Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32004D0669

    2004/669/EG: Beschikking van de Commissie van 6 april 2004 tot vaststelling van herziene milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan koelapparaten en tot wijziging van Beschikking 2000/40/EG (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 1414)(Voor de EER relevante tekst)

    PB L 306 van 2.10.2004, p. 16–21 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/05/2008

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2004/669/oj

    2.10.2004   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 306/16


    BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

    van 6 april 2004

    tot vaststelling van herziene milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan koelapparaten en tot wijziging van Beschikking 2000/40/EG

    (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 1414)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2004/669/EG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 1980/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 inzake een herzien communautair systeem voor de toekenning van milieukeuren (1), en met name op artikel 6, lid 1, tweede alinea, na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Krachtens Verordening (EG) nr. 1980/2000 kan de communautaire milieukeur worden toegekend aan een product waarvan de eigenschappen werkelijk kunnen bijdragen tot verbeteringen van essentiële milieuaspecten.

    (2)

    In Verordening (EG) nr. 1980/2000 wordt bepaald dat per productengroep specifieke criteria voor de milieukeur worden vastgesteld.

    (3)

    Tevens wordt hierin bepaald dat de herziening van de milieukeurcriteria en van de eisen inzake beoordeling en toezicht op de naleving van de criteria tijdig vóór het eind van de geldigheidsduur van de voor iedere productengroep gespecificeerde criteria moet plaatsvinden.

    (4)

    De milieucriteria die zijn vastgesteld bij Beschikking 2000/40/EG van de Commissie van 16 december 1999 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan koelapparaten (2), dienen te worden herzien teneinde ze in overeenstemming te brengen met de ontwikkelingen op de markt. Tevens dient de geldigheidsduur van die Beschikking te worden gewijzigd.

    (5)

    Er dient een nieuwe Beschikking te worden vastgesteld met de specifieke milieucriteria voor deze productengroep, die gedurende een periode van drie jaar geldig dienen te zijn.

    (6)

    Er dient een overgangsperiode van niet meer dan achttien maanden te worden toegestaan om producenten die vóór 1 mei 2004 de milieukeur voor hun producten hebben gekregen of aangevraagd, voldoende tijd te geven om hun producten zodanig aan te passen dat ze aan de nieuwe criteria voldoen.

    (7)

    De in deze Beschikking vervatte maatregelen zijn gebaseerd op de ontwerpcriteria die zijn ontwikkeld door het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie dat krachtens artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1980/2000 is ingesteld.

    (8)

    De in deze Beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1980/2000 ingestelde comité,

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

    Artikel 1

    Om voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor koelapparaten krachtens Verordening (EG) nr. 1980/2000 in aanmerking te komen moet een apparaat vallen binnen de productengroep „koelapparaten”, zoals gedefinieerd in artikel 2, en voldoen aan de in de Bijlage van deze Beschikking vermelde milieucriteria.

    Artikel 2

    De productengroep „koelapparaten” omvat alle elektrische, op het elektriciteitsnet aan te sluiten huishoudelijke koelkasten, bewaarruimten voor bevroren levensmiddelen, diepvriezers en combinaties daarvan. Apparaten die ook kunnen werken op andere energiebronnen, zoals batterijen, vallen buiten deze productengroep.

    Artikel 3

    Voor administratieve doeleinden wordt aan de productengroep „koelapparaten” het codenummer „012” toegekend.

    Artikel 4

    Artikel 3 van Beschikking 2000/40/EG wordt vervangen door:

    „Artikel 3

    Deze beschikking is van toepassing tot en met 30 april 2004.”.

    Artikel 5

    Deze beschikking, met uitzondering van artikel 4, is van toepassing van 1 mei 2004 tot en met 31 mei 2007.

    Producenten van producten die in de productengroep „koelapparaten” vallen en waaraan al vóór 1 mei 2004 de milieukeur is toegekend, mogen die milieukeur tot en met 31 oktober 2005 blijven gebruiken.

    Wanneer producenten van producten die in de productengroep „koelapparaten” vallen, de toekenning van de milieukeur voor die producten al vóór 1 mei 2004 hebben aangevraagd, kan de milieukeur overeenkomstig de voorwaarden van Beschikking 2000/40/EG worden toegekend. In deze gevallen mag de milieukeur tot en met 31 oktober 2005 worden gebruikt.

    Artikel 6

    Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, op 6 april 2004.

    Voor de Commissie

    Margot WALLSTRÖM

    Lid van de Commissie


    (1)  PB L 237 van 21.9.2000, blz. 1.

    (2)  PB L 13 van 19.1.2000, blz. 22. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 2004/214/EG (PB L 67 van 5.3.2004, blz. 23).


