten en andere financiële diensten: de honoraria, provisies en rente, alsmede andere vormen van beloning;

    c) voor opdrachten die een ontwerp inhouden: de te betalen honoraria en provisies, alsmede andere vormen van beloning.

    11. Wanneer het gaat om opdrachten voor diensten zonder opgave van een totale prijs, wordt het geraamde bedrag van de opdracht op de volgende grondslag berekend:

    a) in geval van opdrachten met een vaste looptijd van 48 maanden of minder: de totale waarde voor de gehele looptijd;

    b) in geval van opdrachten van onbepaalde duur of met een looptijd van meer dan 48 maanden: het verwachte totaalbedrag van de tijdens de eerste vier jaar te verrichten betalingen."

    *

    De amendementen 26 en 27 wijzigen respectievelijk de titel en lid 1 van artikel 26 betreffende de mogelijkheid opdrachten voor diensten te gunnen aan een verbonden onderneming of aan een aanbestedende dienst die deel uitmaakt van een gemeenschappelijke onderneming.

    Deze amendementen beogen in de eerste plaats de bepaling uit te breiden tot opdrachten voor leveringen en werken.

    Vervolgens bevatten ze de volgende uitsluitingen voor opdrachten die worden geplaatst bij:

    1) een onderneming die aan de aanbestedende dienst is verbonden of

    2) een gemeenschappelijke onderneming die door verscheidene aanbestedende diensten is opgericht met het oog op een van de onder deze richtlijn vallende activiteiten.

    In beide gevallen beoogt het amendement de vereiste omzet te verlagen naar 50%. Ook wordt bepaald dat aan deze voorwaarde kan worden voldaan indien de onderneming waarbij de opdracht wordt geplaatst nog geen drie jaar bestaat, maar te verwachten valt dat de vereiste omzet na de eerste drie jaar wordt bereikt.

    Het amendement voorziet tevens in uitsluitingen voor opdrachten die een gemeenschappelijke onderneming plaatst:

    3) bij een van de aanbestedende diensten die haar hebben opgericht, of

    4) bij een onderneming die met een van deze aanbestedende diensten verbonden is.

    In de laatste twee gevallen wordt geen andere voorwaarde gesteld.

    De uitbreiding tot opdrachten voor werken en leveringen is onaanvaardbaar, aangezien hiermee, zonder geldige reden, de communautaire verworvenheden opnieuw ter discussie worden gesteld doordat opdrachten die nu onder de richtlijn vallen, van het toepassingsgebied van de richtlijn worden uitgesloten. Bovendien zou een eventuele aanvaarding van deze uitbreiding de mededinging kunnen belemmeren doordat hiermee het verwerven van inkomsten en ervaring die als referentie kan dienen wordt beperkt tot bepaalde ondernemingen, die zich hierop kunnen beroepen bij de aanbesteding - door andere aanbestedende diensten - van vergelijkbare opdrachten, ten koste van concurrerende ondernemingen die niet in de gelegenheid zijn deze inkomsten en ervaring te verwerven.

    Om dezelfde redenen zijn ook de verlaging van de omzet die voor de uitsluiting vereist is van 80% naar 50% en het schrappen van iedere voorwaarde ingeval een gemeenschappelijke onderneming een opdracht plaatst bij een onderneming die verbonden is aan een van de aanbestedende diensten die de gemeenschappelijke onderneming hebben opgericht (geval nr. 4), onaanvaardbaar.

    Het beginsel om het mogelijk te maken dat opdrachten worden gegund aan verbonden ondernemingen die nog geen drie jaar bestaan kan daarentegen in andere bewoordingen worden overgenomen. De mogelijkheid dat een aanbestedende dienst opdrachten plaatst bij een gemeenschappelijke onderneming (geval nr. 2) strookt met de logica van de bepaling en kan bijgevolg worden overgenomen. In de gevallen 1 en 3 wordt door de bestaande wetgeving reeds voorzien en deze leveren dus geen wezenlijke problemen op.

    De Commissie neemt de amendementen 26 en 27 dan ook als volgt over:

    Overweging: "(28) Sommige opdrachten voor diensten die worden gegund aan een verbonden onderneming waarvan de voornaamste activiteit op het gebied van diensten erin bestaat diensten te verlenen aan de groep waarvan zij deel uitmaakt en niet diensten op de markt te verhandelen, moeten worden uitgesloten. Ook sommige opdrachten voor diensten die een aanbestedende dienst gunt aan een gemeenschappelijke onderneming die door verscheidene aanbestedende diensten voor de uitoefening van de onder deze richtlijn vallende activiteiten is opgericht en waarvan die aanbestedende dienst deel uitmaakt, moeten worden uitgesloten."

    "Artikel 26

    Opdrachten voor diensten gegund aan een verbonden onderneming, aan een gemeenschappelijke onderneming of aan een aanbestedende dienst die deel uitmaakt van een gemeenschappelijke onderneming

    1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "verbonden onderneming" verstaan, elke onderneming waarvan de jaarrekening is geconsolideerd met die van de aanbestedende dienst overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 83/349/EEG van de Raad [11] of, in het geval van entiteiten die niet onder deze richtlijn vallen, ondernemingen waarop de aanbestedende dienst direct of indirect overheersende invloed kan uitoefenen in de zin van artikel 2, lid 1, onder b), of ondernemingen die een overheersende invloed op de aanbestedende dienst kunnen uitoefenen of die, tezamen met de aanbestedende dienst, onder overheersende invloed staan van een andere onderneming uit hoofde van eigendom, financiële deelneming of van de voor deze laatste onderneming geldende voorschriften.

    [11] PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/605/EEG (PB L 317 van 16.11.1990, blz. 60).

    2. Deze richtlijn is niet van toepassing op opdrachten voor diensten:

    a) die een aanbestedende dienst plaatst bij een verbonden onderneming;

    b) die een gemeenschappelijke onderneming die door verscheidene aanbestedende diensten voor de uitoefening van de in de artikelen 3 tot en met 6 bedoelde activiteiten is opgericht, plaatst bij een met een van deze aanbestedende diensten verbonden onderneming

    indien ten minste 80% van de gemiddelde omzet die deze onderneming de laatste drie jaar op het gebied van diensten heeft behaald, afkomstig is van het verlenen van deze diensten aan de ondernemingen waarmee zij is verbonden.

    Wanneer, afhankelijk van de oprichtingsdatum of van de datum waarop de verbonden onderneming met haar bedrijvigheid is begonnen, de omzet over de laatste drie jaar niet beschikbaar is, volstaat het dat deze onderneming aantoont dat het waarschijnlijk is dat de in de eerste alinea bedoelde omzet wordt behaald, in het bijzonder aan de hand van verwachte activiteiten.

    Wanneer dezelfde dienst of soortgelijke diensten door meer dan een met de aanbestedende dienst verbonden ondernemingen worden verleend, moet rekening worden gehouden met de totale omzet die voortvloeit uit het verlenen van diensten door deze ondernemingen.

    3. Deze richtlijn is niet van toepassing op opdrachten voor diensten:

    a) die een gemeenschappelijke onderneming die door verscheidene aanbestedende diensten voor de uitoefening van de in de artikelen 3 tot en met 6 bedoelde activiteiten is opgericht, plaatst bij een van deze aanbestedende diensten;

    b) die een aanbestedende dienst plaatst bij een dergelijke gemeenschappelijke onderneming waarvan hij deel uitmaakt.

    4. De aanbestedende diensten verstrekken de Commissie desgevraagd de volgende inlichtingen betreffende de toepassing van de bepalingen van de leden 2 en 3:

    a) de namen van de betrokken ondernemingen of gemeenschappelijke ondernemingen,

    b) de aard en de waarde van de desbetreffende opdrachten voor diensten;

    c) de gegevens die de Commissie noodzakelijk acht voor het bewijs dat de betrekkingen tussen de aanbestedende dienst en de onderneming of gemeenschappelijke onderneming waaraan de opdrachten worden gegund, aan de in dit artikel gestelde eisen voldoen."

    *

    Amendement 29, tot wijziging van artikel 27, lid 1, beoogt een in de huidige richtlijn opgenomen uitsluiting voor de aankoop van energie of van brandstoffen bestemd voor de opwekking van energie door aanbestedende diensten die werkzaam zijn in de energiesector in ruime zin (de productie, het vervoer en de distributie van elektriciteit, gas of warmte alsook de exploratie en de winning van aardolie, aardgas, steenkool of andere vaste brandstoffen), opnieuw op te nemen. Een strikt technische herformulering is echter noodzakelijk: de verwijzing naar de bijlagen, die een verwijzing naar de aanbestedende diensten inhoudt, moet worden vervangen door een verwijzing naar de artikelen waarin de bedoelde activiteiten worden gedefinieerd.

    Amendement 30 beoogt te waarborgen dat een eventuele wijziging van de in lid 1 bedoelde uitsluiting in overleg met het Europees Parlement plaatsvindt. Aangezien ieder eventueel voorstel tot wijziging van deze bepaling volgens de in het Verdrag neergelegde medebeslissingsprocedure moet plaatsvinden en de Commissie altijd een nieuw onderzoek van de bepaling door de twee medewetgevers kan verkrijgen door passende en met redenen omklede voorstellen in te dienen, wordt het amendement niet expliciet overgenomen, maar kan het inhoudelijk worden overgenomen door lid 2 van artikel 27 te schrappen.

