Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32004D0758

2004/758/EG: Beschikking van de Raad van 2 november 2004 waarbij Oostenrijk wordt gemachtigd tot toepassing van een maatregel die afwijkt van artikel 21 van Zesde Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting

PB L 336 van 12.11.2004, p. 38–39 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
PB L 153M van 7.6.2006, p. 98–99 (MT)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 12/08/2006; opgeheven door 32006L0069

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2004/758/oj

12.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/38


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 2 november 2004

waarbij Oostenrijk wordt gemachtigd tot toepassing van een maatregel die afwijkt van artikel 21 van Zesde Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting

(2004/758/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (1), en met name op artikel 27, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij brief, gericht aan de Commissie en ingekomen bij het secretariaat-generaal van de Commissie op 3 maart 2004, heeft de Oostenrijkse regering verzocht om machtiging tot vaststelling van drie maatregelen die afwijken van artikel 21, lid 1, onder a), van Richtlijn 77/388/EEG.

(2)

De door Oostenrijk gevraagde derogatie strekt ertoe in drie specifieke gevallen de ontvanger aan te wijzen als degene die is gehouden tot voldoening van de BTW: in de eerste plaats bij de levering van in zekerheid gegeven goederen door één belastingplichtige aan een andere persoon wanneer tot executie van die zekerheid wordt overgegaan; in de tweede plaats bij de levering van goederen na overdracht van eigendomsvoorbehoud aan een rechtverkrijgende die zijn recht uitoefent; en ten derde bij de levering van onroerend goed dat ingevolge een rechterlijke beslissing, in het kader van een gedwongen verkoop wordt verkocht aan een andere persoon. De gevraagde maatregelen moeten worden beschouwd als maatregelen ter voorkoming van bepaalde vormen van belastingfraude of ontwijking op de genoemde gebieden.

(3)

Wanneer een belastingplichtige de ontvanger van de zekerheid goederen als zekerheid stelt, is het gewoonlijk zo dat de zekerheidsgever over beperkte middelen beschikt om aan zijn verplichtingen, inclusief zijn fiscale verplichtingen, te voldoen. Wanneer de zekerheidsnemer zijn recht uitoefent en het in zekerheid gegeven goed aan een derde vervreemdt, vindt er ook een levering plaats van de zekerheidsgever aan de zekerheidsnemer. In dergelijke situaties zijn er in vele gevallen BTW-inkomsten verloren gegaan, omdat de zekerheidsnemer zijn recht op aftrek niet kon worden ontzegd en de zekerheidsgever niet aansprakelijk kon worden gesteld omdat hij insolvent of verdwenen was. De omvang van de problemen waarmee de Oostenrijkse autoriteiten worden geconfronteerd, vereist dat er wettelijke maatregelen worden genomen. Een soortgelijke derogatie werd eerder al toegekend aan Duitsland bij Beschikking 2002/439/EG (2).

(4)

Wanneer een koper slechts over beperkte middelen beschikt om een aankoop te betalen, behoudt de leverancier zich het eigendom van de geleverde goederen voor en kan hij het recht tot uitoefening van dit voorbehoud alsmede de koopprijsvordering overdragen aan een derde partij, doorgaans een bank, als zekerheid voor een door de bank aan de koper verstrekt krediet. Als de koper zijn kredietaflossing stopzet, zal de bank haar eigendomsrecht opeisen; hierbij vindt een levering van goederen plaats van de oorspronkelijke koper aan de bank. In een dergelijk geval betaalt de bank de oorspronkelijke koper doorgaans niet de verschuldigde BTW over de aan haar verrichte levering, maar gebruikt zij deze om de leningschuld van de oorspronkelijke betaler te voldoen, waardoor de belastingdienst BTW-inkomsten derft, omdat de oorspronkelijke koper doorgaans insolvent of verdwenen is voordat zijn identiteit kan worden vastgesteld en de BTW kan worden geïnd. In die zin lijkt dit scenario op de hierboven beschreven executie van een zekerheid.

