Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02020R0692-20220120

    Consolidated text: Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/692 van de Commissie van 30 januari 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met zendingen van bepaalde dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2020/692/2022-01-20

    02020R0692 — NL — 20.01.2022 — 002.004


    Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

    ►B

    GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2020/692 VAN DE COMMISSIE

    van 30 januari 2020

    tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met zendingen van bepaalde dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong

    (Voor de EER relevante tekst)

    (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 379)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      nr.

    blz.

    datum

    ►M1

    GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/1703 VAN DE COMMISSIE van 13 juli 2021

      L 339

    29

    24.9.2021

    ►M2

    GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/1705 VAN DE COMMISSIE van 14 juli 2021

      L 339

    40

    24.9.2021

    ►M3

    GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/54 VAN DE COMMISSIE van 21 oktober 2021

      L 10

    1

    17.1.2022


    Gerectificeerd bij:

    ►C1

    Rectificatie, PB L 181, 7.7.2022, blz.  38 (2020/692)




    ▼B

    GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2020/692 VAN DE COMMISSIE

    van 30 januari 2020

    tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met zendingen van bepaalde dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong

    (Voor de EER relevante tekst)



    DEEL I

    ALGEMENE REGELS



    TITEL 1

    ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

    Artikel 1

    Onderwerp en toepassingsgebied

    1.  
    In deze verordening worden aanvullende diergezondheidsvoorschriften vastgesteld voor de binnenkomst in de Unie van zendingen van bepaalde soorten en categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong uit derde landen of gebieden, of zones daarvan, of compartimenten in het geval van aquacultuurdieren. Tevens bevat zij regels betreffende de verplaatsing en het werken met die zendingen na binnenkomst in de Unie.
    2.  

    Deel I bevat:

    a) 

    de verplichtingen van de bevoegde autoriteit van de lidstaten met betrekking tot het toelaten van de binnenkomst in de Unie van zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong van de soorten en categorieën dieren waarop de delen II tot en met VI van toepassing zijn (de artikelen 3 en 4);

    b) 

    de verplichtingen voor de exploitanten met betrekking tot de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong waarop de delen II tot en met VI van toepassing zijn (artikel 5);

    c) 

    de algemene diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met de onder a) en b) bedoelde zendingen, en afwijkingen van die algemene voorschriften, die van toepassing zijn op alle soorten en categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong waarop de delen II tot en met VI van toepassing zijn (de artikelen 6 tot en met 10).

    3.  
    Deel II bevat de algemene diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met, alsmede afwijkingen van die voorschriften voor, bepaalde landdieren (titel 1).

    Daarnaast bevat het specifieke diergezondheidsvoorschriften die ook van toepassing zijn op elk van deze soorten en categorieën landdieren, met name:

    a) 

    gehouden hoefdieren van in de lijst opgenomen soorten (titel 2);

    b) 

    pluimvee en in gevangenschap levende vogels, met uitzondering van in gevangenschap levende vogels die worden ingevoerd voor door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming goedgekeurde instandhoudingsprogramma’s (titel 3);

    c) 

    honingbijen (Apis mellifera) en hommels (Bombus spp.) (titel 4);

    d) 

    honden, katten en fretten (titel 5).

    4.  

    Deel III bevat de algemene diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met, alsmede afwijkingen van die voorschriften voor, levende producten van de volgende soorten en categorieën gehouden landdieren:

    a) 

    runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen (titel 1);

    b) 

    pluimvee en in gevangenschap levende vogels (titel 2);

    c) 

    andere dieren dan die vermeld onder a) en b) (titel 3).

    5.  

    Deel IV bevat de algemene diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met, alsmede afwijkingen van die voorschriften voor, producten van dierlijke oorsprong van de volgende soorten en categorieën gehouden landdieren:

    a) 

    gehouden en in het wild levende hoefdieren van in de lijst opgenomen soorten;

    b) 

    pluimvee;

    c) 

    vederwild.

    ▼M2

    6.  

    Deel V bevat de diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie en het na binnenkomst verplaatsen van en werken met, alsmede afwijkingen van die voorschriften voor, de volgende soorten waterdieren in alle levensfasen, alsmede de daarvan afgeleide producten van dierlijke oorsprong, met uitzondering van voor directe menselijke consumptie bestemde andere producten van dierlijke oorsprong dan levende waterdieren en voor directe menselijke consumptie bestemde in het wild levende waterdieren en producten van dierlijke oorsprong van die in het wild levende waterdieren die uit vissersvaartuigen worden aangeland:

    ▼B

    a) 

    vissen van in de lijst opgenomen soorten die behoren tot de superklasse Agnatha en de klassen Chondrichthyes, Sarcopterygii en Actinopterygii;

    b) 

    waterweekdieren van in de lijst opgenomen soorten die behoren tot het phylum Mollusca;

    c) 

    waterschaaldieren van in de lijst opgenomen soorten, die behoren tot het subphylum Crustacea;

    d) 

    waterdieren van de in de lijst in bijlage XXIX opgenomen soorten die vatbaar zijn voor de aquatische ziekten waarvoor in sommige lidstaten nationale maatregelen van kracht zijn ter beperking van de gevolgen van andere ziekten dan de in de lijst opgenomen ziekten, zoals bedoeld in artikel 226 van Verordening (EU) 2016/429.

    7.  
    Deel VI bevat de algemene regels, bepaalde afwijkingen en aanvullende voorschriften voor doorvoer door de Unie en voor de terugkeer naar de Unie van bepaalde soorten en categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong.

    ▼M2

    8.  
    Deel VII bevat de overgangs- en slotbepalingen.

    ▼B

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening zijn de definities van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 en bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van toepassing, tenzij die definities betrekking hebben op termen die in de tweede alinea van dit artikel worden gedefinieerd.

    Daarnaast wordt verstaan onder:

    1. 

    „in de lijst opgenomen derde land of gebied, of zone daarvan”: een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die is opgenomen in een lijst van derde landen of gebieden, of zones daarvan, of compartimenten in het geval van aquacultuurdieren, van waaruit de binnenkomst in de Unie van een bepaalde soort en categorie dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong is toegestaan overeenkomstig uitvoeringshandelingen die krachtens artikel 230, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429 zijn vastgesteld;

    2. 

    „de lijst”: de lijst van derde landen of gebieden, of zones daarvan, of compartimenten in het geval van aquacultuurdieren, van waaruit de binnenkomst in de Unie van zendingen van een bepaalde soort en categorie dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong is toegestaan overeenkomstig uitvoeringshandelingen die krachtens artikel 230, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429 zijn vastgesteld;

    3. 

    „vervoermiddelen”: weg- of spoorvoertuigen, vaartuigen en luchtvaartuigen;

    4. 

    „laadkist”: een krat, bak, houder of andere stijve constructie die voor het vervoer van dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong wordt gebruikt en niet het vervoermiddel is;

    5. 

    „rund”: een dier dat behoort tot de hoefdiersoorten in de geslachten Bison, Bos (met inbegrip van de ondergeslachten Bos, Bibos, Novibos en Poephagus) en Bubalus (met inbegrip van het ondergeslacht Anoa), alsook kruisingen van die soorten;

    6. 

    „schaap”: een dier dat behoort tot de hoefdiersoorten in het geslacht Ovis alsook kruisingen van die soorten;

    7. 

    „geit”: een dier dat behoort tot de hoefdiersoorten in het geslacht Capra alsook kruisingen van die soorten;

    ▼M2

    8. 

    „varken”: een tot de hoefdiersoorten in de familie Suidae behorend dier dat in de lijst in bijlage III bij Verordening (EU) 2016/429 is opgenomen, voor de binnenkomst in de Unie van een dier, of een dier van de soort Sus scrofa, voor de binnenkomst in de Unie van levende producten;

    ▼B

    9. 

    „paardachtige”: een dier dat behoort tot de eenhoevigensoorten in het geslacht Equus (met inbegrip van paarden, ezels en zebra’s), alsook kruisingen van die soorten;

    10. 

    „kameelachtige”: een in de lijst in bijlage III bij Verordening (EU) 2016/429 opgenomen dier dat behoort tot de hoefdiersoorten in de familie Camelidae;

    11. 

    „hertachtige”: een in de lijst in bijlage III bij Verordening (EU) 2016/429 opgenomen dier dat behoort tot de hoefdiersoorten in de familie Cervidae;

    12. 

    „geregistreerde paardachtige”:

    a) 

    een raszuiver fokdier van de soorten Equus caballus en Equus asinus dat is ingeschreven of in aanmerking komt voor inschrijving in de hoofdsectie van een stamboek dat is opgesteld door een stamboekvereniging of een overeenkomstig artikel 4 of artikel 34 van Verordening (EU) 2016/1012 erkend fokorgaan;

    b) 

    een gehouden dier van de soort Equus caballus dat rechtstreeks bij een internationale vereniging of organisatie die paarden beheert met het oog op wedstrijden of paardenrennen („geregistreerd paard”) is geregistreerd, of via een nationale federatie of filiaal daarvan;

    13. 

    „voor de slacht bestemde dieren”: gehouden landdieren die rechtstreeks of na verzameling naar een slachthuis worden vervoerd;

    14. 

    „geen melding gemaakt van ziekte”: geen dier of groep dieren van de betrokken soorten die in de inrichting worden gehouden, is geclassificeerd als een bevestigd geval van die ziekte en alle vermoedelijke gevallen van die ziekte zijn uitgesloten;

    15. 

    „gezondheidscategorie”: een groep in de lijst opgenomen derde landen waar zich gemeenschappelijke diergezondheidsrisico’s voordoen met betrekking tot ziekten die voor paardachtigen in de lijst zijn opgenomen, die specifieke risicobeperkingsmaatregelen en gezondheidsgaranties vereisen wanneer paardachtigen de Unie binnenkomen;

    16. 

    „koppel”: alle pluimvee of in gevangenschap levende vogels met dezelfde gezondheidsstatus die in hetzelfde lokaal of binnen dezelfde uitloopruimte worden gehouden en die een epidemiologische eenheid vormen; in stallen omvat deze term alle dieren die hetzelfde omsloten luchtvolume delen;

    17. 

    „fokpluimvee”: pluimvee van 72 uur en ouder, bestemd voor de productie van broedeieren;

    18. 

    „gebruikspluimvee”: pluimvee van 72 uur en ouder, dat wordt opgefokt voor de productie van vlees, consumptie-eieren of andere producten, of om in het wild te worden uitgezet;

    19. 

    „eendagskuikens”: pluimvee dat nog geen 72 uur oud is;

    20. 

    „honingbij”: dier van de soort Apis mellifera;

    21. 

    „hommel”: een dier van de soorten die behoren tot het geslacht Bombus;

    22. 

    „hond”: een gehouden dier van de soort Canis lupus;

    23. 

    „kat”: een gehouden dier van de soort Felis silvestris;

    24. 

    „fret”: een gehouden dier van de soort Mustela putorius furo;

    25. 

    „uniek erkenningsnummer”: een door de bevoegde autoriteit toegekend nummer;

    26. 

    „eieren die vrij zijn van specifieke pathogenen”: broedeieren die afkomstig zijn van „koppels kippen die vrij zijn van specifieke pathogenen” zoals beschreven in de Europese Farmacopee, en die uitsluitend voor diagnose, onderzoek of farmaceutisch gebruik bestemd zijn;

    27. 

    „zending sperma, oöcyten of embryo’s” of „zending levende producten”: een hoeveelheid sperma, oöcyten, in vivo verkregen embryo’s of in vitro geproduceerde embryo’s die zijn verzonden uit één enkele erkende inrichting voor levende producten die onder één enkel diergezondheidscertificaat valt;

    28. 

    „sperma”: het onbewerkte, bewerkte of verdunde ejaculaat van een of meer dieren;

    29. 

    „oöcyten”: de haploïde stadia van de oötidogenese, met inbegrip van secundaire oöcyten en eicellen;

    30. 

    „embryo”: het eerste ontwikkelingsstadium van een dier dat geschikt is voor transplantatie naar een ontvangerdier;

    31. 

    „erkende inrichting voor levende producten”: een spermawinningscentrum, embryowinningsteam, embryoproductieteam, verwerkingsinrichting voor levende producten of opslagcentrum voor levende producten;

    32. 

    „dierenarts van het centrum”: de dierenarts die verantwoordelijk is voor de activiteiten in het spermawinningscentrum, de verwerkingsinrichting voor levende producten of het opslagcentrum voor levende producten zoals bepaald in deze verordening;

    33. 

    „teamdierenarts”: de dierenarts die verantwoordelijk is voor de activiteiten van een embryowinningsteam of een embryoproductieteam zoals bepaald in deze verordening;

    34. 

    „quarantainevoorziening”: een door de bevoegde autoriteit erkende voorziening om runderen, varkens, schapen of geiten gedurende ten minste 28 dagen vóór zij tot een spermawinningscentrum worden toegelaten, te isoleren;

    35. 

    „spermawinningscentrum”: een inrichting voor levende producten die door de bevoegde autoriteit is erkend voor de winning, de verwerking, de opslag en het vervoer van sperma van runderen, varkens, schapen, geiten of paardachtigen, bestemd voor binnenkomst in de Unie;

    36. 

    „embryowinningsteam”: een inrichting voor levende producten die bestaat uit een groep beroepsbeoefenaars of een structuur die door de bevoegde autoriteit is erkend voor de winning, de verwerking, de opslag en het vervoer van in vivo verkregen embryo’s, bestemd voor binnenkomst in de Unie;

    37. 

    „embryoproductieteam”: een inrichting voor levende producten die bestaat uit een groep beroepsbeoefenaars of een structuur die door de bevoegde autoriteit is erkend voor de winning, de verwerking, de opslag en het vervoer van oöcyten en de productie in vitro, in voorkomend geval met opgeslagen sperma, de verwerking, de opslag en het vervoer van embryo’s, in beide gevallen bestemd voor binnenkomst in de Unie;

    38. 

    „verwerkingsinrichting voor levende producten”: een inrichting voor levende producten die door de bevoegde autoriteit is erkend voor de verwerking, in voorkomend geval met inbegrip van het sorteren van sperma op geslacht, en de opslag van sperma, oöcyten of embryo’s van één of meer soorten, of een combinatie van die typen levende producten of soorten, bestemd voor binnenkomst in de Unie;

    39. 

    „opslagcentrum voor levende producten”: een inrichting voor levende producten die door de bevoegde autoriteit is erkend voor de opslag van sperma, oöcyten of embryo’s van een of meer soorten, of een combinatie van die typen levende producten of soorten, bestemd voor binnenkomst in de Unie;

    40. 

    „vlees”: alle delen van hoefdieren, pluimvee en vederwild die geschikt zijn voor menselijke consumptie, met inbegrip van bloed;

    41. 

    „vers vlees”: vlees, gehakt vlees en vleesbereidingen, ook vacuümverpakt of in CA-verpakking (gecontroleerde atmosfeer), dat/die buiten de koel- of vriesbehandeling geen enkele behandeling heeft/hebben ondergaan;

    42. 

    „karkas van een hoefdier”: het hele geslachte of gedode hoefdier na:

    a) 

    uitbloeding, in het geval van geslachte dieren;

    b) 

    verwijdering van de ingewanden;

    c) 

    verwijdering van de ledematen ter hoogte van de carpus en de tarsus;

    d) 

    verwijdering van de staart, de uier, de kop en de huid, behalve bij varkens;

    43. 

    „slachtafval”: vers vlees dat geen deel uitmaakt van een karkas van een hoefdier, ook indien het op natuurlijke wijze met het karkas verbonden blijft;

    44. 

    „vleesproducten”: verwerkte producten, met inbegrip van behandelde magen, blazen, darmen, gesmolten dierlijke vetten en vleesextracten, die zijn verkregen door verwerking van vlees of door verdere verwerking van dergelijke verwerkte producten, zodat op het snijvlak kan worden geconstateerd dat het product niet langer de kenmerken van vers vlees bezit;

    45. 

    „casings”: blazen en darmen die na het reinigen zijn verwerkt door middel van afschrapen van het weefsel, ontvetten en wassen en na het zouten zijn gedroogd;

    46. 

    „colostrum”: de vloeistof die gedurende drie à vijf dagen na het werpen wordt uitgescheiden door de melkklieren van gehouden dieren, rijk is aan antilichamen en mineralen en voorafgaat aan de productie van rauwe melk;

    47. 

    „producten op basis van colostrum”: verwerkte producten die zijn verkregen door verwerking van colostrum of door verdere verwerking van dergelijke verwerkte producten;

    ▼M2

    48. 

    „schip met leeftank”: een schip met leeftank zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/990 van de Commissie ( 1 );

    ▼B

    49. 

    „Imsoc”: het informatiemanagementsysteem voor officiële controles zoals bedoeld in artikel 131 van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ).



    TITEL 2

    ALGEMENE DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR DE BINNENKOMST IN DE UNIE EN HET NA BINNENKOMST VERPLAATSEN VAN EN WERKEN MET ZENDINGEN DIEREN, LEVENDE PRODUCTEN EN PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG

    Artikel 3

    Verplichtingen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten

    De bevoegde autoriteit staat de binnenkomst in de Unie toe van zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong van de soorten en categorieën waarop de delen II tot en met VI van toepassing zijn, die ten behoeve van de in artikel 47, lid 1, van Verordening (EU) 2017/625 bedoelde officiële controles worden aangeboden, mits:

    a) 

    de zendingen afkomstig zijn uit:

    ▼M2

    i) 

    in het geval van landdieren, levende producten van landdieren en producten van dierlijke oorsprong van landdieren, een voor de specifieke soort en categorie dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong in de lijst opgenomen derde land of gebied, of zone daarvan;

    ▼B

    ii) 

    in het geval van waterdieren, een voor de specifieke soort en categorie dieren en producten van dierlijke oorsprong in de lijst opgenomen derde land of gebied, of zone daarvan, en in het geval van aquacultuurdieren, een daartoe in de lijst opgenomen derde land of gebied, of zone of compartiment daarvan;

    b) 

    de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong heeft gecertificeerd dat de zendingen voldoen aan:

    i) 

    de algemene diergezondheidsvoorschriften voor binnenkomst in de Unie van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong zoals vastgesteld in dit artikel, artikel 4 en de artikelen 6 tot en met 10;

    ii) 

    de diergezondheidsvoorschriften die van toepassing zijn op de specifieke soort en categorie dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong en het beoogde gebruik, zoals vastgesteld in de delen II tot en met VI;

    c) 

    de zendingen vergezeld gaan van de volgende documenten, door middel waarvan de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong de nodige garanties heeft gegeven ten aanzien van de naleving van de onder b) bedoelde diergezondheidsvoorschriften:

    i) 

    een diergezondheidscertificaat dat is uitgereikt door een officiële dierenarts van het derde land of gebied van oorsprong, specifiek voor de desbetreffende soort en categorie dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong en het beoogde gebruik ervan;

    ii) 

    een verklaring en andere documenten, indien vereist in het kader van deze verordening.

    In het geval van zendingen dieren en broedeieren moet het onder c), i), bedoelde diergezondheidscertificaat zijn uitgereikt binnen een periode van tien dagen vóór de datum van aankomst van de zending in de grenscontrolepost; in het geval van vervoer over zee kan die termijn echter worden verlengd met een aanvullende termijn die overeenstemt met de duur van de reis over zee.

    Artikel 4

    De datum van certificering van zendingen

    1.  
    De binnenkomst in de Unie van zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong van soorten en categorieën die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, wordt alleen toegestaan indien deze zendingen voor verzending naar de Unie zijn gecertificeerd, en wel ten vroegste op de datum waarop het derde land of gebied van oorsprong of de zone daarvan, of het compartiment daarvan in het geval van aquacultuurdieren, in de lijst is opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van die specifieke soorten en categorie dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong.
    2.  
    De binnenkomst in de Unie van zendingen dieren, broedeieren en producten van dierlijke oorsprong afkomstig uit een derde land of gebied of zone daarvan, of compartiment daarvan in het geval van aquacultuurdieren, wordt niet toegestaan vanaf de datum waarop aldaar niet langer wordt voldaan aan de diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie van die specifieke soorten en categorieën dieren, broedeieren of producten van dierlijke oorsprong, tenzij door de Unie in de lijst specifieke voorwaarden zijn toegekend aan het in de lijst opgenomen derde land of gebied, of de zone daarvan, en aan die specifieke soorten en categorieën dieren, broedeieren of producten van dierlijke oorsprong.