    De Commissie neemt de amendementen 29 en 30 als volgt over in artikel 27:

    "Artikel 27

    Door bepaalde aanbestedende diensten geplaatste opdrachten voor de aankoop van water en voor de levering van energie of brandstoffen bestemd voor de opwekking van energie

    Deze richtlijn is niet van toepassing op:

    a) opdrachten voor de aankoop van water die worden geplaatst door aanbestedende diensten die de in artikel 4 bedoelde activiteit uitoefenen;

    b) opdrachten voor de levering van energie of van brandstoffen bestemd voor de opwekking van energie die worden geplaatst door aanbestedende diensten die een activiteit als bedoeld in artikel 3, lid 1, in artikel 3, lid 3, of in artikel 6, onder a), uitoefenen."

    *

    Amendement 117 beoogt het mogelijk te maken dat aanbestedende diensten zelf kunnen verzoeken om een vrijstellingsprocedure krachtens artikel 29 in te leiden. De Commissie kan deze mogelijkheid aanvaarden. Bij de overname van amendement 117 kan tevens rekening worden gehouden met de vrees, die aan amendement 31 ten grondslag ligt, dat de besluitvormingsprocedure krachtens artikel 29 te ingewikkeld en te lang wordt. Amendement 117 kan bijgevolg als volgt worden overgenomen:

    Overweging (14): geschrapt."Artikel 29

    Algemeen mechanisme voor de uitsluiting van rechtstreeks aan mededinging blootgestelde activiteiten

    1. De richtlijn is niet van toepassing op opdrachten voor de in de artikelen 3 tot en met 6 bedoelde diensten indien de activiteit in de lidstaat waar zij wordt uitgeoefend rechtstreeks aan mededinging blootstaat op markten tot welke de toegang niet beperkt is.

    2. Voor de toepassing van lid 1 moet, om te bepalen of een activiteit rechtstreeks aan mededinging blootstaat, worden uitgegaan van criteria zoals de kenmerken van de betrokken goederen of diensten, het voorhanden zijn van alternatieve goederen of diensten, de prijzen en de werkelijke of mogelijke aanwezigheid van meer dan een leverancier van de betrokken goederen of diensten.

    3. Voor de toepassing van lid 1 wordt de toegang tot een markt als niet-beperkt beschouwd indien de lidstaat de bepalingen van de in bijlage X vermelde communautaire wetgeving ten uitvoer heeft gelegd en heeft toegepast.

    Wanneer op grond van de eerste alinea niet van vrije toegang tot een markt kan worden uitgegaan, moet de lidstaat of de aanbestedende dienst die om vrijstelling verzoekt aantonen dat de toegang tot de betrokken markt rechtens en feitelijk vrij is.

    4. Om vrijstelling op grond van lid 1 te kunnen verkrijgen, verzoeken de lidstaten of aanbestedende diensten de Commissie een besluit tot vrijstelling te nemen. Indien een aanbestedende dienst een verzoek indient, stelt de Commissie de betrokken lidstaat hiervan onverwijld in kennis.

    De betrokken lidstaat stelt de Commissie, rekening houdende met de leden 2 en 3, in kennis van alle terzake dienende feiten, en met name van alle wetten, voorschriften, bestuursrechtelijke bepalingen of overeenkomsten betreffende de overeenstemming met de in lid 1 vermelde voorwaarden.

    De Commissie kan ook op eigen initiatief besluiten de procedure voor het nemen van een vrijstellingsbesluit in te leiden.

    De Commissie beschikt over een termijn van drie maanden, gerekend vanaf de eerste werkdag volgend op de datum waarop zij het verzoek om vrijstelling ontvangt, om volgens de in artikel 65, lid 2, bedoelde procedure een besluit krachtens dit artikel te nemen. Deze termijn kan in naar behoren gemotiveerde gevallen eenmalig met een, twee of drie maanden worden verlengd, in het bijzonder wanneer de informatie in het verzoek of in de bijgevoegde documenten onvolledig of onjuist is of wanneer de in het verzoek vermelde feiten wezenlijk veranderen.

    Wanneer de Commissie na het verstrijken van deze termijn geen besluit betreffende de vrijstelling heeft genomen, wordt lid 1 geacht van toepassing te zijn.

    Voor het vaststellen van de regels voor de uitvoering van dit lid volgt de Commissie de in artikel 65, lid 2, bedoelde procedure."

    *

    Amendement 51 verduidelijkt dat de verplichting van de koper om de vertrouwelijkheid en de integriteit van de bij hem ingediende gegevens te waarborgen van toepassing is op de gehele operationele cyclus van de procedure: opslag, verwerking en bewaring.

    De voorgestelde preciseringen zullen in andere bewoordingen in de desbetreffende bepalingen van de tekst worden opgenomen, zodat rekening wordt gehouden met de eisen van de verschillende wijzen om elektronisch inschrijvingen in te dienen.

    De Commissie neemt amendement 51 over en wijzigt artikel 47 als volgt:

    "Artikel 47

    Regels voor mededelingen

    1. Elke in deze titel genoemde mededeling en uitwisseling van informatie kan, naar keuze van de aanbestedende dienst, per post, per fax, overeenkomstig de leden 4 en 5 elektronisch, in de gevallen en onder de voorwaarden die in lid 6 worden bedoeld, per telefoon of via een combinatie van deze middelen geschieden.

    2. De gekozen communicatiemiddelen moeten algemeen beschikbaar zijn en mogen de toegang van de economische subjecten tot de gunningsprocedure niet beperken.

    3. Mededeling, uitwisseling en opslag van informatie vinden op zodanige wijze plaats dat de integriteit van de gegevens en de vertrouwelijkheid van de inschrijvingen en van de aanvragen tot deelneming worden gewaarborgd en dat de aanbestedende diensten pas bij het verstrijken van de uiterste termijn voor de indiening kennisnemen van de inhoud van de inschrijvingen en de aanvragen tot deelneming.

    4. De middelen die voor elektronische communicatie worden gebruikt, alsmede de technische kenmerken ervan mogen niet discriminerend zijn, moeten redelijkerwijze voor het publiek beschikbaar zijn en moeten compatibel zijn met de algemeen gebruikte informatie- en communicatietechnologieën.

    5. De volgende regels zijn van toepassing op de middelen voor de elektronische ontvangst van inschrijvingen en aanvragen tot deelneming:

    a) de informatie betreffende de benodigde specificaties voor het elektronisch indienen van inschrijvingen en aanvragen tot deelneming, inclusief encryptie, moet voor de belanghebbende partijen beschikbaar zijn. Bovendien moeten de middelen voor de elektronische ontvangst van inschrijvingen en aanvragen tot deelneming aan de eisen van bijlage XXII voldoen;

    b) de lidstaten kunnen vrijwillige accreditatieregelingen ter verbetering van het niveau van de voor deze middelen verleende certificeringsdienst instellen of handhaven;

    c) de inschrijvers of gegadigden verplichten zich ertoe voor het verstrijken van de uiterste termijn voor de indiening van de inschrijvingen of de aanvragen tot deelneming de in artikel 51, lid 2, en in de artikelen 52 en 53 genoemde documenten, certificaten, getuigschriften en verklaringen in te dienen als deze niet elektronisch beschikbaar zijn.

    6. Regels voor de verzending van aanvragen tot deelneming:

    a) aanvragen tot deelneming aan een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht kunnen schriftelijk of telefonisch worden gedaan;

    b) indien een aanvraag tot deelneming telefonisch wordt gedaan, moet voor het verstrijken van de ontvangsttermijn een schriftelijke bevestiging worden verzonden;

    c) de aanbestedende diensten kunnen, indien noodzakelijk om over een wettig bewijs te beschikken, verlangen dat per fax ingediende aanvragen tot deelneming, per brief of elektronisch worden bevestigd. In dit geval vermelden zij deze eis en de uiterste termijn voor bevestiging in de aankondiging die als oproep tot mededinging wordt gebruikt of in het in artikel 46, lid 3, bedoelde verzoek."

    *

    Amendement 53, tot wijziging van artikel 48, lid 4, voegt een maximumtermijn van twee maanden in om de economische subjecten ervan in kennis te stellen dat een aanvraag tot erkenning in het kader van een erkenningsregeling is geweigerd. De huidige bepaling bevat hiervoor geen termijn. Het beginsel van een termijn kan nuttig zijn. Een maximumtermijn van twee maanden zou echter zeer lang kunnen zijn in het licht van de nationale termijnen om beroep aan te tekenen. Aangezien dezelfde problemen in verband met het ontbreken van een termijn waarbinnen de economische subjecten van een voor hen negatieve beslissing in kennis moeten worden gesteld zich ook elders voordoen, kan de Commissie dit amendement als volgt overnemen:

    "Artikel 48

    Informatieverstrekking aan indieners van een aanvraag tot erkenning, aan gegadigden en aan inschrijvers

    1. De aanbestedende diensten stellen de deelnemende economische subjecten ten spoedigste en in ieder geval binnen 15 dagen desgevraagd schriftelijk in kennis van de besluiten die zijn genomen inzake het sluiting van een raamovereenkomst of de gunning van de opdracht, met inbegrip van de redenen waarom zij hebben besloten geen raamovereenkomst te sluiten, een opdracht waarvoor een oproep tot mededinging was gedaan niet te plaatsen, of de procedure opnieuw te beginnen.

    2. De aanbestedende diensten delen ten spoedigste iedere afgewezen gegadigde of inschrijver desgevraagd de redenen voor de afwijzing mee, en aan iedere inschrijver die een aan de eisen beantwoordende inschrijving heeft gedaan, de kenmerken en relatieve voordelen van de uitgekozen inschrijving, alsmede de naam van de begunstigde, of de partijen bij de raamovereenkomst. De termijnen mogen in geen geval langer lopen dan 15 dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het schriftelijk verzoek terzake.

