EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31977Q1231

Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen

PB L 356 van 31.12.1977, p. 1–30 (DA, DE, EN, FR, IT, NL)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (EL, ES, PT, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2002; opgeheven door 32002R1605

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_financ/1977/1231/oj

31977Q1231

Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen

Publicatieblad Nr. L 356 van 31/12/1977 blz. 0001 - 0030
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 1 Deel 4 blz. 0003
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 1 Deel 4 blz. 0003
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 01 Deel 2 blz. 0077
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 01 Deel 2 blz. 0090
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 01 Deel 2 blz. 0090


Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen de Raad van de Europese Gemeenschappen

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal , inzonderheid op artikel 78 septies,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 209 ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie , inzonderheid op artikel 183,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement (1),

Overwegende dat het in de gemeenschappelijke verklaring van het Europese Parlement , de Raad en de Commissie van 4 maart 1975 (2) bedoelde gemeenschappelijk overleg heeft plaatsgevonden in het kader van een overlegcommissie;

Overwegende dat de Rekenkamer advies heeft uitgebracht over sommige bepalingen van dit Financieel Reglement betreffende rekening en verantwoording en het nazien van de rekeningen; dat zij voorts heeft medegedeeld dat er harerzijds geen bezwaren bestaan tegen de toepassing van het Financieel Reglement met ingang van 1 januari 1978 gezien de formele toezegging van de Raad en de Commissie om eventueel alle bepalingen van dit Reglement opnieuw te bezien zodra het aanvullend advies van de Rekenkamer beschikbaar is;

Overwegende dat het Verdrag van 22 juli 1975 houdende wijziging van een aantal financiële bepalingen van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en van het Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben, op 1 juni 1977 in werking is getreden en dat er ingevolge de aangebrachte wijzigingen nieuwe bepalingen dienen te worden vastgesteld betreffende de vaststelling van de begroting , de maatregelen die moeten worden genomen indien de begroting aan het begin van een begrotingsjaar nog niet is aangenomen, en met betrekking tot de kredietoverschrijvingen; dat het met name van belang is dat het Europese Parlement, de Raad en de Commissie zelf bepaalde kredietoverschrijvingen binnen hun afdeling kunnen verrichten;

Overwegende dat bij het Verdrag van 22 juli 1975 de Rekenkamer werd opgericht welke bevoegdheden bezit die voorheen aan de Controlecommissie en de Financieel Commissaris van de EGKS waren toegekend; dat de Rekenkamer voor wat betreft de opstelling en de uitvoering van haar begroting dient te worden gelijkgesteld aan een Instelling; dat de bepalingen betreffende rekening en verantwoording en het nazien van de rekeningen aan de nieuwe situatie moeten worden aangepast; dat het echter dienstig is er thans reeds op te wijzen dat deze bepalingen zullen worden herzien in het licht van een aanvullend advies van de Rekenkamer;

Overwegende dat het dienstig is voor de acties waarvan de uitvoering zich over verschillende jaren uitstrekt, onderscheid te maken tussen vastleggings - en betalingskredieten en in het kader van de begrotingsprocedure vast te stellen voor welke acties dit onderscheid geldt;

Overwegende dat de definitie van de rekeneenheid en de methoden voor de onderlinge omrekening van deze rekeneenheid en de valuta's van de Lid-Staten, zoals deze uit de tekst van artikel 10 van het Financieel Reglement van 25 april 1973 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen blijken, niet meer zijn aangepast aan de situatie van de internationale monetaire betrekkingen; dat het Monetair Comité in zijn verslag van 4 maart 1975 van mening was dat de Gemeenschap in het algemeen het best gediend is met een op een pakket van communautaire valuta's gebaseerde rekeneenheid;

Overwegende dat de Raad in zijn Besluit 75/250/EEG (3) reeds een dergelijke rekeneenheid heeft goedgekeurd om de in artikel 42 van de ACS-EEG-Overeenkomst van Lomé genoemde steunbedragen uit te drukken; dat de Commissie bij Besluit 3289/75/EGKS dezelfde rekeneenheid heeft goedgekeurd voor de toepassing van het EGKS-Verdrag; dat dezelfde definitie voor de toepassing van het EEG-Verdrag en het Euratom-Verdrag dient te worden goedgekeurd;

Overwegende dat het wenselijk is de begrotingsnomenclatuur in het kader van de begrotingsprocedure vast te stellen ten einde rekening te houden met de ontwikkeling van de communautaire werkzaamheden;

Overwegende dat de integrale toepassing van het stelsel van de eingen middelen met ingang van 1 januari 1978 aanpassing van sommige bepalingen betreffende de storting van deze eigen middelen vereist;

Overwegende dat rekening dient te worden gehouden met de ontwikkeling van de prijzen sedert de opstelling van het Financieel Reglement van 25 april 1973 en dat bepaalde bedragen dientengevolge dienen te worden gewijzigd;

Overwegende dat de verschillende begrotingsprocedures die gelden voor het Sociaal Fonds, het Regionaal Fonds en het Europees Oriëntatie - en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Oriëntatie, dienen te worden geharmoniseerd; dat het van belang is dat deze procedures in overeenstemming worden gebracht met de algemene regeling; dat er niettemin overgangsbepalingen moeten komen om de geleidelijke aanpassing van de voor deze fondsen vastgestelde bepalingen aan de algemene regeling mogelijk te maken;

Overwegende dat het dienstig is om met het oog op de budgettaire duidelijkheid de onderzoek - en investeringskredieten in een afzonderlijk hoofdstuk van de begrotingsafdeling betreffende de Commissie onder te verdelen en om het voor de functionele presentatie van deze kredieten gebruikte systeem te vereenvoudigen in het licht van de reeds ter zake opgedane ervaring;

Overwegende dat het Bureau voor officiële publikaties der Europese Gemeenschappen ten dienste van alle Instellingen staat; dat het dus een gemeenschappelijk instrument is, en dat derhalve de presentatie en de voorwaarden voor de uitvoering van de begroting dienen te worden verbeterd; dat er daarom reden toe is enerzijds de kredieten van het Bureau op te nemen in een bijlage bij de afdeling Commissie waarin in een speciaal begrotingsonderdeel het totaal van deze kredieten wordt geboekt, en anderzijds niet meer te bepalen - ten einde de begroting niet nutteloos te doen groeien - dat de Instellingen het Bureau moeten betalen,

HEEFT HET VOLGENDE FINANCIEEL REGLEMENT VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 1

1. De begroting van de Europese Gemeenschappen, hierna te noemen de begroting , is het besluit waarbij ieder jaar de te verwachten uitgaven en ontvangsten van de Gemeenschappen vooraf worden geraamd en goedgekeurd.

In de zin van dit Financieel Reglement omvatten de uitgaven en ontvangsten van de Gemeenschappen:

- de administratieve uitgaven van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de desbetreffende ontvangsten;

- de uitgaven en ontvangsten van de Europese Economische Gemeenschap;

- de uitgaven en ontvangsten van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, die krachtens het Euratom-Verdrag en de ter uitvoering daarvan genomen besluiten op de begroting kunnen worden afgeboekt, en met name de verstrekte leningen en de desbetreffende lasten, alsmede de aflossingen van leningen en de desbetreffende lasten.

De voornoemde uitgaven omvatten de uitgaven welke voortvloeien uit de werkzaamheden van de Instellingen.

2. De in de begroting opgenomen kredieten worden voor een begrotingsjaar uitgetrokken.

Er mogen geen betalingsverplichtingen worden aangegaan noch betalingsopdrachten worden verstrekt die de goedgekeurde kredieten te boven gaan.

3. De voor de uitvoering van meerjarige maatregelen bestemde kredieten kunnen vastleggingskredieten en betalingskredieten omvatten.

Vastleggingskredieten dekken in het begrotingsjaar de totale kosten van verbintenissen die zijn aangegaan voor acties waarvan de tenuitvoerlegging zich over meer dan een begrotingsjaar uitstrekt.

Betalingskredieten dekken, met een maximum van het in de begroting opgenomen bedrag, de uitgaven die voortvloeien uit verplichtingen die in het begrotingsjaar en/of in vorige begrotingsjaren zijn aangegaan.

De voor meerjarige activiteiten bestemde boekingen, bestaande uit vastleggingskredieten en betalingskredieten, worden als volgt in de begroting opgenomen:

a) vastleggingskredieten: door opneming in de kolom met toelichtingen van:

- het vastleggingskrediet dat is toegestaan voor het lopende begrotingsjaar,

- het jaarlijkse bedrag van de benodigde betalingskredieten op basis van de ramingen van een indicatieve tabel.

b) in het lopende begrotingsjaar te verrichten betalingen: door opneming van de boekingen onder de desbetreffende begrotingspost.

De onder de vastleggingskredieten vermelde bedragen in de kolom met toelichtingen op de begroting voor het lopende jaar zijn voor het betrokken begrotingsjaar bindend.

De meerjarige projecten waarbij onderscheid moet worden gemaakt tussen vastleggingskredieten en betalingskredieten worden in het kader van de begrotingsprocedure vastgesteld. Dit beginsel is niet van toepassing op onderzoek - en investeringskredieten, waarop bijzondere bepalingen van toepassing zijn.

4. Onverminderd lid 3 mogen uitgaven voor een langere periode dan het begrotingsjaar alleen volgens de in de begroting opgenomen bijzondere regels worden toegestaan.

Op de huishoudelijke uitgaven welke voortvloeien uit contracten die, volgens plaatselijk gebruik, zijn gesloten voor tijdvakken die de duur van het begrotingsjaar overschrijden, is de voorgaande alinea niet van toepassing. Deze uitgaven worden afgeboekt op de begroting van het begrotingsjaar waarin zij worden gedaan.

5. In geval van onvermijdbare, uitzonderlijke of onvoorziene omstandigheden kan de Commissie voorontwerpen van aanvullende of gewijzigde begroting indienen.

Tevens kan de Commissie , met name om het beleid aan te passen, voorontwerpen van gewijzigde begroting indienen, die het totale bedrag van de jaarlijkse begroting ongewijzigd laten en vergezeld gaan van de desbetreffende noodzakelijke ontwerp-verordeningen.

1).1

De Commissie zendt de door het Europese Parlement, de Raad, het Hof van Justitie of de Rekenkamer gedane verzoeken om een aanvullende of gewijzigde begroting door aan de begrotingsautoriteit. Zij kan er een afwijkend advies aan toevoegen. Deze begrotingen worden in dezelfde vorm en volgens dezelfde procedure ingediend, behandeld, opgesteld en definitief vastgesteld als de begroting waarvan de ramingen worden gewijzigd. Deze voorontwerpen moeten vergezeld gaan van een motivering onder verwijzing naar laatsbedoelde begroting. De bevoegde autoriteiten beraadslagen erover met inachtneming van de vereiste spoed . Een voorontwerp van aanvullende begroting moet in het algemeen uiterlijk op de datum, vastgesteld voor het indienen van het voorontwerp van begroting voor het volgende begrotingsjaar, aan de Raad worden voorgelegd.

Artikel 2

Over de op de begroting uitgetrokken bedragen moet worden beschikt volgens beginselen van zuinig en goed financieel beheer.

Artikel 3

1. Onverminderd artikel 22 worden de ontvangsten en de uitgaven voor het volle bedrag in de begroting en in de rekeningen opgenomen; zij mogen niet met elkaar worden gecompenseerd.

De gezamenlijke ontvangsten dienen ter dekking van de gezamenlijke uitgaven, zulks onverminderd artikel 3, lid 4, en artikel 4, lid 6, van het besluit van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de Lid-Staten door eigen middelen van de Gemeenschappen (4).

Voor de begrotingsonderdelen waarvoor vastleggingskredieten en betalingskredieten zijn vastgesteld, geldt de vorige alinea ten aanzien van het bedrag dat als betalingskrediet is vermeld.

2. In afwijking van lid 1 worden ontvangsten die voor een bepaald doel ter beschikking zijn gesteld, zoals inkomsten van stichtingsvermogens, subsidies, giften en legaten, voor het aangegeven doel aangewend.

De Commissie kan alle schenkingen ten gunste van de Gemeenschappen, zoals stichtingsvermogens, subsidies, giften en legaten, aanvaarden.

Voor het aanvaarden van schenkingen die enigerlei lasten kunnen meebrengen, is de goedkeuring vereist van het Europese Parlement en de Raad, die zich binnen twee maanden naa ontvangst van het verzoek van de Commissie uitspreken. Indien binnen deze termijn geen bezwaar kenbaar is gemaakt, neemt de Commissie een definitieve beslissing over de aanvaarding.

Artikel 4

Ontvangsten en uitgaven kunnen uitsluitend tot stand komen door aanwijzing op een artikel van de begroting.

Artikel 5

Het begrotingsjaar begint op 1 januari en sluit op 31 december.

De ontvangsten van een begrotingsjaar worden in de rekening van dat begrotingsjaar verantwoord aan de hand van de in dat jaar geïnde bedragen, met uitzondering van de eigen middelen van de maand januari van het volgende begrotingsjaar waarvan de vervroegde storting kan plaatsvinden volgens artikel 10, lid 2, van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr . 2891/77 van de Raad van 19 december 1977, houdende toepassing van het besluit van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de Lid-Staten door eigen middelen van de Gemeenschappen (5).

De uitgetrokken kredieten mogen alleen worden gebruikt ter dekking van uitgaven waarvoor op regelmatige wijze betalingsverplichtingen zijn aangegaan en betaling heeft plaatsgevonden uit hoofde van het begrotingsjaar waarvoor deze kredieten zijn toegekend, behoudens de in de artikelen 6, 88 en 100 bedoelde afwijkingen, alsmede ter dekking van uit voorgaande begrotingsjaren stammende schulden waarvoor geen krediet was overgedragen.

De betalingsverplichtingen worden geboekt aan de hand van de betalingsverplichtingen die tot en met 31 december zijn aangegaan.

De uitgaven van een begrotingsjaar worden in de rekening van dat begrotingsjaar verantwoord voor zover betalingsopdrachten daarvoor uiterlijk op 31 december in het bezit zijn van de financieel controleur en de betaling uiterlijk op 15 januari van het volgende jaar door de rekenplichtige is uitgevoerd.

Artikel 6

Het gebruik der kredieten geschiedt volgens onderstaande voorschriften:

1. Voor begrotingsonderdelen ten aanzien waarvan geen onderscheid tussen vastleggingskredieten en betalingskredieten is gemaakt:

a) kredieten voor de bezoldiging en de vergoeding van de leden en van het personeel van de Instellingen kunnen niet worden overgedragen naar een volgend begrotingsjaar;

b) kredieten die verband houden met betalingen die op 31 december nog moeten worden verricht uit hoofde van verplichtingen die na 15 december zijn aangegaan en betrekking hebben op de aankoop van materieel, werkzaamheden of leveranties, alsmede dat gedeelte van de kredieten ten aanzien waarvan op 31 december geen betalingsverplichtingen zijn aangegaan, kunnen uitsluitend naar het eerstvolgende begrotingsjaar worden overgedragen;

c) kredieten die verband houden met betalingen die nog moeten worden verricht uit hoofde van tussen 1 januari en 31 december rechtmatig aangegane verplichtingen, met uitzondering van na 15 december aangegane betalingsverplichtingen voor de aankoop van materieel, voor werkzaamheden en leveranties, worden van rechtswege uitsluitend naar het eerstvolgende begrotingsjaar overgedragen.