    Artikel 5

    Verplichtingen van de exploitanten

    1.  

    De exploitanten die verantwoordelijk zijn voor de binnenkomst in de Unie van zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong van de soorten en categorieën die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, bieden deze zendingen ten behoeve van officiële controles aan de bevoegde autoriteit in de Unie aan, zoals bepaald in artikel 47, lid 1, van Verordening (EU) 2017/625, en zorgen ervoor dat die zendingen aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    de algemene diergezondheidsvoorschriften voor binnenkomst in de Unie van de dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong zoals vastgesteld in de artikelen 3 en 4 en de artikelen 6 tot en met 10;

    b) 

    de diergezondheidsvoorschriften die van toepassing zijn op de specifieke soort en categorie van de dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong van de zending en het beoogde gebruik ervan, zoals vastgesteld in de delen II tot en met VI.

    2.  

    De exploitanten die verantwoordelijk zijn voor het verplaatsen van zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong van de soorten en categorieën die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, van de plaats van binnenkomst in de Unie naar de plaats van bestemming, alsmede de exploitanten die verantwoordelijk zijn voor het werken met dergelijke zendingen na binnenkomst in de Unie, zorgen ervoor dat de zendingen:

    a) 

    overeenkomstig artikel 3 door de bevoegde autoriteit zijn toegelaten voor binnenkomst in de Unie;

    b) 

    voldoen aan de in de delen II tot en met VI voor die specifieke soorten en categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong vastgestelde diergezondheidsvoorschriften voor het na binnenkomst in de Unie verplaatsen van en werken met dergelijke zendingen;

    c) 

    niet voor andere doeleinden worden gebruikt dan waarvoor zij door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong zijn gecertificeerd voor binnenkomst in de Unie.

    Artikel 6

    Nationale wetgeving en diergezondheidsstelsels van het derde land of gebied van oorsprong

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong wordt alleen toegestaan vanuit een derde land of gebied waar:

    a) 

    het melden en rapporteren aan de bevoegde autoriteit van elk vermoedelijk en bevestigd geval van een in de lijst opgenomen ziekte, zoals bedoeld in bijlage I, die relevant is voor de in de lijst opgenomen diersoorten in de zending, of voor de in de lijst opgenomen diersoorten waarvan de levende producten of producten van dierlijke oorsprong in de zending zijn verkregen, en die voor binnenkomst in de Unie zijn toegelaten, wettelijk verplicht is;

    b) 

    systemen worden toegepast voor het opsporen van nieuwe ziekten;

    c) 

    systemen worden toegepast om te waarborgen dat de vervoedering van spoeling geen bron van de in bijlage I bedoelde in de lijst opgenomen ziekten vormt voor:

    i) 

    de voor binnenkomst in de Unie bestemde dieren,

    of

    ii) 

    de dieren waarvan de voor binnenkomst in de Unie bestemde levende producten zijn verkregen,

    of

    iii) 

    de dieren waarvan de voor binnenkomst in de Unie bestemde producten van dierlijke oorsprong zijn verkregen.

    2.  
    Zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong die voor binnenkomst in de Unie zijn bestemd, worden alleen toegelaten voor binnenkomst in de Unie vanuit een derde land of gebied, of zone daarvan, indien die zendingen in dat derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, legaal in de handel mogen worden gebracht en mogen worden verhandeld.

    Artikel 7

    Algemene voorschriften met betrekking tot de gezondheidsstatus van de dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen dieren wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending:

    a) 

    geen dieren zijn die gedood moeten worden in het kader van een nationaal programma dat in het derde land of gebied van oorsprong wordt uitgevoerd met het oog op de uitroeiing van ziekten, met inbegrip van de relevante in de lijst opgenomen ziekten, zoals vermeld in bijlage I, en nieuwe ziekten;

    b) 

    op het tijdstip van het laden met het oog op verzending naar de Unie geen symptomen van overdraagbare ziekten vertoonden;

    c) 

    afkomstig zijn van een inrichting die ten tijde van hun verzending van die inrichting naar de Unie niet onder nationale beperkende maatregelen viel:

    i) 

    om diergezondheidsredenen;

    ii) 

    in het geval van aquacultuurdieren, om diergezondheidsredenen of vanwege het voorkomen van abnormale sterftegevallen met onbekende oorzaak.

    2.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen levende producten wordt alleen toegestaan indien zij zijn verkregen van dieren die, ten tijde van de winning:

    a) 

    geen symptomen van overdraagbare ziekten vertoonden;

    b) 

    werden gehouden in een inrichting die niet onder nationale beperkende maatregelen viel om diergezondheidsredenen, met inbegrip van beperkingen die betrekking hebben op de relevante in de lijst opgenomen ziekten, zoals vermeld in bijlage I, en nieuwe ziekten.

    3.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen producten van dierlijke oorsprong wordt alleen toegestaan indien zij zijn verkregen van dieren die:

    a) 

    in het geval van landdieren, geen symptomen van overdraagbare ziekten vertoonden op het tijdstip van:

    i) 

    het doden of slachten voor de productie van vers vlees en vleesproducten,

    of

    ii) 

    de verzameling van melk of eieren;

    b) 

    in het geval van waterdieren, geen symptomen van overdraagbare ziekten vertoonden op het tijdstip van de slacht of de verzameling voor de productie van producten van dierlijke oorsprong;

    c) 

    niet zijn gedood, geslacht of, in het geval van weekdieren en levende schaaldieren, uit het water zijn verwijderd in het kader van een nationaal programma voor de uitroeiing van ziekten;

    d) 

    werden gehouden in een inrichting die niet onder nationale beperkende maatregelen viel om diergezondheidsredenen, in voorkomend geval met inbegrip van in de lijst opgenomen ziekten, zoals vermeld in bijlage I, en nieuwe ziekten, op het tijdstip van:

    i) 

    het doden of slachten van die dieren voor de productie van vers vlees en vleesproducten of producten van dierlijke oorsprong van waterdieren, of

    ii) 

    de verzameling van melk en eieren.

    Artikel 8

    Algemene voorschriften met betrekking tot de inrichting van oorsprong va de dieren

    Naast de specifieke voorschriften van de delen II tot en met V is de binnenkomst in de Unie van zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong alleen toegestaan indien de inrichting van oorsprong van de gehouden dieren of de inrichting van oorsprong van de gehouden dieren waarvan de levende producten of producten van dierlijke oorsprong zijn verkregen, aan de volgende voorschriften voldoet:

    a) 

    zij moet door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong zijn geregistreerd en een uniek registratienummer toegewezen hebben gekregen;

    b) 

    zij moet, voor zover vereist door, en onder de voorwaarden zoals vastgesteld in, deze verordening, door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong zijn erkend en een uniek erkenningsnummer toegewezen hebben gekregen;

    c) 

    zij moet onder toezicht van de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong staan;

    d) 

    zij moet beschikken over een systeem om gedurende ten minste drie jaar actuele gegevens te bewaren en bij te houden die ten minste de volgende informatie omvatten:

    i) 

    de soorten, categorieën, aantallen en, in voorkomend geval, de identificatie van de dieren in de inrichting;

    ii) 

    verplaatsingen van dieren naar en uit de inrichting;

    iii) 

    het sterftecijfer in de inrichting;

    e) 

    in de inrichting moeten regelmatig diergezondheidsinspecties worden uitgevoerd door een dierenarts met het oog op het opsporen van, en de informatievoorziening over, tekenen die wijzen op de aanwezigheid van ziekten, met inbegrip van die in de lijst opgenomen ziekten, zoals vermeld in bijlage I, die relevant zijn voor de specifieke soort en categorie dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong, en van nieuwe ziekten.

    Dergelijke diergezondheidsinspecties worden verricht met een frequentie die in verhouding staat tot de aan de desbetreffende inrichting verbonden risico’s.

    Artikel 9

    Bemonstering, laboratoriumtests en overige tests

    De binnenkomst in de Unie van zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong wordt alleen toegestaan indien de in deze verordening voorgeschreven bemonstering, laboratoriumtests en andere tests zijn uitgevoerd:

    a) 

    op monsters die zijn genomen door of onder toezicht van de bevoegde autoriteit van:

    i) 

    het derde land of gebied van oorsprong wanneer de bemonstering en de tests vóór de binnenkomst in de Unie vereist zijn,

    of

    ii) 

    de lidstaat van bestemming wanneer de bemonstering en de tests na de binnenkomst in de Unie vereist zijn;

    b) 

    overeenkomstig:

    i) 

    de relevante procedures en methoden zoals vastgesteld in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 van de Commissie ( 3 ),

    of

    ii) 

    voor de binnenkomst in de Unie van levende producten van runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen, de procedures en methoden zoals vastgesteld in bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686 van de Commissie ( 4 ),

    of

    iii) 

    de in deze verordening beschreven procedures, indien specifiek voorgeschreven;

    c) 

    in een officieel laboratorium dat overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) 2017/625 is aangewezen.

    Artikel 10

    Ziektevrije status van de plaats van oorsprong en specifieke voorwaarden

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong wordt alleen toegestaan indien de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong heeft aangetoond dat het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, of de inrichting van oorsprong van de dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong vrij is van specifieke ziekten, zoals vereist bij deze verordening, en wel:

    a) 

    overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689,

    of

    b) 

    voor ziekten die niet binnen het toepassingsgebied van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 vallen, overeenkomstig specifieke regels, voor zover in deze verordening vastgesteld, en het door het derde land of gebied van oorsprong uitgevoerde ziektebewakingsprogramma, dat:

    i) 

    ter beoordeling bij de Commissie moet zijn ingediend en ten minste de in bijlage II vermelde gegevens moet bevatten;

    ii) 

    door de Commissie moet zijn beoordeeld als een programma dat de nodige garanties biedt ten aanzien van de ziektevrije status, op basis van:

    — 
    de regels inzake ziektebewaking van de artikelen 24, 25, 26 en 27 van Verordening (EU) 2016/429;
    — 
    de aanvullende regels voor de opzet van de bewaking en de regels voor bevestiging van ziekte en gevalsdefinitie zoals vastgesteld in afdelingen 1 en 2 en artikel 10 van hoofdstuk 1 van deel II van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689;
    iii) 

    voldoende lang van kracht moet zijn geweest om volledig ten uitvoer te zijn gelegd en onder afdoende toezicht te staan.

    2.  
    In het geval van aquacultuurdieren en producten van dierlijke oorsprong van aquacultuurdieren, waarbij de ziektevrije status van het compartiment van oorsprong ten aanzien van bepaalde ziekten vereist is, wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen van die goederen alleen toegestaan indien de bevoegde autoriteit van het derde land van oorsprong de ziektevrije status heeft aangetoond overeenkomstig lid 1, onder a) en b).
    3.  

    Wanneer bij deze verordening specifieke voorwaarden met betrekking tot de ziektevrije status van het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, ten aanzien van bepaalde ziekten worden vereist:

    a) 

    moet de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong vooraf hebben gegarandeerd dat daaraan is voldaan;

    b) 

    zijn die specifieke voorwaarden door de Unie in de lijst specifiek toegewezen aan het in de lijst opgenomen derde land of gebied, of de zone of het compartiment daarvan, en aan de specifieke soort en categorie dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong.



    DEEL II

    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR DE BINNENKOMST IN DE UNIE VAN GEHOUDEN LANDDIEREN ZOALS BEDOELD IN DE ARTIKELEN 3 EN 5



    TITEL 1

    ALGEMENE DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR GEHOUDEN LANDDIEREN

    Artikel 11

    De vereiste verblijfsduur voor gehouden landdieren

    De binnenkomst in de Unie van zendingen van andere gehouden landdieren dan honden, katten en fretten wordt alleen toegestaan indien aan de volgende voorschriften wordt voldaan:

    a) 

    de dieren hebben gedurende een ononderbroken periode die onmiddellijk voorafging aan de datum van verzending naar de Unie, voldaan aan de desbetreffende verblijfsduur zoals aangegeven in de volgende tabellen van bijlage III:

    i) 

    tabel 1 in het geval van hoefdieren, bijen en hommels;

    ii) 

    tabel 2 in het geval van pluimvee en in gevangenschap levende vogels;

    b) 

    de dieren:

    i) 

    hebben voortdurend in het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, verbleven gedurende de periode zoals aangegeven in bijlage III, tabel 1, tweede kolom, en bijlage III, tabel 2, derde kolom;

    ii) 

    hebben voortdurend in de inrichting van oorsprong verbleven, terwijl er geen dieren in die inrichting werden binnengebracht, gedurende de periode zoals aangegeven in bijlage III, tabel 1, derde kolom, en bijlage III, tabel 2, vierde kolom;

    iii) 

    hebben geen contact gehad met dieren met een lagere gezondheidsstatus gedurende de periode zoals aangegeven in bijlage III, tabel 1, vierde kolom, en bijlage III, tabel 2, vijfde kolom.

    Artikel 12

    Afwijkingen met betrekking tot de verblijfsduur voor geregistreerde paarden voor wedstrijden, wedrennen en culturele evenementen

    1.  

    In afwijking van artikel 11, onder b), i), worden paardachtigen, met uitzondering van voor de slacht bestemde paardachtigen, geacht te voldoen aan de in bijlage III, tabel 1, bedoelde verblijfsduur, indien zij vóór hun verzending naar de Unie gedurende de in bijlage III, tabel 1, tweede kolom, aangegeven periode, behalve in het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, ook hebben verbleven in:

    a) 

    een lidstaat,

    of

    b) 

    in het geval van geregistreerde paarden, een in de lijst opgenomen derde land of gebied van tussentijds verblijf, of een zone daarvan, van waaruit de binnenkomst in de Unie van geregistreerde paarden voor dat doel is toegestaan en mits zij in het derde land of gebied van oorsprong of in een gebied daarvan zijn binnengebracht overeenkomstig diergezondheidsvoorschriften die garanties bieden voor de diergezondheid die ten minste even streng zijn als die welke van toepassing zijn op de rechtstreekse binnenkomst in de Unie van geregistreerde paarden voor wedstrijden en wedrennen uit dat derde land of gebied van tussentijds verblijf, of de zone daarvan.

    2.  

    In afwijking van artikel 11, onder b), ii), worden geregistreerde paarden voor wedstrijden, wedrennen en culturele paardenevenementen geacht te voldoen aan de in bijlage III, tabel 1, derde kolom, bedoelde voorschriften met betrekking tot de verblijfsduur indien zij in het derde land van oorsprong of het derde land van tussentijds verblijf in andere inrichtingen dan de inrichting van oorsprong hebben verbleven, mits de andere inrichtingen:

    a) 

    onder toezicht van de officiële dierenarts in een derde land of gebied stonden;

    b) 

    niet om diergezondheidsredenen onder nationale beperkende maatregelen vielen, met inbegrip van beperkingen die betrekking hebben op de relevante ziekten, zoals vermeld in bijlage I, en relevante nieuwe ziekten;

    c) 

    aan de voorschriften van artikel 23 voldoen.

    3.  

    Eveneens in afwijking van artikel 11, onder b), ii), wordt de binnenkomst in de Unie van geregistreerde paarden voor wedstrijden, wedrennen en culturele paardenevenementen die in contact zijn geweest met paardachtigen die het derde land of gebied, of de zone daarvan, zijn binnengekomen vanuit een ander derde land of gebied, of een zone daarvan, of vanuit een andere zone in het derde land of gebied van oorsprong, toegestaan, mits:

    a) 

    die paardachtigen in het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, zijn binnengebracht overeenkomstig diergezondheidsvoorschriften die ten minste even streng zijn als die welke van toepassing zijn op de rechtstreekse binnenkomst in de Unie van die paardachtigen;

    b) 

    de mogelijkheid van rechtstreeks contact met andere dieren is beperkt tot de duur van de wedstrijd, de wedrennen of de culturele paardenevenementen en de daarmee verband houdende training, opwarming en presentatie voor de koers.

    Artikel 13

    Inspectie van landdieren vóór verzending naar de Unie

    1.  
    De binnenkomst in de Unie van zendingen landdieren wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending in de periode van 24 uur vóór het tijdstip van het laden voor verzending naar de Unie zijn onderworpen aan een klinische inspectie die is uitgevoerd door een officiële dierenarts in het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, met het oog op het opsporen van tekenen die wijzen op de aanwezigheid van ziekten, met inbegrip van de relevante in de lijst opgenomen ziekten, zoals vermeld in bijlage I, en nieuwe ziekten.

    ▼M2

    In het geval van pluimvee, met uitzondering van eendagskuikens, en in gevangenschap levende vogels heeft die inspectie ook betrekking op het koppel van oorsprong van de voor verzending naar de Unie bestemde dieren.

    ▼B

    2.  
    In afwijking van het bepaalde in lid 1, eerste alinea, mag in het geval van geregistreerde paardachtigen de aldaar bedoelde inspectie worden uitgevoerd binnen 48 uur vóór het tijdstip van het laden met het oog op verzending naar de Unie of op de laatste werkdag vóór de verzending naar de Unie.
    3.  
    In afwijking van het bepaalde in lid 1, eerste alinea, mag in het geval van honden, katten en fretten de aldaar bedoelde inspectie plaatsvinden binnen de periode van 48 uur vóór het tijdstip van het laden met het oog op verzending naar de Unie.

    Artikel 14

    Algemene regels voor de verzending naar de Unie van landdieren

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen landdieren wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending, vanaf het tijdstip van het laden bij de inrichting van oorsprong voor verzending naar de Unie tot het tijdstip van aankomst in de Unie, niet in contact zijn geweest met andere landdieren:

    a) 

    van dezelfde soort, die niet bestemd zijn voor binnenkomst in de Unie;

    b) 

    van andere soorten die voor dezelfde ziekten in de lijst zijn opgenomen en die niet bestemd zijn voor binnenkomst in de Unie;

    c) 

    met een lagere gezondheidsstatus.

    2.  
    Wanneer zij door de lucht, over zee, per spoor, over de weg of te voet worden vervoerd, wordt de binnenkomst in de Unie van de in lid 1 bedoelde zendingen alleen toegestaan indien zij niet zijn doorgevoerd, uitgeladen of overgeladen door of in een derde land of gebied, of zone daarvan, dat/die niet is opgenomen in de lijst voor binnenkomst in de Unie voor de specifieke soort en categorie dieren en het beoogde gebruik ervan in de Unie.
    3.  

    Wanneer zij over zee worden vervoerd, al is het maar voor een deel van de reis, wordt de binnenkomst in de Unie van de in lid 1 bedoelde zendingen alleen toegestaan indien zij bij de aankomst in de Unie vergezeld gaan van een verklaring die is gehecht aan het diergezondheidscertificaat dat de dieren vergezelt en door de kapitein van het vaartuig is ondertekend, en die de volgende informatie bevat:

    a) 

    de haven van vertrek in het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan;

    b) 

    de haven van aankomst in de Unie;

    c) 

    de aanloophavens, indien het vaartuig havens buiten het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, van de dieren heeft aangedaan;

    d) 

    bevestiging van de naleving van de volgende voorschriften tijdens de reis naar de Unie:

    i) 

    de dieren zijn aan boord gebleven;

    ii) 

    de dieren zijn aan boord niet in contact geweest met dieren met een lagere gezondheidsstatus.

    Artikel 15

    Afwijking voor de overlading van andere landdieren dan paardachtigen in niet in de lijst opgenomen derde landen of gebieden in het geval van een technisch probleem of een ander onvoorzien incident

    1.  