    De aanbestedende diensten kunnen evenwel besluiten bepaalde, in de eerste alinea genoemde gegevens betreffende de gunning van de opdracht of de sluiting van de raamovereenkomst niet mee te delen indien openbaarmaking ervan de toepassing van de wet in de weg zou staan, met het openbaar belang in strijd zou zijn of aan de rechtmatige handelsbelangen van publiek- of privaatrechtelijke economische subjecten, met inbegrip van die van het economische subject waaraan de opdracht is gegund, schade zou toebrengen dan wel de eerlijke mededinging tussen economische subjecten zou kunnen schaden.

    3. Aanbestedende diensten die een erkenningsregeling invoeren en beheren, moeten de indieners van de aanvraag binnen een redelijke termijn van het besluit inzake hun erkenning in kennis stellen.

    Wanneer niet binnen zes maanden na de indiening van de aanvraag tot erkenning een erkenningsbesluit kan worden genomen, moet de aanbestedende dienst de indiener van de aanvraag binnen twee maanden na deze indiening in kennis stellen van de redenen waarom deze termijn langer moet zijn en van de datum waarop zijn aanvraag zal worden aanvaard dan wel afgewezen.

    4. Indieners van een aanvraag tot erkenning wie erkenning wordt geweigerd, worden ten spoedigste en in ieder geval binnen 15 dagen van dit besluit en van de redenen voor deze weigering in kennis gesteld. Deze redenen moeten gebaseerd zijn op de in artikel 52, lid 2, vermelde erkenningscriteria.

    5. Aanbestedende diensten die een erkenningsregeling invoeren en beheren, kunnen de erkenning van een economisch subject slechts beëindigen om redenen gegrond op de in artikel 52, lid 2, vermelde criteria. Het voornemen een erkenning te beëindigen, alsmede de redenen daarvoor, moeten het economische subject schriftelijk ter kennis worden gebracht. Deze kennisgeving moet ten spoedigste en in ieder geval binnen 15 dagen te rekenen vanaf de datum waarop de erkenning zou worden beëindigd, plaatsvinden."

    *

    Amendement 56 beoogt in artikel 50, betreffende het verloop van de procedure, de verplichting in te voegen dat gecontroleerd moet worden of de inschrijvers of gegadigden hun verplichtingen ten aanzien van milieu-, sociale en belastingwetgeving, die worden gedefinieerd door verwijzing naar artikel 38, in acht nemen. Uit het verband met de amendementen die tijdens de stemming zijn verworpen blijkt duidelijk dat het amendement hoofdzakelijk betrekking heeft op gevallen waarin de sociale wetgeving niet wordt nageleefd. Het amendement ging er dus op zichzelf van uit dat de (verworpen) amendementen betreffende artikel 38 zouden worden goedgekeurd.

    Niettemin blijft het waar dat niet-naleving van het arbeidsrecht aanleiding kan geven tot een rechterlijke uitspraak die uitsluiting van inschrijvers in het kader van de door de Commissie voorgestelde bepalingen mogelijk maakt, zonder dat deze mogelijkheid expliciet in het dispositief hoeft te worden genoemd; niet-naleving kan ook aanleiding geven tot uitsluitingen wegens "ernstige beroepsfouten" in de zin van artikel 46, lid 2, van de klassieke richtlijn, waarnaar aanbestedende diensten expliciet kunnen verwijzen (zie de bovenstaande opmerkingen over de amendementen 57, 109 en 60). In haar mededeling van 15 oktober 2001 over sociale overwegingen bij de aanbesteding van overheidsopdrachten [12] heeft de Commissie duidelijk omschreven in hoeverre deze mogelijkheden door de bestaande wetgeving zijn geregeld. Dat geldt ook voor dit voorstel; daarom is een nadere toelichting aanvaardbaar. De Commissie kan amendement 56 dan ook als volgt overnemen:

    [12] "Interpretatieve mededeling van de Commissie betreffende het Gemeenschapsrecht van toepassing op overheidsopdrachten en de mogelijkheden om sociale aspecten hierin te integreren", COM(2001) 566 definitief, PB C 333 van 28.11.2001, blz. 13- 26.

    Overweging: "(32 bis) Tijdens de uitvoering van een overheidsopdracht zijn zowel de nationale als de communautaire wetten, regelingen en collectieve overeenkomsten inzake sociale zekerheid en veiligheid van kracht, op voorwaarde dat deze regels en hun toepassing in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht. Voor grensoverschrijdende situaties, waarbij werknemers van een lidstaat voor de uitvoering van een overheidsopdracht in een andere lidstaat diensten verlenen, worden in Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten [13] de minimumvoorwaarden bepaald waaraan het land van ontvangst ten aanzien van deze ter beschikking gestelde werknemers moet voldoen. De niet-naleving van deze verplichtingen kan, volgens het toepasselijke nationale recht, door de aanbestedende diensten worden beschouwd als een ernstige fout of als een delict dat in strijd is met de beroepsgedragsregels van het economische subject."

    [13] PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1-6.

    *

    Amendement 66 beoogt in de eerste plaats de verplichting te schrappen dat aanbestedende diensten het relatieve gewicht moeten vermelden van alle criteria die zij voor de bepaling van de economisch voordeligste inschrijving toepassen. In plaats daarvan schrijft het amendement slechts voor dat de volgorde van het belang van de criteria moet worden vermeld.

    De invoeging van een bepaling die het vermelden van een relatief gewicht voorschrijft is een belangrijk element van het voorstel ter vermijding van manipulatie ten gunste van bepaalde ondernemingen, zoals in de praktijk is voorgekomen, dat alle inschrijvers in staat stelt redelijkerwijze geïnformeerd te zijn overeenkomstig de beginselen die het Hof in het SIAC-arrest [14] heeft uiteengezet. Het van tevoren aangeven van een relatief gewicht is essentieel.

    [14] Arrest van 18 oktober 2001 in zaak C -19/00, Jurispr. 2001, blz. I-7725.

    Amendement 66 beoogt bovendien de wijzen waarop economische subjecten over de criteria moeten worden geïnformeerd te vereenvoudigen.

    De Commissie kan amendement 66 als volgt gedeeltelijk overnemen in de samengevoegde overwegingen 40 en 41, alsook in artikel 54, lid 2:

    Overweging: "(40) Ook de gunning van de opdracht moet op basis van objectieve criteria plaatsvinden waarbij het discriminatieverbod en de beginselen van transparantie en gelijke behandeling in acht worden genomen en de beoordeling van de inschrijvingen onder voorwaarden van daadwerkelijke mededinging wordt gegarandeerd. Derhalve mogen slechts twee gunningscriteria worden toegepast, namelijk het criterium van de "laagste prijs" en het criterium van de "economisch voordeligste inschrijving".

    Teneinde de inachtneming van het beginsel van gelijke behandeling bij de gunning van opdrachten te garanderen, moet bovendien de verplichting worden gecodificeerd om de nodige transparantie te waarborgen zodat iedere inschrijver voldoende geïnformeerd kan zijn over de gekozen criteria ter bepaling van de economisch voordeligste inschrijving. Daarom moeten de aanbestedende diensten tijdig het relatieve gewicht van elk van deze criteria aangeven, zodat de economische subjecten daarvan reeds bij de opstelling van hun inschrijving op de hoogte zijn. Dit mag in geen geval worden beperkt tot het aangeven van een eenvoudige afnemende volgorde van belangrijkheid van de criteria. In uitzonderlijke gevallen, als het aangeven van een relatief gewicht met name vanwege het onderwerp van de opdracht niet mogelijk is, kan echter met zo'n volgorde worden volstaan."

    "Artikel 54

    Gunningscriteria

    1. ...

    2. In het in lid 1, onder a), bedoelde geval specificeert de aanbestedende dienst het relatieve gewicht dat hij aan ieder van de voor de bepaling van de economisch voordeligste inschrijving gekozen criteria toekent.

    Voor het uitdrukken van dit relatieve gewicht kan een marge met passende boven- en ondergrenzen worden vastgesteld.

    Indien in uitzonderlijke gevallen, met name vanwege het onderwerp van de opdracht, het aangeven van een relatief gewicht niet mogelijk is, geeft de aanbestedende dienst de volgorde van belangrijkheid van de criteria aan.

    Dit relatieve gewicht of deze volgorde van belangrijkheid wordt vermeld in de aankondiging die gebruikt wordt als oproep tot mededinging, in het in artikel 46, lid 3, bedoelde verzoek om de belangstelling te bevestigen, in de uitnodiging tot inschrijving of tot onderhandeling, of in het bestek."

    *

    Amendement 75 verduidelijkt dat de verplichting van de koper om de vertrouwelijkheid en de integriteit van de bij hem ingediende gegevens te waarborgen van toepassing is op de gehele operationele cyclus van de procedure: opslag, verwerking en bewaring.

    De voorgestelde preciseringen zullen in andere bewoordingen in de desbetreffende bepalingen van de tekst worden opgenomen om rekening te houden met de eisen van de verschillende wijzen om inschrijvingen elektronisch in te dienen. De Commissie neemt het amendement als volgt over:

    "Artikel 62

    Communicatiemiddelen

    1. Artikel 47, leden 1, 2 en 4, is van toepassing op alle mededelingen betreffende prijsvragen.

    2. Mededelingen, uitwisseling en opslag van informatie vinden op zodanige wijze plaats dat de integriteit en vertrouwelijkheid van alle door de deelnemers aan de prijsvragen verstrekte informatie worden gewaarborgd en de jury pas bij het verstrijken van de uiterste termijn voor de indiening van de inhoud van de plannen en ontwerpen kennisneemt.

