Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32005L0045

    Richtlijn 2005/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de wederzijdse erkenning van door de lidstaten afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden en tot wijziging van Richtlijn 2001/25/EG (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 255 van 30.9.2005, p. 160–163 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO, HR)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/07/2019; opgeheven door 32019L1159

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2005/45/oj

    30.9.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 255/160


    RICHTLIJN 2005/45/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 7 september 2005

    betreffende de wederzijdse erkenning van door de lidstaten afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden en tot wijziging van Richtlijn 2001/25/EG

    (Voor de EER relevante tekst)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

    Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

    Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    In zijn conclusies van 5 juni 2003 betreffende de bevordering van het imago van het zeevervoer in de Gemeenschap en het interesseren van jongeren voor beroepen in de zeevaart benadrukte de Raad de noodzaak om de professionele mobiliteit van zeevarenden binnen de Europese Unie te stimuleren, waarbij in het bijzonder de nadruk moet worden gelegd op de procedures voor de erkenning van de bewijzen van beroepsbekwaamheid, en tegelijkertijd de volledige naleving moet worden gewaarborgd van de voorschriften van het Verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van 1978 in zijn bijgewerkte versie (STCW-Verdrag).

    (2)

    Het zeevervoer is een uiterst dynamische sector met specifieke internationale kenmerken. Gezien het groeiende tekort aan communautaire zeevarenden kan het evenwicht tussen de vraag naar en het aanbod van personeel derhalve doeltreffender op communautair niveau dan op nationaal niveau worden gehandhaafd. Daarom moet het gemeenschappelijk vervoersbeleid in de sector zeevervoer worden uitgebreid om het vrij verkeer van zeevarenden binnen de Gemeenschap te vergemakkelijken.

    (3)

    Wat de kwalificaties van zeevarenden betreft, heeft de Gemeenschap de minimumeisen inzake beroepsopleiding en diplomering in de maritieme sector vastgelegd in het kader van Richtlijn 2001/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (3). Bij die richtlijn worden de internationale normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van het STCW-Verdrag in het Gemeenschapsrecht opgenomen.

    (4)

    Richtlijn 2001/25/EG bepaalt dat zeevarenden een bewijs van beroepsbekwaamheid moeten bezitten dat door de bevoegde autoriteit van een lidstaat is afgegeven en van een officiële verklaring is voorzien in overeenstemming met die richtlijn en dat de rechtmatige houder ervan het recht heeft werkzaam te zijn op een schip in de daarin beschreven hoedanigheid en de daarbij behorende functies te vervullen op het daarin omschreven verantwoordelijkheidsniveau.

    (5)

    Krachtens Richtlijn 2001/25/EG is de wederzijdse erkenning door de lidstaten van de bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden, die al dan niet onderdaan van een lidstaat zijn, onderworpen aan de Richtlijnen 89/48/EEG (4) en 92/51/EEG (5), waarbij respectievelijk een eerste en een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsonderwijs en -opleidingen wordt ingevoerd. Die richtlijnen voorzien niet in de automatische erkenning van de formele kwalificaties van zeevarenden, aangezien voor zeevarenden compenserende maatregelen kunnen gelden.

    (6)

    Iedere lidstaat dient in overeenstemming met Richtlijn 2001/25/EG de door een andere lidstaat afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid of andere opleidingstitels te erkennen. Daarom dient iedere lidstaat zeevarenden die hun bewijs van beroepsbekwaamheid in een andere lidstaat hebben verworven, voorzover dit aan de eisen van deze richtlijn voldoet, toe te staan het zeevaartberoep waarvoor zij gekwalificeerd zijn op te nemen of uit te oefenen, zonder andere voorwaarden op te leggen dan voor zijn eigen onderdanen gelden.

    (7)

    Deze richtlijn heeft tot doel de wederzijdse erkenning van bewijzen van beroepsbekwaamheid te vergemakkelijken; de voorwaarden voor toegang tot werkgelegenheid worden hierin niet geregeld.

    (8)

    In het STCW-Verdrag zijn specifieke eisen met betrekking tot de talenkennis van zeevarenden vastgelegd. Deze eisen dienen in het Gemeenschapsrecht te worden opgenomen om een efficiënte communicatie op schepen te waarborgen en het vrije verkeer van zeevarenden binnen de Gemeenschap te vergemakkelijken.

    (9)

    Het toenemende aantal op bedrieglijke wijze verkregen bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden vormt thans een ernstig gevaar voor de veiligheid op zee en de bescherming van het mariene milieu. In de meeste gevallen voldoen de houders van valse bewijzen van beroepsbekwaamheid niet aan de minimumdiplomeringseisen van het STCW-Verdrag. Deze zeevarenden kunnen gemakkelijk bij ongevallen op zee betrokken raken.

