EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31968L0366

Richtlijn 68/366/EEG van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden in de levensmiddelenindustrie alsmede bij de vervaardiging van dranken (klassen 20 en 21 C.I.T.I.)

PB L 260 van 22.10.1968, p. 12–16 (DE, FR, IT, NL)
Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Deel 1968(II) blz. 509 - 512

Andere speciale editie(s) (DA, EL, ES, PT, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 30/07/1999; afgeschaft en vervangen door 31999L0042

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1968/366/oj

31968L0366

Richtlijn 68/366/EEG van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden in de levensmiddelenindustrie alsmede bij de vervaardiging van dranken (klassen 20 en 21 C.I.T.I.)

Publicatieblad Nr. L 260 van 22/10/1968 blz. 0012 - 0016
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 6 Deel 1 blz. 0076
Bijzondere uitgave in het Deens: Serie I Hoofdstuk 1968(II) blz. 0500
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 6 Deel 1 blz. 0076
Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk 1968(II) blz. 0509
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0100
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0097
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0097


++++

( 1 ) PB nr . 2 van 15 . 1 . 1962 , blz . 36/62 .

( 2 ) PB nr . 2 van 15 . 1 . 1962 , blz . 32/62 .

( 3 ) PB nr . 23 van 5 . 2 . 1966 , blz . 349/66 .

( 4 ) PB nr . 14 van 25 . 1 . 1966 , blz . 206/66 .

( 5 ) PB nr . 117 van 23 . 7 . 1964 , blz . 1863/64 .

( 6 ) Zie blz . 9 van dit Publikatieblad .

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 15 oktober 1968

betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden in de levensmiddelenindustrie alsmede bij de vervaardiging van dranken ( klassen 20 en 21 C.I.T.I . )

( 68/366/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 54 , lid 2 , artikel 57 , artikel 63 , lid 2 , en artikel 66 ,

Gelet op het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging ( 1 ) , inzonderheid op titel V , tweede en derde alinea ,

Gelet op het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten ( 2 ) , inzonderheid op titel VI , tweede en derde alinea ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 3 ) ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 4 ) ,

Overwegende dat ingevolge de Algemene Programma's niet slechts de beperkingen dienen te worden opgeheven , maar ook dient te worden nagegaan of de opheffing daarvan moet worden voorafgegaan door , vergezeld van of gevolgd door de wederzijdse erkenning van diploma's , certificaten en andere titels , alsmede door de coordinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot de betrokken werkzaamheden en de uitoefening daarvan , en of eventueel in afwachting van die erkenning of coordinatie overgangsmaatregelen moeten worden genomen ;

Overwegende dat op het gebied van de werkzaamheden in de levensmiddelenindustrie alsmede bij de vervaardiging van dranken niet in alle Lid-Staten voorwaarden worden gesteld voor de toegang tot en de uitoefening van die werkzaamheden ; dat de omschrijving van het ambacht en bijgevolg de afbakening daarvan ten opzichte van de industrie van Lid-Staat verschilt ; dat bovendien juist voor de ambachtelijke werkzaamheden nu eens vrijheid van toegang tot en uitoefening van het beroep bestaat , dan weer strenge bepalingen gelden die het bezit van een bewijs van bekwaamheid voor de toelating tot het beroep voorschrijven ;

Overwegende dat de Raad bij de goedkeuring van de Algemene Programma's heeft geconstateerd dat er zich inzake coordinatie en erkenning bij het ambacht problemen voordoen , waarvan de oplossing een grondige voorbereiding vereist ;

Overwegende dat het bijgevolg niet mogelijk is , tegelijk met de opheffing van de bestaande beperkingen tot de voorgeschreven coordinatie over te gaan ; dat deze coordinatie op een later tijdstip zal dienen te geschieden ;

Overwegende dat het ook zonder een onmiddellijke coordinatie toch wenselijk blijkt , de totstandkoming van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten in de betrokken beroepen te bevorderen door het nemen van overgangsmaatregelen als bedoeld in de Algemene Programma's , zulks in de eerste plaats ten einde te vermijden dat de onderdanen van die Staten waar de toegang tot de betrokken werkzaamheden aan geen enkele voorwaarde is onderworpen extra worden gehinderd ;