(5)

Derving van BTW-inkomsten heeft ook plaatsgevonden bij belastbare leveringen van onroerend goed dat in het kader van een gedwongen verkoop na een rechterlijke uitspraak door de debiteur aan een derde wordt verkocht. Dit geldt in het bijzonder voor gevallen waarin de leverancier voor belastingheffing had gekozen ofschoon zijn financiële toestand hem op het tijdstip van de levering niet in staat stelde de BTW die hij de koper in rekening had gebracht, aan de schatkist te voldoen. De koper kon in de regel zijn recht op aftrek uitoefenen, maar de leverancier droeg geen BTW aan de schatkist af. De omvang van het probleem waarmee de Oostenrijkse overheid wordt geconfronteerd, vereist dat er wettelijke maatregelen worden genomen. Bij onroerend goed gaat het om goederen met een hoge waarde; bijgevolg zijn ook de maatstaf van heffing en de derving aan BTW-inkomsten, zelfs bij één enkele transactie, bijzonder hoog. In de waarde van het onroerend goed ligt doorgaans „verborgen” BTW besloten en het keuzerecht moet met het oog op de neutraliteit van het BTW-stelsel worden gehandhaafd. Tegen deze achtergrond lijkt de voorgenomen regeling waarbij de BTW wordt verschuldigd door de ontvanger, de oplossing die het meeste recht doet aan de specifieke omstandigheden en het bijzonder hoge risico. De gevraagde derogatie voorkomt de derving van BTW-inkomsten, aangezien er geen BTW wordt (terug)betaald door de schatkist aan een van de betrokken marktdeelnemers. De oplossing vermijdt ook een dubbele verantwoordelijkheid voor de BTW van zowel leverancier als ontvanger, wat een hoger economisch risico voor de ontvanger zou inhouden evenals omslachtige inningprocedures voor de belastingdienst, die zich pas tot de ontvanger zou kunnen wenden nadat inning bij de leverancier onmogelijk is gebleken. Fiscale verantwoordelijkheid van een derde partij zoals de notaris, die tot hogere kosten voor leverancier en ontvanger zou leiden, wordt eveneens vermeden. Soortgelijke derogaties werden eerder al toegekend aan Duitsland bij Beschikking 2002/439/EG en Beschikking 2004/291/EG (3).

(6)

Deze derogatie heeft geen invloed op het BTW-bedrag dat in het stadium van het eindverbruik verschuldigd is, en heeft geen negatieve gevolgen voor de eigen middelen van de Europese Gemeenschappen uit de BTW,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 21, lid 1, onder a), van Richtlijn 77/388/EEG, zoals gewijzigd bij artikel 28 octies, wordt de Republiek Oostenrijk gemachtigd de ontvanger van de in artikel 2 van deze beschikking genoemde leveringen van goederen aan te wijzen als degene die tot voldoening van de belasting is gehouden.

Artikel 2

In de volgende gevallen kan de ontvanger van de levering worden aangewezen als degene die tot voldoening van de BTW is gehouden:

1)

bij de levering van in zekerheid gegeven goederen door één belastingplichtige aan een andere persoon tot executie van die zekerheid wordt overgegaan;

2)

bij de levering van goederen na overdracht van eigendomsvoorbehoud aan een rechtverkrijgende die zijn recht uitoefent;

3)

bij de levering van onroerend goed dat ingevolge een rechterlijke beslissing in het kader van een openbare verkoop aan een andere persoon wordt verkocht.

Artikel 3

Deze beschikking verstrijkt op 31 december 2008.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de Republiek Oostenrijk.

Gedaan te Brussel, 2 november 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

B. R. BOT


(1)  PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/66/EG (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 35).

(2)  PB L 151 van 11.6.2002, blz. 12.

(3)  PB L 94 van 31.3.2004, blz. 59.


Top