    3. De volgende regels zijn van toepassing op de middelen voor de elektronische ontvangst van plannen en ontwerpen:

    a) de informatie betreffende de benodigde specificaties voor het elektronisch indienen van plannen en ontwerpen, inclusief encryptie, moet voor de belanghebbende partijen beschikbaar zijn. Bovendien moeten de middelen voor de elektronische ontvangst van plannen en ontwerpen aan de eisen van bijlage XXII voldoen;

    b) de lidstaten kunnen vrijwillige accreditatieregelingen ter verbetering van het niveau van de voor deze middelen verleende certificeringsdienst instellen of handhaven."

    *

    Amendement 76, dat met name voor een feitelijke, specifiek Duitse situatie bedoeld is, zou het rechtsvermoeden introduceren van vrije toegang tot activiteiten bestaande uit de exploratie en de winning van kolen of andere vaste brandstoffen voor het geval een lidstaat een richtlijn (94/22/EG) betreffende vergunningen voor de exploitatie van koolwaterstoffen [15] vrijwillig van toepassing zou maken op de kolensector. Dit amendement houdt verband met het in artikel 29 vastgelegde algemene mechanisme voor uitsluiting.

    [15] Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruikmaken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen, PB L 164 van 30.6.1994, blz. 3.

    De introductie van een rechtsvermoeden in verband met de vrijwillige toepassing van een communautaire richtlijn die verdergaat dan het eigenlijke toepassingsgebied ervan, leidt tot ernstige problemen op het gebied van de rechtszekerheid en houdt geen rekening met verschillen tussen de sector van de koolwaterstoffen en die van de kolen en andere vaste brandstoffen. Een dergelijke vrijwillige toepassing mag echter niet worden genegeerd. De Commissie neemt amendement 76 dan ook over in de als volgt gewijzigde overweging 13:

    Overweging: "(13) De rechtstreekse openstelling voor mededinging moet worden beoordeeld aan de hand van objectieve criteria waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke eigenschappen van de betrokken sector. De tenuitvoerlegging en de toepassing van de passende communautaire wetgeving waarmee een bepaalde sector of een deel ervan wordt geliberaliseerd, worden als voldoende beschouwd voor het vermoeden van vrije toegang tot de desbetreffende markt. Een dergelijke passende wetgeving dient te worden omschreven in een bijlage die door de Commissie kan worden bijgewerkt. Wanneer de toegang tot een markt niet door communautaire wetgeving is vrijgemaakt, dienen de lidstaten aan te tonen dat deze toegang rechtens en feitelijk vrij is. De vrijwillige toepassing in het nationale recht van een richtlijn waarmee een bepaalde sector wordt geliberaliseerd, op een andere sector is een feit waarmee ter fine van artikel 29 rekening moet worden gehouden."

    *

    De amendementen 78, 79 en 80 verplichten de aanbestedende diensten, voor de openbare procedure, de niet-openbare procedure en procedure van gunning door onderhandelingen waarvoor via een aankondiging van een opdracht wordt opgeroepen tot mededinging, ertoe in deze aankondiging de adresgegevens te vermelden van de instanties die bevoegd zijn op het gebied van beroepsprocedures betreffende de gunning van overheidsopdrachten.

    Op dit gebied is grotere doorzichtigheid wenselijk.

    De Commissie neemt de amendementen 78, 79 en 80 dan ook als volgt over:

    "BIJLAGE XII

    INLICHTINGEN DIE IN AANKONDIGINGEN VAN OPDRACHTEN MOETEN WORDEN OPGENOMEN

    A. OPENBARE PROCEDURES

    ...

    19 bis. Naam en adres van de instantie die bevoegd is voor beroepsprocedures en eventueel bemiddelingsprocedures. Precieze aanduidingen van de termijnen voor het instellen van beroep.

    ...

    B. NIET-OPENBARE PROCEDURES

    ...

    17 bis. Naam en adres van de instantie die bevoegd is voor beroepsprocedures en eventueel bemiddelingsprocedures. Precieze aanduidingen van de termijnen voor het instellen van beroep.

    ...

    C. PROCEDURES VAN GUNNING DOOR ONDERHANDELINGEN

    ...

    18 bis. Naam en adres van de instantie die bevoegd is voor beroepsprocedures en eventueel bemiddelingsprocedures. Precieze aanduidingen van de termijnen voor het instellen van beroep.

    ..."

    *

    De amendementen 81 en 82 hebben betrekking op opdrachten waarvoor respectievelijk door een mededeling inzake het bestaan van een erkenningsregeling en door een periodieke indicatieve aankondiging wordt opgeroepen tot mededinging, en verplichten de aanbestedende diensten ertoe in deze aankondigingen de adresgegevens te vermelden van de instanties die bevoegd zijn op het gebied van beroepsprocedures betreffende de gunning van overheidsopdrachten. Wat de periodieke indicatieve aankondiging betreft, moet deze nieuwe verplichting tot doorzichtigheid worden beperkt tot de gevallen waarin de periodieke indicatieve aankondiging als oproep tot mededinging wordt gebruikt of een grond vormt voor een verkorting van de termijnen voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of inschrijvingen. Wanneer de aankondiging hieraan niet voldoet, is de toegevoegde waarde van de verplichte verstrekking van inlichtingen over beroepsmogelijkheden niet aangetoond.

    Amendement 83 voegt dezelfde verplichting toe voor aankondigingen van geplaatste opdrachten.

    Op dit gebied is grotere doorzichtigheid wenselijk.

    De Commissie neemt de amendementen 81, 82 en 83 dan ook als volgt over:

    "BIJLAGE XIII

    INLICHTINGEN DIE IN MEDEDELINGEN INZAKE HET BESTAAN VAN EEN ERKENNINGSREGELING MOETEN WORDEN OPGENOMEN

    ...

    6 bis. Naam en adres van de instantie die bevoegd is voor beroepsprocedures en eventueel bemiddelingsprocedures. Precieze aanduidingen van de termijnen voor het instellen van beroep.

    ..."

    "BIJLAGE XIV

    INLICHTINGEN DIE IN PERIODIEKE AANKONDIGINGEN MOETEN WORDEN OPGENOMEN

    I. RUBRIEKEN DIE IN ELK GEVAL MOETEN WORDEN INGEVULD

    ...

    II. INLICHTINGEN DIE MOETEN WORDEN VERSTREKT WANNEER DE AANKONDIGING DIENT ALS OPROEP TOT MEDEDINGING OF EEN GROND VORMT VOOR EEN VERKORTING VAN DE TERMIJNEN VOOR DE ONTVANGST VAN DE AANVRAGEN TOT DEELNEMING OF INSCHRIJVINGEN

    ...

    14 bis. Naam en adres van de instantie die bevoegd is voor beroepsprocedures en eventueel bemiddelingsprocedures. Precieze aanduidingen van de termijnen voor het instellen van beroep.

    ..."

    "BIJLAGE XV

    GEGEVENS DIE IN AANKONDIGINGEN VAN GEPLAATSTE OVERHEIDSOPDRACHTEN MOETEN WORDEN OPGENOMEN

    I. In het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen te publiceren gegevens [16]

    [16] De in punt 6, 9 en 11 bedoelde gegevens worden als niet voor publicatie bestemde gegevens beschouwd wanneer de aanbestedende instantie van oordeel is dat publicatie in strijd zou zijn met een gevoelig commercieel belang.

    ...

    11 bis. Naam en adres van de instantie die bevoegd is voor beroepsprocedures en eventueel bemiddelingsprocedures. Precieze aanduidingen van de termijnen voor het instellen van beroep.

    12. Facultatieve gegevens:

    ..."

    De amendementen 85 en 86 verplichten de aanbestedende diensten, respectievelijk voor aankondigingen van prijsvragen en aankondigingen van uitslagen van prijsvragen, ertoe in deze aankondiging de adresgegevens te vermelden van de instanties die bevoegd zijn op het gebied van beroepsprocedures betreffende de gunning van overheidsopdrachten.

    Op dit gebied is grotere doorzichtigheid wenselijk.

    De Commissie neemt de amendementen 85 en 86 dan ook als volgt over:

    "BIJLAGE XVII

    INLICHTINGEN DIE IN AANKONDIGINGEN VAN PRIJSVRAGEN MOETEN WORDEN OPGENOMEN

    ...

    13 bis. Naam en adres van de instantie die bevoegd is voor beroepsprocedures en eventueel bemiddelingsprocedures. Precieze aanduidingen van de termijnen voor het instellen van beroep.

    ..."

    "BIJLAGE XVIII

    GEGEVENS DIE IN AANKONDIGINGEN VAN UITSLAGEN VAN PRIJSVRAGEN MOETEN WORDEN OPGENOMEN

    ...

    8 bis. Naam en adres van de instantie die bevoegd is voor beroepsprocedures en eventueel bemiddelingsprocedures. Precieze aanduidingen van de termijnen voor het instellen van beroep.

    ..."

    ***

    3.3. Door de Commissie verworpen amendementen (de amendementen 1, 5, 6, 123, 124, 10, 11, 106, 14, 19, 23, 25, 28, 31, 32, 91-98, 100, 120, 45, 48, 49, 50, 103, 52, 54, 55, 58, 61, 62, 125, 71, 73, 74, 77, 84 en 88)

    Amendement 1 is bedoeld om de garantie "van betrouwbare diensten van algemeen belang tegen billijke prijzen" toe te voegen aan de door de richtlijn nagestreefde doelstellingen. Dit amendement is onaanvaardbaar, omdat de richtlijn slechts tot doel heeft de procedures voor het plaatsen van opdrachten te coördineren en niet gericht is op het niveau van diensten van algemeen belang die in de verschillende lidstaten worden aangeboden.