    In afwijking van artikel 14, lid 2, staat de bevoegde autoriteit de binnenkomst in de Unie toe van zendingen van andere landdieren dan paardachtigen die van het oorspronkelijke vervoermiddel van verzending zijn overgeladen op een ander vervoermiddel om verder te worden vervoerd in een derde land of gebied, of zone daarvan, dat/die niet een in de lijst opgenomen derde land of gebied, of zone daarvan, is voor binnenkomst in de Unie van de specifieke soort en categorie dieren, uitsluitend wanneer die overlading heeft plaatsgevonden omdat zich een technisch probleem heeft voorgedaan, of een ander onvoorzien incident dat logistieke problemen heeft veroorzaakt tijdens het vervoer van de dieren naar de Unie over zee of door de lucht, teneinde het vervoer naar de plaats van binnenkomst in de Unie te kunnen voltooien, mits:

    a) 

    de binnenkomst in de Unie van de zending dieren is toegestaan door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming en, in voorkomend geval, door de lidstaten van doorgang tot de aankomst van de dieren op de plaats van bestemming in de Unie;

    b) 

    de overlading onder toezicht stond van een officiële dierenarts in het derde land of gebied gedurende de hele verrichting, om te waarborgen dat:

    i) 

    doeltreffende beschermingsmaatregelen tegen vectoren van relevante dierziekten zijn ingesteld;

    ii) 

    doeltreffende maatregelen zijn genomen ter voorkoming van direct en indirect contact tussen de voor binnenkomst in de Unie bestemde dieren en alle andere dieren;

    iii) 

    in het vervoermiddel voor verder vervoer naar de Unie geen voeder, water of strooisel is geplaatst dat afkomstig is uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die niet een in de lijst opgenomen derde land of gebied, of zone daarvan, is voor binnenkomst in de Unie van de specifieke soort en categorie dieren;

    iv) 

    de dieren van de zending rechtstreeks en zo snel mogelijk naar een schip of een luchtvaartuig dat aan de voorschriften van artikel 17 voldoet, zijn overgebracht om verder naar de Unie te worden vervoerd, zonder daarbij buiten de afperking van de haven of luchthaven te zijn gekomen;

    c) 

    de zending van de dieren vergezeld gaat van een verklaring van de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied waar de overbrenging heeft plaatsgevonden, die informatie over de overbrenging bevat en waarin wordt bevestigd dat de nodige maatregelen zijn genomen om te voldoen aan de onder b) genoemde voorschriften.

    2.  
    De in lid 1 bedoelde afwijking geldt niet voor zendingen honingbijen en hommels.

    Artikel 16

    Afwijking voor de overlading van paardachtigen in niet in de lijst opgenomen derde landen of gebieden

    In afwijking van artikel 14, lid 2, wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen paardachtigen die tijdens het vervoer van de dieren naar de Unie zijn overgeladen naar een ander vervoermiddel in een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die niet een in de lijst opgenomen derde land of gebied, of zone daarvan, is voor binnenkomst in de Unie van de specifieke categorie paardachtigen, alleen toegestaan indien zij aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    de dieren van de zending zijn over zee of door de lucht naar de Unie vervoerd;

    b) 

    de dieren van de zending zijn rechtstreeks van het oorspronkelijke vervoermiddel van verzending op het andere vervoermiddel overgeladen om verder te worden vervoerd;

    c) 

    tijdens de overlading:

    i) 

    is doeltreffende bescherming tegen vectoren van relevante dierziekten geboden en zijn de paardachtigen niet in contact gekomen met paardachtigen met een lagere gezondheidsstatus;

    ii) 

    zijn de dieren van de zending onder het directe toezicht van een officiële dierenarts rechtstreeks en zo snel mogelijk overgebracht naar het voor het verdere vervoer te gebruiken schip of luchtvaartuig, dat aan de voorschriften van artikel 17 moet hebben voldaan, zonder dat zij daarbij buiten de afperking van de haven of luchthaven zijn gekomen;

    d) 

    moet een officiële dierenarts hebben gecertificeerd dat de zending voldeed aan de onder a), b) en c) genoemde voorschriften.

    Artikel 17

    Algemene voorschriften met betrekking tot vervoermiddelen voor landdieren

    1.  

    Zendingen gehouden landdieren mogen alleen de Unie binnenkomen als de voor het vervoer ervan gebruikte vervoermiddelen:

    a) 

    zo gebouwd zijn dat:

    i) 

    de dieren niet kunnen ontsnappen of uit het vervoermiddel kunnen vallen;

    ii) 

    de ruimte waar de dieren worden gehouden visueel kan worden gecontroleerd;

    iii) 

    het verlies van dierlijke uitwerpselen, gebruikt strooisel of voeder wordt voorkomen of tot een minimum wordt beperkt;

    iv) 

    het ontsnappen van veren van pluimvee en in gevangenschap levende vogels wordt voorkomen of tot een minimum wordt beperkt;

    b) 

    telkens onmiddellijk vóór het laden van dieren die bestemd zijn voor binnenkomst in de Unie, worden gereinigd en ontsmet met een door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van verzending toegelaten ontsmettingsmiddel, en actief of passief gedroogd.

    2.  
    Lid 1 is niet van toepassing op het vervoer van zendingen honingbijen en hommels die bestemd zijn voor binnenkomst in de Unie.

    Artikel 18

    Voorschriften met betrekking tot laadkisten waarin landdieren naar de Unie worden vervoerd

    De binnenkomst in de Unie van zendingen gehouden landdieren wordt alleen toegestaan indien de laadkisten waarin de gehouden landdieren in het vervoermiddel naar de Unie worden vervoerd:

    a) 

    voldoen aan de voorschriften van artikel 17, lid 1, onder a);

    b) 

    uitsluitend dieren van dezelfde soort en categorie, afkomstig van dezelfde inrichting, bevatten,

    c) 

    en hetzij

    i) 

    ongebruikte en speciaal ontworpen laadkisten zijn, bestemd om na het eerste gebruik te worden vernietigd,

    hetzij

    ii) 

    zijn gereinigd en ontsmet en actief of passief gedroogd vóór het laden van dieren die bestemd zijn voor binnenkomst in de Unie.

    Artikel 19

    Verplaatsen van en werken met landdieren na binnenkomst

    1.  

    Na binnenkomst in de Unie worden zendingen landdieren rechtstreeks en onverwijld vervoerd naar:

    a) 

    de inrichting van bestemming in de Unie waar zij ten minste gedurende de in de desbetreffende specifieke artikelen van de delen II tot en met V voorgeschreven periode blijven;

    b) 

    het slachthuis van bestemming in de Unie, indien zij bestemd zijn voor de slacht, alwaar zij binnen vijf dagen na de datum van aankomst in de Unie moeten worden geslacht.

    2.  
    Wanneer de bestemming van de zendingen landdieren die zijn binnengekomen vanuit een derde land of gebied, of een zone daarvan, een slachthuis, een erkende quarantaine-inrichting of een geconsigneerde inrichting in de Unie is, worden het vervoer naar en de aankomst op de plaats van bestemming van de zending gemonitord overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1666 van de Commissie ( 5 ).
    3.  
    De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op de binnenkomst in de Unie van geregistreerde paardachtigen uit derde landen en op het opnieuw binnenkomen na tijdelijke uitvoer van geregistreerde paarden.



    TITEL 2

    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HOEFDIEREN



    HOOFDSTUK 1

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor hoefdieren

    Artikel 20

    Verzending van hoefdieren naar de Unie

    1.  
    De binnenkomst in de Unie van zendingen hoefdieren wordt alleen toegestaan indien deze zendingen vanuit de inrichting van oorsprong naar de Unie zijn verzonden zonder door een andere inrichting te worden gevoerd.
    2.  

    In afwijking van lid 1 kan de binnenkomst in de Unie van zendingen hoefdieren uit meer dan één inrichting van oorsprong worden toegelaten indien de dieren van de zending in het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, één keer zijn verzameld, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a) 

    de hoefdieren behoren tot een van de volgende soorten en categorieën:

    i) 

    Bos taurus, Ovis aries, Capra hircus of Sus scrofa,

    of

    ii) 

    voor de slacht bestemde paardachtigen;

    b) 

    de verzameling vond plaats in een inrichting:

    i) 

    die door de bevoegde autoriteit in het derde land of gebied voor de verzameling van hoefdieren is erkend overeenkomstig voorschriften die ten minste even streng zijn als die welke zijn vastgesteld in artikel 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie ( 6 );

    ii) 

    die daartoe door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van verzending in de lijst is opgenomen, met inbegrip van de informatie zoals bedoeld in artikel 21 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035;

    iii) 

    waar de volgende gegevens gedurende een periode van ten minste drie jaar worden bewaard en bijgehouden:

    — 
    de oorsprong van de dieren;
    — 
    de data van aankomst in en verzending uit het verzamelcentrum;
    — 
    de identificatiecode van de dieren;
    — 
    het registratienummer van de inrichting van oorsprong van het dier;
    — 
    het registratienummer van de vervoerders en het vervoermiddel waarmee de zending hoefdieren in dat centrum wordt geleverd of uit dat centrum wordt opgehaald;
    iv) 

    die aan de voorschriften van artikel 8 en artikel 23, lid 1, voldoet;

    c) 

    de verzameling in het verzamelcentrum duurde niet langer dan zes dagen; deze periode wordt beschouwd als deel van het tijdsbestek voor de bemonstering voor tests voorafgaand aan de verzending naar de Unie, indien een dergelijke bemonstering krachtens deze verordening vereist is;

    d) 

    De hoefdieren moeten binnen een periode van tien dagen na de datum van verzending uit de inrichting van oorsprong in de Unie zijn aangekomen.

    Artikel 21

    Identificatie van hoefdieren

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen hoefdieren, met uitzondering van paardachtigen, wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending individueel zijn geïdentificeerd voordat zij uit de inrichting van oorsprong zijn verzonden, door middel van een fysiek identificatiemiddel met een zichtbare, leesbare en onuitwisbare vermelding van:

    a) 

    de identificatiecode van het dier waarmee een ondubbelzinnig verband wordt gelegd tussen het dier en het diergezondheidscertificaat waarvan het vergezeld gaat;

    b) 

    de code van het land van uitvoer volgens ISO-norm 3166, aangegeven met twee letters.

    2.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen paardachtigen wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending individueel zijn geïdentificeerd voordat zij vanuit de inrichting van herkomst zijn verzonden, ten minste met behulp van een van de volgende methoden:

    a) 

    een injecteerbare transponder of oormerk, met een zichtbare, leesbare en onuitwisbare vermelding van:

    i) 

    de identificatiecode van het dier waarmee een ondubbelzinnig verband wordt gelegd tussen het dier en het diergezondheidscertificaat waarvan het vergezeld gaat;

    ii) 

    de uit twee lettertekens of drie cijfers bestaande letter- of numerieke code van het land van uitvoer volgens ISO 3166;

    b) 

    in het geval van andere paardachtigen dan voor de slacht bestemde paardachtigen, een uiterlijk op het moment van de certificering voor binnenkomst in de Unie uitgereikt identificatiedocument, dat:

    i) 

    een beschrijving en afbeelding van het dier bevat, met inbegrip van de alternatieve identificatiemethoden, teneinde een ondubbelzinnig verband tot stand te brengen tussen het dier en het identificatiedocument waarvan het vergezeld gaat;

    ii) 

    informatie bevat over de door een geïmplanteerde injecteerbare transponder uitgezonden individuele code in het geval dat deze code niet overeenstemt met de onder a) vermelde specificaties.

    3.  
    In afwijking van lid 1 wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen voor geconsigneerde inrichtingen bestemde hoefdieren toegelaten indien die dieren individueel worden geïdentificeerd door middel van een injecteerbare transponder of een alternatieve identificatiemethode die zorgt voor een ondubbelzinnig verband tussen het dier en de bijbehorende documenten van binnenkomst.
    4.  
    Wanneer hoefdieren zijn geïdentificeerd met behulp van een elektronisch identificatiemiddel dat niet voldoet aan de ISO-normen 11784 en 11785, verstrekt de exploitant die verantwoordelijk is voor de binnenkomst in de Unie van de zendingen hoefdieren het leesapparaat dat het mogelijk maakt de identificatie van het dier op elk moment te verifiëren.

    Artikel 22

    Het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, van de hoefdieren

    1.  
    De binnenkomst in de Unie van zendingen hoefdieren, met uitzondering van paardachtigen, wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die vrij is van de ziekten van categorie A zoals bedoeld in de tabel in bijlage IV, deel A, punt 1, gedurende de in die tabel vermelde periode.
    2.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen paardachtigen wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan:

    a) 

    dat/die vrij is van de in de lijst opgenomen ziekten zoals vermeld in de tabel in bijlage IV, deel A, punt 2, gedurende de in die tabel vermelde periode;

    b) 

    waar gedurende de genoemde periode geen melding is gemaakt van de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in de tabel in bijlage IV, deel A, punt 3.

    3.  
    De in de leden 1 en 2 bedoelde perioden kunnen worden ingekort voor de in bijlage IV, deel B, vermelde ziekten onder de aldaar vermelde relevante specifieke voorwaarden.
    4.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen hoefdieren wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, waar geen vaccinatie tegen de ziekten van categorie A zoals bedoeld in bijlage IV, deel C, is uitgevoerd overeenkomstig de nadere bijzonderheden zoals vermeld in:

    a) 

    punt 1 van die bijlage in het geval van hoefdieren, met uitzondering van paardachtigen;

    b) 

    punt 2 van die bijlage in het geval van paardachtigen.

    5.  

    Wat betreft infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex (M. bovis, M. caprae, M. tuberculosis), wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen runderen alleen toegestaan indien de dieren van de zending ofwel

    a) 

    afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die vrij is van die ziekte zonder vaccinatie,

    ofwel

    b) 

    voldoen aan de voorschriften van bijlage V, punt 1.

    6.  

    Wat betreft infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis, wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen runderen, schapen en geiten alleen toegestaan indien de dieren van de zending ofwel

    a) 

    afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die vrij is van die ziekte zonder vaccinatie,

    ofwel

    b) 

    aan de voorschriften van bijlage V, punt 2, voldoen.

    7.  

    Wat betreft infectie met het bluetonguevirus (serotypen 1-24), wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen hoefdieren van in de lijst opgenomen soorten alleen toegestaan indien de dieren van de zending ofwel

    a) 

    afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die gedurende een periode van twee jaar vóór de datum van verzending naar de Unie vrij was van die ziekte, ofwel

    b) 

    aan een van de specifieke voorwaarden van bijlage VI, deel A, voldoen.

    8.  

    Wat betreft enzoötische boviene leukose, wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen runderen alleen toegestaan indien die dieren ofwel

    a) 

    afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die vrij is van die ziekte,

    ofwel

    b) 

    aan de specifieke voorwaarden van bijlage VI, deel B, voldoen.

    9.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen hoefdieren, bestemd voor binnenkomst in lidstaten of zones daarvan met de ziektevrije status of een goedgekeurd uitroeiingsprogramma ten aanzien van de ziekten van categorie C, zoals bedoeld in bijlage VII, waarvoor de hoefdiersoorten in de lijst zijn opgenomen, wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending:

    a) 

    afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die vrij is van die ziekten voor de betrokken soorten,

    of

    b) 

    aan de desbetreffende aanvullende voorschriften van die bijlage voldoen.

    Artikel 23

    De inrichting van oorsprong van hoefdieren

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen hoefdieren wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending:

    a) 

    afkomstig zijn van een inrichting waar en rond welke, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een buurland, geen melding is gemaakt van de in de lijst opgenomen ziekten, zoals bedoeld in bijlage VIII, waarvoor de hoefdierensoorten bestemd voor binnenkomst in de Unie in de lijst zijn opgenomen, in een gebied en gedurende een periode zoals bepaald in de tabellen in:

    i) 

    de punten 1 en 2 van die bijlage voor andere hoefdieren dan paardachtigen,

    of

    ii) 

    de punten 3 en 4 van die bijlage voor paardachtigen.

    b) 

    gedurende de onder a) bedoelde periode niet in contact zijn gekomen met dieren met een lagere gezondheidsstatus.

    2.  
    Wat betreft infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex (M. bovis, M. caprae, M. tuberculosis), wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen runderen, schapen, geiten, kameelachtigen en hertachtigen alleen toegestaan indien de inrichting van oorsprong van de dieren van de zending aan de desbetreffende voorschriften van bijlage IX, punt 1, voldoet.
    3.  
    Wat betreft infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis, wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen runderen, schapen, geiten, varkens, kameelachtigen en hertachtigen alleen toegestaan indien de inrichting van oorsprong van de dieren van de zending aan de desbetreffende voorschriften van bijlage IX, punt 2, voldoet.

    Artikel 24

    De hoefdieren van de zending

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen hoefdieren wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    zij zijn niet gevaccineerd tegen de ziekten van categorie A, zoals bedoeld in de tabellen in:

    i) 

    bijlage IV, deel C, punt 1, in het geval van hoefdieren, met uitzondering van paardachtigen,

    of

    ii) 

    bijlage IV, deel C, punt 2, in het geval van paardachtigen;

    b) 

    gedurende de periode vanaf het moment waarop zij van de inrichting van oorsprong werden verzonden tot hun aankomst in de Unie, mogen zij niet zijn uitgeladen op een plaats die niet voldoet aan de voorschriften in de tabellen in:

    i) 

    bijlage VIII, punten 1 en 2, in het geval van hoefdieren, met uitzondering van paardachtigen,

    of

    ii) 

    bijlage VIII, punten 3 en 4, in het geval van paardachtigen.

    2.  
    Wat betreft infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex (M. bovis, M. caprae, M. tuberculosis), en infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis, wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen in de lijst opgenomen hoefdiersoorten alleen toegestaan indien de dieren van de zending niet tegen die ziekten zijn gevaccineerd.
    3.  
    Wat betreft infectie met het bluetonguevirus (serotypen 1-24), wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen in de lijst opgenomen hoefdiersoorten alleen toegestaan indien de dieren van de zending in de laatste zestig dagen vóór de datum van verplaatsing niet met een levend vaccin tegen deze ziekte zijn gevaccineerd.
    4.  
    De binnenkomst in de Unie van zendingen hoefdieren, bestemd voor binnenkomst in lidstaten of zones daarvan met de ziektevrije status of een goedgekeurd uitroeiingsprogramma ten aanzien van de ziekten van categorie C, zoals bedoeld in bijlage VII, waarvoor de hoefdiersoorten in de lijst zijn opgenomen, wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending niet tegen die ziekten zijn gevaccineerd.
    5.  
    Naast de in lid 1 vastgestelde voorschriften wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen niet-gecastreerde mannelijke schapen en hoefdieren van de familie Tayassuidae alleen toegestaan indien de dieren van de zending voldoen aan de desbetreffende specifieke voorschriften met betrekking tot infectie met Brucella zoals vastgesteld in bijlage X.
    6.  
    Naast de in lid 1 vastgestelde voorschriften wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen paardachtigen alleen toegestaan indien de dieren van de zending voldoen aan de specifieke voorwaarden van bijlage XI, punt 2, afhankelijk van de gezondheidscategorie, zoals bepaald overeenkomstig bijlage XI, punt 1, waarin het derde land of gebied, of de zone daarvan, in de lijst is ingedeeld.

    Artikel 25

    Afwijkingen en aanvullende voorschriften voor de binnenkomst in de Unie van hoefdieren voor de slacht

    In afwijking van de voorschriften van artikel 22, leden 5 en 6, wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen hoefdieren van de in die leden bedoelde soorten die niet aan die voorschriften voldoen, toegestaan mits de dieren van de zending alleen bestemd zijn om te worden geslacht.

    ▼M2

    Artikel 26

    Verplaatsen van en werken met hoefdieren na hun binnenkomst in de Unie

    Na binnenkomst in de Unie blijven hoefdieren, met uitzondering van paardachtigen, in de inrichting van bestemming gedurende een periode van ten minste dertig dagen vanaf de datum van hun aankomst in die inrichting, tenzij zij voor de slacht worden verplaatst.

    ▼B



    HOOFDSTUK 2

    Bijzondere regels voor de binnenkomst in de Unie van gehouden hoefdieren bestemd voor geconsigneerde inrichtingen

    Artikel 27

    Diergezondheidsvoorschriften die niet van toepassing zijn op voor geconsigneerde inrichtingen bestemde hoefdieren

    De artikelen 11, 22, 23, 24 en 26 zijn niet van toepassing op zendingen hoefdieren, met uitzondering van paardachtigen, die de Unie binnenkomen onder de in de artikelen 28 tot en met 34 vastgestelde voorwaarden.