2. Voor begrotingsonderdelen ten aanzien waarvan het onderscheid tussen vastleggingskredieten en betalingskredieten is gemaakt:

a) de vastleggingskredieten die aan het einde van het begrotingsjaar waarvoor zij op de begroting zijn opgenomen, niet zijn gebruikt, blijven beschikbaar voor het volgende begrotingsjaar;

b) de betalingskredieten die aan het einde van het begrotingsjaar waarvoor zij zijn opgenomen, niet zijn gebruikt, worden van rechtswege overgedragen, evenwel uitsluitend naar het volgende begrotingsjaar.

3. Ten aanzien van de in lid 1 , sub b), bedoelde kredieten worden de door het Europese Parlement, de Raad, het Hof van Justitie, de Rekenkamer en de Commissie ingediende, behoorlijk gemotiveerde, verzoeken tot kredietoverdracht door de Commissie voor 1 mei aan de Raad voorgelegd en aan het Europese Parlement gezonden.

Tenzij de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, na raadpleging van het Europese Parlement, binnen een maand anders beslist, worden deze kredietoverdrachten geacht te zijn goedgekeurd.

4. De per 31 december niet gebruikte ontvangsten en beschikbare kredieten uit hoofde van de in artikel 3, lid 2, bedoelde schenkingen, worden van rechtswege overgedragen.

5. De in lid 1 , sub b), bedoelde kredieten ten aanzien waarvan op 31 december geen betalingsverplichtingen zijn aangegaan en waarvan de overdracht naar het volgende begrotingsjaar is goedgekeurd, vervallen voor zover aan het einde van dat begrotingsjaar geen betalingsverplichtingen ten aanzien van deze kredieten zijn aangegaan.

6. De kredieten van de afdeling Oriëntatie van het Europees Oriëntatie - en Garantiefonds voor de Landbouw kunnen bij wijze van uitzondering worden aangewend voor de financiering van projecten waarvoor zij aanvankelijk niet waren vastgelegd, onder de in Verordening (EEG) nr. 3171/75 van de Raad (6) bedoelde voorwaarden.

7. Een lijst van de van rechtswege overgedragen kredieten wordt voor 1 april ter informatie aan het Europese Parlement en de Raad gezonden.

8. Voor de uitvoering van de begroting wordt het gebruik van de overgedragen kredieten voor ieder artikel afzonderlijk in de rekening van het lopende begrotingsjaar verantwoord.

Artikel 7

Zodra de begroting definitief is vastgesteld, kunnen ten aanzien van de daarin voorkomende kredieten betalingsverplichtingen worden aangegaan die op 1 januari ingaan.

Een uitzondering op deze regel wordt gemaakt voor de uitgaven ter zake van het lopend beheer waarvoor vanaf 15 november van elk jaar vervroegde betalingsverplichtingen kunnen worden aangegaan ten laste van de volgende begroting. Deze betalingsverplichtingen mogen echter een vierde gedeelte van het totaal van de overeenkomstige kredieten van het lopende begrotingsjaar niet overschrijden. Zij mogen geen nieuwe uitgaven betreffen waarvan het beginsel in de laatste op regelmatige wijze vastgestelde begroting nog niet is aanvaard.

De in de artikelen 96 en 102 bedoelde voorschotten ter financiering van de uitgaven van de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie - en Garantiefonds voor de Landbouw en van de voedselhulp mogen met ingang van 10 december worden gestort.

Artikel 8

Indien de begroting bij het begin van het begrotingsjaar nog niet definitief is vastgesteld, zijn artikel 78 ter van het EGKS-Verdrag, artikel 204 van het EEG-Verdrag en artikel 178 van het Euratom-Verdrag van toepassing op het aangaan van betalingsverplichtingen en het verrichten van betalingen ter zake van uitgaven waarvan het beginsel in de laatste op regelmatige wijze vastgestelde begroting is aanvaard.

Betalingsverplichtingen kunnen per hoofdstuk worden aangegaan tot een maximum van een kwart van het totaal van de in het betrokken hoofdstuk van het vorige begrotingsjaar opgenomen kredieten, vermeerderd met een twaalfde voor elke verstreken maand, met dien verstande dat het maximum van de in de ontwerp-begroting of, bij gebreke daarvan, in het voorontwerp van begroting opgenomen kredieten niet mag worden overschreden.

De betalingen kunnen maandelijks per hoofdstuk worden verricht zonder dat zij een twaalfde van het totaal van de kredieten welke voor het vorige begrotingsjaar in het betrokken hoofdstuk zijn opgenomen mogen overschrijden en zonder dat deze maatregel tot gevolg mag hebben dat de Commissie maandelijks meer dan een twaalfde van de in het ontwerp van begroting of, bij gebreke daarvan, in het voorontwerp van begroting opgenomen kredieten ter beschikking krijgt.

Op verzoek van de Commissie en onverminderd de voorgaande alinea kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen en na raadpleging van het Europese Parlement aan de hand van de behoeften van het beheer twee of meer voorlopige twaalfde gedeelten tegelijk toekennen.

De besluiten betreffende verscheidene voorlopige twaalfde gedeelten voor andere uitgaven dan die welke verplicht voortvloeien uit de Verdragen of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten , worden genomen volgens de procedure van artikel 78 ter, lid 2, van het EGKS-Verdrag, artikel 204 van het EEG-Verdrag en artikel 178, derde alinea, van het Euratom-Verdrag.

De in de voorgaande alinea's bedoelde besluiten voorzien op het gebied van de middelen in de nodige maatregelen voor de toepassing van dit artikel.

Op de kredieten voor onderzoek en investeringen is artikel 92 van toepassing.

Artikel 9

De begroting en de aanvullende of gewijzigde begrotingen worden in hun definitief vastgestelde vorm, op initiatief van de Voorzitter van het Europese Parlement, in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt.

Artikel 10

1. De begroting luidt in Europese rekeneenheden (ERE).

De Europese rekeneenheid wordt gedefinieerd als de som van de volgende bedragen in de valuta's van de Lid-Staten van de Gemeenschap:

0,828 // Duitse mark,

0,0885 // Pond sterling,

1,15 // Franse frank,

109 // Italiaanse lire,

0,286 // Nederlandse gulden,

3,66 // Belgische frank,

0,14 // Luxemburgse frank,

0,217 // Deense kroon,

0,00759 // lerse pond.

2. De waarde van de Europese rekeneenheid in een bepaalde valuta is gelijk aan de som van de tegenwaarden in deze valuta van de in lid 1 genoemde bedragen. Zij wordt vastgesteld door de Commissie op basis van de dagelijks op de wisselmarkten genoteerde koersen (7).

Van de dagelijkse omrekeningskoersen in de onderscheiden nationale valuta's kan dagelijks kennis worden genomen; zij worden bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

3. Onverminderd de bijzondere bepalingen van artikel 108, lid 7, geschieden de omrekeningen tussen de Europese rekeneenheid en de nationale munteenheden, wanneer daaraan behoefte bestaat, tegen de koers van de dag.

TITEL II

INDIENING EN OPZET VAN DE BEGROTING

AFDELING I

INDIENING VAN DE BEGROTING

Artikel 11

Het Europese Parlement, de Raad, het Hof van Justitie en de Rekenkamer stellen voor 1 juli van elk jaar een raming op van hun uitgaven en hun ontvangsten voor het volgende jaar.

Het Economisch en Sociaal Comité zendt voor 15 juni aan de Raad een raming van zijn uitgaven en zijn ontvangsten voor het volgende jaar.

De ramingen worden uiterlijk op 1 juli aan de Commissie en ter informatie aan het Europese Parlement en de Raad toegezonden.

Artikel 12

1. De Commissie

- stelt een algemene staat van de ontvangsten der Gemeenschappen op en

- voegt de in artikel 11 bedoelde ramingen samen in het voorontwerp van begroting, dat zij uiterlijk op 1 september van elk jaar aan de Raad voorlegt.

Terzelfder tijd zendt zij het Europese Parlement het voorontwerp van begroting toe.

2. De Commissie stelt de algemene inleiding bij het voorontwerp van begroting op. Deze inleiding bevat inzonderheid:

a) financiële overzichten van de begroting in haar geheel;

b) ten aanzien van de afdeling Commissie:

- een uiteenzetting van de beleidsonderdelen waarvoor de aangevraagde kredieten zijn benodigd;

- een verklaring van de van jaar tot jaar optredende wijzigingen in de omvang der kredieten;

- een gedetailleerde beschouwing over het leningsbeleid.

3. De afdelingen van het voorontwerp van begroting worden elk voorafgegaan door een inleiding, opgesteld door de betrokken Instelling.

4. Aan het voorontwerp van begroting worden ter motivering bij wijze van werkdocument toegevoegd:

a) ten aanzien van de personeelsbezetting:

- per personeelscategorie een organigram van de in de begroting toegestane posten en van de werkelijke personeelsbezetting op de datum van indiening van het voorontwerp van begroting, met de verdeling per rang en per administratieve eenheid of, voor de inrichtingen van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, per grote operationele eenheid;

- bij verandering van de personeelsbezetting, een overzicht met een motivering van deze veranderingen;

b) ten aanzien van uitgaven waarvoor vastleggingskredieten en betalingskredieten zijn opgenomen:

een overzicht van alle vastleggingskredieten met de bijhorende betalingskredieten voor het desbetreffende begrotingsjaar en de volgende begrotingsjaren;

c) ten aanzien van de subsidies voor de krachtens de Verdragen of de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten opgerichte lichamen, het Voorzieningsagentschap en de Europese scholen:

een raming van de ontvangsten en uitgaven, die wordt voorafgegaan door een toelichting die door de betrokken lichamen is opgesteld.

5. Bovendien voegt de Commissie aan het voorontwerp van begroting toe:

- de analyse van het financiële beheer van het verstreken jaar, bedoeld in artikel 75, alsmede de financiële balans van de activa en passiva der Gemeenschappen per 31 december van het verstreken begrotingsjaar, bedoeld in artikel 76, en

- een advies over de ramingen van de overige Instellingen; dit advies kan met redenen omklede afwijkende ramingen bevatten.

6. De Commissie kan eigener beweging en in voorkomend geval op verzoek van het Europese Parlement, de Raad, het Hof van Justitie en de Rekenkamer - bij nota van wijzigingen - voorstellen tot wijziging van het voorontwerp van begroting indienen op grond van nieuwe gegevens die op het ogenblik van opstelling van het voorontwerp niet bekend waren.

Behoudens in zeer uitzonderlijke omstandigheden dient de Commissie zulk een nota van wijzigingen evenwel uiterlijk dertig dagen voor de behandeling in eerste lezing van de ontwerp-begroting door het Europese Parlement aan de Raad voor te leggen en het Europese Parlement dient deze nota uiterlijk vijftien dagen voor voornoemde behandeling in eerste lezing van de Raad te ontvangen.

Artikel 13

1. De Raad stelt de ontwerp-begroting op volgens de procedure van artikel 78 van het EGKS-Verdrag, artikel 203 van het EEG-Verdrag en artikel 177 van het Euratom-Verdrag.

Hij dient deze uiterlijk op 5 oktober bij het Europese Parlement in. De Raad voegt bij deze ontwerp-begroting een memorie van toelichting waarin met name de redenen worden uiteengezet waarom de Raad eventueel van het voorontwerp van begroting is afgeweken.

2. Lid 1 is mutatis mutandis van toepassing op ontwerpen van aanvullende of gewijzigde begroting.

Artikel 14

De begroting wordt definitief vastgesteld overeenkomstig artikel 78 van het EGKS-Verdrag, artikel 203 van het EEG-Verdrag en artikel 177 van het Euratom-Verdrag.

De definitieve vaststelling van de begroting brengt voor elk der Lid-Staten de verplichting mee om de verschuldigde betalingen op de in dit Financieel Reglement vastgestelde wijze ter beschikking van de Commissie te stellen.

AFDELING II

OPZET VAN DE BEGROTING

Artikel 15

1. De begroting omvat:

- een algemene staat van de ontvangsten der Gemeenschappen, en

- afdelingen, verdeeld in staten van ontvangsten en van uitgaven van het Europese Parlement, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie en de Rekenkamer. De ontvangsten en uitgaven van het Economisch en Sociaal Comité worden in de afdeling Raad opgenomen en opgesteld in de vorm van staten van ontvangsten en uitgaven die op dezelfde wijze als de afdelingen van de begroting zijn ingedeeld en aan dezelfde voorschriften zijn onderworpen.

2. Binnen elke afdeling worden de ontvangsten en uitgaven naar hun aard of bestemming gerangschikt in titels, hoofdstukken, artikelen en posten.

3. De begrotingsnomenclatuur wordt, voor wat de indeling der ontvangsten en uitgaven in titels, hoofdstukken en artikelen betreft, in het kader van de begrotingsprocedure vastgesteld.

4. In iedere afdeling van de begroting kan een hoofdstuk " Voorzieningen " en een hoofdstuk " Reserve voor onvoorziene uitgaven " worden opgenomen. De kredieten van deze hoofdstukken kunnen alleen via een overschrijving overeenkomstig de procedure van artikel 21 worden gebruikt.

5. Aan de afdeling Commissie wordt als bijlage de overeenkomstig artikel 103, lid 2, opgestelde staat van ontvangsten en uitgaven van het Bureau voor officiële publikaties der Europese Gemeenschappen toegevoegd.

Verder wordt het in artikel 16, punt 3, bedoelde document met het overzicht van alle verrichtingen ter zake van opgenomen en verstrekte leningen als bijlage aan de begroting toegevoegd.

Artikel 16

In de begroting worden opgenomen:

1. In de algemene staat van ontvangsten:

- de ramingen van de ontvangsten der Gemeenschappen voor het betrokken begrotingsjaar, onderverdeeld in titels, hoofdstukken, artikelen en posten;

- de ontvangsten van het vorige begrotingsjaar, onderverdeeld in titels, hoofdstukken, artikelen en posten;

- een passende toelichting bij elk onderdeel;

2. Voor elke Instelling in de desbetreffende afdeling:

a) ten aanzien van de staat van ontvangsten:

- de voor het betrokken begrotingsjaar verwachte ontvangsten van de Instelling, onderverdeeld in titels, hoofdstukken, artikelen en posten volgens een decimaal indelingsschema;

- volgens dezelfde indeling de voor het vorige begrotingsjaar in de begroting opgenomen ontvangsten en de geconstateerde ontvangsten van het laatste afgesloten begrotingsjaar;

- een passende toelichting voor elke ontvangstpost;

b) ten aanzien van de staat van uitgaven:

ba) voor de verschillende posten, artikelen , hoofdstukken en titels:

- de voor het betrokken begrotingsjaar verwachte ontvangsten van de Instelling, onderverdeeld in titels, hoofdstukken, artikelen en posten volgens een decimaal indelingsschema;

- volgens dezelfde indeling de voor het vorige begrotingsjaar in de begroting opgenomen ontvangsten en de geconstateerde ontvangsten van het laatste afgesloten begrotingsjaar;

- een passende toelichting voor elke ontvangstpost;

bb) voor de kredieten voor de tenuitvoerlegging van meerjarige acties, die vastleggingskredieten en betalingskredieten omvatten:

in de kolom met toelichtingen, een indicatieve tabel van de betalingen betreffende het betrokken begrotingsjaar en de volgende begrotingsjaren;

bc) een passende toelichting bij elke onderverdeling;

c) ten aanzien van de personeelsbezetting:

- als bijlage, een lijst van het aantal ambten waarin het aantal posten per rang voor iedere categorie en voor iedere groep wordt vastgelegd;

- als bijlage bij de afdeling Commissie, een lijst van het aantal ambten te vervullen door ambtenaren, aan de inrichtingen van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek verbonden functionarissen en tijdelijke functionarissen die een vast ambt bekleden, met onderverdeling naar categorie en naar rang, waarvoor uitgaven zijn toegestaan binnen de grenzen der begrotingskredieten.