Overwegende dat de overgangsmaatregelen , ten einde aan deze gang van zaken het hoofd te bieden , hoofdzakelijk moeten inhouden dat in de ontvangende Staten waar de toegang tot de betrokken werkzaamheden is geregeld , de daadwerkelijke uitoefening van het beroep in een ander land van de Gemeenschap dan het ontvangende land gedurende een redelijke periode en die in het nabije verleden ligt indien geen voorafgaande opleiding vereist is , voor het verlenen van deze toegang als voldoende bewijs wordt erkend dat de betrokkene vakkennis bezit , gelijkwaardig aan die , welke van de eigen onderdanen wordt verlangd ; dat tevens in de overgangsmaatregelen ten aanzien van nauwkeurig omschreven werkzaamheden kan worden bepaald dat de Lid-Staten , in afwachting van de erkenning van de diploma's , certificaten en andere titels , thans reeds de inschrijving in een beroepsregister van een andere Lid-Staat als een voldoende bewijs van de kennis en bevoegdheid erkennen ;

Overwegende dat de Raad voor de anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden van de be - en verwerkende nijverheid behorende tot de klassen 23 t / m 40 C.I.T.I . ( industrie en ambacht ) reeds een richtlijn betreffende de overgangsmaatregelen heeft vastgesteld ( 5 ) ; dat de onderhavige richtlijn op genoemde overgangsmaatregelen moet worden afgestemd ;

Overwegende dat de verschillende Lid-Staten aan bepaalde werkzaamheden ressorterende onder de werkingssfeer van de richtlijn van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden in de levensmiddelenindustrie alsmede bij de vervaardiging van dranken ( klassen 20 en 21 C.I.T.I . ) ( 6 ) , soms een verschillend karakter toekennen , waarvan het gevolg kan zijn dat hetgeen in de ene Lid-Staat kan worden beschouwd als een werkzaamheid ressorterende onder de levensmiddelenindustrie en de vervaardiging van dranken , in een andere Lid-Staat kan worden beschouwd als kleinhandel of als een werkzaamheid behorende tot de persoonlijke diensten ; dat het , ten einde de uit dergelijke verschillen voortvloeiende moeilijkheden op te lossen , wenselijk is zich in ieder afzonderlijk geval voor de keuze van de toe te passen richtlijn betreffende de overgangsmaatregelen te houden aan de omschrijvingen die voorkomen in de wetgeving van het ontvangende land ;

Overwegende dat voorts voor de Staten die de toegang tot de betrokken werkzaamheden niet afhankelijk stellen van enige wettelijke regeling , de mogelijkheid dient te worden geopend eventueel machtiging te verkrijgen om voor een of meer werkzaamheden van de onderdanen van andere Lid-Staten het bewijs te eisen dat zij de nodige vakbekwaamheid bezitten voor de uitoefening van de betrokken werkzaamheid in het land van herkomst , ten einde met name te voorkomen dat zich een buitensporig aantal personen naar deze Staten begeven , die niet zouden hebben kunnen voldoen aan de in het land van herkomst gestelde voorwaarden voor de toegang tot de betreffende werkzaamheid en de uitoefening daarvan ;

Overwegende dat dergelijke machtigingen echter slechts met grote voorzichtigheid mogen worden verleend , daar zij bij een te algemene toepassing een belemmering zouden kunnen vormen voor het vrije verkeer ; dat het dan ook dienstig is de geldigheidsduur en het toepassingsgebied ervan te beperken en aan de Commissie de taak op te dragen machtiging tot het nemen van deze maatregelen te verlenen zoals in het Verdrag over het algemeen wordt voorgeschreven met betrekking tot de toepassing van vrijwaringsmaatregelen ;

Overwegende dat de in deze richtlijn vervatte maatregelen hun reden van bestaan verliezen , zodra de coordinatie van de voorwaarden voor de toegang tot de betrokken werkzaamheid en voor de uitoefening daarvan , alsmede de onderlinge erkenning van diploma's , certificaten en andere verplichte titels hun beslag hebben gekregen ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

1 . De Lid-Staten nemen in de hieronder aangegeven omstandigheden de hierna volgende overgangsmaatregelen met betrekking tot de vestiging van de onder titel I van de Algemene Programma's genoemde natuurlijke personen en vennootschappen op hun grondgebied , alsmede met betrekking tot het verrichten van diensten door deze personen en vennootschappen , hierna begunstigden genoemd , op het gebied van de anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden in de levensmiddelenindustrie alsmede bij de vervaardiging van dranken .

2 . De bedoelde werkzaamheden zijn die welke vallen onder de richtlijn van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden in de levensmiddelenindustrie alsmede bij de vervaardiging van dranken ( klassen 20 en 21 C.I.T.I . ) .

Artikel 2

Indien volgens de wetgeving van een Lid-Staat bepaalde werkzaamheden niet ressorteren onder de levensmiddelenindustrie en de vervaardiging van dranken , maar veeleer onder de kleinhandel of de persoonlijke diensten , dient in bedoelde Lid-Staat voor deze werkzaamheden de richtlijn betreffende de overgangsmaatregelen inzake een der laatsgenoemde gebieden te worden toegepast .