    Artikel 28

    Specifieke regels voor de binnenkomst van voor geconsigneerde inrichtingen bestemde hoefdieren

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen hoefdieren die bestemd zijn voor geconsigneerde inrichtingen, wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    zij moeten afkomstig zijn van een geconsigneerde inrichting die is opgenomen in een overeenkomstig artikel 29 opgestelde lijst van geconsigneerde inrichtingen van waaruit de binnenkomst van hoefdieren in de Unie is toegestaan;

    b) 

    zij moeten rechtstreeks van de geconsigneerde inrichting van oorsprong naar een geconsigneerde inrichting in de Unie zijn verzonden.

    2.  
    De bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming verleent specifieke toestemming voor het binnenkomen van elke zending hoefdieren zoals bedoeld in lid 1, na een gunstige uitkomst van een beoordeling van de potentiële risico’s die de binnenkomst van die zending voor de Unie kan inhouden.
    3.  
    De binnenkomst in de Unie en de verplaatsing van elke zending hoefdieren zoals bedoeld in lid 1 via andere lidstaten dan de lidstaat van bestemming wordt alleen toegestaan onder voorbehoud van de toestemming van de bevoegde autoriteiten van die lidstaten van doorgang.

    Die toestemming wordt alleen verleend op basis van de gunstige uitkomst van een door de bevoegde autoriteit van die lidstaten van doorgang uitgevoerde risicobeoordeling op basis van de informatie die hun door de lidstaat van de plaats van bestemming in de Unie is verstrekt.

    4.  
    De lidstaat van de plaats van bestemming van de in lid 1 bedoelde zendingen stelt de Commissie en de andere lidstaten in het kader van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders in kennis van de overeenkomstig de leden 1 en 2 verleende toestemmingen, en stelt tevens het punt van binnenkomst van de hoefdieren in de Unie rechtstreeks in kennis van die toestemmingen, vóór eventuele verplaatsingen via andere lidstaten en vóór de aankomst van die hoefdieren op hun grondgebied.

    Artikel 29

    In een lijst opnemen van geconsigneerde inrichtingen van oorsprong van hoefdieren in derde landen of gebieden

    1.  
    De lidstaten kunnen een lijst opstellen van geconsigneerde inrichtingen in derde landen en gebieden waaruit de binnenkomst van hoefdieren op hun grondgebied is toegestaan.

    In die lijst wordt vermeld voor welke soorten hoefdieren de binnenkomst op het grondgebied van de lidstaat uit elke geconsigneerde inrichting in het derde land of gebied is toegestaan.

    2.  
    De lidstaten kunnen in hun lijst van geconsigneerde inrichtingen zoals bedoeld in lid 1 geconsigneerde inrichtingen plaatsen die reeds in dergelijke lijsten van andere lidstaten zijn opgenomen.

    Behoudens het bepaalde in de eerste alinea, nemen de lidstaten een geconsigneerde inrichting in een derde land of gebied slechts in de in lid 1 bedoelde lijst van geconsigneerde inrichtingen op na een gunstige uitkomst van een volledige beoordeling op basis van:

    a) 

    de naleving door de geconsigneerde inrichting van het in artikel 30 vastgestelde vereiste om door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong te moeten zijn erkend;

    b) 

    de verstrekking van voldoende informatie door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong om te waarborgen dat de geconsigneerde inrichting voldoet aan de in artikel 30 vastgestelde voorschriften voor de erkenning van geconsigneerde inrichtingen.

    3.  
    De lidstaten houden de in lid 1 bedoelde lijsten van geconsigneerde inrichtingen actueel, waarbij met name rekening wordt gehouden met de opschorting of intrekking van de erkenning die is verleend door de bevoegde autoriteit van een derde land of gebied van oorsprong zoals bedoeld in artikel 30, of door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat.
    4.  
    De lidstaten maken de in lid 1 bedoelde lijsten openbaar op hun websites.

    Artikel 30

    Voorwaarden voor geconsigneerde inrichtingen van oorsprong van hoefdieren in derde landen of gebieden voor de toepassing van artikel 29

    De lidstaten nemen een geconsigneerde inrichting die in een derde land of gebied is gelegen, alleen op in de in artikel 29 bedoelde lijst van geconsigneerde inrichtingen, indien de geconsigneerde inrichting door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied is erkend en aan de volgende voorwaarden voldoet:

    a) 

    zij moet duidelijk afgebakend zijn en de toegang van dieren en mensen tot dierenvoorzieningen moet worden gecontroleerd;

    b) 

    zij moet adequate voorzieningen hebben om dieren te vangen, op te sluiten en te isoleren, alsmede beschikbare en adequate quarantainevoorzieningen en erkende standaardbedrijfsprocedures voor nieuwe binnenkomende dieren;

    c) 

    de voorzieningen voor de huisvesting van dieren moeten geschikt zijn en moeten zo zijn gebouwd dat:

    i) 

    contact met dieren buiten de geconsigneerde inrichting wordt voorkomen en inspecties en eventuele vereiste behandelingen gemakkelijk kunnen worden uitgevoerd;

    ii) 

    de vloeren, muren en alle overige materiaal en uitrusting gemakkelijk gereinigd en ontsmet kunnen worden;

    d) 

    wat de maatregelen inzake bewaking en bestrijding van ziekten betreft:

    i) 

    moet zij een ziektebewakingsplan uitvoeren met bestrijdingsmaatregelen tegen zoönosen en dat plan aanpassen aan het aantal en de soorten dieren die in de geconsigneerde inrichting aanwezig zijn en aan de epidemiologische situatie in en rond de geconsigneerde inrichting wat betreft de in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten;

    ii) 

    moet zij hoefdieren waarvan wordt vermoed dat zij geïnfecteerd of besmet zijn met ziekteverwekkers van in de lijst opgenomen ziekten of nieuwe ziekten aan klinisch onderzoeken, laboratoriumtests of post-mortemonderzoeken onderwerpen;

    iii) 

    moet zij in voorkomend geval de vaccinatie en behandeling van vatbare hoefdieren tegen overdraagbare ziekten uitvoeren;

    e) 

    zij moet gedurende ten minste drie jaar actuele gegevens bijhouden met betrekking tot:

    i) 

    het aantal en de identiteit (met name de geschatte leeftijd, geslacht, soort en individuele identificatie, in voorkomend geval) van de hoefdieren in de geconsigneerde inrichting, per soort;

    ii) 

    het aantal en de identiteit (met name geschatte leeftijd, geslacht, soort en individueel identificatienummer, in voorkomend geval) van de hoefdieren die in de geconsigneerde inrichting aankomen of die de inrichting verlaten, tezamen met informatie over de inrichting van oorsprong of bestemming van die dieren, het vervoermiddel en de gezondheidsstatus van die dieren;

    iii) 

    nadere bijzonderheden over de uitvoering en de resultaten van het onder d), i), bedoelde ziektebewakings- en bestrijdingsprogramma;

    iv) 

    de resultaten van de onder d), ii), bedoelde klinische onderzoeken, laboratoriumtests en post-mortemonderzoeken;

    v) 

    nadere bijzonderheden over de onder d), iii), bedoelde vaccinatie en behandeling;

    vi) 

    eventuele instructies van de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong met betrekking tot de tijdens elke isolatie- of quarantaineperiode gedane observaties;

    f) 

    zij moet ervoor zorgen dat de kadavers van hoefdieren die aan een ziekte sterven of worden geëuthanaseerd, worden verwijderd;

    g) 

    zij moet zich, door middel van een overeenkomst of een ander rechtsinstrument, verzekeren van de diensten van een dierenarts van de inrichting, die verantwoordelijk is voor:

    i) 

    het toezicht op de activiteiten van de inrichting en de naleving van de voorwaarden voor de erkenning zoals vastgesteld in dit artikel;

    ii) 

    het ten minste jaarlijks herzien van het onder d), i), bedoelde ziektebewakingsprogramma;

    h) 

    in afwijking van artikel 9, onder c), moet zij beschikken over ofwel:

    i) 

    afspraken met een door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied erkend laboratorium voor de uitvoering van post-mortemonderzoeken,

    ofwel

    ii) 

    een of meer geschikte ruimten waar post-mortemonderzoeken kunnen worden uitgevoerd onder toezicht van de dierenarts van de inrichting.

    Artikel 31

    Afwijking van het vereiste van opneming in de lijst van het derde land of gebied en van de opneming in de lijst van de geconsigneerde inrichting van oorsprong van hoefdieren

    1.  

    In afwijking van de voorschriften van artikel 3, lid 1, en artikel 28, lid 1, wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen hoefdieren van inrichtingen in derde landen of gebieden die niet aan die voorschriften voldoen, toegestaan indien zij bestemd zijn voor een geconsigneerde inrichting en mits:

    a) 

    uitzonderlijke onvoorziene omstandigheden de naleving van deze voorschriften onmogelijk maken;

    b) 

    die zendingen aan de voorwaarden van artikel 32 voldoen.

    2.  
    De lidstaat van de plaats van bestemming van de in lid 1 bedoelde zending stelt de Commissie en de lidstaten in het kader van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders in kennis van de overeenkomstig lid 1 verleende toestemmingen, en stelt tevens het punt van binnenkomst van de hoefdieren in de Unie rechtstreeks in kennis van die toestemmingen, vóór eventuele verplaatsingen via andere lidstaten en vóór de aankomst van die hoefdieren op hun grondgebied.

    Artikel 32

    Aanvullende voorschriften waaraan moet worden voldaan door inrichtingen van oorsprong van voor een geconsigneerde inrichting bestemde hoefdieren overeenkomstig de in artikel 31 vastgestelde afwijking

    De bevoegde autoriteit van een lidstaat van bestemming staat de in artikel 31 bedoelde afwijkingen slechts toe voor zendingen hoefdieren die aan de volgende aanvullende voorwaarden voldoen:

    a) 

    door de eigenaar, of een natuurlijke persoon die die eigenaar vertegenwoordigt, is een voorafgaande aanvraag voor een specifieke afwijking zoals bedoeld in artikel 31 bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming ingediend, en de lidstaat van bestemming heeft die toestemming verleend na een risicobeoordeling te hebben uitgevoerd waaruit is gebleken dat het binnenbrengen van een dergelijke zending hoefdieren geen risico voor de diergezondheid oplevert voor de Unie;

    b) 

    de hoefdieren zijn onder toezicht van de bevoegde autoriteit in het derde land of gebied van oorsprong in quarantaine geplaatst gedurende de tijd die nodig is om ze te laten voldoen aan de specifieke diergezondheidsvoorschriften van de artikelen 33 en 34:

    i) 

    op een door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong van de hoefdieren erkende plaats;

    ii) 

    overeenkomstig de regelingen zoals gespecificeerd in de onder a) bedoelde toestemming, die ten minste dezelfde waarborgen moeten bieden als die welke zijn vastgesteld in artikel 28, leden 2 tot en met 4, en in de artikelen 33 en 34;

    c) 

    de hoefdieren moeten gedurende een periode van ten minste zes maanden vanaf de datum van binnenkomst in de Unie in quarantaine worden geplaatst in de geconsigneerde inrichting van bestemming, gedurende welke periode de in artikel 138, lid 2, van Verordening (EU) 2017/625 en in het bijzonder in lid 2, onder a), d) en k), bedoelde acties kunnen worden ondernomen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming.

    Artikel 33

    Diergezondheidsvoorschriften voor de geconsigneerde inrichting van oorsprong van hoefdieren met betrekking tot in de lijst opgenomen ziekten

    De binnenkomst in de Unie van zendingen hoefdieren die bestemd zijn voor een in de Unie gelegen geconsigneerde inrichting, wordt alleen toegestaan indien de geconsigneerde inrichting van oorsprong aan de volgende voorschriften met betrekking tot in de lijst opgenomen ziekten voldoet:

    a) 

    ten aanzien van de geconsigneerde inrichting van oorsprong van de hoefdieren is geen melding gemaakt van de in de tabel in bijlage XII, deel A, vermelde in de lijst opgenomen ziekten gedurende de in die tabel voor die in de lijst opgenomen ziekten gespecificeerde perioden;

    b) 

    ten aanzien van het gebied in en rond de geconsigneerde inrichting is geen melding gemaakt van de in de tabel in bijlage XII, deel B, vermelde in de lijst opgenomen ziekten gedurende de in die tabel voor die in de lijst opgenomen ziekten gespecificeerde perioden.

    Artikel 34

    Diergezondheidsvoorschriften voor de hoefdieren van de zending met betrekking tot in de lijst opgenomen ziekten

    De binnenkomst in de Unie van zendingen hoefdieren die bestemd zijn voor een in de Unie gelegen geconsigneerde inrichting, wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending aan de volgende aanvullende diergezondheidsvoorschriften voldoen:

    a) 

    zij moeten gedurende een ononderbroken periode van zes maanden of sinds hun geboorte, indien zij jonger zijn dan zes maanden, aan een verblijfsduur in de geconsigneerde inrichting van herkomst voldoen;

    b) 

    zij mogen niet in contact zijn geweest met dieren met een lagere gezondheidsstatus tijdens:

    i) 

    de periode van dertig dagen vóór de datum van verzending naar de Unie, of sinds hun geboorte, indien de dieren jonger zijn dan dertig dagen;

    ii) 

    het vervoer van de erkende geconsigneerde inrichting van oorsprong naar de plaats van verzending naar de Unie;

    c) 

    ten aanzien van de in de tabel van bijlage XII, deel C, vermelde ziekten moeten zij ofwel

    i) 

    afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die voldoet aan de ziektevrije perioden voor de relevante ziekten zoals in die tabel vermeld,

    ofwel

    ii) 

    aan de desbetreffende aanvullende voorschriften van bijlage XII, deel D, voldoen;

    d) 

    zij mogen niet gevaccineerd zijn zoals bedoeld in de tabel in bijlage XII, deel E;

    e) 

    indien zij gevaccineerd zijn tegen miltvuur en rabiës, moet de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong informatie hebben verstrekt over de datum van vaccinatie, het gebruikte vaccin en de mogelijk uitgevoerde test om een beschermende immuunrespons aan te tonen;

    f) 

    zij moeten gedurende de periode van veertig dagen vóór de datum van verzending naar de Unie ten minste twee keer tegen inwendige en uitwendige parasieten zijn behandeld.

    Indien de onder c), ii), bedoelde specifieke garanties een quarantaineperiode omvatten in een tegen vectoren beschermde voorziening in de geconsigneerde inrichting, moet deze voorziening aan de voorschriften van bijlage XII, deel F, voldoen.

    Artikel 35

    Verplaatsen van en werken met hoefdieren die na binnenkomst bestemd zijn voor geconsigneerde inrichtingen

    Na binnenkomst in de Unie moeten hoefdieren die afkomstig zijn uit een geconsigneerde inrichting in een derde land of gebied, zoals bedoeld in artikel 27, gedurende een periode van ten minste zes maanden vóór de datum van verplaatsing naar een andere geconsigneerde inrichting in de Unie in de geconsigneerde inrichting van bestemming blijven, tenzij zij uit de Unie worden uitgevoerd of voor de slacht worden verplaatst.



    TITEL 3

    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR BPLUIMVEE EN IN GEVANGENSCHAP LEVENDE VOGELS



    HOOFDSTUK 1

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor pluimvee



    AFDELING 1

    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR ALLE SOORTEN EN CATEGORIEËN PLUIMVEE

    Artikel 36

    Pluimvee dat naar het derde land of gebied van oorsprong, of in de zone daarvan, is ingevoerd voordat het de Unie binnenkomt

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van de volgende zendingen wordt alleen toegestaan indien de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong garanties heeft geboden overeenkomstig lid 2:

    a) 

    pluimvee dat is ingevoerd naar het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, uit een ander derde land of gebied, of zone daarvan;

    b) 

    eendagskuikens van ouderkoppels die naar het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, zijn ingevoerd uit een ander derde land of gebied, of zone daarvan.

    2.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen van de in lid 1 bedoelde dieren wordt alleen toegestaan indien de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong van het pluimvee garanties heeft geboden dat:

    a) 

    de in dat lid bedoelde pluimvee- en ouderkoppels zijn ingevoerd uit een derde land of gebied, of zone daarvan, dat/die in de lijst is opgenomen voor binnenkomst in de Unie van dergelijke zendingen;

    b) 

    de invoer van de in lid 1 bedoelde pluimvee- en ouderkoppels naar dat derde land of gebied, of de zone daarvan, heeft plaatsgevonden overeenkomstig diergezondheidsvoorschriften die ten minste even streng zijn als die welke van toepassing zijn op zendingen van die dieren die rechtstreeks de Unie binnenkomen.

    Artikel 37

    Voorschriften met betrekking tot het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, van het pluimvee

    De binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee wordt alleen toegestaan indien die zendingen afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die aan de volgende voorschriften voldoet:

    a) 

    er is een ziektebewakingsprogramma voor hoogpathogene aviaire influenza van kracht gedurende een periode van ten minste zes maanden vóór de datum van verzending van de zending naar de Unie en dat bewakingsprogramma voldoet aan de voorschriften van:

    i) 

    bijlage II bij deze verordening,

    of

    ii) 

    het relevante hoofdstuk van de Gezondheidscode voor landdieren van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE);

    b) 

    het derde land of gebied, of de zone daarvan, wordt overeenkomstig artikel 38 geacht vrij te zijn van hoogpathogene aviaire influenza;

    c) 

    wanneer de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong vaccinatie uitvoert tegen hoogpathogene aviaire influenza, heeft zij garanties geboden dat:

    i) 

    het vaccinatieprogramma voldoet aan de voorschriften van bijlage XIII;

    ii) 

    het in dit artikel, onder a), bedoelde bewakingsprogramma, in aanvulling op de voorschriften van bijlage II, voldoet aan de voorschriften van bijlage XIII, punt 2;

    iii) 

    zij zich ertoe heeft verbonden de Commissie in kennis te stellen van elke wijziging van het vaccinatieprogramma in het derde land of gebied, of de zone daarvan;

    d) 

    het derde land of gebied, of de zone daarvan:

    i) 

    wordt, in het geval van ander pluimvee dan loopvogels, geacht vrij te zijn van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, overeenkomstig artikel 39;

    ii) 

    wordt, in het geval van loopvogels, ofwel

    — 
    geacht vrij te zijn van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, overeenkomstig artikel 39,
    ofwel
    — 
    niet geacht vrij te zijn van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, overeenkomstig artikel 39, maar de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong heeft garanties geboden betreffende de naleving van de in bijlage XIV vastgestelde voorschriften voor infectie met het virus van de ziekte van Newcastle met betrekking tot isolatie, bewaking en tests;
    e) 

    indien wordt gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, heeft de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied garanties geboden dat:

    i) 

    de gebruikte vaccins voldoen aan de algemene en specifieke criteria voor vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1,

    of

    ii) 

    de gebruikte vaccins voldoen aan de algemene criteria voor vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1, waarbij het pluimvee voldoet aan de diergezondheidsvoorschriften van bijlage XV, punt 2, in het geval van pluimvee en broedeieren afkomstig uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, waar de tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle gebruikte vaccins niet voldoen aan de specifieke criteria zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1;

    f) 

    het derde land of gebied, of de zone daarvan, heeft zich ertoe verbonden na een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza of een uitbraak van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle de volgende informatie bij de Commissie in te dienen:

    i) 

    informatie over de ziektesituatie binnen 24 uur na de bevestiging van een eerste uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza of van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle;

    ii) 

    regelmatige meldingen inzake de actuele ziektesituatie;

    g) 

    het derde land of gebied, of de zone daarvan, heeft zich ertoe verbonden virusisolaten van eerste uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza en van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle aan het referentielaboratorium van de Europese Unie voor aviaire influenza en de ziekte van Newcastle te doen toekomen.

    Artikel 38

    Het ziektevrij zijn van het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, ten aanzien van hoogpathogene aviaire influenza

    1.  