De onderverdeling van het wetenschappelijk en technisch personeel kan echter onder de bij elke begroting vastgestelde voorwaarden volgens groepen van rangen geschieden. In de lijst van het aantal ambten dient het aantal personeelsleden met grote wetenschappelijke of technische bekwaamheid te worden vermeld aan wie bijzondere voordelen die in de bijzondere bepalingen van het Statuut van deze ambtenaren zijn genoemd, worden toegekend.

De lijst van het aantal ambten vormt voor iedere Instelling een absoluut maximum; boven dit maximum mogen geen aanstellingen worden verricht;

3. ten aanzien van verrichtingen ter zake van opgenomen en verstrekte leningen:

a) in de afdeling Commissie:

- de begrotingsonderdelen betreffende de categorieën verrichtingen, voorzien van de aanduiding "pro memorie" (p.m.), zolang er uit dien hoofde niets is gebleken van een daadwerkelijke last die uit de definitieve middelen moet worden gedekt;

- toelichtingen waarin de verwijzing naar de rechtsgrond, in voorkomend geval het bedrag van de overwogen verrichtingen en de financiële waarborg die de Gemeenschappen op zich nemen voor de afwikkeling van deze verrichtingen, worden vermeld;

b) in een als bijlage aan de afdeling Commissie ter indicatie toegevoegd document:

- de lopende kapitaalverrichtingen en het lopende beheer van de schulden;

- de kapitaalverrichtingen en het beheer van de schulden voor het betrokken begrotingsjaar.

TITEL III

UITVOERING VAN DE BEGROTING

AFDELING I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 17

De uitvoering van de begroting geschiedt volgens het beginsel van scheiding van ordonnateurs en rekenplichtigen.

Het beheer der kredieten berust bij de ordonnateur, die als enige bevoegd is betalingsverplichtingen aan te gaan, aanspraken vast te stellen en innings - en betalingsopdrachten af te geven.

Invordering en betaling geschieden door de rekenplichtige.

De functies van ordonnateur, van financieel controleur en van rekenplichtige zijn onderling onverenigbaar.

Artikel 18

1. De Commissie voert de begroting uit volgens de bepalingen van dit Financieel Reglement, onder haar eigen verantwoordelijkheid en binnen de grens der uitgetrokken kredieten.

2. De bevoegdheden nodig voor de uitvoring van de afdelingen van de begroting betreffende het Europese Parlement, de Raad, het Hof van Justitie en de Rekenkamer worden door de Commissie toegekend.

3. Behoudens de in de artikelen 35, 44 en 47 vermelde gevallen kunnen de Commissie en de andere Instellingen hun bevoegdheden onder de in hun reglement van orde bepaalde omstandigheden delegeren binnen de grenzen welke zij in de akte van overdracht vaststellen.

De gedelegeerden kunnen slechts handelen binnen de grenzen van de hun uitdrukkelijk verleende bevoegdheden.

Van iedere delegatie van bevoegdheden dient aan alle belanghebbende instanties kennis te worden gegeven volgens de in artikel 106 bedoelde uitvoeringsvoorschriften.

4. Behoudens andersluidende bepalingen worden de Rekenkamer en het Economisch en Sociaal Comité voor de toepassing van dit Financieel Reglement gelijkgesteld met de Instellingen van de Gemeenschappen.

Artikel 19

Elke Instelling stelt een financieel controleur aan, die is belast met de controle op het aangaan van betalingsverplichtingen en het verstrekken van betalingsopdrachten, ten aanzien van alle uitgaven, alsmede met de controle op alle ontvangsten.

De door deze functionaris verrichte controle wordt uitgeoefend aan de hand van de bescheiden betreffende de uitgaven en de ontvangsten en kan zo nodig ter plaatste geschieden.

De financieel controleur kan bij de vervulling van zijn taak worden bijgestaan door een of meer ondergeschikte financiële controleurs.

De bijzondere regeling voor deze functionarissen zal worden vastgesteld in het kader van de in artikel 106 bedoelde uitvoeringsvoorschriften en wel zodanig dat de zelfstandigheid van hun ambt gegarandeerd wordt. Maatregelen inzake hun aanstelling, bevordering, disciplinaire sancties, overplaatsingen en de verschillende wijzen waarop het dienstverband kan worden onderbroken of beëindigd, worden genomen bij met redenen omklede beslissingen die ter informatie aan het Europese Parlement, aan de Raad en de Commissie worden medegedeeld.

De betrokkenen en de Instellingen waarbij zij in dienst zijn, kunnen bij het Hof van Justitie beroep instellen.

Artikel 20

Bij elke Instelling worden de ontvangsten geïnd en de uitgaven betaald door een rekenplichtige.

Deze rekenplichtige wordt door de Instelling aangesteld.

Onverminderd de regeling bedoeld in de artikelen 4 en 5 van Verordening (EEG) nr. 729/70 en behoudens artikel 48, tweede alinea, en artikel 49 van dit Financieel Reglement is de rekenplichtige als enige bevoegd het beheer te voeren over de contante en andere middelen. Hij is aansprakelijk voor de bewaring van deze middelen.

Hij kan bij de vervulling van zijn taak worden bijgestaan door een of meer ondergeschikte rekenplichtigen, die onder dezelfde voorwaarden als de rekenplichtige worden aangesteld.

Artikel 21

1. Elk krediet hoort bij een bepaald hoofdstuk en een bepaald artikel.

2. De Commissie kan aan de begrotingsautoriteit voorstellen kredieten van het ene hoofdstuk naar het andere over te schrijven binnen iedere afdeling van de begroting. Voorstellen tot overschrijving van het ene hoofdstuk naar het andere welke uitgaan van de andere Instellingen dienen rechtens aan de begrotingsautoriteit te worden doorgezonden; de Commissie kan bij het doorgezonden voorstel haar advies voegen.

Ter zake van de voorstellen tot overschrijving met betrekking tot uitgaven die verplicht voortvloeien uit de Verdragen of de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten beslist de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, na raadpleging van het Europese Parlement, behalve in dringende gevallen, binnen een termijn van zes weken. Het Europese Parlement brengt tijdig advies uit opdat de Raad binnen de genoemde termijn hiervan kennis kan nemen en een beslissing kan nemen. Indien de Raad binnen deze termijn geen beslissing neemt, worden deze voorstellen tot overschrijving geacht te zijn goedgekeurd.

Ter zake van de voorstellen tot overschrijving met betrekking tot andere uitgaven dan die welke verplicht voortvloeien uit de Verdragen of de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten beslist het Europese Parlement na raadpleging van de Raad, behalve in dringende gevallen, binnen een termijn van zes weken. De Raad brengt tijdig advies uit opdat het Europese Parlement binnen de genoemde termijn hiervan kennis kan nemen en een beslissing kan nemen. Indien binnen deze termijn geen beslissing wordt genomen, worden deze voorstellen tot overschrijving geacht te zijn goedgekeurd.

Voorstellen tot overschrijvingen betreffende zowel uitgaven die verplicht voortvloeien uit de Verdragen of de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten als andere uitgaven, worden geacht te zijn goedgekeurd wanneer de Raad noch het Europese Parlement binnen zes weken na de ontvangst van de voorstellen door de beide Instellingen anders hebben beslist.

Wanneer in het geval van de in de vorige alinea bedoelde voorstellen tot overschrijving het Europese Parlement en de Raad het bedrag van een voorstel tot overschrijving op verschillende wijzen verminderen, wordt het laagste bedrag dat door een der beide Instellingen aanvaard is, geacht te zijn goedgekeurd. Indien een van beide Instellingen de overschrijving principieel afwijst, kan geen overschrijving plaatsvinden.

3. In iedere afdeling worden de overschrijvingen van het ene artikel naar het andere binnen elk hoofdstuk door de Commissie verricht die daarover beslist met inachtneming van de vereiste spoed. Ten aanzien van andere afdelingen dan die van de Commissie worden deze kredietoverschrijvingen geacht te zijn verricht indien de Commissie - behoudens in dringende gevallen - binnen zes weken na indiening van het voorstel geen beslissing heeft genomen.

4. Elk voorstel voor overschrijving binnen een hoofdstuk of van het ene hoofdstuk naar het andere, moet voorzien zijn van het visum van de financieel controleur, die verklaart dat de kredieten beschikbaar zijn.

5. Door middel van overschrijvingen kunnen alleen die onderdelen van de begroting van kredieten worden voorzien waarvoor op de begroting een krediet is uitgetrokken of die "pro memorie" ("p.m.") zijn vermeld.

6. Dit artikel is slechts van toepassing op kredieten welke overeenkomen met ontvangsten met een bepaald doel in de zin van artikel 3, lid 2, voor zover deze ontvangsten hun doel behouden.

7. Het Europese Parlement en de Raad kunnen binnen hun afdeling van de begroting kredieten overschrijven van het ene hoofdstuk naar het andere en van het ene artikel naar het andere. De Commissie wordt van deze overschrijvingen in kennis gesteld.

8. De Commissie kan in haar afdeling kredieten overschrijven van het ene hoofdstuk naar het andere binnen de titels die de personeelsuitgaven en huishoudelijke uitgaven betreffen. Twee weken voordat zij deze overschrijvingen doet, stelt zij de begrotingsautoriteit hiervan in kennis.

Artikel 22

1. In afwijking van artikel 3 kunnen op het bedrag van rekeningen of betaalstaten, waarvoor in dat geval een betalingsopdracht voor het nettobedrag wordt gegeven, in mindering worden gebracht:

a) boeten, opgelegd aan partijen bij overeenkomsten en aanbestedingen;

b) onverschuldigd betaalde bedragen, waarvan verrekening kan plaatsvinden door inhouding op een nieuwe soortgelijke betaling ten laste van het hoofdstuk, het artikel en het begrotingsjaar waarop het teveel betaalde is geboekt;

c) de waarde van apparaten en materiaal voor wetenschappelijke en technische doeleinden, alsmede de waarde van voertuigen, materiaal en installaties die overeenkomstig de handelsgebruiken worden ingeruild bij de aankoop van nieuwe apparatuur, nieuwe voertuigen, nieuw materiaal en nieuwe installaties van dezelfde aard.

De op rekeningen in mindering gebrachte kortingen en rabatten worden niet afzonderlijk als ontvangsten opgevoerd.

2. In afwijking van artikel 3 kunnen opnieuw worden aangewend:

a) ontvangsten uit hoofde van terugbetaling van bedragen welke onverschuldigd zijn betaald ten laste van begrotingskredieten;

b) opbrengsten van leveranties, werkzaamheden en diensten, verricht ten behoeve van andere Instellingen of organen met inbegrip van de vergoedingen voor dienstreizen betaald voor rekening van en terugbetaald door andere Instellingen of organen;

c) ontvangen verzekeringsuitkeringen;

d) ontvangsten uit de verkoop van publikaties en films;

e) de door de Lid-Staten op grond van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen verrichte terugbetalingen van belastingen welke zijn begrepen in de prijs van aan de Gemeenschappen geleverde goederen en verleende diensten;

f) ontvangsten uit hoofde van onder bezwarende titel verrichte leveranties, werkzaamheden en diensten;

g) de opbrengst van de verkoop bij vervanging van voertuigen, materiaal en installaties en van apparaten en materiaal voor wetenschappelijke en technische doeleinden.

De nieuwe aanwending moet plaatsvinden voor het einde van het begrotingsjaar dat volgt op het begrotingsjaar waarin de ontvangsten zijn geïnd.

In het rekeningstelsel worden tussenrekeningen opgenomen waarover de boeking der opnieuw aangewende ontvangsten en uitgaven moet lopen.

3. In afwijking van artikel 3 kunnen terugbetalingen van derden in mindering van de uitgaven worden geboeckt wanneer de Instelling een betaling heeft verricht ten aanzien waarvan zij rechtens de wederpartij van de schuldeisers is maar die voor het geheel of een deel van het bedrag in de plaats van deze derden is geschied.

4. In afwijking van artikel 3 kunnen bij de overmaking van middelen behaalde koerswinsten en geleden koersverliezen, alsmede creditrenten en debetrenten over kasverrichtingen worden gecompenseerd. Alleen het saldo wordt als ontvangst of als uitgave opgevoerd.

5. In de in lid 1 , sub c ), en lid 2, sub b ), d ), f ) en g ), bedoelde gevallen zijn de nieuwe aanwending en de aftrek slechts mogelijk wanneer zulks in de toelichtingen op de begroting is vastgesteld.

AFDELING II

BEGROTINGSONTVANGSTEN EN BEHEER VAN DE FINANCIELE MIDDELEN

Artikel 23

1. Elke handeling waardoor een schuldvordering van de Gemeenschappen ontstaat of wordt gewijzigd, dient te worden voorafgegaan door een voorstel van de bevoegde ordonnateur. Deze voorstellen worden aan de financieel controleur van de Instelling toegezonden voor een visum. Deze voorstellen bevatten met name de aard, het geraamde bedrag en de aanwijzing van de ontvangst op de begroting, alsmede de naam van de schuldenaar. Uit het door de financieel controleur verstrekte visum blijkt:

a) de juistheid van de aanwijzing op de begroting;

b) de rechtmatigheid en juistheid van het voorstel ten aanzien van de geldende bepalingen, in het bijzonder de begrotingsregels en de verordeningen, alsmede alle besluiten die ter uitvoering van de Verdragen en de bedoelde verordeningen zijn genomen, en ten aanzien van de beginselen van goed financieel beheer.

Voor bepaalde lopende ontvangsten kunnen voorlopige voorstellen worden gedaan overeenkomstig de in artikel 106 bedoelde uitvoeringsbepalingen.

De financieel controleur weigert zijn visum indien naar zijn oordeel de in de eerste alinea, sub a) en b), genoemde voorwaarden niet zijn vervuld.

Het hoogste gezag van de Instelling kan bij een met redenen omkleed besluit en op eigen verantwoording over de weigering heenstappen. Dit besluit dient te worden uitgevoerd; het wordt ter informatie aan de financieel controleur medegedeeld. Bij elke Instelling stelt het hoogste gezag de Rekenkamer elk kwartaal van al deze besluiten op de hoogte.

2. Voor elke vastgestelde schuldvordering moet door de bevoegde ordonnateur een inningsopdracht worden opgesteld, die te zamen met de bewijsstukken aan de financieel controleur wordt toegezonden voor een voorafgaand visum. Na verstrekking van dit visum worden zij door de rekenplichtige geboekt overeenkomstig de in artikel 106 bedoelde uitvoeringsvoorschriften.

Uit het visum blijkt:

a) de juistheid va, de aanwijzing op de begroting;

b) de rechtmatigheid en juistheid van de opdracht ten aanzien van de geldende bepalingen;

c) de rechtmatigheid van de bewijsstukken;

d) de juistheid van de naam van de schuldenaar;

e) de vervaldag;

f) de overeenstemming met het goed financieel beheer;

g) de juistheid van het bedrag en van de valuta.

In geval van weigering van een visum is lid 1, vierde alinea, van toepassing

Artikel 24

1. De rekenplichtige neemt volgens voorschrift opgestelde inningsopdrachten in behandeling.

Hij is gehouden zorg te dragen voor het innen van de middelen der Gemeenschappen op de in de inningsopdrachten vastgestelde tijdstippen en toe te zien op de handhaving van de rechten van de Gemeenschappen.

De rekenplichtige stelt de ordonnateur en de financieel controleur op de hoogte wanneer ontvangsten niet binnen de vastgestelde termijnen zijn geïnd.