    Amendement 5 wijzigt overweging 8 en voegt eraan toe dat "de reden om de sectoren water- en energievoorziening en vervoer in deze richtlijn te reguleren is dat de diensten die zich op dit terrein bewegen in sommige gevallen onder het publiekrecht, in andere gevallen onder het privaatrecht vallen."

    Het lijdt geen twijfel dat de activiteiten waarop de richtlijn betrekking heeft, zowel door publieke als private diensten worden uitgeoefend. Het is niettemin onaanvaardbaar om de bestaansgrond van de wetgeving voor de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten te beperken tot de toepassing ervan op alle diensten, ongeacht hun rechtsvorm. De redenen voor de regelgeving betreffende procedures voor het plaatsen van opdrachten in deze sectoren houden verband met de totstandbrenging van de interne markt in sectoren die worden gekenmerkt door een activiteit die zowel door publieke als door private diensten via een net, vaak in de vorm van een monopolie of oligopolie, worden uitgeoefend, waar belemmeringen voor de goede werking van deze interne markt kunnen blijven bestaan. Het feit dat in deze sectoren werkzame diensten zowel onder het publiekrecht, als onder het privaatrecht vallen, is op zich dan ook geen argument voor invoering van deze regelgeving, maar heeft tot gevolg dat het toepassingsgebied van de richtlijn anders moet worden omschreven dan door eenvoudigweg naar de rechtsvorm van deze diensten te verwijzen.

    Amendement 6 is bedoeld om de uitbreiding, tot opdrachten voor leveringen en werken, van de in artikel 26 bedoelde uitzondering (verbonden onderneming), zoals gewijzigd, te rechtvaardigen. Een dergelijke uitbreiding is niet aanvaardbaar om de hierboven uiteengezette redenen betreffende de amendementen 26 en 27.

    De amendementen 123 en 124 zijn bedoeld om respectievelijk in de definities van artikel 1 en in artikel 13 dat het gebruik ervan regelt, het begrip "raamovereenkomst", waarvan de juridische betekenis vaststaat, te wijzigen in dat van "algemeen contract" [17]. Deze amendementen zijn onaanvaardbaar; enerzijds zouden ze zonder enige reden tot een belangrijk verschil tussen de twee richtlijnen voor overheidsopdrachten leiden (een definitie van raamovereenkomsten die in hoge mate op die van de huidige richtlijn "nutsbedrijven" is gebaseerd, zal immers in de klassieke richtlijn worden ingevoegd), anderzijds zou de aanbestedende diensten een flexibel en nuttig instrument worden ontnomen.

    [17] Volgens de originele versie (DE) en acht andere taalversies. De Italiaanse versie is daarentegen ongewijzigd. In het Fins kan naar het schijnt geen onderscheid tussen de beide begrippen worden gemaakt.

    Amendement 10 regelt specifiek de algemene contracten [18] op het gebied van vertaal- en tolkdiensten.

    [18] Er zij echter opgemerkt dat de originele versie (IT) raamovereenkomsten vermeldt en negen andere taalversies algemene contracten. In het Fins kan naar het schijnt geen onderscheid tussen de beide begrippen worden gemaakt.

    Dit amendement is eveneens onaanvaardbaar. Enerzijds kunnen aanbestedende diensten die vertaal- en tolkdiensten moeten kopen, behoefte aan dezelfde flexibiliteit hebben als andere aanbestedende diensten, anderzijds is er geen enkele reden om voor opdrachten of raamovereenkomsten voor deze categorie diensten van bijlage XVI B andere gedetailleerde procedurevoorschriften te doen gelden dan de voorschriften die op andere diensten van dezelfde bijlage van toepassing zijn.

    Amendement 11 wijzigt de definitie van "prijsvragen" door deze te beperken tot enkel prijsvragen met toekenning van prijzen om de toekenning van prijzen aan de deelnemers van prijsvragen verplicht te stellen.

    Het beginsel om de toekenning van prijzen aan deelnemers verplicht te stellen kan gerechtvaardigd zijn wanneer de prijsvraag betrekking heeft op projecten waarvoor werkelijke kosten worden gemaakt, zoals prijsvragen die worden georganiseerd met het oog op de uitvoering van een werk, een stedelijk of een landschapsproject. Er kunnen echter ook prijsvragen worden georganiseerd op andere gebieden waarvoor deze verplichte toekenning niet gerechtvaardigd is. Bovendien lijkt de door het amendement voorgestelde definitie, die uitsluitend prijsvragen met prijzen verplicht stelt, niet geschikt om dit doel te bereiken. Een dergelijke definitie zou immers niet verhinderen dat er prijsvragen zonder prijzen worden georganiseerd, maar ertoe leiden dat deze prijsvragen buiten het toepassingsgebied van de richtlijn vallen.

    Amendement 106 voegt "centrale inkoopdiensten" toe aan de aanbestedende diensten om de rechtszekerheid te vergroten ten opzichte van de gemeenschappelijke inkoopdiensten (centrale inkoopdiensten) die al door vele lidstaten zijn opgericht. Te dien einde voegt het amendement enerzijds een expliciete verwijzing naar dergelijke centrale inkoopdiensten toe en wijzigt het anderzijds de tweede alinea, eerste streepje, te weten het eerste cumulatieve criterium dat het begrip publiekrechtelijke instelling definieert, door de woorden "andere [...] dan die van industriële of commerciële aard" te schrappen.

    Het amendement is om verschillende redenen niet op zijn plaats:

    - de wijziging van de definitie van "publiekrechtelijke diensten" zou tot een ongerechtvaardigd verschil tussen beide richtlijnen leiden, aangezien de stemming per onderdeel over de amendementen 126 en 172 op de klassieke richtlijn erin heeft geresulteerd dat deze wijziging van het begrip publiekrechtelijke instelling is verworpen. Dit deel van het amendement zou bovendien tot een zeer grote rechtsonzekerheid leiden bij de afbakening tussen de "overheidsdiensten", met inbegrip van met name publiekrechtelijke instellingen, en "overheidsbedrijven". Deze rechtsonzekerheid zou des te groter zijn, daar bepaalde regels van toepassing zijn op "overheidsdiensten" en niet op "overheidsbedrijven" en andersom;

    - de toevoeging van centrale inkoopdiensten aan de aanbestedende diensten heeft geen enkel juridisch gevolg, aangezien bepalingen die een passend kader bieden voor de betrekkingen tussen de aanbestedende diensten en de centrale inkoopdiensten, totaal ontbreken;

    - de centrale inkoopdiensten die momenteel bij de Commissie bekend zijn, oefenen geen enkele in deze richtlijn bedoelde activiteit uit en zijn dan ook niet aan deze regels onderworpen;

    - afgezien van dit amendement, waarvan de motivering aantoont dat het eerder bedoeld is voor situaties die onder de klassieke richtlijn vallen, is noch uit de debatten in het Europees Parlement, noch uit die in de Raad een werkelijke behoefte gebleken aan specifieke regels op dit gebied in het kader van deze richtlijn.

    Amendement 14 verwerpt de wijzigingen van de definitie van de door de Commissie voorgestelde uitsluitende en bijzondere rechten en leidt dus tot terugkeer naar de bestaande wetgeving.

    Wijziging van de definitie van uitsluitende en bijzondere rechten is wenselijk, enerzijds om de definitie beter in overeenstemming te brengen met andere definities van hetzelfde begrip in andere onderdelen van de Gemeenschapswetgeving (met name bepaalde richtlijnen op het gebied van telecommunicatie en de richtlijn "doorzichtigheid" [19]), anderzijds omdat uit de praktijk is gebleken dat de huidige definitie te ruim is. Terugkeer naar de bestaande wetgeving op dit punt is voor de Commissie derhalve onaanvaardbaar.

    [19] Richtlijn 2000/52/EG van de Commissie van 26 juli 2000 tot wijziging van Richtlijn 80/723/EEG betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven, PB L 193 van 27.7.2000, blz. 75-78.

    Amendement 19 zou in het dispositief een nieuwe bepaling invoegen die benadrukt dat de richtlijn niet belet dat een aanbestedende dienst maatregelen voorschrijft of toepast die noodzakelijk zijn voor de bescherming van eisen van algemeen belang: openbare orde, zedelijkheid, veiligheid en volksgezondheid, het leven van mensen, dieren en planten.

    Dit amendement, waarvan de inhoud in hoofdzaak gelijk is aan hetgeen wordt voorgesteld in amendement 111, is overbodig aangezien de Commissie dit laatste amendement heeft aanvaard.

    Amendement 23 zou de Commissie de mogelijkheid bieden de lidstaten om informatie te verzoeken betreffende de toepassing van de in artikel 22 bepaalde uitsluiting in geval van geheim verklaarde opdrachten. Het amendement is overbodig en zou bovendien aanleiding kunnen geven tot contraire conclusies voor alle bepalingen waarin een dergelijke mogelijkheid niet zou zijn genoemd, en zou derhalve de mogelijkheid kunnen aantasten dat de Commissie de lidstaten vragen stelt uit hoofde van artikel 10 of artikel 226 van het Verdrag.

    In amendement 25 wordt een uitsluiting die slechts op opdrachten voor diensten betrekking heeft, uitgebreid tot opdrachten voor leveringen en werken. Deze uitbreiding van de in artikel 25 bepaalde uitsluiting is onaanvaardbaar, aangezien hiermee, zonder geldige reden, de communautaire verworvenheden opnieuw ter discussie worden gesteld doordat opdrachten die nu onder de richtlijn vallen, van het toepassingsgebied van de richtlijn worden uitgesloten.