    Een derde land of gebied, of een zone daarvan, wordt geacht vrij te zijn van hoogpathogene aviaire influenza wanneer het de Commissie de volgende garanties heeft geboden:

    a) 

    gedurende een periode van ten minste zes maanden voorafgaand aan de datum van certificering van de zending door de officiële dierenarts voor verzending naar de Unie is een bewakingsprogramma voor hoogpathogene aviaire influenza uitgevoerd, overeenkomstig artikel 37, onder a);

    b) 

    gedurende een periode van ten minste twaalf maanden voorafgaand aan de datum van certificering van de zending door de officiële dierenarts voor verzending naar de Unie heeft zich geen uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza voorgedaan bij pluimvee in dat derde land of gebied, of in die zone daarvan.

    2.  

    Nadat zich een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza heeft voorgedaan in een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die als vrij van die ziekte werd beschouwd, zoals bedoeld in lid 1, wordt dat derde land of gebied, of de zone daarvan, opnieuw als vrij van hoogpathogene aviaire influenza beschouwd mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a) 

    er is een ruimingsbeleid gehanteerd om hoogpathogene aviaire influenza te bestrijden;

    b) 

    alle besmette inrichtingen zijn naar behoren gereinigd en ontsmet;

    c) 

    gedurende een periode van ten minste drie maanden na de voltooiing van de onder a) en b) bedoelde ruiming en reiniging en ontsmetting heeft de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied een bewakingsprogramma uitgevoerd dat aan de hand van een gerandomiseerde, representatieve steekproef van de risicopopulaties ten minste op betrouwbare wijze aantoont dat er geen besmetting is, met inachtneming van de specifieke epidemiologische omstandigheden van de uitbraak of uitbraken in kwestie, en dat een negatief resultaat heeft opgeleverd.

    Artikel 39

    Het ziektevrij zijn van het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, ten aanzien van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle

    1.  
    Een derde land of gebied, of een zone, daarvan, wordt geacht vrij te zijn van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle indien zich gedurende een periode van ten minste twaalf maanden voorafgaand aan de datum van certificering van de zending door de officiële dierenarts voor verzending naar de Unie geen uitbraak van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle heeft voorgedaan bij pluimvee in dat derde land of gebied, of in die zone daarvan.
    2.  

    Indien zich een uitbraak van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle voordoet in een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die vrij van die ziekte was, zoals bedoeld in lid 1, wordt dat derde land of gebied, of de zone daarvan, opnieuw als vrij van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle beschouwd mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a) 

    er is een ruimingsbeleid gehanteerd om de ziekte te bestrijden;

    b) 

    alle besmette inrichtingen zijn naar behoren gereinigd en ontsmet;

    c) 

    gedurende een periode van ten minste drie maanden na de voltooiing van de onder a) en b) bedoelde ruiming en reiniging en ontsmetting heeft de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied aan de hand van geïntensiveerd onderzoek, inclusief laboratoriumtests in verband met de uitbraak, in verband met de uitbraak aangetoond dat de ziekte niet in het derde land of gebied, of de zone daarvan, aanwezig is.

    Artikel 40

    De inrichting van oorsprong van pluimvee

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van fokpluimvee en gebruikspluimvee wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending afkomstig zijn van inrichtingen die door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong zijn erkend overeenkomstig voorschriften die ten minste even streng zijn als die welke zijn vastgesteld in artikel 8 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035, en:

    a) 

    waarvan de erkenning niet is geschorst of ingetrokken;

    b) 

    waar zich binnen een straal van tien kilometer rond de inrichting, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een buurland, gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór de datum van het laden voor verzending naar de Unie geen uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza of infectie met het virus van de ziekte van Newcastle hebben voorgedaan;

    c) 

    waar gedurende de periode van ten minste 21 dagen vóór de datum van het laden voor verzending naar de Unie geen melding is gemaakt van een bevestigd geval van infectie met laagpathogene aviaire-influenzavirussen.

    2.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee dat bestemd is voor de slacht, wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending afkomstig zijn van inrichtingen:

    a) 

    waar zich binnen een straal van tien kilometer rond de inrichting, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een buurland, gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór de datum van het laden voor verzending naar de Unie geen uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza of infectie met het virus van de ziekte van Newcastle hebben voorgedaan;

    b) 

    waar gedurende de periode van ten minste 21 dagen vóór de datum van het laden voor verzending naar de Unie geen melding is gemaakt van een bevestigd geval van infectie met laagpathogene aviaire-influenzavirussen.

    3.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen eendagskuikens wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending:

    a) 

    uitgebroed zijn in inrichtingen die door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong zijn erkend overeenkomstig voorschriften die ten minste even streng zijn als die welke zijn vastgesteld in artikel 7 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035, en

    i) 

    waarvan de erkenning niet is geschorst of ingetrokken;

    ii) 

    waar zich binnen een straal van tien kilometer rond de inrichting, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een buurland, gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór de datum van verzending naar de Unie geen uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza of infectie met het virus van de ziekte van Newcastle hebben voorgedaan;

    b) 

    afkomstig zijn van koppels die zijn gehouden in inrichtingen die door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong zijn erkend overeenkomstig voorschriften die ten minste even streng zijn als die welke zijn vastgesteld in artikel 8 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035, en

    i) 

    waarvan de erkenning op het moment dat de broedeieren waaruit de eendagskuikens zijn verkregen, naar de broederij werden verzonden, niet was opgeschort of ingetrokken;

    ii) 

    waar gedurende de periode van ten minste 21 dagen vóór de datum van verzameling van de broedeieren waaruit de eendagskuikens zijn verkregen, geen melding is gemaakt van een bevestigd geval van infectie met laagpathogene aviaire-influenzavirussen.

    Artikel 41

    Specifieke preventiemaatregelen voor de laadkisten waarin pluimvee wordt vervoerd

    De binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee wordt alleen toegestaan als die zendingen zijn vervoerd in laadkisten die, naast de voorschriften van artikel 18, aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    zij worden gesloten overeenkomstig de instructies van de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong om elke mogelijkheid tot vervanging van de inhoud te vermijden;

    b) 

    de in bijlage XVI vermelde gegevens voor de specifieke soort en categorie pluimvee zijn erop vermeld;

    c) 

    in het geval van eendagskuikens zijn het wegwerpkisten, die schoon zijn en voor het eerst worden gebruikt.

    Artikel 42

    Binnenkomst van pluimvee in lidstaten met de status vrij van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zonder vaccinatie

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen van fokpluimvee en gebruikspluimvee, bestemd voor een lidstaat met de status vrij van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zonder vaccinatie, wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    zij zijn niet gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle;

    b) 

    zij zijn gedurende een periode van ten minste 14 dagen vóór de datum van het laden van de zending voor verzending naar de Unie geïsoleerd gehouden in de inrichting van oorsprong of in een quarantaine-inrichting onder toezicht van een officiële dierenarts, waar:

    i) 

    gedurende een periode van ten minste 21 dagen vóór de datum van het laden van de zending geen pluimvee is gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle;

    ii) 

    geen enkele vogel die geen deel uitmaakt van de zending, gedurende de in punt i) bedoelde periode de inrichting is binnengekomen;

    iii) 

    geen vaccinatie is uitgevoerd;

    c) 

    zij zijn gedurende een periode van ten minste 14 dagen vóór de datum van het laden voor verzending naar de Unie met negatief resultaat onderworpen aan serologische tests voor de opsporing van antilichamen tegen het virus van de ziekte van Newcastle, uitgevoerd op een aantal bloedmonsters dat het mogelijk maakt met een betrouwbaarheid van 95 % besmetting te detecteren bij een prevalentie van 5 %.

    2.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen van voor de slacht bestemd pluimvee, bestemd voor een lidstaat met de status vrij van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zonder vaccinatie, wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending afkomstig zijn van koppels die:

    a) 

    niet zijn gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle en gedurende een periode van ten minste 14 dagen vóór de datum van het laden van de zending voor verzending naar de Unie met negatief resultaat zijn onderworpen aan serologische tests voor de opsporing van antilichamen tegen het virus van de ziekte van Newcastle, uitgevoerd op een aantal bloedmonsters dat het mogelijk maakt met een betrouwbaarheid van 95 % besmetting te detecteren bij een prevalentie van 5 %,

    of

    b) 

    zijn gedurende de periode van ten minste dertig dagen vóór de datum van het laden van de zending voor verzending naar de Unie gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, maar niet met een levend vaccin, en zijn onderworpen aan een virusisolatietest op infectie met het virus van de ziekte van Newcastle die gedurende de 14 dagen vóór die datum is uitgevoerd op een aselecte steekproef van cloacaswabs of fecesmonsters van ten minste zestig vogels, met negatief resultaat.

    3.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen van eendagskuikens, bestemd voor een lidstaat met de status vrij van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zonder vaccinatie, wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending:

    a) 

    niet zijn gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle;

    b) 

    afkomstig zijn van broedeieren die afkomstig zijn uit koppels die voldoen aan een van de volgende voorschriften:

    i) 

    zij zijn niet gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle,

    of

    ii) 

    zij zijn gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle met behulp van een geïnactiveerd vaccin,

    of

    iii) 

    zij zijn uiterlijk zestig dagen vóór de datum waarop de eieren zijn verzameld, gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, met een levend vaccin;

    c) 

    uit een broederij komen waar de werkmethoden garanderen dat de eieren van de voor binnenkomst in de Unie bestemde eendagskuikens op volledig andere tijdstippen en plaatsen worden uitgebroed dan eieren die niet aan de onder b) vermelde voorschriften voldoen.



    AFDELING 2

    SPECIFIEKE DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR FOK- EN GEBRUIKSPLUIMVEE

    Artikel 43

    Identificatie van fok- en gebruiksloopvogels

    De binnenkomst in de Unie van zendingen loopvogels wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending individueel geïdentificeerd zijn door middel van halsmerken of een injecteerbare transponder:

    a) 

    met de code van het derde land of gebied van oorsprong volgens ISO-norm 3166, aangegeven met twee letters;

    b) 

    die aan de ISO-normen 11784 en 11785 voldoen.

    Artikel 44

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor het koppel van oorsprong van zendingen fok- en gebruikspluimvee

    De binnenkomst in de Unie van zendingen fok- en gebruikspluimvee wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending afkomstig zijn van koppels die aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    de koppels zijn niet gevaccineerd tegen hoogpathogene aviaire influenza;

    b) 

    indien de koppels zijn gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle:

    i) 

    hebben de bevoegde autoriteiten van het derde land of gebied van oorsprong garanties geboden dat de gebruikte vaccins voldoen aan ofwel

    — 
    de algemene en specifieke criteria voor vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1,
    ofwel
    — 
    de algemene criteria voor vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1, waarbij het pluimvee voldoet aan de diergezondheidsvoorschriften van bijlage XV, punt 2, in het geval van pluimvee en broedeieren afkomstig uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, waar de tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle gebruikte vaccins niet voldoen aan de specifieke criteria zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1;
    ii) 

    moeten voor de zending de in bijlage XV, punt 4, bedoelde gegevens worden verstrekt;

    c) 

    de koppels hebben een ziektebewakingsprogramma ondergaan dat voldoet aan de voorschriften van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035, en er is gebleken dat zij niet waren besmet, of zij vertoonden geen tekenen die besmetting zouden doen vermoeden, wat betreft de volgende ziekteverwekkers:

    i) 

    Salmonella Pullorum, Salmonella Gallinarum en Mycoplasma gallisepticum in het geval van Gallus gallus;

    ii) 

    Salmonella arizonae (serogroep O:18(k)), Salmonella Pullorum, Salmonella Gallinarum, Mycoplasma meleagridis en Mycoplasma gallisepticum in het geval van Meleagris gallopavo;

    iii) 

    Salmonella Pullorum en Salmonella Gallinarum in het geval van Numida meleagris, Coturnix coturnix, Phasianus colchicus, Perdix perdix, Anas spp.;

    d) 

    de koppels worden gehouden in inrichtingen die, in geval van bevestiging van een infectie met Salmonella Pullorum, S. Gallinarum en S. arizonae gedurende de laatste twaalf maanden vóór de datum van het laden van de zending voor verzending naar de Unie, de volgende maatregelen hebben toegepast:

    i) 

    het besmette koppel is geslacht of gedood en vernietigd;

    ii) 

    nadat het in punt i) bedoelde besmette koppel is geslacht of gedood, is de inrichting gereinigd en ontsmet;

    iii) 

    na de in punt ii) bedoelde reiniging en ontsmetting zijn alle koppels in de inrichting met negatief resultaat getest op infectie met Salmonella Pullorum, S. Gallinarum en S. arizonae, bij twee tests die met een tussenpoos van ten minste 21 dagen zijn verricht overeenkomstig het onder c) bedoelde ziektebewakingsprogramma;

    e) 

    de koppels worden gehouden in inrichtingen die, in geval van bevestiging van aviaire mycoplasmose (Mycoplasma gallisepticum en M. meleagridis) gedurende de laatste twaalf maanden vóór de datum van het laden van de zending voor verzending naar de Unie, de volgende maatregelen hebben toegepast:

    ofwel

    i) 

    het besmette koppel is met negatief resultaat getest op aviaire mycoplasmose (Mycoplasma gallisepticum en M. meleagridis) bij twee tests die overeenkomstig het onder c) bedoelde ziektebewakingsprogramma met een tussenpoos van ten minste zestig dagen op het hele koppel zijn verricht,

    ofwel

    ii) 

    het besmette koppel is geslacht of gedood en vernietigd, de inrichting is gereinigd en ontsmet en na de reiniging en ontsmetting zijn alle koppels in de inrichting met negatief resultaat getest op aviaire mycoplasmose (Mycoplasma gallisepticum en M. meleagridis), bij twee tests die met een tussenpoos van ten minste 21 dagen zijn verricht overeenkomstig het onder c) bedoelde ziektebewakingsprogramma.



    AFDELING 3

    SPECIFIEKE DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR PLUIMVEE DAT BESTEMD IS VOOR DE SLACHT

    Artikel 45

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor het koppel van oorsprong van zendingen pluimvee dat bestemd is voor de slacht

    De binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee dat bestemd is voor de slacht, wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending afkomstig zijn van koppels die aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    zij zijn niet gevaccineerd tegen hoogpathogene aviaire influenza;

    b) 

    indien zij zijn gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle:

    i) 

    heeft de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong garanties geboden dat:

    — 
    de gebruikte vaccins voldoen aan de algemene en specifieke criteria voor vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1,
    of
    — 
    de gebruikte vaccins voldoen aan de algemene criteria voor vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1, waarbij het pluimvee voldoet aan de diergezondheidsvoorschriften van bijlage XV, punt 2, in het geval van pluimvee en broedeieren afkomstig uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, waar de tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle gebruikte vaccins niet voldoen aan de specifieke criteria zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1;
    ii) 

    moeten voor elke zending de in bijlage XV, punt 4, bedoelde gegevens worden verstrekt.



    AFDELING 4

    SPECIFIEKE DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR EENDAGSKUIKENS

    Artikel 46

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor de koppels van oorsprong van zendingen eendagskuikens

    De binnenkomst in de Unie van zendingen eendagskuikens wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending afkomstig zijn van koppels die aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    indien de koppels zijn gevaccineerd tegen hoogpathogene aviaire influenza, zijn door het derde land of gebied van oorsprong garanties geboden voor de naleving van de minimumvoorschriften voor vaccinatieprogramma’s en aanvullende bewaking zoals vastgesteld in bijlage XIII;

    b) 

    indien de koppels zijn gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle:

    i) 

    heeft de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong garanties geboden dat de gebruikte vaccins voldoen aan ofwel

    — 
    de algemene en specifieke criteria voor vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1,
    ofwel
    — 
    de algemene criteria voor erkende vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1, waarbij het pluimvee en de broedeieren waaruit de eendagskuikens afkomstig zijn, voldoen aan de diergezondheidsvoorschriften van bijlage XV, punt 2, in het geval van pluimvee en broedeieren afkomstig uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, waar de tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle gebruikte vaccins niet voldoen aan de specifieke criteria zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1;
    ii) 

    moeten voor elke zending de in bijlage XV, punt 4, bedoelde gegevens worden verstrekt;

    c) 

    de koppels hebben een ziektebewakingsprogramma ondergaan dat voldoet aan de voorschriften van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035, en er is gebleken dat zij niet waren besmet, of zij vertoonden geen tekenen die besmetting zouden doen vermoeden, wat betreft de volgende ziekteverwekkers:

    i) 

    Salmonella Pullorum, Salmonella Gallinarum en Mycoplasma gallisepticum in het geval van Gallus gallus;

    ii) 

    Salmonella arizonae (serogroep O:18(k)), Salmonella Pullorum, Salmonella Gallinarum, Mycoplasma meleagridis en Mycoplasma gallisepticum in het geval van Meleagris gallopavo;

    iii) 

    Salmonella Pullorum en Salmonella Gallinarum in het geval van Numida meleagris, Coturnix coturnix, Phasianus colchicus, Perdix perdix, Anas spp.;

    d) 

    de koppels worden gehouden in inrichtingen die, in geval van bevestiging van een infectie met Salmonella Pullorum, S. Gallinarum en S. arizonae gedurende de laatste twaalf maanden vóór de datum van het laden van de zending voor verzending naar de Unie, de volgende maatregelen hebben toegepast:

    i) 

    het besmette koppel is geslacht of gedood en vernietigd;

    ii) 

    nadat het in punt i) bedoelde besmette koppel is geslacht of gedood, is de inrichting gereinigd en ontsmet;

    iii) 

    na de in punt ii) bedoelde reiniging en ontsmetting zijn alle koppels in de inrichting met negatief resultaat getest op infectie met Salmonella Pullorum, S. Gallinarum en S. arizonae, bij twee tests die met een tussenpoos van ten minste 21 dagen zijn verricht overeenkomstig het onder c) bedoelde ziektebewakingsprogramma;

    e) 

    de koppels worden gehouden in inrichtingen die, in geval van bevestiging van aviaire mycoplasmose (Mycoplasma gallisepticum en M. meleagridis) gedurende de laatste twaalf maanden vóór de datum van het laden van de zending voor verzending naar de Unie, de volgende maatregelen hebben toegepast:

    ofwel

    i) 

    het besmette koppel is met negatief resultaat getest op aviaire mycoplasmose (Mycoplasma gallisepticum en M. meleagridis) bij twee tests die overeenkomstig het onder c) bedoelde ziektebewakingsprogramma met een tussenpoos van ten minste zestig dagen op het hele koppel zijn verricht,

    ofwel

    ii) 

    het besmette koppel is geslacht of gedood en vernietigd, de inrichting is gereinigd en ontsmet en na de reiniging en ontsmetting zijn alle koppels in de inrichting met negatief resultaat getest op aviaire mycoplasmose (Mycoplasma gallisepticum en M. meleagridis), bij twee tests die met een tussenpoos van ten minste 21 dagen zijn verricht overeenkomstig het onder c) bedoelde ziektebewakingsprogramma.

    Artikel 47

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor de broedeieren van oorsprong van zendingen eendagskuikens

    De binnenkomst in de Unie van zendingen eendagskuikens wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending afkomstig zijn uit broedeieren die:

    a) 

    voldoen aan de diergezondheidsvoorschriften voor binnenkomst in de Unie zoals vastgesteld in deel III, titel 2;

    b) 

    voordat zij naar de broederij zijn verzonden, zijn gemerkt volgens de instructies van de bevoegde autoriteit;

    c) 

    zijn ontsmet volgens de instructies van de bevoegde autoriteit;

    d) 

    geen contact hebben gehad met pluimvee of broedeieren met een lagere gezondheidsstatus, in gevangenschap levende vogels of in het wild levende vogels, noch tijdens het vervoer naar de broederij noch in de broederij.

    Artikel 48

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor eendagskuikens

    De binnenkomst in de Unie van zendingen eendagskuikens wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending niet tegen aviaire influenza zijn gevaccineerd.