2. Wanneer de ordonnateur afziet van het innen van een vastgestelde schuidvordering, zendt hij tevoren een voorstel tot annulering aan de financieel controle ir voor een visum en aan de rekenplichtige ter informatie.

Uit het visum van de financieel controleur blijkt de rechtmatigheid van de annulering alsmede het feit dat deze in overeenstemming is met de beginselen van goed financieel beheer. Van het bedoelde voorstel wordt door de rekenplichtige aantekening gemaakt.

In geval van weigering van een visum kan het hoogste gezag van de Instelling bij een met redenen omkleed besluit en op eigen verantwoording over de weigering heenstappen . Dit besluit dient te worden uitgevoerd; het wordt ter informatie aan de financieel controleur medegedeeld. Bij elke Instelling stelt het hoogste gezag de Rekenkamer elk kwartaal van al deze besluiten op de hoogte.

3. Wanneer de financieel controleur vaststelt dat een handeling waaruit een schuldvordering ontstaat, niet heeft plaatsgevonden of dat een schuldvordering niet is geïnd, steld hij zijn Instelling hiervan op de hoogte.

4. De uitvoeringsvoorschriften betreffende dit artikel worden vastgesteld overeenkomstig artikel 106.

Artikel 25

Voor iedere storting in gereed geld in de kas van de rekenplichtige moet een ontvangstbewijs worden afgegeven.

Artikel 26

Ter zake van de door elke Lid-Staat over te maken eigen middelen en in voorkomend geval de in artikel 4, leden 2 en 3, van het besluit van 21 april 1970 bedoelde bijdragen wordt een raming in de begroting opgenomen, uitgedrukt in de Europese rekeneenheid. De terbeschikkingstelling van deze middelen geschiedt overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr . 2891/77.

Artikel 27

Het saldo van elk begrotingsjaar, berekend overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2891/77, wordt naar gelang van het geval als overschot of als tekort bij de ontvangsten of bij de uitgaven opgenomen in de begroting van het volgende begrotingsjaar bij de gewijzigde begroting, bedoeld in artikel 16, lid 2, van de bovengenoemde verordening.

Artikel 28

1. De bijdragen bedoeld in artikel 4, lid 6, van het besluit van 21 april 1970 worden als volgt gestort:

- 7/12e van het in de begroting vermelde bedrag uiterlijk op 31 januari;

- de nog verschuldigde 5/12e uiterlijk op 15 juli.

2. Elke door de Lid-Staten uit hoofde van de begroting verschuldigde aanvullende bijdrage of storting wordt geboekt op de rekening(en) van de Commissie binnen 30 dagen nadat de stortingen zijn afgeroepen.

3. De verrichte stortingen worden geboekt op de rekening als bedoeld in artikel 9, lid 1, van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2891/77 en zijn onderworpen aan de bepalingen van artikel 11 van dezelfde verordening.

Artikel 29

Viermaal per jaar legt de Commissie aan het Europese Parlement en aan de Raad een verslag voor van de financiële toestand van de Gemeenschappen dat zowel de ontvangsten als de uitgaven omvat. Een gedetailleerde verklaring betreffende de bedragen die zijn blijven staan uit vorige begrotingsjaren en die tevens elke verandering omvat die heeft plaatsgevonden ten gevolge van aanvullende of gewijzigde begrotingen, wordt aan deze verslagen toegevoegd.

Artikel 30

De in artikel 4, leden 2, 3 en 6, van het besluit van 21 april 1970 bedoelde bijdragen worden uitgedrukt in de Europese rekeneenheid. Zij worden in de respectieve nationale valuta's omgerekend aan de hand van de koers van de Europese rekeneenheid van de eerste werkdag volgende op de 15e van de maand die aan de storting voorafgaat.

Artikel 31

De Commissie zendt elke Lid-Staat om de drie maanden een overzicht van de verrichte omwisselingen van de munt van die Lid-Staat in een andere munt en vice versa.

AFDELING III

AANGAAN VAN BETALINGSVERPLICHTINGEN, BETAALBAARSTELLING, VERSTREKKING VAN BETALINGSOPDRACHTEN EN BETALING VAN UITGAVEN

1. Aangaan van betalingsverplichtingen

Artikel 32

1. Elke handeling waardoor een uitgave ten laste van de begroting ontstaat, dient te worden voorafgegaan door een voorstel tot het aangaan van een betalingsverplichting door de bevoegde ordonnateur. Voor de lopende uitgaven kan een voorlopige betalingsverplichting worden aangegaan.

2. Onverminderd artikel 96 gelden als betalingsverplichtingen de besluiten die de Commissie neemt overeenkomstig de bepalingen die haar machtigen om financiële steun te verlenen uit hoofde van de verschillende fondsen of soortgelijke acties.

3. De wijze van uitvoering van de bepalingen van de leden 1 en 2 wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 106 ten einde in overeenstemming met de werkelijke behoeften een juiste boeking van de betalingsverplichtingen en betalingsopdrachten te waarborgen.

Artikel 33

De voorstellen tot het aangaan van betalingsverplichtingen worden te zamen met de bewijsstukken bij elke Instelling aan de financieel controleur en aan de rekenplichtige toegezonden. Deze voorstellen vermelden met name het onderwerp, het geraamde bedrag met, voor zover mogelijk, een opgave der deviezen en de aanwijzing van de uitgave op de begroting, alsmede de naam van de schuldeisers; van deze voorstellen wordt, nadat zij van het visum van de financieel controleur zijn voorzien, aantekening gehouden op de bij de in artikel 106 bedoelde uitvoeringsbepalingen vastgestelde wijze.

Artikel 34

Uit het door de financieel controleur verstrekte visum op de voorstellen tot het aangaan van een betalingsverplichting blijkt:

a) de juistheid van de aanwijzing op de begroting;

b) de beschikbaarheid van de kredieten;

c) de rechtmatigheid en juistheid van de uitgave ten aanzien van de geldende bepalingen, in het bijzonder de begrotingsregels en verordeningen, alsmede alle besluiten die ter uitvoering van de verdragen en de bedoelde verordeningen zijn genomen;

d) de toepassing van de beginselen van goed financieel beheer.

De wijze van uitvoering van dit artikel wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 106.

Artikel 35

De financieel controleur weigert zijn visum indien naar zijn oordeel de in artikel 34 genoemde voorwaarden niet zijn vervuld. De weigering moet behoorlijk en schriftelijk worden gemotiveerd; hiervan wordt de ordonnateur in kennis gesteld.

Indien een visum wordt geweigerd en de ordonnateur zijn voorstel handhaaft, wordt dit voorstel bij de in de eerste twee alinea's van artikel 18 bedoelde Instellingen ter beslissing voorgelegd aan het hoogste gezag van de betrokken Instelling.

Behoudens in gevallen waarin de beschikbaarheid der kredieten in het geding is, kan het hoogste gezag van iedere Instelling bij een met redenen omkleed besluit en op eigen verantwoording over de weigering van het visum heenstappen. Dit besluit moet worden uitgevoerd ; het wordt ter informatie aan de financieel controleur medegedeeld. Het hoogste gezag van elke Instelling stelt de Rekenkamer elk kwartaal van al deze besluiten op de hoogte.

2. Betaalbaarstelling

Artikel 36

De betaalbaarstelling is de handeling waarbij de ordonnateur:

- het bestaan van de rechten van de schuldeiser verifieert,

- het bestaan en het bedrag van de vordering vaststelt of verifieert,

- de opeisbaarheid van de vordering verifieert.

Artikel 37

1. Voor iedere betaalbaarstelling moeten bewijsstukken worden overgelegd die de rechten van de schuldeiser en het feit dat de prestatie is verricht of het bestaan van een stuk dat de betaling wettigt, staven. Door de in artikel 106 bedoelde uitvoeringsvoorschriften worden de aard van de bij het betalingsstuk te voegen bewijsstukken en de daarin te vermelden gegevens vastgesteld.

2. De bewijsstukken betreffende de boekhouding en de opstelling van de jaarrekening en de financiële balans worden gedurende een periode van vijf jaar na het in artikel 85 bedoelde besluit waarbij kwijting wordt verleend voor de uitvoering van de begroting, bewaard.

Stukken betreffende niet definitief afgesloten verrichtingen kunnen evenwel nog langer worden bewaard.

3. De ordonnateur die tot betaalbaarstelling bevoegd is ziet persoonlijk deze bewijsstukken na of controleert onder eigen verantwoordelijkheid of zij zijn nagezien.

Artikel 38

Bezoldigingen en vergoedingen worden betaalbaar gesteld overeenkomstig verzamelstaten die worden opgemaakt door de personeelsdienst , behalve in gevallen waarin een afzonderlijke betaalbaarstelling nodig is.

3. Verstrekking van betalingsopdrachten

Artikel 39

De verstrekking van een betalingsopdracht is de handeling waarbij de ordonnateur , door het afgeven van een betalingsopdracht, de rekenplichtige opdraagt de betaling te verrichten voor een uitgave die door hem betaalbaar is gesteld.

Artikel 40

De betalingsopdracht moet vermelden:

- het begrotingsjaar waarop de uitgave wordt geboekt;

- het begrotingsartikel en eventueel elke andere noodzakelijke onderverdeling;

- het te betalen bedrag, in cijfers en voluit, met aanduiding van de valuta;

- de naam en het adres van de begunstigde;

- het onderwerp van de uitgave;

- zo mogelijk, de wijze van betaling.

De betalingsopdracht wordt gedateerd en ondertekend door de ordonnateur.

Artikel 41

Bij de betalingsopdracht worden de oorspronkelijke bewijsstukken gevoegd, zoals omschreven bij de in artikel 106 genoemde uitvoeringsvoorschriften; deze worden voorzien van of gaan vergezeld van een verklaring ten bewijze van de juistheid der te betalen bedragen, de ontvangst van de leveranties of de verrichting van de dienst en eventueel de opneming van de goederen in de in artikel 59 bedoelde inventarislijsten.

De betalingsopdracht vermeldt de nummers van de betreffende visa op de voorstellen tot het aangaan der betalingsverplichtingen. In voorkomend geval kunnen afschriften van bewijsstukken, welke door de ordonnateur voor eensluidend met het origineel zijn gewaarmerkt, gelden als oorspronkelijke stukken.

Artikel 42

In geval van voorschotverstrekking worden de stukken die het recht van de schuldeiser op betaling van het voorschot staven bij de eerste betalingsopdracht gevoegd. Op de latere betalingsopdrachten wordt melding gemaakt van de reeds overgelegde bewijzen, alsmede van de verwijzingen van de eerste betalingsopdracht.

De ordonnateur kan voorschotten aan het personeel toekennen indien het Statuut of een bestuursrechtelijke bepaling zulks uitdrukkelijk bepaalt.

De ordonnateur kan een voorschot toestaan ter dekking van bedragen die een ambtenaar of functionaris verplicht is uit te keren voor rekening van zijn Instelling. De uitvoeringsvoorschriften betreffende deze bepaling worden vastgesteld overeenkomstig artikel 106.

Behoudens voorschotten vallende onder het beheer van gelden ter goede rekening als bedoeld in artikel 49 mogen geen voorschotten worden uitgekeerd indien deze niet van tevoren door de financieel controleur van een visum zijn voorzien.

Artikel 43

De betalingsopdrachten worden voor een voorafgaand visum aan de financieel controleur gezonden.

Uit het voorafgaande visum blijkt:

a) de rechtmatigheid van de afgifte van de betalingsopdracht,

b) de overeenstemming van de betalingsopdracht met de aangegane betalingsverplichting en de juistheid van het bedrag,

c) de juistheid van de aanwijzing op de begroting,

d) de beschikbaarheid van de kredieten,

e) de deugdelijkheid van de bewijsstukken,

f) de juistheid van de naam van de begunstigde.

Artikel 44

Ingeval het visum wordt geweigerd, is artikel 35 van toepassing.

Artikel 45

Na verlening van het visum wordt de oorspronkelijke betalingsopdracht met de bewijsstukken aan de rekenplichtige gezonden.

4. Betaling

Artikel 46

Betaling is de slothandeling die de Instelling van haar verbintenissen jegens haar schuldeisers ontslaat.

Betaling geschiedt door de rekenplichtige binnen de grenzen van de beschikbare middelen.

Bij onjuistheid, betwisting van de geldigheid van de kwijting of niet-naleving van de bij dit Financieel Reglement voorgeschreven vormen moet de rekenplichtige de betalingen opschorten.

Artikel 47

Bij opschorting van betalingen vermeldt de rekenplichtige zijn beweegredenen in een schriftelijke verklaring, welke hij onverwijld aan de ordonnateur en ter informatie aan de financieel controleur toezendt.

Behoudens inzake betwisting van de geldigheid van de kwijting, kan de ordonnateur zich wenden tot de autoriteit die de Instelling overeenkomstig haar reglement van orde heeft aangewezen. Deze autoriteit kan schriftelijk en op eigen verantwoordelijkheid verlangen dat tot betaling wordt overgegaan.

Artikel 48

De betalingen worden in beginsel verricht via een bank - of postgirorekening.

De in artikel 106 genoemde uitvoeringsvoorschriften bepalen op welke wijze de bank - of postgirorekeningen worden geopend, beheerd en aangewend. Inzonderheid wordt bij deze voorschriften vastgesteld dat bepaalde uitgaven uitsluitend per cheque, dan wel per postgiro - of bankoverschrijving mogen worden betaald, alsmede dat cheques, postgiro - en bankoverschrijvingen voorzien moeten zijn van de handtekeningen van twee behoorlijk gemachtigde personeelsleden, waaronder die van de rekenplichtige, een ondergeschikt rekenplichtige of een beheerder van gelden ter goede rekening.

5. Beheer van gelden ter goede rekening

Artikel 49

Voor bepaalde soorten uitgaven kan overeenkomstig de in artikel 106 bedoelde uitvoeringsvoorschriften beheer van gelden ter goede rekening worden ingesteld.

Bij de uitvoeringsvoorschriften wordt met name bepaald:

- de wijze van aanwijzing der beheerders van gelden ter goede rekening;

- de aard en het maximumbedrag van iedere te betalen uitgave;

- het maximumbedrag van de gelden die ter goede rekening kunnen worden verstrekt;

- de termijn waarbinnen de bewijsstukken moeten worden overgelegd;

- de aansprakelijkheid van de beheerders van gelden ter goede rekening.

TITEL IV

SLUITEN VAN OVEREENKOMSTEN, INVENTARIS EN BOEKHOUDING

AFDELING I

OVEREENKOMSTEN INZAKE AANKOOP VAN ROERENDE GOEDEREN, WERKZAAMHEDEN AAN ONROERENDE GOEDEREN EN VERLENING VAN DIENSTEN, ALSMEDE HUUROVEREENKOMSTEN

Artikel 50

1. Overeenkomsten inzake aankoop en huur van roerende goederen, werkzaamheden aan onroerende goederen en verlening van diensten worden schriftelijk gesloten na aanbesteding dan wel op grond van gevraagde offertes.

In de in artikel 52 bedoelde gevallen kunnen overeenkomsten evenwel onderhands worden gesloten.

In de in artikel 57 vermelde gevallen mag tegen afgifte van een rekening worden gekocht.

2. Uitnodigingen tot inschrijving worden in beginsel gedaan in alle landen van de Gemeenschappen, en , voor zover daartoe aanleiding bestaat, in derde landen mits zulks verenigbaar is met de ontwikkeling van de industrieën in de Gemeenschappen. Dit kan echter worden beperkt wanneer bepaalde prestaties wegens het daarmee gemoeide bedrag of wegens hun aard niet in aanmerking komen voor een algemene uitnodiging tot inschrijving.