    Amendement 28 tot wijziging van lid 3, punt b), van artikel 26 is een direct gevolg van de in de amendementen 26 en 27 voorgestelde uitbreiding tot opdrachten voor leveringen en werken van de uitsluiting die in artikel 26, lid 1, alleen voor diensten is vastgelegd. Aangezien dit gedeelte van de amendementen 26 en 27 voor de Commissie onaanvaardbaar is, is amendement 28 dat ook.

    Amendement 31 wijzigt het in artikel 29 vastgelegde algemene mechanisme voor uitsluiting. Het brengt de essentiële voorwaarden om ervan te kunnen profiteren terug tot de enkele voorwaarde dat de toegang tot de bedoelde activiteit niet beperkt is, en voegt eraan toe dat wettelijk van deze vrije toegang wordt uitgegaan wanneer de communautaire wetgeving ter liberalisering van deze activiteit is omgezet. Bovendien zou het amendement de mogelijkheid uitsluiten bij besluit van de Commissie een liberalisering vast te stellen die de toepassing van de regels voor overheidsopdrachten overbodig maakt.

    Het amendement is voor de Commissie enerzijds onaanvaardbaar wegens het totale gebrek aan rechtszekerheid, zowel voor de desbetreffende aanbestedende diensten - zij zouden met een overvloed aan geschillen kunnen worden geconfronteerd als gevolg van een besluit om de regels voor overheidsopdrachten niet of, vooral, niet meer toe te passen -, als voor de economische subjecten die niet meer op de hoogte zouden zijn van het wettelijk kader dat hun betrekkingen met de aanbestedende diensten regelt. Bovendien zouden hieruit concurrentieverstoringen kunnen voortvloeien in geval van beoordelingsverschillen - bijvoorbeeld al naar gelang deze beoordeling door "historische" economische subjecten of door onlangs tot de sector toegetreden ondernemingen wordt gemaakt - betreffende de stand van de liberalisering in een bepaalde sector, vooral in geval van een activiteit die niet onder de Gemeenschapswetgeving op het gebied van de liberalisering valt.

    Dit amendement is anderzijds ook onaanvaardbaar omdat het de voorwaarde schrapt volgens welke door volledige openstelling van de desbetreffende activiteit voor mededinging de vrije toegang tot stand moet zijn gebracht. Een verschil in tijd tussen de goedkeuring van wetgeving op het gebied van liberalisering en het moment waarop deze feitelijk tot uiting komt, is niet ongebruikelijk, vooral wanneer er sprake is van via netten geleverde diensten. Men kan zich ook gevallen voorstellen waarin de bestaande exploitanten al gedurende een lange periode van dusdanige voordelen hebben geprofiteerd dat toetreding van andere exploitanten tot de markt lange tijd puur theoretisch zou kunnen blijven.

    Amendement 32 verandert de mogelijkheid, die in artikel 33 van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie wordt geboden en is overgenomen uit de bestaande wetgeving, in een verplichting voor de aanbestedende diensten om de inschrijvers naar hun plannen voor onderaanneming te vragen.

    Het amendement houdt ook de verplichting in om voorwaarden vast te stellen ten aanzien van arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden. Bovendien voegt het amendement voorwaarden inzake milieubescherming aan deze bepaling toe.

    Zie voor het eerste punt het commentaar over het tweede punt van amendement 120 hieronder.

    Het tweede deel van het amendement is overbodig aangezien de mogelijkheid om voorwaarden inzake milieubescherming vast te stellen elders in het voorstel uitdrukkelijk zijn omschreven (zie het commentaar bij de amendementen 3 en 33), terwijl in de nieuwe overweging 32 bis, die wordt genoemd in het commentaar bij amendement 56, wordt herinnerd aan de verplichting om de sociale wetgeving na te leven. Onder deze omstandigheden is een verplichting om voorwaarden te stellen die verdergaan dan de voorwaarden die uit de wetgeving of uit de toepasselijke CAO's voortvloeien, niet passend.

    De amendementen 91 - 98 voegen in het bijzonder milieukeuren en milieubeheersystemen toe aan de instrumenten die bij de vaststelling van de technische specificaties als technisch referentiesysteem kunnen dienen. Zij geven hierbij overigens de voorkeur aan Europese milieukeuren.

    De voorkeur voor Europese milieukeuren is niet op zijn plaats, aangezien deze keuren nationale of multinationale keuren niet vervangen. De verwijzing naar milieubeheersystemen is niet op zijn plaats, omdat het niet om een technische specificatie gaat die voor een product of een dienst kenmerkend is. Wanneer een aanbestedende dienst daarentegen een zekere milieuvriendelijkheid voorschrijft, kan hij criteria gebruiken die afkomstig zijn van Europese of nationale milieukeuren of van elke andere milieukeur, indien deze met alle belanghebbende partijen is opgesteld en beschikbaar is (zie boven - overneming van de amendementen 35, 36, 38, 40, 95, 99 en 118).

    Amendement 100 betreft de bewijsmiddelen die economische subjecten tot hun beschikking hebben om tot tevredenheid van de aanbestedende dienst te bewijzen dat de voorgestelde technische oplossingen gelijkwaardig zijn. Het schrapt elke expliciete verwijzing naar andere bewijsmiddelen, zoals beproevingsverslagen die door een als derde optredende onpartijdige organisatie zijn opgesteld - verslagen waarvan de opstelling zeer kostbaar kan zijn.

    Hoewel het amendement dubbelzinnig is omdat het aangeeft dat een dergelijk verslag als passend middel "kan" worden beschouwd, blijft er ernstige twijfel bestaan over het feit of andere middelen zoals een technisch dossier van de fabrikant niet aanvaardbaar zouden kunnen zijn. Het amendement druist dus in tegen het doel van verduidelijking dat aan het voorstel van de Commissie ten grondslag ligt, en is, als het inderdaad bedoeld is om andere bewijsmiddelen uit te sluiten, tegenstrijdig.

    *

    Amendement 120 is bedoeld om:

    1) ervoor te zorgen dat de aanbestedende dienst "geen kwantitatieve beperkingen [oplegt] aan de uitoefening door de ondernemingen van het recht op vrije organisatie van hun productiefactoren";

    2) de aanbestedende dienst ertoe te verplichten de inschrijver te verzoeken aan te geven welk gedeelte van de opdracht in onderaanneming wordt gegeven en de naam van de onderaannemers te vermelden;

    3) de aanbestedende dienst ertoe te verplichten het in onderaanneming geven aan een onderneming die zich in een van de in artikel 46 van de klassieke richtlijn genoemde gevallen bevindt en/of "niet [voldoet] aan de vereisten vervat in de artikelen 47, 48 en 49", te verbieden;

    4) uitbesteding van "intellectuele diensten, met uitzondering van vertaal- en tolkdiensten, managementdiensten en aanverwante diensten" te verbieden.

    De Commissie kan dit amendement om de volgende redenen niet aanvaarden:

    1) Indien een economisch subject kan aantonen dat het werkelijk gebruik kan maken van de capaciteiten van andere instanties, bijvoorbeeld door een onderaannemingsovereenkomst, heeft dit subject volgens de jurisprudentie het recht zich bij de selectie hierop te beroepen. In de huidige wetgeving staat daarentegen niets dat een aanbestedende dienst ervan weerhoudt te verbieden dat een opdracht in het stadium van de uitvoering van de overeenkomst (verder) wordt uitbesteed.

    2) Via deze verplichting zouden de inschrijvers in hun inschrijving zowel moeten vastleggen welk gedeelte wordt uitbesteed als wie de gekozen onderaannemers zijn. Het lijkt overdreven om dit op communautair niveau op te leggen, gelet op het feit dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de opdracht nog steeds bij de begunstigde van de opdracht berust. Gelet op het subsidiariteitsbeginsel is het aan de lidstaten om zonodig vast te leggen dat de onderaannemers moeten worden geïdentificeerd.

    3) Wat betreft opdrachten van aanbestedende diensten die overheidsdiensten zijn, lijkt de mogelijkheid om onderaannemers uit te sluiten legitiem met betrekking tot ondernemingen/personen die zijn veroordeeld voor bepaalde delicten (georganiseerde criminaliteit/corruptie/fraude ten nadele van de financiële belangen van de Gemeenschap, vgl. artikel 46, lid 1, van de klassieke richtlijn), of in andere gevallen (niet-naleving van het arbeidsrecht, vgl. lid 2 van hetzelfde artikel), maar dit leidt niettemin tot toepassingsproblemen. Deze mogelijkheid houdt namelijk kennis (zie punt 2) en controle vooraf van de onderaannemers in, waardoor de aanbestedingsprocedures zeer veel langer zouden worden.

    Er kan echter overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel rekening mee worden gehouden (zonodig door de lidstaten opgelegde verplichting).

    Naast de problemen die in de commentaren bij de amendementen 57 en 109 hierboven worden genoemd over de verplichte toepassing van de verplichte uitsluitingscriteria die in lid 1 van artikel 46 van de klassieke richtlijn worden opgesomd, zou, wat betreft opdrachten van aanbestedende diensten die geen overheidsdiensten zijn, de toepassing van een dergelijke verplichting voor onderaannemers onuitvoerbaar zijn.

    Een eventuele verplichte uitsluiting van onderaannemers in andere gevallen (niet-naleving van het arbeidsrecht, vgl. lid 2 van hetzelfde artikel) zou overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel (zonodig door de lidstaten opgelegde verplichting) in overweging kunnen worden genomen, maar zou tot dezelfde problemen leiden als wanneer de aanbestedende dienst een overheidsdienst is.