Artikel 3

Lid-Staten die de toegang tot één der in artikel 1 , lid 2 , bedoelde werkzaamheden of de uitoefening daarvan afhankelijk stellen van het voldoen aan bepaalde eisen inzake bekwaamheid , dragen er zorg voor dat de begunstigde die een desbetreffend verzoek doet , v}}r de vestiging of voordat hij een tijdelijke werkzaamheid begint uit te oefenen , op de hoogte wordt gebracht van de wettelijke regeling waaraan het beroep dat hij wil uitoefenen is onderworpen .

Artikel 4

1 . Is in een Lid-Staat de toegang tot een in artikel 1 , lid 2 , genoemde werkzaamheid of de uitoefening daarvan afhankelijk gesteld van het bezit van algemene , handels - of vakkennis en -bekwaamheid , dan beschouwt deze Lid-Staat , onder voorbehoud van het bepaalde in lid 2 en 3 , als voldoende bewijs van die kennis en die bekwaamheid de daadwerkelijke uitoefening van de betrokken werkzaamheid in een andere Lid-Staat :

a ) hetzij als zelfstandige of met het beheer belaste bedrijfsleider gedurende zes achtereenvolgende jaren ;

b ) hetzij als zelfstandige of met het beheer belaste bedrijfsleider gedurende drie achtereenvolgende jaren , indien de begunstigde kan bewijzen dat hij voor het betrokken beroep een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft ontvangen , die wordt bevestigd door een door de Staat erkend getuigschrift of als volwaardig wordt aangemerkt door een bevoegde beroeps - of bedrijfsorganisatie ;

c ) hetzij als zelfstandige gedurende drie achtereenvolgende jaren indien de begunstigde kan bewijzen dat hij het betrokken beroep gedurende ten minste vijf jaar als niet-zelfstandige heeft uitgeoefend ;

d ) hetzij gedurende vijf achtereenvolgende jaren in leidende functies , waarvan ten minste drie jaar in technische functies die de verantwoordelijkheid voor ten minste een sector van de onderneming inhouden , indien de begunstigde kan bewijzen dat hij voor het betrokken beroep een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft ontvangen , die wordt bevestigd door een door de Staat erkend getuigschrift of als volwaardig wordt aangemerkt door een bevoegde beroeps - of bedrijfsorganisatie .

In de gevallen bedoeld onder a ) en c ) mogen op de datum van indiening van een verzoek als bedoeld in artikel 5 , lid 3 , niet meer dan tien jaar zijn verstreken sedert de beëindiging van deze werkzaamheid . Indien in een Lid-Staat voor de eigen onderdanen evenwel een kortere termijn wordt gesteld , kan deze eveneens op de begunstigden worden toegepast .

2 . Voor de toegang tot of de uitoefening van de werkzaamheid van verantwoordelijk technisch leider in een melkfabriek of een onderneming voor melkverwerking beschouwt de Bondsrepubliek Duitsland als voldoende bewijs daadwerkelijke uitoefening van de betrokken werkzaamheid in een andere Lid-Staat :

a ) hetzij als zelfstandige of met het beheer belaste bedrijfsleider gedurende acht achtereenvolgende jaren , indien op de datum van indiening van een verzoek als bedoeld in artikel 5 , lid 3 , niet meer dan tien jaar zijn verstreken sedert de beëindiging van deze werkzaamheid ;

b ) hetzij als zelfstandige of met het beheer belaste bedrijfsleider gedurende vier achtereenvolgende jaren , of in leidende functies gedurende zes achtereenvolgende jaren , waarvan ten minste drie jaar in technische functies die de verantwoordelijkheid voor ten minste een sector van de onderneming inhouden , indien de begunstigde kan bewijzen dat hij voor het betrokken beroep een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft ontvangen , die wordt bevestigd door een door de Staat erkend getuigschrift of als volwaardig wordt aangemerkt door een bevoegde beroeps - of bedrijfsorganisatie .

3 . Het bewijs van de beroepsbekwaamheid als technisch leider van een onderneming welke in Italië produkten voor zuigelingen en kinderen , of dieetvoedingsmiddelen vervaardigt , kan door de belanghebbende worden geleverd door het overleggen van een diploma dat in een andere Lid-Staat is afgegeven en dat , wat het niveau en de beroepsopleiding betreft , overeenkomt met het door de Italiaanse wetgeving vereiste diploma en de belanghebbende aldus in staat stelt te worden ingeschreven in een bijzonder beroepsregister , en wel uitsluitend uit hoofde van de betrokken functie . De belanghebbende moet tegelijkertijd het bewijs leveren dat hij gedurende ten minste drie achtereenvolgende jaren in een andere Lid-Staat als zelfstandige , of als met het beheer belaste bedrijfsleider , of als technisch leider , op het betrokken gebied werkzaam is geweest .