    BIJLAGE

    MILIEUCRITERIA

    KADER

    Om een milieukeur te kunnen verkrijgen moet het apparaat voldoen aan de criteria van deze bijlage, die gericht zijn op de bevordering van:

    vermindering van de milieuschade of -risico's die verband houden met het gebruik van energie (mondiaal opwarmingsproces, verzuring, uitputting van niet-duurzame energiebronnen), door vermindering van het energieverbruik;

    vermindering van de milieuschade of -risico's die verband houden met het gebruik van stoffen die de ozonlaag kunnen aantasten en andere gevaarlijke stoffen, door vermindering van het gebruik van die stoffen;

    vermindering van de milieuschade of -risico's die verband houden met het gebruik van stoffen die tot het mondiale opwarmingsproces kunnen bijdragen.

    Bovendien zetten de criteria aan tot de toepassing van de beste praktijk (waarbij het milieu zo weinig mogelijk wordt belast) en maken zij de consument milieubewuster.

    Daarnaast is de markering van de kunststofonderdelen een hulpmiddel voor de recycling van het apparaat.

    De bevoegde instanties wordt aanbevolen bij de beoordeling van aanvragen en de controle op de overeenstemming met de criteria van deze bijlage rekening te houden met de implementatie van erkende milieuzorgsystemen zoals EMAS of ISO 14001 (NB: de toepassing van dergelijke systemen is niet verplicht).

    BASISCRITERIA

    1.   Energiebesparing

    Het apparaat moet een energie-efficiëntieklasse A+ of A++ hebben, zoals omschreven in Richtlijn 94/2/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2003/66/EG.

    De aanvrager dient een afschrift in te dienen van de technische documentatie als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 94/2/EG van de Commissie, gewijzigd bij Richtlijn 2003/66/EG van de Commissie. Deze documentatie omvat de verslagen van ten minste drie metingen van het energieverbruik overeenkomstig EN 153, uitgevoerd overeenkomstig de richtsnoeren die in de „Operational Code” van de CECED worden beschreven. Het rekenkundig gemiddelde van deze meetwaarden mag niet hoger zijn dan bovengenoemde eis. De op het energie-etiket vermelde waarde mag niet lager zijn dan dit gemiddelde en de op het energie-etiket aangegeven energie-efficiëntieklasse dient met dit gemiddelde overeen te stemmen.

    2.   Vermindering van het ozonafbrekend vermogen (Ozone Depletion Potential — ODP) van koel- en blaasmiddelen

    Het ODP van de in het koelcircuit gebruikte koelmiddelen en de voor de isolatie van het apparaat gebruikte blaasmiddelen moet gelijk aan nul zijn.

    Het gebruik van CFK’s en HCFK’s als koelmiddel en voor de productie van blaasmiddelen in nieuwe apparatuur en het op de markt brengen daarvan zijn krachtens Verordening (EG) nr. 2037/2000 verboden.

    3.   Vermindering van het aardopwarmend vermogen (Global Warming Potential — GWP) van koel- en blaasmiddelen

    Het GWP van de in het koelcircuit gebruikte koelmiddelen en de voor de isolatie van het apparaat gebruikte blaasmiddelen mag niet hoger zijn dan 15 (uitgedrukt in CO2-equivalenten over een periode van 100 jaar).

    De aanvrager dient te verklaren dat het product aan deze eisen voldoet. De aanvrager en/of in voorkomend geval zijn leverancier(s) deelt/delen de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt, mee welke koel- en blaasmiddelen zijn gebruikt en wat het GWP van deze stoffen is.

    AANVULLENDE CRITERIA

    4.   Verlenging van de levensduur

    De beschikbaarheid van compatibele reserveonderdelen en service wordt gedurende twaalf jaar gewaarborgd, te rekenen vanaf het moment waarop de productie wordt stopgezet.

    De aanvrager dient te verklaren dat aan deze eisen wordt voldaan.

    5.   Terugname en recycling

    De fabrikant biedt aan het apparaat en vervangen onderdelen met het oog op recycling gratis terug te nemen, met uitzondering van onderdelen die door de gebruiker zijn besmet (bijvoorbeeld apparaten die afkomstig zijn uit medische instellingen of nucleaire installaties).

    Voorts moet het apparaat aan de volgende criteria voldoen:

    5.1.

    De fabrikant moet rekening houden met de demontage van het apparaat en een demontagerapport indienen. Uit dit rapport moet onder meer blijken dat:

    verbindingen gemakkelijk te vinden en te bereiken zijn;

    elektronische assemblages gemakkelijk te vinden en te demonteren zijn;

    het product gemakkelijk kan worden gedemonteerd met behulp van courant beschikbaar gereedschap;

    niet-compatibele en gevaarlijke materialen scheidbaar zijn.