    Voor wat betreft de aspecten van punt 3) met betrekking tot de economische en financiële draagkracht en de technische en beroepsbekwaamheid in de zin van de artikelen 48 en 49 van de klassieke richtlijn, zou dit betekenen dat de onderaannemers over dezelfde draagkracht en bekwaamheid moeten beschikken als de hoofdcontractant, waardoor het MKB op ongerechtvaardigde wijze wordt uitgesloten. Deze aspecten kunnen dus niet in aanmerking worden genomen, daar de aanbestedende diensten geenszins verplicht zijn dergelijke criteria in de regels en criteria op te nemen die zij voor de selectie van de hoofdcontractanten of bij het beheer van een erkenningsregeling toepassen.

    Wat artikel 47 van de klassieke richtlijn betreft, wordt in het amendement voorgesteld voor onderaannemers een strengere regeling te doen gelden dan voor gegadigden en inschrijvers is bepaald (voor de laatsten hoeven de aanbestedende diensten dergelijke eisen niet op te nemen in de regels en criteria die zij voor de selectie van gegadigden en inschrijvers of bij het beheer van erkenningsregelingen toepassen, noch inlichtingen te vragen, terwijl ze dit voor de onderaannemers wel systematisch zouden moeten doen). Wanneer bepaald in de regels en criteria betreffende de selectie van de deelnemers of betreffende het beheer van een erkenningsregeling, is de mogelijkheid om artikel 47 van de klassieke richtlijn voor selectiedoeleinden op onderaannemers toe te passen echter al aanwezig, indien de inschrijver zich verlaat op de middelen die hem door onderaannemers ter beschikking zijn gesteld (arrest-Holst Italia [20]).

    [20] Arrest van het Hof van 2 december 1999, Holst Italia SpA tegen Comune di Cagliari in tegenwoordigheid van Ruhrwasser AG International Water Management, zaak C-176/98, Jurispr. 1999, blz. I-8607.

    4) Het lijkt niet gerechtvaardigd een dergelijk algemeen verbod vast te stellen: de aanbestedende diensten, die belanghebbende partij zijn, kunnen, als zij dat willen, nu al onderaanneming verbieden door voorwaarden voor de uitvoering van de opdracht vast te leggen en dit geldt voor alle soorten opdrachten en niet alleen voor bepaalde diensten. Vanuit dezelfde optiek moeten zij de vrijheid hebben onderaanneming toe te staan.

    *

    Amendement 45 is bedoeld om de mogelijkheden uit te breiden om zonder oproep tot mededinging opdrachten ten behoeve van onderzoek, proefneming of ontwikkeling te plaatsen door de in de bestaande wetgeving bepaalde voorwaarden te schrappen volgens welke deze opdrachten niet mogen worden geplaatst "met het doel de rendabiliteit te verzekeren dan wel de kosten van onderzoek en ontwikkeling te dekken en voorzover de plaatsing van een dergelijke opdracht niet verhindert dat een oproep tot mededinging wordt gedaan voor latere opdrachten die dit doel in het bijzonder beogen".

    Door deze voorwaarden te schrappen zou het amendement tot gevolg hebben dat opdrachten die nu onder de richtlijn vallen, van het toepassingsgebied van de richtlijn worden uitgesloten, en zou het aldus de communautaire verworvenheden opnieuw ter discussie stellen. Bovendien zou het amendement opdrachten kunnen creëren die zeer lange tijd voor concurrentie gesloten blijven, aangezien de toepassing van deze uitzondering gemakkelijk zou kunnen worden gevolgd door de toepassing van een andere uitzondering om technische redenen (bijvoorbeeld op het gebied van interoperabiliteit) om opdrachten te blijven gunnen aan degene die de oorspronkelijke onderzoeksopdracht heeft gekregen. Het amendement is dus onaanvaardbaar.

    *

    Amendement 48 voegt de verduidelijking toe dat eventuele "andere bijzondere voorwaarden voor deelneming" die in de uitnodiging tot inschrijven of onderhandelen, respectievelijk in de niet-openbare procedure en de procedure van gunning door onderhandelingen, moeten zijn vermeld, "geen ongerechtvaardigde discriminatie tussen aanbieders" mogen vormen.

    Het door dit amendement nagestreefde doel ligt in de lijn van het voorstel voor een richtlijn. Deze toevoeging is echter overbodig, aangezien dit aspect al in artikel 9 over de grondbeginselen die in het algemeen in acht moeten worden genomen, wordt behandeld.

    *

    Amendement 49 is bedoeld om te verhinderen dat de aanbestedende dienst de middelen mag kiezen die in het kader van een aanbestedingsprocedure of van het beheer van een erkenningsregeling voor de verzending van mededelingen en de uitwisseling van informatie moeten worden gebruikt.

    Dit amendement zou tot gevolg hebben dat aanbestedende diensten ertoe worden verplicht inschrijvingen via ongeacht welk middel te ontvangen, zonder rekening te houden met het feit dat zij niet over de middelen beschikken om deze te ontvangen. Het amendement moet dus worden verworpen.

    Amendement 50 verplicht de aanbestedende diensten elektronische inschrijvingen te weigeren als hierbij geen gebruik is gemaakt van een geavanceerde elektronische handtekening in de zin van Richtlijn 1999/93/EG en van betrouwbare encryptie van de inhoud van de inschrijvingen.

    Dit amendement neemt de huidige situatie op het gebied van elektronische handtekeningen over. De technische ontwikkelingen op dit gebied zijn echter snel. Het amendement zou ertoe leiden dat de richtlijn bij elke ontwikkeling moet worden gewijzigd. Garanties betreffende elektronische handtekeningen kunnen worden verkregen door naar de nationale bepalingen op dit gebied te verwijzen (waarmee latere wijzigingen van de tekst worden vermeden als de Gemeenschapswetgeving zich ontwikkelt). Anderzijds is encryptie niet noodzakelijk, omdat er andere middelen zijn om de toegang tot de inschrijvingen te beschermen zonder dat encryptie wordt gebruikt. Bovendien zou verplichte encryptie zowel voor de koper als voor de inschrijvers extra kosten met zich brengen. Dit amendement kan dus niet worden aanvaard.

    Amendement 103 is bedoeld om de aanbestedende diensten ertoe te verplichten een geaccrediteerd derde orgaan in te schakelen om de vertrouwelijkheid van de door de inschrijvers doorgezonden gegevens te garanderen.

    Het communautaire beleid is erop gericht een accreditatieregeling niet verplicht te stellen wegens de risico's van verstoring en vergroting van de verschillen tussen de lidstaten.

    *

    Amendement 52 is bedoeld om te verduidelijken dat een aanbestedende dienst een economisch subject binnen een termijn van uiterlijk twee maanden van zijn besluit inzake een aanvraag tot erkenning in kennis moet stellen.

    Indien het amendement bedoeld is om aanbestedende diensten te verplichten hun beoordeling van een aanvraag tot erkenning binnen een termijn van uiterlijk twee maanden af te ronden, is het onaanvaardbaar, aangezien de erkenningsregelingen onder andere in deze richtlijn zijn ingevoegd om rekening te houden met het feit dat aanbestedende diensten zeer ingewikkelde industriële installaties (bijvoorbeeld rollend materieel voor de spoorwegen) nodig hebben, waarvan de technische beoordeling lange testperiodes, analyses enz. kan vereisen. Als het amendement echter alleen bedoeld is om ervoor te zorgen dat de economische subjecten binnen deze termijn van twee maanden informatie krijgen, is het overbodig, aangezien in de tweede alinea al het volgende is bepaald: "Wanneer het erkenningsbesluit meer dan zes maanden vanaf de indiening van het verzoek om erkenning in beslag neemt, moet de aanbestedende dienst de verzoeker binnen twee maanden na deze indiening mededeling doen van de redenen waarom deze termijn langer moet zijn en van de datum waarop zijn verzoek zal worden aanvaard dan wel afgewezen."

    *

    Amendement 54 is bedoeld om de periode waarin de aanbestedende diensten gegevens over het verloop van een aanbestedingsprocedure moeten bewaren, van vier tot zes jaar te verlengen.

    De bepaling in kwestie is ingevoegd "opdat de aanbestedende dienst gedurende dat tijdvak aan de Commissie de noodzakelijke inlichtingen kan verstrekken, indien deze daarom verzoekt". Gezien de regels voor de behandeling van klachten en de gedragscode lijkt het onevenredig een dergelijke verlenging te eisen, eveneens gelet op de niet te verwaarlozen kosten die deze maatregel voor de aanbestedende diensten met zich brengt (vooral in termen van archiefruimte). Het staat een lidstaat vrij om een langere periode vast te stellen indien dat noodzakelijk mocht blijken om de rechten van de economische subjecten te beschermen (of bijvoorbeeld om deze periode in overeenstemming te brengen met de nationale bepalingen op het gebied van verjaring).

    *

    Amendement 55 is bedoeld om een beroepsregeling in te voeren voor de besluiten van de aanbestedende diensten en ervoor te zorgen dat deze openstaat voor werknemers en hun vertegenwoordigers.

    Beroepsprocedures op het gebied van overheidsopdrachten worden al door een aparte specifieke richtlijn geregeld (voor nutsbedrijven Richtlijn 92/13/EEG en niet 89/665/EEG). De beroepsmogelijkheden voor werknemers en hun vertegenwoordigers met betrekking tot naleving van de sociale wetgeving in het kader van overheidsopdrachten bestaan overigens al. Specifieke beroepsmogelijkheden voor ter beschikking gestelde werknemers zijn immers vastgelegd in de richtlijn "terbeschikkingstelling van werknemers" (96/71/EEG). De twee beroepsregelingen kunnen niet worden gecombineerd. Een identiek amendement (artikel 41 bis) is door de Commissie juridische zaken verworpen zonder dat het ook voor de "klassieke" richtlijn is ingediend, waardoor ongerechtvaardigde verschillen tussen beide richtlijnen zouden zijn ontstaan, als het amendement op deze richtlijn was gehandhaafd.