Artikel 5

Voor de toepassing van artikel 4 geldt het volgende :

1 . De Lid-Staten waarin de toegang tot een in artikel 1 , lid 2 , genoemde werkzaamheid of de uitoefening daarvan afhankelijk is gesteld van het bezit van algemene , handels - of vakkennis en -bekwaamheid , brengen met medewerking van de Commissie de overige Lid-Staten op de hoogte van de wezenlijke kenmerken van het beroep ( beroepsomschrijving ) .

2 . De door het land van herkomst daartoe aangewezen bevoegde instantie verklaart welke beroepswerkzaamheden de begunstigde werkelijk heeft verricht en gedurende welke tijd . De verklaring dient te zijn afgestemd op de beroepsbeschrijving , medegedeeld door de Lid-Staat waarin de begunstigde het beroep tijdelijk of blijvend wil uitoefenen .

3 . De ontvangende Lid-Staat verleent de vergunning tot uitoefening van de betrokken werkzaamheid op verzoek van de belanghebbende , indien de in de verklaring omschreven werkzaamheid overeenstemt met de punten die kenmerkend zijn voor de krachtens lid 1 medegedeelde beroepsbeschrijving , en de andere eventueel in zijn voorschriften bepaalde voorwaarden zijn vervuld .

Artikel 6

1 . Is in een Lid-Staat de toegang tot een in artikel 1 , lid 2 , genoemde werkzaamheid of de uitoefening daarvan niet afhankelijk gesteld van het bezit van algemene , handels - of vakkennis en -bekwaamheid , dan kan deze Staat bij ernstige moeilijkheden voortvloeiend uit de toepassing van de richtlijn van de Raad , bedoeld in artikel 1 , lid 2 , aan de Commissie machtiging vragen om gedurende een beperkte periode en voor één of meer bepaalde werkzaamheden , van de onderdanen van de overige Lid-Staten die deze werkzaamheden op zijn grondgebied willen uitoefenen , het bewijs te eisen dat zij voldoen aan de voorwaarden die voor de uitoefening daarvan in het land van herkomst zijn gesteld .

Van deze mogelijkheid kan geen gebruik worden gemaakt ten aanzien van personen in wier land van herkomst voor de toegang tot de betrokken werkzaamheden geen bepaalde kennis wordt vereist , noch ten aanzien van hen die sedert ten minste vijf jaren in het ontvangende land verblijven .

2 . Op het met redenen omkleed verzoek van de belanghebbende Lid-Staat stelt de Commissie onverwijld de voorwaarden voor en de wijze van toepassing van de in lid 1 van dit artikel bedoelde machtiging vast .

3 . Indien de toepassing van de in artikel 1 , lid 2 , genoemde richtlijn aanleiding geeft tot ernstige moeilijkheden kan het Groothertogdom Luxemburg door de Commissie worden gemachtigd om voor een door de Commissie te bepalen tijdvak en onder door deze vast te stellen voorwaarden , artikel 4 van de onderhavige richtlijn voor één of meer bepaalde werkzaamheden niet toe te passen .

Artikel 7

De bepalingen van deze richtlijn blijven van toepassing totdat de voorschriften betreffende de coordinatie van de nationale regelingen voor de toegang tot en de uitoefening van de betrokken werkzaamheden in werking treden .

Artikel 8

De Lid-Staten wijzen binnen de in artikel 9 gestelde termijn de instanties en organisaties aan , die voor de afgifte van bovenbedoelde verklaringen bevoegd zijn en stellen de overige Lid-Staten en de Commissie onverwijld daarvan in kennis .

Artikel 9

Binnen een termijn van zes maanden volgende op de kennisgeving van deze richtlijn treffen de Lid-Staten de nodige maatregelen voor het volgen van deze richtlijn ; zij stellen de Commissie onverwijld daarvan in kennis .

Artikel 10

De Lid-Staten dragen zorg voor kennisgeving aan de Commissie van de tekst van de nationale bepalingen van wezenlijk belang , welke zij op het door deze richtlijn bestreken gebied vaststellen .

Artikel 11

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Luxemburg , 15 oktober 1968 .

Voor de Raad

De Voorzitter

G . SEDATI

Top