Artikel 51

1. Aanbesteding is een administratieve procedure welke voorafgaat aan het sluiten van een overeenkomst na uitnodiging tot inschrijving. Zij leidt ertoe dat aan degene die onder de deugdelijke en onderling vergelijkbare aanbiedingen, gedaan overeenkomstig de vraag, het laagste bod doet in het openbaar recht wordt toegekend de overeenkomst te sluiten, na goedkeuring van de bevoegde ordonnateur. De aanbesteding is openbaar wanneer elke gegadigde kan inschrijven; zij is besloten indien slechts degenen wordt toegestaan in te schrijven die men besloten heeft te raadplegen wegens hun bijzondere kwalificatie.

2. Een overeenkomst na gevraagde aanbiedingen is een overeenkomst, gesloten tussen partijen naar aanleiding van een uitnodiging tot inschrijving. In dit geval kan vrijelijk die aanbieding worden gekozen welke het voordeligst wordt geacht, gezien de prijs van de prestaties, de kosten welke het gebruik hiervan meebrengt en hun technische waarde, alsmede de door elk der gegadigden geboden garanties in vaktechnisch en financieel opzicht, aismede de leverings - of uitvoeringstermijn.

Aanvragen van aanbiedingen zijn openbaar wanneer hierbij voor iedereen de mogelijkheid openstaat in te schrijven; zij zijn besloten indien zij slechts gericht worden tot degenen die men besloten heeft te raadplegen wegens hun bijzondere kwalificatie.

3. De prestaties voor de uitnodiging tot inschrijving, zowel ten aanzien van aanbestedingen als van gevraagde aanbiedingen, worden nader geregeld bij de in artikel 106 bedoelde uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 52

Onderhandse overeenkomsten kunnen worden gesloten:

a) wanneer met de overeenkomst een bedrag gemoeid is van maximaal 6 500 Europese rekeneenheden voor aankoop en huur van roerende goederen, werkzaamheden aan onroerende goederen of verlening van diensten, waarbij de betrokken Instelling gehouder blijft de leveranciers of aannemers die in staat zijn de in de overeenkomst neer te leggen verplichtingen na te komen, zoveel mogelijk en met alle dienstige middelen in de gelegenheid te stellen met elkaar te concurreren;

b) wanneer de aankoop en de huur van roerende goederen, de werkzaamheden aan onroerende goederen of de verlening van diensten wegens dringende noodzaak niet kunnen worden uitgesteld tot na afloop van de tijd nodig voor een der in artikel 51 bedoelde procedures;

c) wanneer de aanbestedingen of aanvragen van aanbiedingen geen resultaat hebben opgeleverd of tot onaanvaardbare prijzen hebben geleid;

d) wanneer wegens technische eisen of omstandigheden van feitelijke of rechtelijke aard de prestatie slechts door een bepaalde aannemer of leverancier kan worden verricht;

e) voor bijkomende overeenkomsten inzake aankoop van roerende goederen, werkzaamheden aan onroerende goederen en verlening van diensten, die om technische redenen niet van de hoofdovereenkomst kunnen worden gescheiden.

Artikel 53

Tussen onderdanen van de Lid-Staten mag ter zake van door de Gemeenschappen te sluiten overeenkomsten geen onderscheid op grond van hun nationaliteit worden gemaakt.

Artikel 54

Overeenkomsten waarmee een bedrag gemoeid is van meer dan 18 000 Europese rekeneenheden worden bij elke Instelling, alvorens de ordonnateur een besluit neemt, met verzoek om advies voorgelegd aan een raadgevende commissie voor aankopen en overeenkomsten, waarvan de werkwijze wordt vastgesteld bij de in artikel 106 genoemde uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 55

In de in artikel 54 bedoelde raadgevende commissie dienen ten minste een vertegenwoordiger van de dienst voor algemeen beheer, een vertegenwoordiger van de dienst voor financiën en een vertegenwoordiger van de dienst voor juridische vraagstukken zitting te hebben; een vertegenwoordiger van de financieel controleur is aanwezig als waarnemer.

De commissie brengt advies uit over de rechtmatigheid van de gevolgde procedure, de keuze van de leverancier en in het algemeen over de voorwaarden waartegen de overeenkomst volgens voorstel zal worden gesloten.

Alle vraagstukken verband houdende met het onderwerp van deze titel kunnen voor advies aan de commissie worden voorgelegd.

Artikel 56

Als garantie voor de uitvoering van de overeenkomst kan van de leveranciers of aannemers onder meer worden verlangd vooraf een zekerheid te stellen overeenkomstig de in artikel 106 bedoelde uitvoeringsvoorschriften.

Het bedrag van de zekerheid wordt vastgesteld

- volgens de usanties voor overeenkomsten inzake aankoop van roerende goederen,

- volgens de bijzondere bestekken voor overeenkomsten inzake de uitvoering van werken.

Voor werkzaamheden ten bedrage van meer dan 200 000 Europese rekeneenheden is zekerheidstelling verplicht. Tot het tijdstip van de definitieve oplevering kan een garantiesom worden ingehouden.

Ingeval de overeenkomst niet of met vertraging wordt uitgevoerd verschaft de Instelling zich voor alle schaden, interesten en kosten een billijke vergoeding, met name door het betreffende bedrag af te houden van de zekerheid, ongeacht of deze rechtstreeks door de leverancier of aannemer dan wel door een derde is gesteld.

Artikel 57

Overeenkomsten kunnen worden gesloten tegen afgifte van een rekening wanneer de vermoedelijke waarde van de leveringen, diensten of werkzaamheden niet meer dan 300 Europese rekeneenheden bedraagt. Dit maximum bedraagt 750 Europese rekeneenheden voor uitgaven waarvoor buiten de voorlopige vestigingen van de Instelling betalingsverplichtingen moeten worden aangegaan.

Artikel 58

Bij de afsluiting van de in dit Financieel Reglement bedoelde overeenkomsten dient elke Instelling zich te houden aan de voorschriften die de Raad ter uitvoering van het EEG-Verdrag vaststelt ter zake van openbare werken.

AFDELING II

INVENTARIS VAN DE ROERENDE EN ONROERENDE GOEDEREN

Artikel 59

Permanente inventarislijsten van het door de Commissie vastgestelde model worden bijgehouden voor alle roerende en onroerende goederen, gespecificeerd naar aantallen, die eigendom van de Gemeenschappen zijn. Op deze inventarislijsten worden alleen die roerende goederen opgenomen welke een bepaalde, bij de in artikel 106 bedoelde uitvoeringsvoorschriften vastgestelde waarde te boven gaan.

Elke Instelling laat haar eigen diensten controleren of de stand op de inventarislijsten overeenstemt met de werkelijkheid.

Artikel 60

Verkoop van roerende goederen zal op een daartoe geeigende wijze worden bekendgemaakt op de bij de in artikel 106 bedoelde uitvoeringsvoorschriften vastgestelde wijze.

Tenzij deze verkoop plaatsvindt bij openbare aanbesteding, mogen de ambtenaren en andere personeelsleden van een Instelling niet als koper optreden van door de Instelling verkochte roerende goederen.

Artikel 61

Van vervreemding, afdanking , verhuur en verdwijning door verlies, diefstal of welke oorzaak ook van goederen of voorwerpen die op de inventarislijsten voorkomen, moet een verklaring of proces-verbaal worden opgemaakt door de ordonnateur, met het visum van de financieel controleur.

In de verklaring of het proces-verbaal moet inzonderheid melding worden gemaakt van de mogelijkheid tot verplichte vervanging van een en ander door een personeelslid van de Gemeenschappen of iemand anders.

De kosteloze terbeschikkingstelling van onroerende goederen of van grote installaties dient in door de financieel controleur te viseren overeenkomsten te worden vastgelegd; jaarlijks wordt hieromtrent aan het Europese Parlement en aan de Raad, ter gelegenheid van de indiening van het voorontwerp van begroting, een mededeling verstrekt.

Artikel 62

Iedere aanschaf van roerende of onroerende goederen, als in artikel 59 omschreven, behoort voor de betaling op de permanente inventarislijst te worden bijgeschreven.

De bijschrijving wordt vermeld op de rekening of de bijlage die met het oog op de betaling is opgesteld.

AFDELING III

BOEKHOUDING

Artikel 63

De boekhouding wordt in Europese rekeneenheden per kalenderjaar volgens de methode van dubbel boekhouden gevoerd. Zij omvat alle ontvangsten en uitgaven van het begrotingsjaar. Zij wordt gestaafd met bewijsstukken. De jaarrekening en de balans worden opgesteld in Europese rekeneenheden.

Artikel 64

De boekingen betreffende de begrotingsboekhouding en de boekhouding van de aangegane betalingsverplichtingen en inningsopdrachten geschieden volgens een rekeningstelsel waarvan de indeling een duidelijke scheiding maakt tussen balansrekeningen en rekeningen betreffende budgettaire lasten en baten.

Aan de hand van deze boekingen kunnen een algemene maandstaat, alsmede een overzicht per hoofdstuk en artikel van de stand der ontvangsten en uitgaven volgens de begroting worden opgesteld die aan de financieel controleur worden toegezonden.

Artikel 65

Met uitzondering van de in de artikelen 96 en 102 bedoelde voorschotten wordt elk voorschot op een tussenrekening geboekt en ten laatste verrekend in het begrotingsjaar dat volgt op de desbetreffende betaling, behalve de voorschotten van permanente aard die periodiek opnieuw worden onderzocht.

De in artikel 42, derde alinea, bedoelde voorschotten worden echter in het algemeen afgewikkeld binnen zes weken na verwezenlijking van het doel waarvoor zij werden verstrekt.

Artikel 66

De bijzonderheden omtrent opstelling en gebruik van het rekeningstelsel worden vastgesteld bij de in artikel 106 genoemde uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 67

Aan het einde van het begrotingsjaar wordt de boekhouding afgesloten met het oog op de opstelling van de balans van de Gemeenschappen en de jaarrekening, bedoeld in titel VI. De jaarrekening dient aan de financieel controleur te worden voorgelegd.

TITEL V

AANSPRAKELIJKHEID VAN ORDONNATEURS, FINANCIELE CONTROLEURS, REKENPLICHTIGEN EN BEHEERDERS VAN GELDEN TER GOEDE REKENING

Artikel 68

Een ordonnateur is tuchtrechtelijk verantwoordelijk en eventueel geldelijk aansprakelijk indien hij in te vorderen rechten vaststelt of inningsopdrachten afgeeft, een betalingsverplichting aangaat of een betalingsopdracht ondertekent in afwijking van de in dit Financieel Reglement en de uitvoeringsvoorschriften vastgestelde bepalingen. Dit zelfde geldt indien hij nalaat een document op te stellen waarbij een vordering ontstaat en indien hij zonder geldige reden de afgifte van een inningsopdracht achterwege laat of vertraagt.

Artikel 69

Een financieel controleur is tuchtrechtelijk verantwoordelijk en eventueel geldelijk aansprakelijk voor de handelingen die hij in de uitoefening van zijn functie verricht, in het bijzonder voor het verlenen van zijn visum bij overschrijding van begrotingskredieten.

Artikel 70

1. De rekenplichtige en ondergeschikte rekenplichtige zijn tuchtrechtelijk verantwoordelijk en eventueel geldelijk aansprakelijk voor de door hen verrichte betalingen wanneer het bepaalde in artikel 46, derde alinea, niet in acht is genomen.

Zij zijn tuchtrechtelijk verantwoordelijk en geldelijk aansprakelijk voor elk verlies en elke aantasting van de hun toevertrouwde gelden, waarden en documenten als gevolg van een opzettelijk vergrijp of grove nalatigheid hunnerzijds.

Op dezelfde wijze zijn zij verantwoordelijk en aansprakelijk voor de juiste uitvoering van de door hen ontvangen opdrachten voor het gebruik en het beheer van bank - en postgirorekeningen, in het bijzonder:

a) wanneer de door hen verrichte betaling of inning niet overeenstemt met het bedrag, vermeld in de desbetreffende betalings - of inningsopdrachten;

b) wanneer zij betalen aan een ander dan de rechthebbende.

2. De beheerder van gelden ter goede rekening is tuchtrechtelijk verantwoordelijk en eventueel geldelijk aansprakelijk:

a) wanneer hij door hem verrichte betalingen niet door deugdelijke bewijsstukken kan verantwoorden;

b) wanneer hij betaalt aan een ander dan de rechthebbende.

Hij is tuchtrechtelijk verantwoordelijk en geldelijk aansprakelijk voor elk verlies en elke aantasting van de hem toevertrouwde gelden, waarden en documenten als gevolg van een opzettelijk vergrip of grove nalatigheid zijnerzijds.

3. De rekenplichtige, de ondergeschikte rekenplichtigen en de beheerders van gelden ter goede rekening verzekeren zich tegen de risico's welke zij uit hoofde van dit artikel lopen.

De Instelling dekt de hiermede verbonden verzekeringskosten overeenkomstig de in artikel 106 genoemde uitvoeringsvoorschriften.

Ambtenaren die de hoedanigheid van rekenplichtige, ondergeschikt rekenplichtige of beheerder van gelden ter goede rekening bezitten, wordt een bijzondere vergoeding toegekend. Het bedrag van deze vergoeding wordt elke maand op een door de Instelling ten name van elk dezer personeelsleden geopende rekening gecrediteerd ten einde een waarborgfonds te vormen ter dekking van het eventuele kas - of banktekort waarvoor de betrokkene aansprakelijk mocht zijn, voor zover deze tekorten niet gedekt zijn door uitkeringen van de verzekeringsmaatschappijen.

Het creditsaldo van deze waarborgrekeningen wordt de betrokkenen uitgekeerd wanneer hun functie als rekenplichtige, ondergeschikt rekenplichtige of beheerder van gelden ter goede rekening een einde neemt.

4. In de uitvoeringsvoorschriften, bedoeld in artikel 106, wordt bepaald welke categorieën van ambtenaren in aanmerking komen voor een benoeming tot rekenplichtige of beheerder van gelden ter goede rekening.

Artikel 71

De geldelijke aansprakelijkheid en de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van ordonnateurs, financieel controleurs, rekenplichtigen en ondergeschikte rekenplichtigen alsmede van beheerders van gelden ter goede rekening kan in het geding worden gebracht onder de omstandigheden, bedoeld in de artikelen 22 en 86 tot en met 89 van het Statuut van de ambtenaren der Europese Gemeenschappen.

Artikel 72

Iedere Instelling beslist binnen twee jaar na de overlegging van de jaarrekening over de kwijting welke aan de rekenplichtigen wordt gegeven voor de door hen verrichte daden van beheer ten aanzien van deze rekening.

TITEL VI

REKENING EN VERANTWOORDING - NAZIEN VAN DE REKENINGEN

Artikel 73

De Commissie stelt uiterlijk tegen 1 juni van het volgende jaar een jaarrekening van de Gemeenschappen op, die de volgende documenten omvat, welke zijn ingedeeld volgens de begrotingsnomenclatuur:

1. een ontvangstentabel, vermeldende:

- de begrote ontvangsten van het begrotingsjaar,

- de wijzigingen van de begrote ontvangsten ingevolge aanvullende of gewijzigde begrotingen,

- de in de loop van het begrotingsjaar geïnde ontvangsten,

- de rechten van het voorgaande begrotingsjaar ten aanzien waarvan invordering moet plaatsvinden,

- de in de loop van het begrotingsjaar vastgestelde rechten,

- de bedragen die aan het einde van het begrotingsjaar nog moeten worden geïnd.