    AFDELING 5

    SPECIFIEKE DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR MINDER DAN TWINTIG STUKS PLUIMVEE

    Artikel 49

    Afwijking en specifieke voorschriften voor zendingen van minder dan twintig stuks ander pluimvee dan loopvogels

    ▼M2

    In afwijking van artikel 14, lid 3, en de artikelen 40 en 43 tot en met 48 wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen die minder dan twintig stuks ander pluimvee dan loopvogels bevatten, toegestaan mits dergelijke zendingen aan de volgende voorschriften voldoen:

    ▼B

    a) 

    het pluimvee is afkomstig van inrichtingen waar:

    i) 

    gedurende de periode van ten minste 21 dagen vóór de datum van het laden van de zending voor verzending naar de Unie of de datum van verzameling van de broedeieren waaruit de eendagskuikens zijn verkregen, geen melding is gemaakt van een bevestigd geval van infectie met laagpathogene aviaire-influenzavirussen;

    ii) 

    zich binnen een straal van tien kilometer rond de inrichting, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een buurland, gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór de datum van het laden van de zending voor verzending naar de Unie geen uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza of infectie met het virus van de ziekte van Newcastle hebben voorgedaan;

    b) 

    het pluimvee of, in het geval van eendagskuikens, het koppel van oorsprong van de eendagskuikens, is gedurende een periode van ten minste 21 dagen vóór de datum van het laden van de zending voor verzending naar de Unie in de inrichting van oorsprong geïsoleerd;

    ▼M2

    c) 

    wat vaccinatie tegen hoogpathogene aviaire influenza betreft:

    i) 

    is het pluimvee niet gevaccineerd tegen hoogpathogene aviaire influenza;

    ii) 

    is het koppel van oorsprong van het pluimvee, met uitzondering van eendagskuikens, niet gevaccineerd tegen hoogpathogene aviaire influenza;

    iii) 

    indien de ouderkoppels van de eendagskuikens zijn gevaccineerd tegen hoogpathogene aviaire influenza, zijn door het derde land of gebied van oorsprong garanties geboden voor de naleving van de minimumvoorschriften voor vaccinatieprogramma’s en aanvullende bewaking zoals vastgesteld in bijlage XIII;

    ▼B

    d) 

    indien het pluimvee of het ouderkoppel van de eendagskuikens zijn gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle:

    i) 

    heeft de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong garanties geboden dat de gebruikte vaccins voldoen aan ofwel

    — 
    de algemene en specifieke criteria voor vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1,
    ofwel
    — 
    de algemene criteria voor vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1, waarbij het pluimvee voldoet aan de diergezondheidsvoorschriften van bijlage XV, punt 2, in het geval van pluimvee en broedeieren afkomstig uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, waar de tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle gebruikte vaccins niet voldoen aan de specifieke criteria zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1;
    ii) 

    moeten voor elke zending de in bijlage XV, punt 4, bedoelde gegevens worden verstrekt;

    e) 

    bij tests die zijn uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften voor het testen van zendingen van minder dan twintig stuks ander pluimvee dan loopvogels en minder dan twintig broedeieren daarvan vóór hun binnenkomst in de Unie, zoals opgenomen in bijlage XVII, is gebleken dat het pluimvee of, in het geval van eendagskuikens, het koppel van oorsprong van de eendagskuikens, niet waren besmet, of zij vertoonden geen tekenen die besmetting zouden doen vermoeden, wat betreft de volgende ziekteverwekkers:

    i) 

    Salmonella Pullorum, Salmonella Gallinarum en Mycoplasma gallisepticum in het geval van Gallus gallus;

    ii) 

    Salmonella arizonae (serogroep O:18(k)), Salmonella Pullorum, Salmonella Gallinarum, Mycoplasma meleagridis en Mycoplasma gallisepticum in het geval van Meleagris gallopavo;

    ▼M2

    iii) 

    Salmonella Pullorum en Salmonella Gallinarum in het geval van Numida meleagris, Coturnix coturnix, Phasianus colchicus, Perdix perdix, Anas spp.;

    ▼M2

    f) 

    de eendagskuikens zijn verkregen uit broedeieren die voor het uitbroeden zijn ontsmet volgens de instructies van de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong.

    ▼B



    AFDELING 6

    SPECIFIEKE DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET VERPLAATSEN VAN EN WERKEN MET PLUIMVEE NA BINNENKOMST IN DE UNIE

    Artikel 50

    Verplichtingen van de exploitanten in de inrichting van bestemming na de binnenkomst in de Unie van zendingen pluimvee

    1.  

    Exploitanten in de inrichting van bestemming houden fokpluimvee, gebruikspluimvee, met uitzondering van gebruikspluimvee dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet, en eendagskuikens die uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, de Unie zijn binnengekomen, vanaf de dag van aankomst in de inrichtingen van bestemming gedurende een ononderbroken periode van ten minste:

    a) 

    zes weken,

    of

    b) 

    tot de dag van de slacht, wanneer de dieren binnen zes weken na de datum van aankomst worden geslacht.

    2.  
    In het geval van ander pluimvee dan loopvogels kan de in lid 1, onder a), vastgestelde periode van zes weken tot drie weken worden verkort, mits op verzoek van de exploitant de bemonstering en tests overeenkomstig artikel 51, onder b), met gunstig resultaat zijn verricht.
    3.  
    De exploitanten in de inrichting van bestemming zorgen ervoor dat het in lid 1 bedoelde pluimvee uiterlijk op de datum waarop de desbetreffende in dat lid vastgestelde perioden verstrijken, wordt onderworpen aan een door een officiële dierenarts in de inrichting van bestemming uitgevoerde klinische inspectie.
    4.  
    Gedurende de in lid 1 bedoelde perioden houden de exploitanten pluimvee dat uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, de Unie is binnengekomen, gescheiden van andere koppels pluimvee.
    5.  
    Wanneer het in lid 1 bedoelde pluimvee in hetzelfde koppel wordt geplaatst als ander pluimvee dat in de inrichting van bestemming aanwezig is, gaan de in lid 1, onder a) en b), bedoelde perioden in vanaf de datum waarop de laatste vogel in de inrichting van bestemming is binnengebracht, en wordt er geen pluimvee uit het koppel verplaatst voordat die perioden zijn verstreken.

    Artikel 51

    Verplichting voor de bevoegde autoriteiten om zendingen pluimvee na binnenkomst in de Unie te bemonsteren en te testen

    De bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming zorgt ervoor dat:

    a) 

    gedurende de in artikel 50, lid 1, bedoelde perioden, fokpluimvee, gebruikspluimvee, met uitzondering van gebruikspluimvee dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet, en eendagskuikens die uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, de Unie zijn binnengekomen, uiterlijk op de datum waarop de in dat artikel bedoelde perioden verstrijken, worden onderworpen aan een door een officiële dierenarts in de inrichting van bestemming uitgevoerde klinische inspectie en, indien nodig, worden bemonsterd voor tests om hun gezondheidsstatus te monitoren;

    b) 

    in het geval van ander pluimvee dan loopvogels en wanneer hier door de exploitant om wordt verzocht, zoals bedoeld in artikel 50, lid 2, worden overeenkomstig bijlage XVIII bemonstering en tests uitgevoerd op ander pluimvee dan loopvogels.

    Artikel 52

    Verplichting voor de bevoegde autoriteiten met betrekking tot bemonstering en tests na de binnenkomst in de Unie van zendingen loopvogels die afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die niet vrij is van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle

    De bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming ziet erop toe dat fokloopvogels, productieloopvogels en eendagskuikens van loopvogels die de Unie zijn binnengekomen uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die niet vrij is van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, gedurende de in artikel 50, lid 1, bedoelde perioden:

    a) 

    worden onderworpen aan een test voor de opsporing van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle die door de bevoegde autoriteit wordt uitgevoerd op cloacaswabs of fecesmonsters van elke loopvogel;

    b) 

    in het geval van zendingen loopvogels die bestemd zijn voor lidstaten met de status vrij van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zonder vaccinatie, en die afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die niet vrij is van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, worden de vogels, naast de onder a) bedoelde voorschriften, onderworpen aan een serologische test op infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, die door de bevoegde autoriteit op elke loopvogel wordt uitgevoerd;

    c) 

    alle loopvogels moeten met negatief resultaat zijn onderworpen aan de onder a) en b) bedoelde tests voordat hun isolatie wordt opgeheven.



    HOOFDSTUK 2

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor in gevangenschap levende vogels



    AFDELING 1

    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR IN GEVANGENSCHAP LEVENDE VOGELS

    Artikel 53

    Voorschriften met betrekking tot de identificatie van in gevangenschap levende vogels

    De binnenkomst in de Unie van zendingen van in gevangenschap levende vogels wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending zijn geïdentificeerd door een individueel identificatienummer met behulp van een individueel gemerkte naadloze, gesloten pootring of een injecteerbare transponder, die ten minste de volgende gegevens bevat:

    a) 

    de code van het derde land of gebied van oorsprong volgens ISO-norm 3166, aangegeven met twee letters;

    b) 

    een uniek volgnummer.

    Artikel 54

    Specifieke preventiemaatregelen voor de laadkisten waarin in gevangenschap levende vogels worden vervoerd

    De binnenkomst in de Unie van zendingen in gevangenschap levende vogels wordt alleen toegestaan als die zendingen zijn vervoerd in laadkisten die, naast de voorschriften van artikel 18 met betrekking tot laadkisten, aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    zij worden gesloten overeenkomstig de instructies van de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong om elke mogelijkheid tot vervanging van de inhoud te vermijden;

    b) 

    de in bijlage XVI vermelde gegevens voor de specifieke soort en categorie vogels zijn erop vermeld;

    c) 

    zij worden voor het eerst gebruikt.

    Artikel 55

    Voorschriften met betrekking tot de inrichting van oorsprong van de zending in gevangenschap levende vogels

    De binnenkomst in de Unie van zendingen in gevangenschap levende vogels wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending afkomstig zijn van een inrichting die aan de volgende voorschriften voldoet:

    a) 

    zij is door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong erkend als zijnde in overeenstemming met de specifieke diergezondheidsvoorschriften van artikel 56 en die erkenning is niet opgeschort of ingetrokken;

    b) 

    zij heeft van de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong een uniek erkenningsnummer toegewezen gekregen, waarvan de Commissie in kennis is gesteld;

    c) 

    de naam en het erkenningsnummer van de inrichting van oorsprong zijn vermeld in een door de Commissie opgestelde en gepubliceerde lijst van inrichtingen;

    d) 

    binnen een straal van tien kilometer rond de inrichting, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een buurland, hebben zich gedurende een periode van ten minste de dertig dagen voorafgaande aan de datum van het laden voor verzending naar de Unie geen uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza of infectie met het virus van de ziekte van Newcastle voorgedaan;

    e) 

    in het geval van papegaaiachtigen:

    i) 

    is aviaire chlamydiose gedurende een periode van ten minste de zestig dagen vóór de datum van het laden voor verzending naar de Unie niet in de inrichting bevestigd en, indien gedurende de laatste zes maanden vóór de datum van laden voor verzending naar de Unie aviaire chlamydiose in de inrichting is bevestigd, zijn de volgende maatregelen toegepast:

    — 
    besmette vogels en vogels die waarschijnlijk besmet zijn, zijn behandeld;
    — 
    na voltooiing van de behandeling zijn zij negatief bevonden in laboratoriumtests op aviaire chlamydiose;
    — 
    na voltooiing van de behandeling is de inrichting gereinigd en ontsmet;
    — 
    er zijn ten minste zestig dagen verstreken sinds de voltooiing van de in het derde streepje bedoelde reiniging en ontsmetting,

    of

    ii) 

    zijn de dieren gedurende de laatste 45 dagen vóór de datum van het laden voor verzending naar de Unie onder veterinair toezicht gehouden en behandeld tegen aviaire chlamydiose.

    Artikel 56

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor de erkenning, de handhaving van de erkenning en de opschorting, intrekking of herverlening van de erkenning van de inrichtingen van oorsprong van de zendingen in gevangenschap levende vogels

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen in gevangenschap levende vogels wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending afkomstig zijn van inrichtingen die door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong zijn erkend, zoals bedoeld in artikel 55, en die voldoen aan de volgende voorschriften van bijlage XIX:

    a) 

    punt 1, inzake biobeveiligingsmaatregelen;

    b) 

    punt 2, inzake voorzieningen en uitrusting;

    c) 

    punt 3, inzake documentatie;

    d) 

    punt 4, inzake personeel;

    e) 

    punt 5, inzake gezondheidsstatus.

    2.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen in gevangenschap levende vogels wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending afkomstig zijn van inrichtingen die onder toezicht staan van een officiële dierenarts van de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied, en die:

    a) 

    erop toeziet dat aan de voorwaarden van dit artikel wordt voldaan;

    b) 

    de gebouwen van de inrichting ten minste één keer per jaar bezoekt;

    c) 

    een audit instelt naar de werkzaamheden van de dierenarts van de inrichting en naar de uitvoering van het jaarlijkse ziektebewakingsprogramma;

    d) 

    verifieert dat de resultaten van de klinische, post-mortem- en laboratoriumtests op de dieren niet wijzen op de aanwezigheid van hoogpathogene aviaire influenza, infectie met het virus van de ziekte van Newcastle of aviaire chlamydiose.

    3.  
    De erkenning van een inrichting met in gevangenschap levende vogels wordt opgeschort of ingetrokken indien die inrichting niet langer voldoet aan de voorwaarden van de leden 1 en 2, of wanneer het gebruik is gewijzigd, zodanig dat zij niet langer uitsluitend voor in gevangenschap levende vogels wordt gebruikt.
    4.  
    De erkenning van een inrichting met in gevangenschap levende vogels wordt opgeschort wanneer de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied een kennisgeving van het vermoeden van hoogpathogene aviaire influenza, infectie met het virus van de ziekte van Newcastle of aviaire chlamydiose heeft ontvangen, en totdat het vermoeden officieel is uitgesloten. Na de kennisgeving van het vermoeden moeten de nodige maatregelen worden genomen om het vermoeden te bevestigen of uit te sluiten en de verspreiding van de ziekte te voorkomen, overeenkomstig de voorschriften van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687.
    5.  

    Wanneer de goedkeuring van een inrichting is opgeschort of ingetrokken, wordt de inrichting opnieuw erkend, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a) 

    de ziekte en de besmettingsbron zijn uitgeroeid;

    b) 

    alle besmette inrichtingen zijn naar behoren gereinigd en ontsmet;

    c) 

    de inrichting voldoet aan de voorwaarden van lid 1.

    6.  
    De binnenkomst in de Unie van zendingen in gevangenschap levende vogels wordt alleen toegestaan wanneer het derde land of gebied van oorsprong zich ertoe heeft verbonden de Commissie in kennis te stellen van de opschorting, intrekking of herverlening van de erkenning van elke inrichting.

    ▼M2

    Artikel 57

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor in gevangenschap levende vogels

    De binnenkomst in de Unie van zendingen in gevangenschap levende vogels wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    zij zijn niet gevaccineerd tegen hoogpathogene aviaire influenza;

    b) 

    als zij zijn gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, heeft de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong garanties geboden dat de gebruikte vaccins aan de in bijlage XV, punt 1, vastgestelde algemene en specifieke criteria voor vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle voldoen;

    c) 

    zij zijn binnen de periode van 7 tot 14 dagen voor de datum van het laden voor verzending naar de Unie met negatief resultaat onderworpen aan een test voor de opsporing van hoogpathogene aviaire influenza en infectie met het virus van de ziekte van Newcastle.

    ▼B

    Artikel 58

    Voorschriften met betrekking tot de binnenkomst van zendingen in gevangenschap levende vogels in lidstaten met de status vrij van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zonder vaccinatie

    De binnenkomst in de Unie van zendingen van in gevangenschap levende vogels van Galliformes-soorten, bestemd voor een lidstaat met de status vrij van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zonder vaccinatie, wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending:

    a) 

    niet zijn gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle;

    b) 

    gedurende een periode van ten minste 14 dagen vóór de datum van het laden van de zending voor verzending naar de Unie geïsoleerd zijn gehouden in de inrichting van oorsprong of in een quarantaine-inrichting in het derde land of gebied van oorsprong onder toezicht van een officiële dierenarts, waar:

    i) 

    gedurende de periode van 21 dagen voorafgaand aan de datum van verzending van de zending geen vogel is gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle;

    ii) 

    geen enkele vogel die niet voor de zending was bestemd, gedurende die periode in de inrichting is gekomen;

    iii) 

    in de quarantaine-inrichting geen vaccinatie is uitgevoerd;

    c) 

    gedurende een periode van 14 dagen vóór de datum van het laden voor verzending naar de Unie met negatief resultaat zijn onderworpen aan serologische tests voor het aantonen van de aanwezigheid van antilichamen tegen het virus van de ziekte van Newcastle, uitgevoerd op een aantal bloedmonsters dat het mogelijk maakt met een betrouwbaarheid van 95 % besmetting te detecteren bij een prevalentie van 5 %.



    AFDELING 2

    SPECIFIEKE DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET VERPLAATSEN VAN EN WERKEN MET IN GEVANGENSCHAP LEVENDE VOGELS NA BINNENKOMST IN DE UNIE

    Artikel 59

    Voorschriften met betrekking tot het verplaatsen van in gevangenschap levende vogels na binnenkomst in de Unie

    Na binnenkomst in de Unie worden zendingen in gevangenschap levende vogels onverwijld en rechtstreeks vervoerd naar een overeenkomstig artikel 14 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 erkende quarantaine-inrichting, en wel als volgt:

    a) 

    de totale reis van het punt van binnenkomst in de Unie tot de quarantaine-inrichting mag niet meer dan negen uur duren;

    b) 

    de voertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van de zending naar de quarantaine-inrichting, moeten door de bevoegde autoriteit zo worden verzegeld dat vervanging van de inhoud onmogelijk is.

    Artikel 60

    Verplichting van de exploitanten in de quarantaine-inrichting na de binnenkomst in de Unie van zendingen in gevangenschap levende vogels

    De exploitanten van de quarantaine-inrichting voor in gevangenschap levende vogels, zoals bedoeld in artikel 59:

    a) 

    houden in gevangenschap levende vogels gedurende een periode van ten minste dertig dagen in quarantaine;

    b) 

    zorgen er, indien verklikkervogels worden gebruikt voor onderzoeks-, bemonsterings- en testprocedures, voor dat:

    i) 

    in elke eenheid van de quarantaine-inrichting een minimumaantal van tien verklikkervogels wordt gebruikt;

    ii) 

    zij ten minste drie weken oud zijn en slechts één keer voor die doeleinden worden gebruikt;

    iii) 

    zij van een identificatiering aan de poot of een ander niet-afneembaar identificatiemerk zijn voorzien;

    iv) 

    zij niet gevaccineerd zijn en binnen een periode van 14 dagen vóór de begindatum van de quarantaine seronegatief zijn bevonden voor hoogpathogene aviaire influenza en infectie met het virus van de ziekte van Newcastle;

    v) 

    zij in de erkende quarantaine-inrichting worden geplaatst vóór de aankomst van de in gevangenschap levende vogels in het gemeenschappelijke luchtruim en zo dicht mogelijk bij de in gevangenschap levende vogels, zodat nauw contact is gewaarborgd tussen de verklikkervogels en de uitwerpselen van de in gevangenschap levende vogels die in quarantaine zijn geplaatst;

    ▼M2

    c) 

    geven de in gevangenschap levende vogels slechts vrij uit quarantaine na schriftelijke toestemming van een officiële dierenarts.

    ▼B

    Artikel 61

    Verplichting van de bevoegde autoriteiten na de binnenkomst in de Unie van zendingen in gevangenschap levende vogels

    Na de aankomst van de in gevangenschap levende vogels in de in artikel 59 bedoelde quarantaine-inrichting:

    a) 

    inspecteert de bevoegde autoriteit de quarantaineomstandigheden, met inbegrip van een onderzoek van de sterftegegevens en een klinische inspectie van de in gevangenschap levende vogels, ten minste aan het begin en aan het einde van de quarantaineperiode;

    b) 

    onderwerpt zij de in gevangenschap levende vogels aan tests op hoogpathogene aviaire influenza en infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, overeenkomstig de in bijlage XX opgenomen onderzoeks-, bemonsterings- en testprocedures.