    5.2.

    Kunststofonderdelen die zwaarder zijn dan 50 gram, moeten conform ISO 11469 van een duurzaam merkteken ter identificatie van het gebruikte materiaal zijn voorzien. Dit criterium geldt niet voor geëxtrudeerde kunststofonderdelen.

    5.3.

    Kunststofonderdelen mogen geen PBB- of PBDE-vlamvertragers bevatten. Kunststofonderdelen mogen geen chlooralkaan-vlamvertragers met een ketenlengte van 10 tot 13 koolstofatomen en een chloorgehalte van meer dan 50 gewichtsprocent (CAS-nr. 85535-84-8) bevatten. De aanvrager dient te verklaren dat aan deze eisen wordt voldaan.

    5.4.

    Kunststofonderdelen die zwaarder zijn dan 25 gram, mogen geen vlamvertragende stoffen of preparaten bevatten waarvoor ten tijde van de aanvraag van de milieukeur één van de volgende risicozinnen wordt voorgeschreven:

    Gevaarlijk voor de gezondheid:

     

    R45 (kan kanker veroorzaken),

     

    R46 (kan erfelijke genetische schade veroorzaken),

     

    R60 (kan de vruchtbaarheid schaden),

     

    R61 (kan het ongeboren kind schaden).

    Gevaarlijk voor het milieu:

     

    R50 (zeer vergiftig voor in het water levende organismen),

     

    R50/R53 (zeer vergiftig voor in het water levende organismen; kan in het aquatisch milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken),

     

    R51/R53 (vergiftig voor in het water levende organismen; kan in het aquatisch milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken),

     

    als bepaald in Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (1).

    Deze eis geldt niet voor vlamvertragers waarvan de chemische aard bij toepassing zodanig verandert dat geen van bovengenoemde risicozinnen nog vereist is, mits minder dan 0,1 % van de vlamvertrager in het behandelde onderdeel nog dezelfde vorm heeft als vóór deze werd toegepast. Alle gebruikte vlamvertragers dienen (met naam en CAS-nummer) te worden vermeld in de documentatie bij de aanvraag van de milieukeur die wordt ingediend bij de bevoegde instantie die de milieukeur toekent.

    5.5.

    Op het apparaat moeten bij of op het typeplaatje het type koelmiddel en het type voor de isolatie gebruikt blaasmiddel worden vermeld om een mogelijke latere terugwinning te vergemakkelijken.

    Ten aanzien van de criteria 5.1, 5.2, 5.3 en 5.5 dient de aanvrager te verklaren dat het apparaat aan deze eisen voldoet. De aanvrager verstrekt de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt, een afschrift van het demontagerapport. De aanvrager en/of in voorkomend geval zijn leverancier(s) deelt/delen deze bevoegde instantie mee welke koel- en blaasmiddelen zijn gebruikt. Ten aanzien van criterium 5.4 mogen voor de vlamvertragers die worden gebruikt geen van bovenstaande risicozinnen worden voorgeschreven en ze mogen niet zijn opgenomen in bijlage I van Richtlijn 67/548/EEG betreffende de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen of de latere wijzigingen daarvan. Vlamvertragers die worden gebruikt in kunststofonderdelen met een gewicht van meer dan 25 gram, moeten (met naam en CAS-nummer) worden vermeld in de documentatie bij de aanvraag.

    6.   Gebruiksaanwijzing

    Het apparaat moet worden verkocht met een gebruiksaanwijzing met adviezen over het vanuit milieuoogpunt correct gebruik en met name:

    6.1.

    Op de omslag of op de eerste bladzijde de volgende tekst: „Deze gebruiksaanwijzing bevat informatie over de manier waarop de milieueffecten tot een minimum kunnen worden beperkt”.

    6.2.

    Aanbevelingen om het apparaat zó te gebruiken dat zo zuinig mogelijk met energie wordt omgesprongen, onder meer:

    6.2.1.

    Aanwijzingen voor het plaatsen of installeren van het apparaat waarbij onder meer de minimale voor een voldoende luchtcirculatie vereiste vrije ruimte rond het apparaat wordt aangegeven en wordt vermeld dat de gebruiker, als dit mogelijk is, een aanzienlijke energiebesparing kan realiseren door het apparaat in een onverwarmde of minder verwarmde ruimte te plaatsen.

    6.2.2.

    Het advies aan de gebruiker om het apparaat niet in de buurt van een warmtebron (zoals een oven of een radiator) of in direct zonlicht te plaatsen; het advies dat de gebruiker het apparaat eventueel van warmtebronnen in de vloer of de muren kan isoleren.