Bij deze tabel wordt eventueel een staat gevoegd met de restbedragen en de brutobedragen van de in artikel 22, lid 2, bedoelde verrichtingen;

2. tabellen betreffende de ontwikkeling van de kredieten van het begrotingsjaar, waarin met onderscheid tussen vastleggingskredieten, betalingskredieten en niet-gescheiden kredieten, worden vermeld:

- de oorspronkelijke uitgetrokken kredieten,

- de wijzigingen als gevolg van aanvullende of gewijzigde begrotingen,

- de wijzigingen in de kredieten als gevolg van overschrijvingen,

- de definitieve kredieten van het begrotingsjaar,

- de krachtens artikel 6 gehandhaafde of overgegedragen kredieten;

3. uitgaventabellen welke een overzicht geven van het gebruik van de kredieten van het begrotingsjaar en waarin, met onderscheid tussen vastleggingskredieten, betalingskredieten en niet-gescheiden kredieten worden vermeld:

- de ten laste van het begrotingsjaar aangegane betalingsverplichtingen,

- de ten laste van het begrotingsjaar verrichte betalingen,

- de betaalbaarstelling van de betalingsverplichtingen van het begrotingsjaar en de berekening van de bedragen welke bij de afsluiting van het begrotingsjaar nog moeten worden betaald,

- de vastleggingskredieten die zijn gehandhaafd enerzijds krachtens artikel 88 en anderzijds bij besluit van de begrotingsautoriteit volgens artikel 6,

- de krachtens artikel 6 overgedragen betalingskredieten,

- de Krachtens artikel 6 overgedragen niet-gescheiden kredieten,

- de vervallen kredieten.

Bij deze tabellen wordt eventueel een staat gevoegd met de restbedragen en de brutobedragen van de in artikel 22, lid 2, bedoelde verrichtingen;

4) tabellen betreffende het gebruik van de beschikbare kredieten van vroegere begrotingsjaren, waarin wordt aangegeven:

- het bedrag van de gehandhaafde of overgedragen kredieten, met onderscheid tussen vastleggingskredieten, betalingskredieten en niet-gescheiden kredieten,

- de ren laste van de beschikbare vastleggingskredieten aangegane betalingsverplichtingen,

- de ten laste van de overgedragen betalingskredieten en niet-gescheiden kredieten verrichte betalingen,

- de betaalbaarstelling van de bedragen welke bij de afsluiting van het voorafgaande begrotingsjaar nog moesten worden betaald en de berekening van de bedragen welke bij de afsluiting van het lopende begrotingsjaar nog moeten worden betaald,

- het niet-gebruikte en voor het volgende begrotingsjaar gehandhaafde bedrag,

- het vervallen bedrag, met onderscheid tussen vastleggingskredieten, betalingskredieten en nietgescheiden kredieten;

5) als bijlage een document betreffende de kapitaalverrichtingen en de leningdienst, vermeldende:

- het bedrag van de verstrekte leningen,

- het bedrag van de aflossingen der opgenomen leningen en van de rentebetalingen, alsmede de lasten van de opgenomen leningen,

- het bedrag van de opgenomen leningen,

- het bedrag van de aflossingen van de verstrekte leningsbedragen en van de rentebetalingen.

Artikel 74

Uiterlijk op 1 april verstrekt elke Instelling de Commissie de gegevens welke deze nodig heeft voor de opstelling van de jaarrekening en de financiële balans, alsmede een bijdrage tot de in artikel 75 bedoelde analyse van het financieel beheer.

Artikel 75

De jaarrekening wordt voorafgegaan door een analyse van het financiële beheer van het desbetreffende jaar. Zij omvat voor elke Instelling van de Gemeenschappen alle verrichtingen inzake ontvangsten en uitgaven die op het afgelopen begrotingsjaar betrekking hebben. De jaarrekening wordt in dezelfde vorm en met dezelfde onderverdeling als de begroting ingediend.

Artikel 76

De Commissie stelt binnen de in artikel 73 aangegeven termijn de financiële balans op van de activa en passiva der Gemeenschappen per 31 december van het verstreken begrotingsjaar. Hieraan wordt een balans van de rekeningen toegevoegd, opgesteld per dezelfde datum met mutaties en saldi.

Artikel 77

De Commissie zendt de jaarrekening, de analyse van het financiële beheer en de financiële balans uiterlijk op 1 juni aan het Europese Parlement, de Raad en de Rekenkamer toe.

Artikel 78

Binnen de grenzen van haar taak mogen de Rekenkamer en haar leden worden bijgestaan door personeelsleden van de Rekenkamer.

De taken die uit dien hoofde aan personeelsleden worden opgedragen, moeten specifiek worden vastgesteld en beperkt worden tot de tijd die nodig is voor de uitvoering ervan. Zij moeten door de Rekenkamer zelf of door een van haar leden ter kennis worden gebracht van de instanties waarbij het gedelegeerde personeelslid zijn werkzaamheden zal verrichten.

Artikel 79

Iedere Instelling zendt om de drie maanden, uiterlijk in de maand die volgt op het einde van het kwartaal en voor wat betreft het vierde kwartaal uiterlijk in de maand die volgt op de verrichtingen betreffende de afsluiting van het begrotingsjaar, aan de Rekenkamer de bewijsstukken verband houdende met de boekingen, met name de documenten en verklaringen betreffende de juiste toepassing van de bepalingen die gelden voor de uitvoering van de begroting en die betrekking hebben op het aangaan van betalingsverplichtingen en op de betaling der uitgaven, alsmede op de constatering en de inning der ontvangsten, behoudens de toepassing van artikel 19 van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2891/77 en van artikel 80 van dit Financieel Reglement. De Rekenkamer kan aan elke Instelling vragen omtrent genoemde bewijsstukken stellen.

Artikel 80

De controle door de Rekenkamer wordt aan de hand van bescheiden en zo nodig ter plaatse uitgevoerd. Zij heeft ten doel, de wettigheid en de rechmatigheid van de ontvangsten en uitgaven in het licht van de bepalingen van de Verdragen, van de begroting, van de financiële reglementen en van alle ter uitvoering van de Verdragen genomen besluiten vast te stellen en na te gaan of een goed financieel beheer werd gevoerd.

In de uitoefening van haar functie kan de Rekenkamer onder de in artikel 82 vastgestelde voorwaarden kennis nemen van alle documenten en inlichtingen betreffende het financieel beheer van de aan haar controle onderworpen diensten en organen; zij is bevoegd ieder personeelslid dat verantwoordelijkleid draagt voor met uitgaven of ontvangsten samenhangende verrichtingen te horen en alle controlemogelijkheden te benutten die de bedoelde diensten en organen zijn toegekend.

Ten einde alle gegevens te verzamelen die nodig zijn voor de vervulling van de taak die haar bij de Verdragen en de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten is opgedragen, kan de Rekenkamer op haar verzoek aanwezig zijn bij de verrichtingen van de Commissie uit hoofde van de artikelen 8 en 9 van Verordening (EEG) nr. 729/70 en van de artikelen 18 en 19 van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2891/77. Dit geldt ook voor de controle op door de Gemeenschappen gestichte fondsen.

Artikel 81

De Rekenkamer ziet erop toe dat alle waardepapieren en middelen welke gedeponeerd zijn of zich in kas bevinden worden gecontroleerd aan de hand van verklaringen, ondertekend door de depothouders, of van processen-verbaal van de stand van de kas en van de voorraad waardepapieren. Zij kan deze controles zelf verrichten.

Artikel 82

De Commissie en de andere Instellingen verlenen de Rekenkamer alle faciliteiten en verstrekken haar alle inlichtingen welke deze bij de vervulling van haar taak meent nodig te hebben, met name alle inlichtingen waarover zij beschikken ingevolge de controles die zij krachtens de communautaire regeling hebben verricht bij de diensten die bij het beheer van de communautaire financiën betrokken zijn en die uitgaven voor rekening van de Gemeenschappen verrichten. In het bijzonder houden zij ter beschikking van de Rekenkamer alle bescheiden inzake het sluiten en het uitvoeren van overeenkomsten en alle geld- en goederenrekeningen, alle boekingsbescheiden en bewijsstukken, alsmede de daarop betrekking hebbende administratieve documenten, alle documentatie betreffende de ontvangsten en uitgaven, alle inventarislijsten en alle organigrammen van de diensten welke deze voor de controle van de jaarrekening aan de hand van bescheiden of ter plaatse meent nodig te hebben.

Te dien einde zijn de aan de controle van de Rekenkamer onderworpen personeelsleden met name gehouden

a) hun kas te openen, hun gelden, waardepapieren en andere goederen te tonen, alsmede de bewijsstukken voor beheer die zij onder zich hebben, alsook elk boek, register of ander document dat daarop betrekking heeft,

b) inzage te geven van de correspondentie en ieder ander document dat noodzakelijk is voor volledige uitvoering van de in artikel 80, eerste alinea, bedoelde controle.

Om mededeling van de sub b) bedoelde inlichtingen kan slechts door de Rekenkamer worden verzocht.

De Rekenkamer is bevoegd controle uit te oefenen op de documenten betreffende de ontvangsten en uitgaven der Gemeenschappen die bij de diensten der Instellingen, met name bij de diensten die verantwoordelijk zijn voor de beslissingen omtrent deze ontvangsten en uitgaven, berusten.

De controle op de wettigheid en rechtmatigheid van de ontvangsten en uitgaven, en de controle op het goed financieel beheer strekken zich uit tot het gebruik door niet onder de Instellingen ressorterende organisaties van uit hoofde van subsidies ontvangen Gemeenschapsgelden.

Het verlenen van subsidies aan niet onder de Instellingen ressorterende organisaties geschiedt onder voorwaarde dat de gesubsidieerde instemt met de door de Rekenkamer verrichte controle op de besteding van het subsidiebedrag.

Artikel 83

1. De Rekenkamer doet uiterlijk op 15 juli aan de Commissie en de betrokken Instellingen de opmerkingen toekomen die naar haar mening dienen te worden opgenomen in het verslag, bedoeld in artikel 78 septies van het EGKS-Verdrag, in arikel 206 bis van het EEG-Verdrag en in artikel 180 bis van het Euratom-Verdrag. Alle Instellingen zenden hun antwoorden uiterlijk op 31 oktober aan de Rekenkamer. Behalve de Commissie zelf zenden de Instellingen hun antwoord tegelijkertijd aan de Commissie.

2. De Rekenkamer voegt aan haar jaarverslag een samenvattende beoordeling toe van het goed financieel beheer.

3. De Rekenkamer kan voorts te allen tijde met betrekking tot bijzondere vraagstukken opmerkingen maken en kan op verzoek van een van de Instellingen van de Gemeenschappen adviezen uitbrengen.

Artikel 84

De Rekenkamer zendt haar verslag en de antwoorden uiterlijk op 30 november aan de autoriteiten die haar kwijting verlenen en de andere Instellingen toe en draagt vervolgens zorg voor de publikatie ervan in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 85

Vóór 30 april van het volgende jaar verleent het Europese Parlement op aanbeveling van de Raad die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen beslist, de Commissie kwijting voor de uitvoering van de begroting. Indien deze datum niet kan worden aangehouden, deelt het Europese Parlement of de Raad de Commissie de redenen mee waarom dit besluit moest worden uitgesteld.

De financieel controleur houdt rekening met de opmerkingen in de kwijtingsbesluiten.

De Instellingen treffen alle nodige maatregelen om gevolg te geven aan de opmerkingen in de kwijtingsbesluiten. Op verzoek van het Europese Parlement of van de Raad brengen zij verslag uit over de naar aanleiding van deze opmerkingen genomen maatregelen, met name over de instructies die zij hebben gericht tot die van hun diensten die zich met de uitvoering van de begroting bezighouden. Deze verslagen worden tevens toegezonden aan de Rekenkamer.

Behoudens het bepaalde in de derde alinea, tweede zin, moeten de Instellingen in een bijlage van de jaarrekening van het volgende begrotingsjaar opgave doen van de maatregelen die naar aanleiding van de in de kwijtingsbesluiten gemaakte opmerkingen zijn getroffen.

TITEL VII

BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR ONDERZOEK- EN INVESTERINGSKREDIETEN

Artikel 86

De titels I tot en met VI en XI zijn van toepassing op de onderzoek- en investeringskredieten die in het in artikel 87 bedoelde bijzondere hoofdstuk en in de in artikel 90 bedoelde financieringsplannen voorkomen, behoudens afwijkingen of zover zij niet onverenigbaar zijn met de bijzondere bepalingen van de onderhavige titel.

Artikel 87

De kredieten die betrekking hebben op onderzoek- en investeringsactiviteiten worden opgenomen in een bijzonder hoofdstuk binnen de afdeling Commissie.

Dit hoofdstuk omvat de kredieten voor de verwezenlijking van de programmapunten voor onderzoek en investeringen door de uitvoering van de onderstaande werkzaamheden:

a) eigen werkzaamheden, bestaande in onderzoekprogramma's die worden uitgevoerd in de vier inrichtingen van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek en die in beginsel volledig worden gefinancierd door de algemene begroting der Gemeenschappen;

b) werkzaamheden onder contract, bestaande in programma's die in het kader van met derden te sluiten contracten worden uitgevoerd en die in beginsel ten dele uit de algemene begroting der Gemeenschappen worden gefinancierd;

c) coördinatiewerkzaamheden bestaande in inspanningen van de Gemeenschap gericht op de coödinatie van de afzonderlijke onderzoekwerkzaamheden die in de Lid-Staten plaatsvinden en waarvoor uitsluitend de uitgaven van administratieve aard door de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen worden gefinancierd.

Het omvat voorts de kredieten in verband met overige activiteiten, met name de dienstverrichting voor rekening van derden.

Artikel 88

1. Voor elk der in artikel 87 omschreven werkzaamheden die overeenkomen met een door de Raad in zijn programmabesluiten of overeenkomstige besluiten omschreven programmapunt voor onderzoek en investeringen, wordt een algemene meerjarige toewijzing, tranche genaamd, geopend.

De tranche is de weergave in de begroting van het totaalbedrag van elke toewijzing per programmapunt voor onderzoek en investeringen, met inachtneming van de eventuele financiële reserves, behalve wanneer in de door de Raad in de programmabesluiten of de overeenkomstige besluiten gegeven omschrijving van het programmapunt sprake is van afzonderlijke fasen die elk een samenhangend geheel vormen.

2. De jaarlijks in het kader van de begroting toegestane bedragen voor de dekking der uitgaven voor onderzoek en investeringen omvatten vastleggingskredieten en betalingskredieten.

3. De vastleggingskredieten die binnen elke tranche worden geopend, dienen voor de totale dekking van de juridische verplichtingen die de Commissie kan aangaan. Zij vormen de maximumgrens der betalingsverplichtingen die de Commissie tijdens het betrokken begrotingsjaar mag aangaan voor de uitvoering der dienovereenkomstige verrichtingen.

In afwijking van artikel 6, lid 2, sub a), blijven de vastleggingskredieten geldig totdat zij via de begrotingsprocedure worden geannuleerd.

4. De betalingskredieten vormen het maximum van de uitgaven die kunnen worden betaald of waarvoor betalingsopdrachten kunnen worden verstrekt, in de loop van elk begrotingsjaar, ter dekking van in het begrotingsjaar of in voorgaande begrotingsjaren aangegane betalingsverplichtingen.

De betalingskredieten die aan het einde van het begrotingsjaar waarvoor zij zijn opgenomen, niet zijn aangewend, worden van rechtswege overgedragen; deze overdracht is beperkt tot het eerstvolgende begrotingsjaar.