    (10)

    De lidstaten dienen derhalve specifieke maatregelen te nemen en uit te voeren om frauduleuze praktijken in samenhang met bewijzen van beroepsbekwaamheid te voorkomen en te bestraffen en zich binnen de IMO te blijven inzetten voor harde en afdwingbare afspraken over de mondiale bestrijding van dergelijke praktijken. Het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS) is in dit opzicht een geschikt forum voor de uitwisseling van informatie, ervaringen en beste praktijken.

    (11)

    Bij Verordening (EG) nr. 1406/2002 (6) werd een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (hierna „het Agentschap” genoemd) opgericht, met het doel een hoog, uniform en effectief veiligheidsniveau op zee te waarborgen en vervuiling door schepen te voorkomen. Een van de taken van het Agentschap is de Commissie bij te staan bij de uitvoering van taken waarmee zij krachtens Gemeenschapswetgeving inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van scheepsbemanningen is belast.

    (12)

    Het Agentschap dient de Commissie derhalve bij te staan bij de controle op de naleving door de lidstaten van de voorschriften van de onderhavige richtlijn en van Richtlijn 2001/25/EG.

    (13)

    Voor de wederzijdse erkenning door de lidstaten van bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden die al dan niet onderdanen van een lidstaat zijn, dienen niet langer de Richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG te gelden, maar de onderhavige richtlijn.

    (14)

    Richtlijn 2001/25/EG dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

    (15)

    Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, te weten de wederzijdse erkenning van door de lidstaten afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

    (16)

    Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter Wetgeven” (7), worden de lidstaten aangespoord om voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die voorzover mogelijk het verband weergeven tussen deze richtlijn en hun omzettingsmaatregelen, en om deze openbaar te maken,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Toepassingsgebied

    Deze richtlijn is van toepassing op zeevarenden die:

    a)

    onderdaan van een lidstaat zijn,

    b)

    onderdaan van een derde land zijn en houder zijn van een door een lidstaat afgegeven bewijs van beroepsbekwaamheid.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

    a)

    „zeevarende”: een persoon die is opgeleid en van een lidstaat een bewijs van beroepsbekwaamheid heeft ontvangen ten minste overeenkomstig de in bijlage I bij Richtlijn 2001/25/EG vastgelegde eisen;

    b)

    „bewijs van beroepsbekwaamheid”: een geldig document in de zin van artikel 4 van Richtlijn 2001/25/EG;

    c)

    „passend vaarbevoegdheidsbewijs”: een bewijs zoals bedoeld in artikel 1, punt 27, van Richtlijn 2001/25/EG;

    d)

    „officiële verklaring”: een geldig document dat door de bevoegde autoriteit van een lidstaat is afgegeven in overeenstemming met artikel 5, leden 2 en 6, van Richtlijn 2001/25/EG;

    e)

    „erkenning”: de aanvaarding door de bevoegde autoriteiten van een gastland van een door een andere lidstaat afgegeven bewijs van beroepsbekwaamheid of passend vaarbevoegdheidsbewijs;

    f)

    „gastland”: een lidstaat waarin een zeevarende om erkenning verzoekt van zijn passend vaarbevoegdheidsbewijs of een ander bewijs van beroepsbekwaamheid;

    g)

    „STCW-Verdrag”: het internationale verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van 1978, in de meest recente versie;

    h)

    „STCW-code”: de code voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, aangenomen in Resolutie 2 van de STCW-conferentie van partijen van 1995, in de meest recente versie;

    i)

    „het Agentschap”: het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1406/2002.

    Artikel 3

    Erkenning van bewijzen

    1.   Elke lidstaat erkent passende vaarbevoegdheidsbewijzen of andere bewijzen van beroepsbekwaamheid die overeenkomstig de eisen van Richtlijn 2001/25/EG zijn afgegeven door een andere lidstaat.

    2.   De erkenning van passende vaarbevoegdheidsbewijzen is beperkt tot de daarin omschreven functies, taken en verantwoordelijkheidsniveaus en gaat vergezeld van een officiële verklaring ten bewijze van deze erkenning.

    3.   De lidstaten garanderen een recht van beroep tegen de weigering om een geldig bewijs van beroepsbekwaamheid te erkennen, of tegen het uitblijven van een besluit, overeenkomstig de nationale wetgeving en procedures.

    4.   Onverminderd lid 2 mogen de bevoegde autoriteiten van een gastland verdere beperkingen stellen aan de functies, taken en verantwoordelijkheidsniveaus met betrekking tot reizen nabij de kust, als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2001/25/EG, of alternatieve vaarbevoegdheidsbewijzen die zijn afgegeven uit hoofde van Voorschrift VII/1 van bijlage I bij Richtlijn 2001/25/EG.