    6.2.3.

    Het advies om bij de instelling van de thermostaat rekening te houden met de omgevingstemperatuur en derhalve de temperatuurinstelling met behulp van een geschikte thermometer te controleren (waarbij moet worden uitgelegd hoe dit moet gebeuren).

    6.2.4.

    Het advies om warme levensmiddelen eerst te laten afkoelen alvorens deze in het apparaat te plaatsen, omdat de damp van warme levensmiddelen bijdraagt tot de vorming van een ijslaag op de verdamper, maar de afkoelingsperiode met het oog op gezondheid en hygiëne zo kort mogelijk te houden.

    6.2.5.

    Het advies om te voorkomen dat er een dikke laag ijs op de verdamper ontstaat en dat veelvuldig ontdooien de verwijdering van de ijslaag vergemakkelijkt.

    6.2.6.

    Het advies om de afdichting van de deur te vervangen indien de deur niet goed meer sluit.

    6.2.7.

    Het advies om na verplaatsing van het apparaat lang genoeg te wachten voordat het weer wordt ingeschakeld.

    6.2.8.

    Het advies om de condensor aan de achterzijde van het apparaat en de ruimte onder het apparaat vrij van stof en keukenafval te houden.

    6.2.9.

    De mededeling dat het negeren van bovengenoemde aanbevelingen tot een hoger energieverbruik en derhalve hogere verbruikskosten leidt.

    6.3.

    Het advies dat beschadiging van de condensor (de warmtewisselaar) aan de achterzijde van het apparaat of andere voorvallen waarbij het koelmiddel in de omgeving terechtkomt, moeten worden vermeden om mogelijke risico’s voor het milieu en de gezondheid te voorkomen. De gebruiksaanwijzing moet uitdrukkelijk vermelden dat er geen scherpe voorwerpen (zoals messen en schroevendraaiers) voor de verwijdering van ijs mogen worden gebruikt, aangezien deze de verdamper kunnen beschadigen.

    6.4.

    De mededeling dat het apparaat bestaat uit onderdelen en materialen, waaronder vloeistoffen, die herbruikbaar en/of recycleerbaar zijn.

    6.5.

    Advies over de manier waarop de gebruiker kan ingaan op het aanbod van de fabrikant om het apparaat terug te nemen.

    De aanvrager dient te verklaren dat het apparaat aan deze eisen voldoet. De aanvrager dient bij de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt, een exemplaar van de gebruiksaanwijzing in te dienen.

    7.   Beperking van het geluidsniveau

    Het luchtgeluid van het apparaat, uitgedrukt in geluidsvermogen, mag niet hoger zijn dan 40 dB(A) (1 pW).

    Informatie over het geluidsniveau van het apparaat moet op een voor de gebruiker duidelijk zichtbare plaats worden verstrekt. Dit gebeurt door de opneming van deze informatie op het energie-etiket voor koelapparaten.

    Het geluidsniveau moet worden gemeten en de informatie over het geluidsniveau moet worden verstrekt overeenkomstig Richtlijn 86/594/EEG van de Raad (2), waarbij EN 28960 als norm wordt gebruikt.

    Dit criterium geldt niet voor diepvrieskisten die onder categorie 9 („Huishoudelijke diepvrieskisten”) van bijlage IV van Richtlijn 94/2/EG vallen.

    De aanvrager dient te verklaren dat het product aan deze eisen voldoet.

    8.   Verpakking

    De verpakking moet aan de volgende eisen voldoen:

    8.1.

    Om recycling te vergemakkelijken moeten alle onderdelen van de verpakking gemakkelijk met de hand kunnen worden gescheiden in delen die uit één materiaal bestaan.

    8.2.

    Wanneer een kartonnen verpakking wordt gebruikt, moet deze voor ten minste 80 % uit gerecycleerd materiaal bestaan.

    De aanvrager dient te verklaren dat aan deze eisen wordt voldaan en als onderdeel van de aanvraag een of meer monsters van de verpakking in te dienen bij de bevoegde instantie die de milieukeur toekent.

    9.   Informatie voor de consument

    Informatie op de milieukeur

    Het tweede kader van de milieukeur dient de volgende tekst te bevatten:

    laag energieverbruik,

    minimale opwarming van de aarde,

    weinig geluid.

    De aanvrager dient te verklaren dat het product aan deze eis voldoet en een exemplaar van de milieukeur in te dienen zoals deze op de verpakking en/of het product en/of de begeleidende documentatie wordt aangebracht.


    (1)  PB 196 van 16.8.1967, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/73/EG van de Commissie (PB L 152 van 30.4.2004, blz. 1).

    (2)  PB L 344 van 6.12.1986, blz. 24. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).


    Top