Artikel 89

De nomenclatuur van het in artikel 87 bedoelde bijzondere hoofdstuk wordt, wat de definitie der artikelen en posten betreft, vastgesteld op basis van de bestemming der uitgaven zoals die voortvloeien uit de verwezenlijking van de in genoemd artikel bedoelde programmapunten voor onderzoek en investeringen of andere activiteiten.

Voorts worden de uitgaven binnen de posten volgens hun aard ingedeeld in subposten.

Een schema van de in de eerste alinea bedoelde nomenclatuur is opgenomen in de bijlage bij dit Financieel Reglement. In beginsel is dit schema, inzonderheid wat de onderverdeling in artikelen betreft, verbindend; wat de onderverdeling in posten en subposten betreft, geldt het als richtsnoer.

Artikel 90

1. Naast de in artikel 12 bedoelde documenten worden financieringsplannen ter motivering van het voorontwerp van begroting toegevoegd. Deze plannen, die zo nodig bij de vastgestelde begroting worden aangepast, dienen voor het beheer der kredieten die in het in artikel 87 bedoelde bijzondere hoofdstuk zijn opgenomen.

2. De financieringsplannen bestaan uit:

a) een eerste deel, bevattende de kredieten die betrekking hebben op de uitvoering van elk programmapunt voor onderzoek en investeringen of elke andere activiteit met inbegrip van werkzaamheden voor rekening van derden, zoals deze in de artikelen en posten van het in artikel 87 bedoelde bijzondere hoofdstuk zijn geopend. De nomenclatuur van dit deel wordt vastgesteld volgens het bepaalde in artikel 89;

b) een tweede deel, bevattende, in de vorm van verzamelrekeningen, de kredieten die corresponderen met de aanwending der middelen voor de verwezenlijking van de programmapunten voor onderzoek en investeringen en de andere activiteiten. Deze middelen voor de verwezenlijking kunnen zijn:

- de wetenschappelijke afdelingen,

- de algemene diensten,

- de wetenschappelijke en technische hulpdiensten;

c) een derde deel, bevattende rekeningen voor de personeelsuitgaven.

Ten behoeve van het beheer kunnen de subposten in de drie delen van de financieringsplannen worden onderverdeeld in categorieën en rubrieken.

3. Bij elk der middelen behoort een verzamelrekening. Elke verzamelrekening bevat de kredieten die in de onderscheidene artikelen en posten van het eerste deel specifiek zijn geopend om de besteding van het desbetreffende middel te doen blijken. Binnnen de verzamelrekeningen en de in lid 2, sub c), beddoelde rekeningen zijn de kredieten ingedeeld volgens hun aard.

4. De boekingen op de rekeningen voor de personeelsuitgaven moeten binnen de grens blijven van de bedragen die in het eerste deel van de financieringsplannen daarvoor ter beschikking zijn gesteld.

De boekingen op de verzamelrekeningen moeten binnen de grens blijven van het totaal van de kredieten die in de artikelen en posten in het eerste deel van de financieringsplannen voorkomen. Wanneer evenwel bedragen worden overgeschreven of geopend, die voortvloeien uit een aanvullende ontvangst van derden, mogen de uitgaven in dezelfde mate worden verhoogd:

- als betalingsverplichtingen, ten belope van het bedrag der terugbetalingen die zijn vermeld in de overeenkomsten met aanvragende derden;

- als betalingen, ten belope van de vastgestelde rechten uit hoofde van deze terugbetalingen.

5. De boekingen op de rekeningen voor de personeelsuitgaven moeten maandelijks worden uitgesplitst over de eerste en tweede delen van de financieringsplannen.

De boekingen op de verzamelrekeningen moeten maandelijks naar de programmapunten voor onderzoek en investeringen en de overige activiteiten van het eerste deel van het financieringsplan worden uitgesplitst volgens hun aandeel in de aanwending der middelen.

Deze boekingen worden voor visum aan de financieel controleur en vervolgens aan de rekenplichtige toegezonden.

De boekingen op de programmapunten voor onderzoek en investeringen en de andere activiteiten van het eerste deel van het financieringsplan worden maandelijks in de begrotingsboekhouding opgenomen onder de artikelen en posten van het in artikel 87 bedoelde bijzondere hoofdstuk voor de afgifte van voorstellen tot het aangaan van betalingsverplichtingen en betalingsopdrachten welke voor een visum worden toegezonden aan de financieel controleur en vervolgens aan de rekenplichtige.

6. Aan de jaarrekening wordt een document gehecht waarin de resultaten worden vermeld van de op elke verzamelrekening geboekte verrichtingen alsook van de op de rekeningen voor personeelsuitgaven geboekte verrichtingen.

Uit dit document blijkt de vereffening van de saldi van de verzamelrekeningen.

Artikel 91

Het in artikel 87 bedoelde bijzondere hoofdstuk omvat een indicatief vervalboek der betalingsverplichtingen en betalingen, opgesteld per artikel en per post, dat voor elke tranche een tijdschema voor het gebruik der vastleggingskredieten en bijbehorende betalingskredieten geeft. Dit vervalboek wordt ieder jaar herzien.

Artikel 92

1. Indien de begroting bij het begin van het begrotingsjaar nog niet definitief is vastgesteld, worden de uitgaven als volgt gedaan:

- betalingsverplichtingen voor deze uitgaven kunnen worden aangegaan tot een maximum van een vierde van elk krediet dat is opgenomen in het vervalboek van de geraamde betalingsverplichtingen voor het betrokken begrotingsjaar, vermeerderd met het twaalfde voor elke verstreken maand, met dien verstande echter dat het maximum van de in de ontwerp-begroting of, bij gebreke daarvan, in het voorontwerp van begroting opgenomen kredieten niet mag worden overschreden;

- betalingsverrichtingen mogen maandelijks per artikel en post van het in artikel 87 bedoelde bijzondere hoofdstuk worden gedaan en wel tot een maximim van een twaalfde van de jaarlijkse ramingen die voor dit begrotingsjaar zijn opgenomen in het vervalboek van de betalingen die van toepassing zijn op de ramingen der vastleggingskredieten.

2. Wanneer voor het beschouwde begrotingsjaar evenwel vervalboeken voor betalingen en betalingsverplichtingen ontbreken, kunnen de in lid 1 bedoelde verrichtingen worden uitgevoerd tot het maximum van de in de ontwerp-begroting, of, bij gebreke daarvan, in het voorontwerp van begroting voor het beschouwde de begrotingsjaar opgenomen kredieten, zonder dat deze maatregel tot gevolg mag hebben dat de Commissie maandelijks over meer beschikt dan:

- ten aanzien van de betalingsverplichtingen: een totaal aan kredieten dat meer bedraagt dan een vierde van het totaal der in de begroting van het voorgaande jaar opgenomen kredieten, vermeerderd met een twaalfde voor elke verstreken maand,

- ten aanzien van de betalingsverrichtingen: een totaal aan kredieten van meer dan een twaalfde van het totaal der in de begroting van het voorgaande jaar opgenomen kredieten.

Artikel 93

1. Elk besluit inzake overschrijving is onderworpen aan het voorafgaande visum van de financieel controleur, die verklaart dat de kredieten beschikbaar zijn en dat de verrichtingen rechtmatig zijn en in overeenstemming met de geldende bepalingen.

2. Indien de financieel controleur echter oordeelt dat hij de weerslag van deze overschrijving op het financiële evenwicht van de verzamelrekeningen van de financieringsplannen niet tevoren kan verifiëren, dan brengt hij slechts advies uit.

In dit geval kan de ordonnateur de overschrijving binnen de grenzen van zijn bevoegdheid uitvoeren op eigen verantwoording, met dien verstande dat hij maandelijks alle dienstige gegevens op basis waarvan de financiële weerslag der verrichte overschrijvingen kan worden geconstateerd, ter beschikking van de financieel controleur stelt.

Wanneer de financieel controleur aan de hand van deze inlichtingen constateert dat er in een verzamelrekening een gebrek aan financieel evenwicht ontstaat, dan stelt hij de ordonnateur daarvan in kennis.

3. De wijzigingen tussen categorieën binnen de rekening die een beeld geeft van de personeelsuitgaven en de wijzigingen binnen specifieke kredieten in de verzamelrekeningen worden de financieel controleur ter informatie medegedeeld.

4. Ten einde de laatste boekingen mogelijk te maken en met het oog op de aanzuivering van de verzamelrekeningen, kunnen overschrijvingen worden verricht, zelfs na het einde van het begrotingsjaar.

Artikel 94

1. Voor de toepassing van artikel 21 worden de artikelen, posten en subposten van het in artikel 87 bedoelde hoofdstuk gelijkgesteld met respectievelijk titels, hoofdstukken en artikelen.

2. In afwijking van artikel 21, lid 2, kan de Commissie binnen de bij de definitieve vaststelling van de begroting bepaalde grenzen en onder de daarin bepaalde voorwaarden, binnen het in artikel 87 bedoelde bijzondere hoofdstuk kredieten overschrijven van het ene artikel naar het andere en van de ene post naar de andere; deze artikelen en posten worden dan met name vermeld en deze kredieten mogen alleen betrekking hebben op eigen werkzaamheden, met uitsluiting van werkzaamheden die volgens een bijzondere verdeelsleutel worden gefinancierd.

3. In afwijking van artikel 21, lid 5, is het in dat lid bedoelde verbod van overschrijving niet van toepassing op de uitgaven die volgens hun aard zijn ingedeeld in de zin van artikel 89.

4. In afwijking van artikel 52, sub a), kunnen onderhands overeenkomsten worden gesloten Wanner met de overeenkomst een bedrag is gemoeid van niet meer dan 30 000 Europese rekeneenheden voor wetenschappelijk en technisch materiaal en voor de uitvoering van werken, onverminderd de overige gevallen waarin onderhandse overeenkomsten zijn toegestaan op grond van artikel 52, sub b), c) en d), en onverminderd de algemene verplichting, de leveranciers of aannemers die in staat zijn de in de overeenkomst neer te leggen verplichtingen na te komen, zoveel mogelijk en met alle dienstige middelen in de gelegenheid te stellen met elkaar te concurreren.

5. In afwijking van artikel 54 moeten de volgende overeenkomsten, alvorens de ordonnateur een besluit neemt, voor advies worden voorgelegd aan een raadgevende commissie voor aankopen en overeenkomsten, waarvan samenstelling en werking in de in artikel 106 bedoelde uitvoeringsvoorschriften worden vastgesteld:

a) overeenkomsten van wetenschzppelijke en technische aard waarmee een bedrag is gemoeid van meer dan 150 000 Europese rekeneenheden en overeenkomsten inzake aankoop van onroerende goederen;

b) overeenkomsten inzake aankoop van niet-wetenschappelijke of niet-technische goederen en materiaal waarmee een bedrag is gemoeid van meer dan 30 000 Europese rekeneenheden;

c) overeenkomsten inzake aankoop van niet-wetenschappelijke of niet-technische goederen en materiaal waarmee een bedragen is gemoeid zijn van meer den 10 000 Europese rekeneenheden en waarop artikel 52, sub c), d) en e) van toepassing is.

6. In afwijking van de bepalingen van artikel 60, eerste alinea, kan zonder voorafgaande bekendmaking worden overgegaan tot de verkoop van wetenschappelijk en technisch materiaal bij besluit van de ordonnateur, genomen na advies van de raadgevende commissie voor aankopen en overeenkomsten.

TITEL VIII

BIJZONDER BEPALINGEN VOOR HET EUROPEES ORIËNTATIE- EN GARANTIE- FONDS VOOR DE LANDBOUW, AFDELING GARANTIE

Artikel 95

Deze titel is overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 729/70 van toepassing op de uitgaven die met ingang van 1 januari 1971 uit hoofde van het Europees oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie, worden gefinancierd.

Artikel 96

Voor de kredieten van de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw wordt overgegaan tot samenvattende voorlopige betalingsverplichtingen, welke overeenkomen met de aan de Lid-Staten te storten voorschotten.

De besluiten van de Commissie houdende vaststelling van het bedrag van die voorschotten, overeenkomstig artikel 5, lid 2, sub a), van Verordening (EEG) nr. 729/70, gelden als samenvattende voorlopige betalingsverplichtingen. Het visum van financieel controleur heeft slechts tot doel te bevestigen dat deze verplichtingen overeenkomen met het bedrag van de voorschotten waartoe de Commissie, na raadpleging van het Comité van het EOGFL besloten heeft en dat deze het maximum van het totaalbedrag van de kredieten welke voor de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw zijn ingeschreven, niet overschrijden.

Artikel 97

1. De uitgaven die door de diensten en organen met toepassing van artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 729/70 worden verricht vormen, na onderzoek van de staten welke door de Lid-Staten overeenkomstig de krachtens artikel 5, lid 3, van genoemde verordening getroffen voorzieningen zijn toegezonden en na visa door de financieel controleur, een betalingsverplichting per hoofdstuk, artikel en post, alsmede een boeking tot betaling.

De betalingsverplichting wordt uitgevoerd binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van de door de Lid-Staten toegezonden staten. De boeking tot betaling vindt in beginsel binnen dezelfde termijn plaats.

De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing onverminderd de goedkeuring van de rekeningen, bedoeld in artikel 5, lid 2, sub b), van Verordening (EEG) nr. 729/70.

2. De in dit artikel bedoelde betalingsverplichtingen worden in mindering gebracht op de in artikel 96 bedoelde samenvattende voorlopige betalingsverplichtingen.

Artikel 98

De uitgaven worden in de rekening van een begrotingsjaar verantwoord op basis van de tot en met 31 december door de diensten en organen bedoeld in artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 729/70 verrichte betalingen, indien de betalingsverplichting en de betalingsopdracht uiterlijk op 31 maart van het volgende jaar aan de rekenplichtige zijn toegekomen.

Artikel 99

De eventuele verschillen tussen de uitgaven die met toepassing van artikel 98 op de rekeningen van een begrotingsjaar worden geboekt, en de door de Commissie erkende uitgaven bij de goedkeuring der rekeningen volgens artikel 5, lid 2, sub b), van Verordening (EEG) nr. 729/70, worden verantwoord op rekening van het begrotingsjaar waarin de rekeningen worden goedgekeurd.

Artikel 100

1. De kredieten waarvoor overeenkomstig artikel 96 samenvattende betalingsverplichtingen zijn aangegaan, welke verplichtingen echter niet vóór 1 april van het volgende begrotingsjaar zijn aangegaan volgens de begrotingsnomenclatuur overeenkomstig artikel 97, worden gehandhaafd met het oog op de verantwoording van de uitgaven die op het oorspronkelijke begrotingsjaar moeten worden aangewezen.

2. De kredieten die het bedrag van genoemde uitgaven overschrijden, komen te vervallen op de rekening van het oorspronkelijke begrotingsjaar.

Ten laste van de kredieten van het lopende begrotingsjaar wordt een met dit bedrag overeenkomende samenvattende voorlopige betalingsverplichting aangegaan.

Artikel 101

1. De voor een uitgavenhoofdstuk geopende kredieten mogen niet voor andere uitgavenhoofdstukken worden aangewend.

Uiterlijk één maand voor 31 maart van het volgende begrotingsjaar kan de Commissie echter aan de Raad voorstellen doen voor overschrijvingen van kredieten van het ene hoofdstuk naar het andere.

Binnen een termijn van drie weken beslist de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Indien de Raad binnen deze termijn geen beslissing heeft genomen, worden de overschrijvingen van kredieten geacht te zijn goedgekeurd.

De Raad stelt het Europese Parlement in kennis van deze overschrijvingen.