    *

    Amendement 58 is bedoeld om de regel in te voegen volgens welke sectorspecifieke normen in geval van strijdigheid moeten prevaleren op de regels voor overheidsopdrachten.

    Volgens de motivering zou het amendement vooral bedoeld zijn voor de spoorwegsector (voorstel voor een verordening betreffende het personenvervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren [21]).

    [21] PB C 365 E van 19.12.2000, blz. 169.

    Het amendement moet worden verworpen, omdat het in strijd is met de benadering van de Commissie met name in het kader van het voorstel voor een verordening, dat de sectorale regels zonder afbreuk te doen aan de algemene regels van toepassing zijn op alle overheidsopdrachten in die zin dat zij geen procedurevoorschriften mogen invoeren voor opdrachten waarvoor volgens de gedetailleerde voorschriften van de richtlijnen voor overheidsopdrachten een oproep tot mededinging moet worden gedaan. Het amendement zou bovendien tot ongerechtvaardigde verschillen tussen beide richtlijnen leiden, omdat er geen overeenkomstig amendement voor de klassieke richtlijn is ingediend, waar zich hetzelfde probleem kan voordoen.

    *

    Amendement 61 zou de regeling van officiële lijsten van erkende economische subjecten, als bedoeld in het kader van de klassieke richtlijn, van toepassing maken op de aanbestedende diensten.

    Enerzijds weerhoudt niets een aanbestedende dienst ervan een bewijs van inschrijving op een dergelijke lijst als bewijs van bekwaamheid te aanvaarden. Anderzijds moeten, zelfs in het kader van de klassieke richtlijn, ook andere bewijsmiddelen worden aanvaard. Het amendement is ook in strijd met de algemene benadering van deze richtlijn die, behalve in gevallen waarin de grondbeginselen van de Gemeenschapswetgeving dezelfde regels vereisen, soepeler regels hanteert dan de klassieke richtlijn om rekening te houden met het toepassingsgebied dat zowel overheidsbedrijven als particuliere ondernemingen omvat.

    *

    Amendement 62 is bedoeld om vast te leggen dat de voor de selectie van de deelnemers gebruikte regels en criteria geen afbreuk mogen doen aan eventuele uitvoeringsvoorwaarden.

    Uitvoeringsvoorwaarden zijn, zoals de benaming al aangeeft, voorwaarden voor de uitvoering van een opdracht en dus noch selectiecriteria, noch gunningscriteria, hetgeen bovendien door de jurisprudentie is bevestigd. Overneming van dit amendement zou voorts tot een onaanvaardbaar verschil tussen de beide richtlijnen leiden, aangezien er geen soortgelijk amendement voor de klassieke richtlijn is voorgesteld.

    *

    Amendement 125 betreffende het gunningscriterium van "de economisch voordeligste inschrijving" is bedoeld om:

    1) de verduidelijking te schrappen volgens welke het gaat om de "voor de aanbestedende diensten" economisch voordeligste inschrijving;

    2) te verduidelijken dat de milieukenmerken ook "productiemethoden" kunnen omvatten;

    3) het criterium van het "gelijkekansenbeleid" toe te voegen.

    Aangaande punt 1): het schrappen van de woorden "voor de aanbestedende diensten" zou het mogelijk maken rekening te houden met vage, vaak niet meetbare elementen in verband met een mogelijk nut voor de "maatschappij" in ruime zin. Dergelijke gunningscriteria schieten aan hun doel voorbij terwijl ze het in feite mogelijk moeten maken de intrinsieke kwaliteiten van de inschrijvingen te beoordelen om te bepalen welke inschrijving de koper de beste prijs-kwaliteitverhouding biedt. Dit zou een ingrijpende verandering zijn van de doelstelling van de richtlijnen overheidsopdrachten, het zou erop neerkomen dat deze wetgeving tot instrument wordt gemaakt ten behoeve van het sectorale beleid en bovendien zou het een ernstig risico van ongelijke behandeling met zich brengen.

    Aangaande punt 2): de gunning van de opdracht is niet de geschikte fase om een minder vervuilende productiemethode te kiezen. Minder vervuilende productiemethoden kunnen vanaf de omschrijving van het voorwerp van de opdracht in de technische specificaties worden voorgeschreven indien de koper ervoor kiest het minst vervuilende te kopen. Als hij verschillende oplossingen wil vergelijken en de voordelen/kosten van meer of minder vervuilende oplossingen wil beoordelen, kan hij de indiening van varianten toestaan of opleggen.

    Aangaande punt 3): het concept van gelijke behandeling heeft een bijzondere betekenis in de context van overheidsopdrachten (= alle gegadigden/inschrijvers op dezelfde wijze behandelen), terwijl het amendement van het Parlement betrekking lijkt te hebben op het discriminiatieverbod in de zin van artikel 13 van het Verdrag. Aangezien het om een criterium gaat dat betrekking heeft op het beleid van de onderneming en niet op de kwaliteit van een inschrijving, kan het niet om een gunningscriterium gaan. De invoering van criteria betreffende de onderneming zou ertoe leiden dat bepaalde ondernemingen tijdens de gunningsfase op grond van niet-meetbare elementen de voorkeur krijgen, zelfs als hun inschrijving niet de beste prijs-kwaliteitverhouding voor de koper biedt.

    *

    Amendement 71 heeft betrekking op artikel 57. Deze bepaling, die nu alleen van toepassing is op opdrachten voor diensten, is gericht op eventuele problemen van Europese economische subjecten om toegang te krijgen tot opdrachten voor diensten van derde landen. De bepaling verplicht de Commissie ertoe zich te beijveren om problemen met de toegang tot opdrachten van derde landen op te lossen. Het amendement zou enerzijds de huidige bepalingen tot de drie soorten opdrachten uitbreiden en bovendien de verplichting invoegen om in te grijpen in geval van eventuele niet-naleving van bepaalde IAO-verdragen door derde landen.

    De uitbreiding van de bestaande verplichting om in te grijpen tot opdrachten voor leveringen en werken wordt niet gemotiveerd. Voor dit soort opdrachten bestaan andere instrumenten, hetzij in deze richtlijn (zie bv. artikel 56), hetzij in het kader van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of onderhandelingen. Dit aspect van het amendement is dus onaanvaardbaar.

    Wat de nieuwe aanleiding tot ingrijpen betreft, is een richtlijn voor overheidsopdrachten niet het geschikte instrument om verplicht toezicht van de Commissie op naleving van het internationale arbeidsrecht door derde landen in te voeren.

    *

    Amendement 73 schrapt in artikel 62, lid 1, het deel van de zin dat duidelijk aangeeft dat de aanbestedende dienst bepaalt welke communicatiemiddelen bij de afwikkeling van een prijsvraag worden gebruikt.

    Indien dit deel van de zin ontbreekt, biedt de tekst de deelnemers de mogelijkheid zelf een communicatiemiddel te kiezen, wat dezelfde gevolgen zou hebben als amendement 49.

    *

    Amendement 74 voegt aan artikel 62 een nieuw lid 1 bis toe dat de verplichting oplegt een geavanceerde elektronische handtekening en een betrouwbare encryptie te gebruiken indien in het kader van een prijsvraag voor diensten een ontwerp of plan elektronisch wordt ingediend.

    Zie de redenen waarom amendement 50 wordt verworpen, en de tekst van het geamendeerde artikel 62 (amendement 75).

    *

    Amendement 77 zou een rechtsvermoeden introduceren van vrije toegang tot de spoorwegsector in geval van omzetting en correcte toepassing van Richtlijn 91/440/EEG betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap [22]. Het amendement houdt verband met het in artikel 29 vastgelegde algemene mechanisme voor uitsluiting.

    [22] PB L 237 van 24.8.1991, blz. 25.

    Het amendement is onaanvaardbaar, aangezien Richtlijn 91/440/EEG strikt genomen geen liberaliseringsrichtlijn is.

    *

    Amendement 84 is bedoeld om bankdiensten volledig uit te sluiten van het toepassingsgebied van de richtlijn.

    Dit amendement is onaanvaardbaar, aangezien de communautaire verworvenheden opnieuw ter discussie worden gesteld doordat opdrachten die nu onder de richtlijn vallen, worden uitgesloten. Bovendien kunnen de redenen die vaak worden aangedragen om deze uitsluiting te rechtvaardigen (het is onmogelijk om de procedures toe te passen wegens de volatiliteit van de rentepercentages), niet worden aanvaard; de richtlijn biedt immers mogelijkheden (gebruik van erkenningsregelingen, raamovereenkomsten, elektronische middelen...) die aan de behoeften voor het plaatsen van deze opdrachten kunnen voldoen.

    Amendement 88 voegt een nieuwe bijlage toe met de lijst van internationale verdragen op het gebied van arbeidsvoorwaarden ten behoeve van de toepassing van amendement 71.

    Aangezien deze bijlage slechts in het kader van amendement 71 op artikel 57 van nut is en amendement 71 om de bovengenoemde redenen onaanvaardbaar is, is ook amendement 88 om dezelfde redenen onaanvaardbaar.

    3.4. Gewijzigd voorstel

    Overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag wijzigt de Commissie haar voorstel in bovengenoemde zin.

    Top