    AFDELING 3

    AFWIJKINGEN VAN DE DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR DE BINNENKOMST IN DE UNIE VAN IN GEVANGENSCHAP LEVENDE VOGELS EN VOOR HET VERPLAATSEN VAN EN WERKEN MET DIE VOGELS NA BINNENKOMST IN DE UNIE

    ▼M2

    Artikel 62

    Afwijkingen van de diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie van in gevangenschap levende vogels

    1.  
    In afwijking van de voorschriften van de artikelen 3 tot en met 10, met uitzondering van artikel 3, punt a), i), de artikelen 11 tot en met 19 en de artikelen 53 tot en met 61, wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen van in gevangenschap levende vogels die niet aan die voorschriften voldoen, toegestaan indien zij afkomstig zijn uit derde landen of gebieden die specifiek in de lijst zijn opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van in gevangenschap levende vogels op basis van gelijkwaardige garanties.
    2.  

    In afwijking van de voorschriften van de artikelen 11 en 54 tot en met 58 wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen wedstrijdduiven die in de Unie worden binnengebracht vanuit een derde land of gebied of een zone daarvan waar zij gewoonlijk worden gehouden, om ze onmiddellijk te lossen in de verwachting dat zij terug naar dat derde land of gebied of de zone daarvan zullen vliegen, en die niet aan die voorschriften voldoen, toegestaan mits zij aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    de lidstaat van bestemming heeft overeenkomstig artikel 230, lid 2, van Verordening (EU) 2016/429 bepaald dat de wedstrijdduiven vanuit dat derde land of gebied of de zone daarvan op zijn grondgebied mogen worden binnengebracht;

    b) 

    zij zijn afkomstig van een geregistreerde inrichting waarrond zich in een straal van 10 km, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een buurland, gedurende een periode van ten minste de dertig dagen voorafgaande aan de datum van het laden voor verzending naar de Unie geen uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza of infectie met het virus van de ziekte van Newcastle hebben voorgedaan;

    c) 

    zij zijn niet gevaccineerd tegen hoogpathogene aviaire influenza;

    d) 

    zij zijn gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle en de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong heeft garanties geboden dat de gebruikte vaccins aan de in bijlage XV, punt 1, vastgestelde algemene en specifieke criteria voor vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle voldoen;

    e) 

    zij zijn afkomstig van een inrichting waar wordt gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle.

    3.  

    In afwijking van de in de artikelen 59, 60 en 61 vastgestelde voorschriften mag de bevoegde autoriteit van de lidstaat van binnenkomst in de Unie de binnenkomst in de Unie toestaan van wedstrijdduiven die niet rechtstreeks naar een overeenkomstig artikel 14 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 erkende quarantaine-inrichting zullen worden vervoerd, mist zij:

    a) 

    wedstrijdduiven zijn die in de Unie zijn binnengebracht vanuit een derde land of gebied of een zone daarvan waar zij gewoonlijk verblijven, overeenkomstig lid 2;

    b) 

    onmiddellijk onder toezicht van de bevoegde autoriteit worden gelost ervan uitgaand dat zij terug naar het derde land of gebied van oorsprong of de zone daarvan zullen vliegen.

    ▼B



    TITEL 4

    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HONINGBIJEN EN HOMMELS



    HOOFDSTUK 1

    Algemene diergezondheidsvoorschriften voor honingbijen en hommels

    Artikel 63

    Toegelaten categorieën bijen

    Alleen de binnenkomst in de Unie van zendingen van de volgende categorieën bijen wordt toegestaan:

    a) 

    honingbijenkoninginnen,

    b) 

    hommels.

    Artikel 64

    Verzending naar de Unie van honingbijen en hommels

    De binnenkomst in de Unie van zendingen honingbijenkoninginnen en hommels wordt alleen toegestaan indien zij aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    het verpakkingsmateriaal en de koninginnenkasten die gebruikt worden voor de verzending van de honingbijen en hommels naar de Unie moeten:

    i) 

    nieuw zijn;

    ii) 

    niet in contact zijn geweest met bijen en raten die broed bevatten;

    iii) 

    zijn onderworpen aan alle voorzorgsmaatregelen om besmetting met pathogenen die ziekten van honingbijen of hommels veroorzaken, te voorkomen.

    b) 

    het voeder dat de honingbijen en hommels vergezelt, moet vrij zijn van pathogenen die hen ziek kunnen maken;

    c) 

    het verpakkingsmateriaal en de begeleidende producten moeten vóór verzending naar de Unie een visueel onderzoek hebben ondergaan om te voorkomen dat zij een gevaar voor de diergezondheid opleveren en zij bevatten geen:

    i) 

    in het geval van honingbijen, Aethina tumida (kleine kastkever) en de Tropilaelaps-mijt in alle levensfasen;

    ii) 

    in het geval van hommels, Aethina tumida (kleine kastkever), in alle levensfasen.



    HOOFDSTUK 2

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor honingbijenkoninginnen

    Artikel 65

    De bijenstal van herkomst van honingbijenkoninginnen

    De binnenkomst in de Unie van zendingen honingbijenkoninginnen wordt alleen toegestaan indien de honingbijen van de zending afkomstig zijn van een bijenstal die is gelegen in een gebied:

    a) 

    met een straal van ten minste honderd kilometer, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een aangrenzend derde land:

    i) 

    waar geen infestatie met Aethina tumida (kleine kastkever) of infestatie met Tropilaelaps spp. is gemeld;

    ii) 

    waar geen beperkingen gelden in verband met een vermoeden, een geval of een uitbraak van de in punt i) bedoelde ziekten;

    b) 

    met een straal van ten minste drie kilometer, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een aangrenzend derde land:

    i) 

    waar gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór de datum van het laden voor verzending naar de Unie geen melding van Amerikaans vuilbroed is gemaakt;

    ii) 

    waar gedurende de in punt i) bedoelde periode geen beperkingen gelden in verband met een vermoeden of een bevestigd geval van Amerikaans vuilbroed;

    iii) 

    waar, indien zich vóór de in punt i) bedoelde periode een bevestigd geval van Amerikaans vuilbroed had voorgedaan, alle bijenkasten vervolgens door de bevoegde autoriteit in het derde land of gebied van oorsprong werden gecontroleerd en alle besmette bijenkasten werden behandeld en daarna met gunstig resultaat werden geïnspecteerd binnen een periode van dertig dagen na de datum van het laatste geconstateerde geval van die ziekte.

    Artikel 66

    De bijenkast van oorsprong van honingbijenkoninginnen

    De binnenkomst in de Unie van zendingen van bijenkoninginnen wordt alleen toegestaan indien de honingbijen van de zending afkomstig zijn van bijenkasten waarvan monsters van de raat met negatief resultaat op Amerikaans vuilbroed zijn getest binnen de periode van dertig dagen vóór de datum van het laden voor verzending naar de Unie.

    Artikel 67

    De zending honingbijenkoninginnen

    De binnenkomst in de Unie van zendingen van honingbijenkoninginnen worden alleen toegestaan indien deze zendingen in gesloten kooien zitten, elk met één honingbijenkoningin met maximaal twintig begeleidende voedsters.

    Artikel 68

    Aanvullende garanties voor honingbijenkoninginnen die bestemd zijn voor bepaalde lidstaten of zones wat betreft infestatie met Varroa spp. (varroase)

    De binnenkomst in de Unie van zendingen honingbijenkoninginnen die bestemd zijn voor een lidstaat of zone met de ziektevrije status ten aanzien van infestatie met Varroa spp. (varroase), wordt alleen toegestaan indien dergelijke zendingen aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    de honingbijen van de zending moeten afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, die vrij is van infestatie met Varroa spp. (varroase);

    b) 

    in het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, is gedurende een periode van dertig dagen vóór de datum van het laden voor verzending naar de Unie geen melding gemaakt van infestatie met Varroa spp. (varroase);

    c) 

    alle voorzorgsmaatregelen zijn genomen om besmetting van de zending met Varroa spp. tijdens het laden en de verzending naar de Unie te vermijden.



    HOOFDSTUK 3

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor hommels

    Artikel 69

    De inrichting van oorsprong van hommels

    De binnenkomst in de Unie van zendingen hommels wordt alleen toegestaan indien de hommels van de zending:

    a) 

    zijn gefokt en gehouden in een ecologisch geïsoleerde productie-inrichting voor hommels:

    i) 

    die over voorzieningen beschikt om ervoor te zorgen dat de productie van hommels plaatsvindt in een gebouw dat vrij is van vliegende insecten;

    ii) 

    die over voorzieningen en uitrusting beschikt om ervoor te zorgen dat de hommels gedurende het hele productieproces verder worden geïsoleerd in afzonderlijke epidemiologische eenheden en per kolonie in gesloten laadkisten binnen het gebouw;

    iii) 

    waar het pollen gedurende de volledige productie in de voorzieningen geïsoleerd van de hommels wordt opgeslagen en gehanteerd tot het aan de hommels wordt vervoederd;

    iv) 

    die over standaardbedrijfsprocedures beschikt om te voorkomen dat de kleine kastkever de inrichting kan binnenkomen en om regelmatig onderzoek te doen naar de aanwezigheid van de kleine kastkever in de inrichting;

    b) 

    binnen de onder a) bedoelde inrichting moeten de hommels afkomstig zijn van een epidemiologische eenheid waarin geen infestatie met Aethina tumida (kleine kastkever) is geconstateerd.

    Artikel 70

    De zending hommels

    De binnenkomst in de Unie van zendingen hommels wordt alleen toegestaan indien deze zendingen naar de Unie zijn verzonden in gesloten laadkisten, die elk een kolonie van ten hoogste tweehonderd volwassen hommels bevatten, met of zonder een koningin.



    HOOFDSTUK 4

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor het na binnenkomst werken met honingbijenkoninginnen en hommels

    Artikel 71

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor het na binnenkomst werken met honingbijenkoninginnen en hommels

    1.  
    Na binnenkomst in de Unie mogen de bijenkoninginnen niet worden binnengebracht in plaatselijke kolonies, tenzij zij overeenkomstig lid 2 met de toestemming en, in voorkomend geval, onder rechtstreeks toezicht van de bevoegde autoriteit uit de transportkooi naar nieuwe kooien worden overgebracht.
    2.  
    Na de in lid 1 bedoelde overbrenging naar nieuwe kooien moeten de transportkooien, de voedsters en het andere materiaal dat de bijenkoninginnen vanuit het derde land van oorsprong vergezelde, bij een officieel laboratorium worden ingediend om de aanwezigheid van Aethina Tumida (kleine kastkever), met inbegrip van eitjes en larven, en elk teken van de Tropilaelaps-mijt uit te sluiten.
    3.  
    De exploitanten die hommels ontvangen, vernietigen de laadkist en het verpakkingsmateriaal dat hen vanuit het derde land of gebied van oorsprong heeft vergezeld, maar mogen ze tot het einde van de levensduur van de kolonie houden in de laadkist waarin zij de Unie zijn binnengekomen.

    Artikel 72

    Specifiek verplichtingen voor de bevoegde autoriteiten in de lidstaten

    De bevoegde autoriteit van de lidstaat van de plaats van bestemming van zendingen bijen of hommels:

    a) 

    houdt toezicht op de overbrenging vanuit de transportkooi naar de nieuwe kooien zoals bedoeld in artikel 71, lid 1;

    b) 

    zorgt ervoor dat de exploitant de in artikel 71, lid 2, bedoelde materialen inlevert;

    c) 

    zorgt ervoor dat het in artikel 71, lid 2, bedoelde officiële laboratorium over regelingen beschikt om de kooien, de voedsters en het materiaal te vernietigen na het in die bepaling bedoelde laboratoriumonderzoek.



    TITEL 5

    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR DE BINNENKOMST IN DE UNIE VAN HONDEN, KATTEN EN FRETTEN

    Artikel 73

    Verzending van de honden, katten en fretten naar de Unie

    1.  
    De binnenkomst in de Unie van zendingen honden, katten en fretten wordt alleen toegestaan indien deze zendingen vanuit de inrichting van oorsprong naar de Unie zijn verzonden zonder door een andere inrichting te worden gevoerd.
    2.  

    In afwijking van lid 1 kan de binnenkomst in de Unie van zendingen honden, katten en fretten uit meer dan één inrichting van oorsprong worden toegelaten indien de dieren van de zending in het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, één keer zijn verzameld, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a) 

    de verzameling vond plaats in een inrichting:

    i) 

    die door de bevoegde autoriteit in het derde land of gebied voor de verzameling van honden, katten en fretten is erkend overeenkomstig voorschriften die ten minste even streng zijn als die welke zijn vastgesteld in artikel 10 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035;

    ii) 

    die van de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied een uniek erkenningsnummer toegewezen heeft gekregen;

    iii) 

    die daartoe door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van verzending in de lijst is opgenomen, met inbegrip van de informatie zoals bedoeld in artikel 21 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035;

    iv) 

    waar de volgende gegevens gedurende een periode van ten minste drie jaar worden bijgehouden:

    — 
    de oorsprong van de dieren;
    — 
    de data van aankomst in en verzending uit het verzamelcentrum;
    — 
    de identificatiecode van de dieren;
    — 
    het registratienummer van de inrichting van oorsprong va het dier;
    — 
    het registratienummer van de vervoerders en het vervoermiddel waarmee de zending hoefdieren in dat centrum wordt geleverd of uit dat centrum wordt opgehaald;
    b) 

    de verzameling in het verzamelcentrum duurde niet langer dan zes dagen; deze periode wordt beschouwd als deel van het tijdsbestek voor de bemonstering voor tests voorafgaand aan de verzending naar de Unie, indien een dergelijke bemonstering krachtens deze verordening vereist is;

    c) 

    De dieren moeten binnen een periode van tien dagen na de datum van verzending uit de inrichting van oorsprong in de Unie zijn aangekomen.

    Artikel 74

    Identificatie van honden, katten en fretten

    ▼M2

    1.  
    De binnenkomst in de Unie van zendingen honden, katten en fretten wordt alleen toegestaan indien elk dier in de zending individueel is geïdentificeerd door middel van een injecteerbare transponder, zoals vermeld in punt e) van bijlage III bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035, die door een dierenarts is geïmplanteerd en die aan de technische voorschriften in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 576/2013 voldoet.

    ▼B

    2.  
    Wanneer de in lid 1 bedoelde geïmplanteerde injecteerbare transponder niet aan de in dat lid bedoelde technische specificaties voldoet, verstrekt de exploitant die verantwoordelijk is voor de binnenkomst in de Unie van de zending het leesapparaat dat het mogelijk maakt de individuele identificatie van het dier op elk moment te verifiëren.

    Artikel 75

    Het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, van honden, katten en fretten

    De binnenkomst in de Unie van zendingen honden, katten en fretten wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, waar voorschriften inzake de preventie en bestrijding van infectie met het rabiësvirus van kracht zijn en op doeltreffende wijze ten uitvoer wordt gelegd om het risico op besmetting van honden, katten en fretten tot een minimum te beperken, met inbegrip van voorschriften inzake de invoer van die soorten uit andere derde landen of gebieden.

    Artikel 76

    Honden, katten en fretten

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen honden, katten en fretten wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    zij hebben een vaccinatie tegen infectie met het rabiësvirus ontvangen die aan de volgende voorwaarden voldoet:

    i) 

    de dieren moeten ten tijde van de vaccinatie ten minste twaalf weken oud zijn;

    ii) 

    het vaccin moet voldoen aan de voorschriften van bijlage III bij Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 7 );

    iii) 

    op de dag van verzending naar de Unie moeten ten minste 21 dagen zijn verstreken sinds de voltooiing van de primaire vaccinatie tegen infectie met het rabiësvirus;

    iv) 

    aan het in artikel 3, lid 1, onder c), i), bedoelde diergezondheidscertificaat moet een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de vaccinatiegegevens worden gehecht;

    b) 

    zij moeten een geldige titreringstest op rabiësantilichamen hebben ondergaan overeenkomstig bijlage XXI, punt 1.

    2.  
    In afwijking van lid 1, onder b), wordt toegestaan dat honden, katten en fretten die afkomstig zijn uit derde landen of gebieden, of zones daarvan, dat/die zijn opgenomen in de lijst van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 577/2013 van de Commissie ( 8 ), de Unie binnenkomen zonder aan de titreringstest op rabiës te worden onderworpen.
    3.  
    De binnenkomst van zendingen honden in een lidstaat met de ziektevrije status ten aanzien van Echinococcus multilocularis of een goedgekeurd uitroeiingsprogramma voor besmetting met die ziekte wordt toegestaan, indien de dieren van de zending tegen deze besmetting zijn behandeld overeenkomstig bijlage XXI, deel 2.

    Artikel 77

    Vrijstelling voor honden, katten en fretten die zijn bestemd voor een geconsigneerde of een quarantaine-inrichting

    In afwijking van artikel 76 wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen honden, katten en fretten die niet voldoen aan de voorschriften met betrekking tot vaccinatie tegen rabiës en de voorschriften inzake besmetting met Echinococcus multilocularis, toegestaan mits die zendingen bestemd zijn om rechtstreeks binnen te komen in:

    a) 

    een geconsigneerde inrichting,

    of

    b) 

    een erkende quarantaine-inrichting in de lidstaat van bestemming.

    Artikel 78

    Na binnenkomst in de Unie verplaatsen van en werken met honden, katten en fretten die bestemd zijn voor een geconsigneerde of quarantaine-inrichting

    1.  
    Zendingen honden, katten en fretten die bestemd zijn voor een geconsigneerde inrichting in de Unie, worden gedurende een periode van ten minste zestig dagen na de datum van hun binnenkomst in de Unie in de geconsigneerde inrichting van bestemming gehouden.
    2.  

    Zendingen honden, katten en fretten die zijn bestemd om rechtstreeks in een erkende quarantaine-inrichting binnen te komen, zoals bedoeld in artikel 77, onder b), worden in die inrichting gehouden gedurende een periode van:

    a) 

    ten minste zes maanden na de datum van aankomst van de dieren in het geval van niet-naleving van de in artikel 76, lid 1, bedoelde voorschriften voor vaccinatie tegen infectie met het rabiësvirus,

    of

    b) 

    in het geval van honden die niet voldoen aan de in artikel 76, lid 3, bedoelde voorschriften voor besmetting met Echinococcus multilocularis, 24 uur na een behandeling tegen Echinococcus multilocularis overeenkomstig bijlage XXI, punt 2.



    DEEL III

    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR DE BINNENKOMST IN DE UNIE VAN LEVENDE PRODUCTEN ZOALS BEDOELD IN DE ARTIKELEN 3 EN 5



    TITEL 1

    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR LEVENDE PRODUCTEN VAN HOEFDIEREN



    HOOFDSTUK 1

    Algemene diergezondheidsvoorschriften voor levende producten van hoefdieren

    Artikel 79

    Het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan

    De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten en embryo’s van runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen wordt alleen toegestaan indien zij zijn gewonnen van dieren die afkomstig zijn uit derde landen of gebieden die aan de diergezondheidsvoorschriften van artikel 22 voldoen.

    Artikel 80

    De verblijfsduur van donordieren

    De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten en embryo’s van runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen wordt alleen toegestaan indien zij zijn gewonnen van dieren die:

    ▼M2

    a) 

    vóór de datum van de winning hebben verbleven in een derde land of gebied dat of een zone daarvan die in de lijst is opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van de specifieke soort en categorie levende producten:

    i) 

    in het geval van runderen, schapen en geiten, gedurende een periode van ten minste zes maanden;

    ii) 

    in het geval van varkens en paardachtigen, gedurende een periode van ten minste drie maanden;

    ▼B

    b) 

    gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór de datum van de eerste winning van de levende producten en gedurende de winningsperiode:

    i) 

    zijn gehouden in inrichtingen die niet gelegen zijn in een beperkingszone die is ingesteld wegens de aanwezigheid bij runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen van een ziekte van categorie A of van een voor die runderen, varkens, schapen, geiten of paardachtigen relevante nieuwe ziekte;

    ii) 

    zijn gehouden in één inrichting waar geen melding is gemaakt van voor runderen, varkens, schapen, geiten of paardachtigen relevante ziekten van categorie D;

    iii) 

    geen contact hebben gehad met dieren van inrichtingen die gelegen zijn in een beperkingszone zoals bedoeld in punt i), of van inrichtingen zoals bedoeld in punt ii);

    iv) 

    niet zijn gebruikt voor natuurlijke dekking.