2. Binnen elk hoofdstuk worden overschrijvingen van het ene artikel naar het andere verricht bij uiterlijk 31 maart door de Commissie volgens de procedure van artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 729/70 genomen besluiten.

De Commissie stelt de begrotingsautoriteit in kennis van deze overschrijvingen.

TITEL IX

BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR DE VOEDSELHULP

Artikel 102

Voor elk voedselhulpprogramma wordt zo spoedig mogelijk een voorstel tot het aangaan van een betalingsverplichting gedaan volgens de in de artikelen 32 tot en met 35 bedoelde procedures.

De aan de Lid-Staten overgemaakte voorschotten worden als geheel in mindering gebracht op de bovengenoemde betalingsverplichtingen zonder dat het bedrag van deze betalingsverplichtingen kan worden overschreden.

Voor de boeking tot betaling van de uitgaven die door de Lid-Staten zijn verricht door middel van de door de Commissie bij wijze van voorschot te hunner beschikking gestelde fondsen, alsmede voor de goedkeuring der rekeningen zijn de artikelen 97, 98 en 99 van toepassing.

Tot en met 31 maart van het volgende begrotingsjaar kan de Commissie besluiten kredieten van het ene artikel naar het andere binnen het hoofdstuk "uitgaven voor voedselhulp" over te schrijven.

TITEL X

BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR HET BUREAU VOOR OFFICIËLE PUBLIKATIES DER EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

Artikel 103

1. De hierna volgende bijzondere bepalingen zijn van toepassing op de bedrijfsuitoefening van het Bureau voor officiële publikaties der Europese Gemeenschappen, onverminderd de overige bepalingen van dit Financieel Reglement.

2. De kredieten van het Bureau, waarvan het totaalbedrag wordt geboekt op een speciaal begrotingsonderdeel binnen de op de Commissie betrekking hebbende afdeling van de begroting, worden in detail vermeld in een bijlage bij deze afdeling. De kredieten van dit speciale begrotingsonderdeel kunnen worden overgeschreven onder de in artikel 21 omschreven voorwaarden.

Deze bijlage heeft de vorm van een staat van ontvangsten en uitgaven, onderverdeeld op dezelfde wijze als de begrotingsafdelingen.

De in deze bijlage opgenomen kredieten dekken de totale financiële behoeften van het Bureau in de uitoefening van zijn taak ten dienste van de Instellingen van de Gemenschap, zoal omschreven in het besluit van 16 januari 1969 houdende instelling van het Bureau [1]. Zo nodig kunnen de ramingen tijdens het begrotingsjaar worden gewijzigd door het Directiecomité van het Bureau, dat besluit tot de door deze wijzigingen noodzakelijk geworden overschrijvingen binnen de bijlage.

[1] PB nr. L 13 van 18.1.1969, blz. 19.

3. Uit de toelichting betreffende het speciale begrotingsonderdeel waarop het totaal van de kredieten van het Bureau is geboekt, blijkt de voorlopige raming van de kosten van de door het Bureau aan elk van de Instellingen bewezen diensten, op grond van de ramingen van de in lid 5 bedoelde analytische boekhouding.

Hot totaal van de kosten van deze diensten komt overeen met het totaal van de uitgaven van het Bureau op zijn staat van uitgaven.

Aan het voorontwerp van begroting wordt ter motivering een document toegevoegd waaruit de basisgegevens blijken waarop de raming van de verdeling van de diensten over de Instellingen berust.

4. Elke Instelling neemt in haar afdeling ter indicatie een krediet pro forma op dat overeenkomt met de voorlopige raming van de gedurende het betrokken begrotingsjaar door het Bureau aan haar te bewijzen diensten.

5. Het Bureau stelt een analytische boekhouding van haar uitgaven op waaruit het aandeel van de aan elk der Instellingen bewezen diensten kan worden afgeleid. Het Dirctiecomité stelt de criteria vast volgens welke deze boekhouding wordt gevoerd.

Het Bureau deelt de resultaten van deze analytische boekhouding aan de betrokken Instellingen mee.

6. Op voorstel van het Directiecomité delegeert de Commissie voor de in de bijlage voor het Bureau opgenomen kredieten ordonnateursbevoegdheden aan de Directeur van het Bureau en stelt de grenzen en voorwaarden van deze delegatie vast.

Elke Instelling blijft de ordonnateur van de op de publikatiekredieten aangewezen uitgaven voor alle werkzaamheden die via het Bureau worden uitbesteed. De netto-opbrengst van de door het Bureau verrichte verkopen van deze publikaties wordt overeenkomstig artikel 22, lid 2, opnieuw aangewend door de Instelling die de auteur van deze publikaties is.

7. De financieel controleur delegeert een functionaris, belast met de controle op het aangaan van betalingsverplichtingen en het verstrekken van betalingsopdrachten alsmede op de ontvangsten van het Bureau.

De Commissie wijst op voordracht van het Directiecomité van het Bureau een ondergeschikte rekenplichtige aan, die in het bijzonder belast word met de inning van de ontvangsten en de betaling van de rechtstreeks door het Bureau gedane uitgaven.

8. Met het oog op de behoefte van het Bureau aan eigen kasmiddelen kan de Commissie op voorstel van het Directiecomité bank- ofpostgirorekeningen op zijn naam opnemen.

De rekeningen worden regelmatig voorzien van stortingen van de Commissie nadat deze door het Bureau zijn afgeroepen. Deze stortingen kunnen het totaalbedrag van de hiertoe in de begroting van de Commissie opgenomen kredieten niet overschrijden.

Het jaarsaldo van de kasmiddelen wordt aan het einde van het begrotingsjaar tussen het Bureau en de Commissie vereffend.

9. De jaarrekening en de balans van het Bureau vormen een wezenlijk bestanddeel van de jaarrekening en de financiële balans der Gemeenschappen, bedoeld in de artikelen 73 en 76.

10. Het Directiecomité van het Bureau stelt de wijze van uitvoering der voorgaande bepalingen vast, alsook de specifieke bepalingen betreffende de voorwaarden voor de verkoop van publikaties en het voeren van de desbetreffende boekhouding.

TITEL XI

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 104

Het Europese Parlement en de Raad kunnen alle inlichtingen en verantwoordingen verlangen die betrekking hebben op tot hun bevoegdheid behorende begrotingsvraagstukken.

De Raad kan in zijn taak worden bijgestaan door een in het kader van het Comité van Permanente Vertegenwoordigers ingesteld comité.

Artikel 105

Het Europese Parlement, de Raad en de Commissie stellen de Rekenkamer zo spoedig mogelijk in kennis van de respectieve beslissingen en besluiten welke zij ter uitvoering van artikel 3, artikel 6, leden 3 en 8, en de artikelen 8, 14 en 21 hebben genomen.

De Rekenkamer wordt in kennis gesteld van de aanwijzing ordonnateurs, financiële controleurs, rekenplichtigen en beheerders van gelden ter goede rekening, alsmede van delegaties en aanwijzingen krachtens de artikelen 78, 19, 20 en 49.

De Commissie brengt de in artikel 106 genoemde uitvoeringsvoorschriften ter kennis van de Rekenkamer. Voorts zenden de Instellingen aan de Rekenkamer de interne regelingen die zij op financieel gebied vaststellen.

Artikel 106

De Commissie stelt in overleg met het Europese Parlement en de Raad, na advies van de overige Instellingen, de uitvoeringsvoorschriften van dit Financieel Reglement vast.

Artikel 107

Elke drie jaar bestuderen het Europese Parlement en de Raad dit Financieel Reglement in het lich van een voorstel van de Commissie. Een reglement houdende wijziging van dit Financieel Reglement wordt door de Raad aangenomen na topeassing van de procedure van overleg, indien het Europese Parlement hierom verzoekt.

Artikel 108

1. Bij de afsluiting van het begrotingsjaar 1977 stelt de Commissie een overzicht van de gestorte bedrage op, waaruit het verschil blijkt tussen wat de Lid-Staten werkelijk hebben gestort en wat zij volgens de jaarrekening van de betrokken begrotingsjaren hadden moeten storten. Vervolgens wordt overgegaan tot de vereffening van dit verschil.

Artikel 5, tweede alinea, is van toepassing op de ontvangsten uit eigen middelen die zijn vastgesteld in november en december 1977; deze ontvangsten worden in de rekening van het begrotingsjaar 1978 verantwoord.

2. De bepalingen van dit Financieel Reglement zullen overeenkomstig de hiertoe in de Verdragen vastgestelde procedures opnieuw worden bezien nadat de Rekenkamer een desbetreffend advies heeft uitgebracht.

Na de benoeming van de leden van de Rekenkamer worden de nodige maatregelen genomen om de continuïteit van de controle te waarborgen.

3. De kredieten ten aanzien waarvan aan het einde van het begrotingsjaar 1977 betalingsverplichtingen zijn aangegaan doch nog geen betalingen zijn verricht, worden beschouwd als uit hoofde van artikel 6, lid 1, sub c), overgedragen kredieten.

De kredieten van de afdeling Oriëntatie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, die in de begroting van 1976 en de begrotingen van de jaren daarvoor zijn opgenomen, worden op de volgende voorwaarden overgedragen:

a) Indien zij overeenkomen met nog te verrichten betalingen uit hoofde van aangegane betalingsverplichtingen worden zij van rechtswege overgedragen gedurende vijf jaar, te rekenen vanaf 31 december van het begrotingsjaar waarin de verplichtingen zijn aangegaan.

b) Na het verstrijken van deze periode kan de Commissie vóór 1 mei een behoorlijk gemotiveerd verzoek tot overdracht van kredieten ten aanzien waarvan nog betalingsverplichtingen bestaan, ter goedkeuring aan de Raad voorleggen en aan het Europese Parlement toezenden. Het besluit hiertoe wordt genomen overeenkomstig artikel 6, lid 3, tweede alinea.

4. De op grond van artikel 104 van het Financieel Reglement van 25 april 1973 lopende machtigingen tot het aangaan van betalingsverplichtingen voor het Europees Sociaal Fonds uit hoofde van de begroting voor 1976 voor acties van het begrotingsjaar 1978 blijven geldig gedurende het begrotingsjaar waarvoor zij zijn verleend, en de bedragen van de kredieten waarvoor uit hoofde van deze machtiging betalingsverplichtingen zijn aangegaan, worden toegevoegd aan de vastleggingskredieten van het begrotingsjaar waarvoor zij zijn uitgetrokken.

5. Bij wijze van uitzondering worden voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Oriëntatie, de voor de verbetering van de landbouwstructuur gereserveerde kredieten die uit vorige begrotingsjaren stammen en waarvoor naar verwachting in het betrokken begrotingshaar geen betalingsverplichtingen zullen worden aangegaan, speciaal in de toelichting op de begroting vermeld. Zij worden niet gedekt door ontvangsten voor dat begrotingsjaar.

6. De uit hoofde van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling in de begrotingen van 1976 en 1977 opgenomen vastleggingskredieten waarvoor geen betalingsverplichtingen zijn aangegaan aan het einde van het begrotingsjaar waarvoor zij in de begroting zijn opgenomen, blijven beschikbaar voor de volgende twee begrotingsjaren.

7. De voorwaarden voor de toepassing van de Europese rekeneenheid op de ontvangsten en uitgaven worden vastgesteld volgens de in artikel 106 van dit Financieel Reglement bedoelde uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 109

Ingetrokken worden:

- het Financieel Reglement van 25 april 1973 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen [2], alsmede het Financieel Reglement van 18 maart 1975 waarbij het eerstgenoemde reglement is gewijzigd [3],

[2] PB nr. L 116 van 1.5.1973, blz. 1.

[3] PB nr. L 73 van 21.3.1975, blz. 45.

- alle andere met dit Financieel Reglement strijdige bepalingen.

Artikel 110

Dit Financieel Reglement treedt in werking op 1 januari 1978.

Dit Financieel Reglement is verbindend in al zijn onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 21 december 1977.

Voor de Raad

De Voorzitter

J.CHABERT

BIJLAGE

Begrotingsnomenclatuur als bedoeld in artikel 89 van het Financieel Reglement

STAAT VAN UITGAVEN

HOOFDSTUK 33 // - UITGAVEN VOOR ONDERZOEK EN INVESTERINGEN

Artikel 330 // - Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek: gemeenschappelijk programma 1977-1980

Post 3300 // Nucleaire veiligheid

3301 // Toekomstige energiebronnen

3302 // Milieu en hulpbronnen

3303 // Referentiemetingen-, ijkmaten en -technicken

3304 // Werkzaamheden inzake steun- en dienstverlening

3309 // Voltooiing van werkzaamheden die zijn goedgekeurd onder vroegere programma's

Artikel 331 // - Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek: aanvullend programma

Post 3310 // Exploitatie van de HFR-reactor (aanvullend programma)

3311 // Voltooiing van werkzaamheden die zijn goedgekeurd onder vroegere programma's

Artikel 332 // - Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek: kredieten die eventueel noodzakelijk zijn voor de werking van het GCO, indien geen programma is vastgesteld

Artikel 333 // - Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek: overige werkzaamheden

Post 3330 // Terbeschikkingstelling aan de Italiaanse Regering van de installaties van de ESSOR-reactor evenals van het hierbij tewerkgestelde personeel

3331 // Hulpverlening en dienstverlening van het GCO ten behoeve van derden op verzoek en tegen betaling

3332 // Hulpverlening en dienstverlening van het GCO ten behoeve van andere Commissiediensten

3333 // Maatregelen voor fysische bescherming bij de inrichtingen van het GCO

Totaal artikelen 330 tot 333 = Totaal kredieten GCO

Artikelen 335 en 336 // - Werkzaamheden onder contract: gemeenschappelijk programma

Post 3350 // Onderwijs en opleiding

3351 // Kernversmelting en plasmafysica (met inbegrip van het JET-project)

3352 // Biologie en bescherming van de gezondheid (stralingsbescherming)

3353 // Referentiematerialen en -methodes (communautair referentiebureau - CRB)

3354 // Milieu

3355 // Terugvoer van plutonium in lichtwaterreactoren

3356 // Beheer en opslag van radioactief afval

3357 // Onderzoek en ontwikkeling in de energiesector

3362 // Prognoses en beoordelingen op lange termijn

3364 // Exploratie en verwerking van uraniumerts

3365 // Recycling van papier en karton

3369 // Voltooiing van de uitvoering van werkzaamheden die zijn goedgekeurd uit hoofde van vroegere programma's

Artikel 337 // - Werkzaamheden onder contract: diverse werkzaamheden en in overleg uit te voeren werkzaamheden

Post 3370 // Tenuitvoerlegging van de resolutie van de Raad van 22 juli 1975 met betrekking tot de technologische vraagstukken van de nucleaire veiligheid

3371 // Tenuitvoerlegging van in overleg te ondernemen werkzaamheden

3372 // Personeel in afwachting van een vaste bestemming

Artikel 338 // - Werkzaamheden onder contract: overige werkzaamheden

Post 3380 // Terbeschilkkingstelling van de Belgische Regering van het personeel tewerkgesteld bij de reactor BR 2, Mol

3381 // Andere terbeschikkingstellingen aan derden van onderzoekpersoneel

3388 // Diensten en dienstverlening die door de werkzaamheden onder contract worden verstrekt ten behoeve van derden op hun verzoek en tegen betaling

Totaal artikelen 335 tot en met 338 = Totaal kredieten werkzaamheden onder contract

TOTAAL ARTIKELEN 330 TOT EN MET 338 = TOTAAL KREDIETEN HOOFDSTUK 33

Indeling van de uitgaven naar gelang van hun aard

(artikel 89, tweede alinea)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Top