    5.   Het gastland ziet erop toe dat zeevarenden die met het oog op erkenning bewijzen indienen voor functies op managementniveau, beschikken over een passende kennis van het zeerecht van die lidstaat met betrekking tot de functies die zij mogen uitoefenen.

    Artikel 4

    Wijziging van Richtlijn 2001/25/EG

    Richtlijn 2001/25/EG wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    Artikel 4 wordt vervangen door:

    „Artikel 4

    Bewijs van beroepsbekwaamheid

    Een bewijs van beroepsbekwaamheid is elk geldig document, onder welke naam dit ook bekend mag zijn, dat is uitgegeven door of onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit van een lidstaat in overeenstemming met artikel 5 en de in bijlage I vastgelegde vereisten.”.

    2)

    Het volgende artikel wordt ingevoegd:

    „Artikel 7 bis

    Voorkoming van fraude en andere onrechtmatige praktijken

    1.   De lidstaten dragen zorg voor de vaststelling en uitvoering van passende maatregelen ter voorkoming van fraude en andere onrechtmatige praktijken bij de verlening van bewijzen van beroepsbekwaamheid of in samenhang met bewijzen die door hun bevoegde autoriteiten zijn afgegeven en van een officiële verklaring voorzien; zij stellen sancties vast die doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn.

    2.   De lidstaten wijzen de nationale autoriteiten aan die bevoegd zijn tot het opsporen en bestrijden van fraude en andere onrechtmatige praktijken en het uitwisselen van informatie met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten en van derde landen over de verlening van bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden.

    De lidstaten stellen de andere lidstaten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    De lidstaten stellen daarvan ook onverwijld derde landen in kennis, waarmee zij een afspraak hebben in overeenstemming met Voorschrift I/10, lid 1.2 van het STCW-Verdrag.

    3.   Op verzoek van het gastland verstrekken de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat een schriftelijke bevestiging of ontkenning van de echtheid van de bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden, de daarbij behorende officiële verklaringen of andere schriftelijke attesten die in die andere lidstaat werden afgegeven.”.

    3)

    Artikel 18, leden 1 en 2, wordt met ingang van 20 oktober 2007 geschrapt.

    4)

    De volgende artikelen worden ingevoegd:

    „Artikel 21 bis

    Regelmatig toezicht op de naleving

    Onverminderd haar bevoegdheden krachtens artikel 226 van het Verdrag, controleert de Commissie met hulp van het bij Verordening (EG) nr. 1406/2002 (8) ingestelde Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, regelmatig, maar ten minste iedere vijf jaar of de lidstaten aan de bij deze richtlijn vastgestelde minimumeisen voldoen.

    Artikel 21 ter

    Verslag over naleving

    Uiterlijk 20 oktober 2010 legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een evaluatieverslag voor dat is opgesteld op basis van de ingevolge artikel 21 bis verkregen informatie. In dit verslag analyseert de Commissie de naleving van deze richtlijn door de lidstaten en doet ze, indien nodig, voorstellen voor aanvullende maatregelen.

    5)

    Aan bijlage I, hoofdstuk I, wordt het volgende punt toegevoegd:

    „1 bis.   De lidstaten zien erop toe dat zeevarenden passende talenkennis verwerven, zoals vastgelegd in de secties A-II/1, A-III/1, A-IV/2 en A-II/4 van de STCW-code opdat zij in staat zijn hun specifieke taken uit te voeren op een vaartuig dat onder de vlag van een gastland vaart.”.

    Artikel 5

    Omzetting

    1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 20 oktober 2007 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

    Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 6

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 7

    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Straatsburg, 7 september 2005.

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    J. BORRELL FONTELLES

    Voor de Raad

    De voorzitter

    C. CLARKE


    (1)  PB C 157 van 28.6.2005, blz. 53.

    (2)  Advies van het Europees Parlement van 23 februari 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van 27 juni 2005.

    (3)  PB L 136 van 18.5.2001, blz. 17. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/23/EG van de Commissie (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 14).

    (4)  Richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PB L 19 van 24.1.1989, blz. 16). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/19/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 206 van 31.7.2001, blz. 1).

    (5)  Richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling van Richtlijn 89/48/EEG (PB L 209 van 24.7.1992, blz. 25). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/108/EG van de Commissie (PB L 32 van 5.2.2004, blz. 15).

    (6)  Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de instelling van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 724/2004 (PB L 129 van 29.4.2004, blz. 1).

    (7)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

    (8)  Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de instelling van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 724/2004 (PB L 129 van 29.4.2004, blz. 1).”


    Top