    Artikel 81

    Identificatie van donordieren

    De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten en embryo’s van runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen wordt alleen toegestaan indien zij zijn gewonnen van dieren die overeenkomstig artikel 21 zijn geïdentificeerd.

    Artikel 82

    Inrichtingen voor levende producten

    1.  
    De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten en embryo’s van runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen wordt alleen toegestaan indien zij zijn verzonden vanuit erkende inrichtingen voor levende producten die door de bevoegde autoriteiten van in de lijst opgenomen derde landen of gebied, of zones daarvan, in de lijst zijn opgenomen.
    2.  

    De binnenkomst in de Unie van levende producten wordt alleen toegestaan vanuit erkende inrichtingen voor levende producten zoals bedoeld in lid 1, die voldoen aan de volgende voorschriften zoals vastgesteld in bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686:

    a) 

    deel 1 van die bijlage, waar het een spermawinningscentrum betreft;

    b) 

    deel 2 van die bijlage, waar het een embryoteam betreft;

    c) 

    deel 3 van die bijlage, waar het een embryoproductieteam betreft;

    d) 

    deel 4 van die bijlage, waar het een verwerkingsinrichting voor levende producten betreft;

    e) 

    deel 5 van die bijlage, waar het een opslagcentrum voor levende producten betreft.

    Artikel 83

    Levende producten

    De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten en embryo’s van runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen wordt alleen toegestaan indien die levende producten aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    zij zijn zodanig gemerkt dat de volgende gegevens gemakkelijk kunnen worden vastgesteld:

    i) 

    de datum van winning of productie van die levende producten;

    ii) 

    de soort en de identificatie van de donordieren;

    ▼M2

    iii) 

    het unieke erkenningsnummer van de inrichting voor levende producten waar de levende producten zijn gewonnen of geproduceerd, verwerkt en opgeslagen;

    ▼B

    iv) 

    alle overige relevante gegevens;

    b) 

    zij voldoen aan diergezondheidsvoorschriften voor de winning, de verwerking, de opslag en het vervoer zoals vastgesteld in bijlage III bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686.

    Artikel 84

    Het vervoer van levende producten

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten en embryo’s van runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen wordt alleen toegestaan indien:

    a) 

    zij in een laadkist zijn geplaatst die aan de volgende voorschriften voldoet:

    i) 

    zij is verzegeld en genummerd vóór de verzending vanuit de erkende inrichting voor levende producten onder de verantwoordelijkheid van een dierenarts van het centrum of teamdierenarts, of van een officiële dierenarts;

    ii) 

    zij is vóór gebruik gereinigd en ontsmet of gesteriliseerd, of is een laadkist voor eenmalig gebruik;

    iii) 

    zij is gevuld met een cryogeen middel dat niet al voor andere producten was gebruikt;

    b) 

    slechts één type levende producten van één soort in de onder a) bedoelde laadkist is geplaatst.

    2.  

    In afwijking van lid 1, onder b), mag een exploitant sperma, oöcyten en embryo’s van dezelfde soort in één laadkist plaatsen, mits:

    a) 

    rietjes of andere verpakkingen waarin levende producten worden geplaatst, degelijk en hermetisch worden verzegeld;

    b) 

    de levende producten van verschillende typen van elkaar worden gescheiden door fysieke compartimenten of door secundaire beschermende zakken.

    3.  
    In afwijking van lid 1, onder b), mag een exploitant sperma, oöcyten en embryo’s van schapen en geiten in één laadkist plaatsen.

    Artikel 85

    Aanvullende voorschriften voor het vervoer van sperma

    De binnenkomst van zendingen sperma van runderen, varkens, schapen en geiten dat van meer dan één donordier is gewonnen en dat in een enkel rietje of een andere verpakking is geplaatst met het oog op binnenkomst in de Unie, wordt alleen toegestaan indien:

    a) 

    het sperma is gewonnen en verzonden vanuit een enkel spermawinningscentrum waar het is gewonnen;

    b) 

    er procedures van kracht waren voor de verwerking van dat sperma om ervoor te zorgen dat het voldoet aan de merkingsvoorschriften van artikel 83, onder a).

    ▼M2

    Artikel 85 bis

    Inspectie van zendingen levende producten vóór verzending naar de Unie

    De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten en embryo’s van runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen wordt alleen toegestaan als die zendingen in de periode van 72 uur voor het tijdstip van verzending naar de Unie door een officiële dierenarts in het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan als volgt zijn onderworpen aan een visuele inspectie en een documentencontrole:

    a) 

    een visuele inspectie van het vervoersrecipiënt om na te gaan of aan de voorschriften van artikel 84 is voldaan;

    b) 

    een documentencontrole van de door de dierenarts van het centrum of de teamdierenarts ingediende gegevens om ervoor te zorgen dat:

    i) 

    de te certificeren informatie overeenstemt met de documentatie die is bewaard overeenkomstig:

    — 
    artikel 8, lid 1, punt a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686, en
    — 
    artikel 8, punt d), van deze verordening;
    ii) 

    het overeenkomstig artikel 83, punt a), aangebrachte merkteken op de rietjes of andere verpakkingen overeenstemt met het nummer in het diergezondheidscertificaat en op het recipiënt waarin de levende producten worden vervoerd;

    iii) 

    is voldaan aan de diergezondheidsvoorschriften van deel III, titel 1.

    ▼B



    HOOFDSTUK 2

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor levende producten van runderen

    Artikel 86

    De inrichting van oorsprong van donorrunderen

    De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten en embryo’s van runderen wordt alleen toegestaan indien zij zijn gewonnen van dieren die afkomstig zijn van inrichtingen die aan de volgende voorschriften voldoen en indien die dieren voordien nooit zijn gehouden in een inrichting met een lagere gezondheidsstatus:

    a) 

    zij voldoen aan de voorschriften van artikel 23;

    b) 

    in het geval van donordieren van sperma vóór hun toelating tot een quarantainevoorziening, waren zij vrij van de volgende ziekten:

    i) 

    infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex (M. bovis, M. caprae en M. tuberculosis);

    ii) 

    infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis;

    iii) 

    enzoötische boviene leukose;

    iv) 

    infectieuze boviene rinotracheïtis/infectieuze pustuleuze vulvovaginitis.

    Artikel 87

    Afwijkingen van de voorschriften voor de inrichting van oorsprong van donorrunderen

    1.  

    In afwijking van artikel 86, onder b), iii), wordt toegestaan dat zendingen sperma van runderen de Unie binnenkomen indien een donordier afkomstig is uit een inrichting die niet vrij is van enzoötische boviene leukose en:

    a) 

    jonger dan twee jaar is en een nakomeling is van een moederdier dat, nadat het donordier bij het moederdier is weggehaald, met negatief resultaat een serologische test op enzoötische boviene leukose heeft ondergaan,

    of

    b) 

    de leeftijd van twee jaar heeft bereikt en met negatief resultaat een serologische test op enzoötische boviene leukose heeft ondergaan.

    ▼M2

    2.  
    In afwijking van artikel 86, punt b), iii), wordt toegestaan dat zendingen van oöcyten en embryo’s van runderen de Unie binnenkomen indien een donordier afkomstig is uit een inrichting die niet vrij is van enzoötische boviene leukose, mits de voor de inrichting van oorsprong verantwoordelijke officiële dierenarts heeft gecertificeerd dat er in die inrichting gedurende een periode van ten minste de voorafgaande drie jaar geen klinische gevallen van enzoötische boviene leukose zijn geweest.

    ▼B

    3.  

    In afwijking van artikel 86, onder b), iv), wordt toegestaan dat zendingen sperma, oöcyten en embryo’s van runderen de Unie binnenkomen indien een donordier afkomstig is uit een inrichting die niet vrij is van infectieuze boviene rinotracheïtis/infectieuze pustuleuze vulvovaginitis, mits:

    a) 

    in het geval van sperma, het dier met negatief resultaat is onderworpen aan een test die is voorgeschreven overeenkomstig bijlage II, deel 1, hoofdstuk I, punt 1, onder b), iv), bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686;

    b) 

    in het geval van oöcyten of embryo’s, de officiële dierenarts die verantwoordelijk is voor de inrichting van oorsprong heeft gecertificeerd dat er gedurende een periode van ten minste de voorafgaande twaalf maanden geen klinisch gevallen van infectieuze boviene rinotracheïtis/infectieuze pustuleuze vulvovaginitis zijn geweest.

    Artikel 88

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor donorrunderen

    De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten of embryo’s wordt alleen toegestaan indien zij zijn gewonnen van donorrunderen die voldoen aan de diergezondheidsvoorschriften zoals vastgesteld in bijlage II, deel 1 en deel 5, hoofdstukken I, II en III, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686.



    HOOFDSTUK 3

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor levende producten van varkens

    Artikel 89

    De inrichting van oorsprong van donorvarkens

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten en embryo’s van varkens wordt alleen toegestaan indien zij zijn gewonnen van dieren die afkomstig zijn van inrichtingen:

    a) 

    die aan de voorschriften van artikel 23 voldoen;

    b) 

    waar, in het geval van donordieren van sperma vóór hun toelating tot een quarantainevoorziening, ten minste in de twaalf voorafgaande maanden geen klinische, serologische, virologische of pathologische tekenen van infectie met het virus van de ziekte van Aujeszky zijn vastgesteld.

    2.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma van varkens wordt alleen toegestaan indien zij zijn gewonnen van dieren die:

    a) 

    vóór de toelating ervan tot een quarantainevoorziening, afkomstig waren van inrichtingen die vrij waren van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis overeenkomstig de voorschriften van bijlage II, deel 5, hoofdstuk IV, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686;

    b) 

    zijn gehouden in een quarantainevoorziening, die op de datum van toelating gedurende ten minste de drie aan die datum voorafgaande maanden vrij was van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis;

    c) 

    zijn gehouden in een spermawinningscentrum waar geen klinische, serologische, virologische of pathologische tekenen van infectie met het virus van de ziekte van Aujeszky zijn gemeld gedurende een periode van ten minste dertig dagen voorafgaand aan de datum van toelating en ten minste dertig dagen onmiddellijk voorafgaand aan de datum van winning;

    d) 

    zijn gehouden, sinds hun geboorte of ten minste de drie maanden vóór de datum van binnenkomst in de quarantainevoorziening, in een inrichting waar geen dieren zijn gevaccineerd tegen infectie met het abortus blauw-virus en geen infectie met het abortus blauw-virus is vastgesteld binnen die periode.

    Artikel 90

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor donorvarkens

    De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten of embryo’s wordt alleen toegestaan indien zij zijn gewonnen van donorvarkens die:

    a) 

    voldoen aan de specifieke diergezondheidsvoorschriften zoals vastgesteld in bijlage II, deel 2 en deel 5, hoofdstukken I, II, III en IV, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686;

    b) 

    niet waren gevaccineerd tegen infectie met het abortus blauw-virus



    HOOFDSTUK 4

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor levende producten van schapen en geiten

    ▼M2

    Artikel 91

    De inrichting van oorsprong van donorschapen en -geiten

    De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten en embryo’s van schapen en geiten wordt alleen toegestaan indien zij zijn gewonnen van donordieren die afkomstig zijn van een inrichting die vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis was en indien die dieren voordien nooit in een inrichting met een lagere status hebben verbleven.

    ▼B

    Artikel 92

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor donorschapen en -geiten

    De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten of embryo’s van schapen en geiten wordt alleen toegestaan indien zij zijn gewonnen van donordieren die voldoen aan specifieke diergezondheidsvoorschriften zoals vastgesteld in bijlage II, deel 3 en deel 5, hoofdstukken I, II en III, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686.



    HOOFDSTUK 5

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor levende producten van paardachtigen

    Artikel 93

    De inrichting van oorsprong van donorpaardachtigen

    De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten en embryo’s van paardachtigen wordt alleen toegestaan indien zij zijn gewonnen van donordieren die afkomstig zijn van inrichtingen die aan de voorschriften van artikel 23 voldoen.

    Artikel 94

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor donorpaardachtigen

    De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten of embryo’s van paardachtigen wordt alleen toegestaan indien de donordieren van die levende producten voldoen aan de voorschriften van artikel 24, lid 1, onder a), ii), en onder b), ii), en artikel 24, lid 6, van deze verordening, alsmede aan de aanvullende specifieke diergezondheidsvoorschriften zoals vastgesteld in bijlage II, deel 4, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686.



    HOOFDSTUK 6

    Bijzondere regels voor levende producten van voor geconsigneerde inrichtingen bestemde hoefdieren

    Artikel 95

    Voor geconsigneerde inrichtingen in de Unie bestemde levende producten

    De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten en embryo’s van runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen die worden verzonden uit geconsigneerde inrichtingen in derde landen of gebieden die overeenkomstig artikel 29 in de lijst zijn opgenomen, wordt alleen toegestaan indien zij worden verzonden naar een geconsigneerde inrichting in de Unie, mits aan de volgende voorschriften wordt voldaan:

    a) 

    door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming is een beoordeling uitgevoerd van de risico’s die verbonden zijn aan de binnenkomst in de Unie van die levende producten;

    b) 

    de donordieren van die levende producten zijn afkomstig van een geconsigneerde inrichting in het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, dat/die is opgenomen in een overeenkomstig artikel 29 opgestelde lijst van geconsigneerde inrichtingen van waaruit de binnenkomst van hoefdieren in de Unie kan worden toegestaan;

    c) 

    de levende producten zijn bestemd voor een geconsigneerde inrichting in de Unie, die erkend is overeenkomstig artikel 95 van Verordening (EU) 2016/429;

    d) 

    de levende producten worden rechtstreeks naar de onder c) bedoelde geconsigneerde inrichting vervoerd.

    Artikel 96

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor in geconsigneerde inrichtingen gehouden donordieren

    De binnenkomst in de Unie van zendingen levende producten zoals bedoeld in artikel 95 wordt alleen toegestaan indien zij zijn gewonnen van donordieren die aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    de donordieren waren niet afkomstig van, en zijn niet in contact gekomen met dieren die afkomstig zijn van, een inrichting die gelegen is in een beperkingszone die is ingesteld wegens de aanwezigheid van een ziekte van categorie A of van een voor runderen, varkens, schapen, geiten of paardachtigen relevante nieuwe ziekte;

    b) 

    de donordieren zijn afkomstig van een inrichting waarvoor gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór de datum van winning van het sperma, de oöcyten of de embryo’s geen melding is gemaakt van een ziekte van categorie D die relevant is voor runderen, varkens, schapen, geiten of paardachtigen;

    c) 

    de donordieren zijn gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór de datum van de winning van sperma, oöcyten of embryo’s, bestemd voor binnenkomst in de Unie, en gedurende de periode van die winning in één geconsigneerde inrichting van oorsprong gebleven;

    d) 

    de donordieren zijn klinisch onderzocht door de voor de activiteiten van de geconsigneerde inrichting verantwoordelijke dierenarts van de inrichting en vertoonden op de dag van de winning van het sperma, de oöcyten of de embryo’s geen ziektesymptomen;

    e) 

    de donordieren zijn gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór de eerste winning van sperma, oöcyten of embryo’s, bestemd voor binnenkomst in de Unie, en gedurende de periode van die winning, voor zover mogelijk niet gebruikt voor natuurlijke dekking;

    f) 

    de donordieren worden overeenkomstig artikel 21 geïdentificeerd.

    Artikel 97

    Voorschriften voor in geconsigneerde inrichtingen verkregen levende producten

    De binnenkomst in de Unie van zendingen levende producten zoals bedoeld in artikel 95 wordt alleen toegestaan indien zij:

    a) 

    zijn gemerkt overeenkomstig de in artikel 83, onder a), bedoelde gegevensvereisten;

    b) 

    zijn vervoerd overeenkomstig de artikelen 84 en 85.



    TITEL 2

    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR BROEDEIEREN VAN PLUIMVEE EN IN GEVANGENSCHAP LEVENDE VOGELS



    HOOFDSTUK 1

    Diergezondheidsvoorschriften voor broedeieren

    Artikel 98

    De verblijfsduur

    De binnenkomst in de Unie van zendingen broedeieren wordt alleen toegestaan indien, onmiddellijk vóór de datum van het laden van de broedeieren voor verzending naar de Unie, het koppel van oorsprong van de broedeieren gedurende een ononderbroken periode heeft voldaan aan de in bijlage XXII vastgestelde voorschriften met betrekking tot de verblijfsduur, en het koppel gedurende die tijd:

    a) 

    in het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, is gebleven;

    b) 

    in de inrichting van oorsprong is gebleven, en gedurende die periode vóór het laden geen dieren in die inrichting zijn binnengebracht;

    c) 

    geen contact heeft gehad met pluimvee of broedeieren met een lagere gezondheidsstatus of met in gevangenschap levende vogels of in het wild levende vogels.

    Artikel 99

    Het werken met broedeieren tijdens het vervoer naar de Unie

    De binnenkomst in de Unie van zendingen broedeieren wordt alleen toegestaan indien de levende producten van de zending aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    de voor binnenkomst in de Unie bestemde broedeieren mogen vanaf het tijdstip van het laden in de inrichting van oorsprong voor verzending naar de Unie tot het tijdstip van aankomst in de Unie niet in contact zijn gekomen met pluimvee, in gevangenschap levende vogels of broedeieren die niet bestemd zijn voor binnenkomst in de Unie of die een lagere gezondheidsstatus hebben;

    b) 

    de broedeieren mogen niet zijn vervoerd, uitgeladen of verplaatst naar een ander vervoermiddel bij het vervoer over de weg, over zee of door de lucht via een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die niet in de lijst is opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van de specifieke soort en categorie broedeieren.

    Artikel 100

    Afwijking en aanvullende voorschriften voor de overlading van broedeieren in het geval van een incident met het vervoermiddel voor vervoer over water of door de lucht

    In afwijking van artikel 99, onder b), wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen broedeieren die van het oorspronkelijke vervoermiddel van verzending zijn overgeladen op een ander vervoermiddel om verder te worden vervoerd in een derde land of gebied, of zone daarvan, dat/die niet in de lijst is opgenomen voor binnenkomst in de Unie van broedeieren, alleen toegestaan indien die overlading heeft plaatsgevonden omdat zich een technisch probleem heeft voorgedaan, of een ander onvoorzien incident dat logistieke problemen heeft veroorzaakt tijdens het vervoer van de broedeieren naar de Unie over zee of door de lucht, teneinde het vervoer naar de plaats van binnenkomst in de Unie te kunnen voltooien, en mits:

    a) 

    de binnenkomst in de Unie van de broedeieren is toegestaan door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming en, in voorkomend geval, door de lidstaten van doorgang tot de aankomst van de dieren op de plaats van bestemming in de Unie;

    b) 

    de overlading onder toezicht stond van een officiële dierenarts of van de verantwoordelijke douaneambtenaar en gedurende de hele verrichting:

    i) 

    doeltreffende maatregelen zijn genomen ter voorkoming van enig direct of indirect contact tussen de voor binnenkomst in de Unie bestemde broedeieren en alle andere broedeieren of dieren;

    ▼M2

    ii) 

    de broedeieren rechtstreeks en zo snel mogelijk naar het voor het verdere vervoer te gebruiken schip of luchtvaartuig dat aan de voorschriften van artikel 102, punt a), voldoet, zijn overgebracht om verder naar de Unie te worden vervoerd, zonder daarbij buiten het terrein van de haven of luchthaven te zijn gekomen;

    ▼B

    c) 

    de broedeieren vergezeld gaat van een verklaring van de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied waar de overbrenging heeft plaatsgevonden, die de nodige informatie over de overbrenging bevat en waarin wordt bevestigd dat de nodige maatregelen zijn genomen om te voldoen aan de onder b) genoemde voorschriften.

    Artikel 101

    Vervoer van broedeieren per vaartuig

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen broedeieren die, al is het maar voor een deel van de reis, per schip zijn vervoerd, wordt alleen toegestaan indien de levende producten van de zending aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    de broedeieren:

    i) 

    zijn gedurende het hele transport aan boord van het schip gebleven;

    ii) 

    zijn aan boord van het vaartuig niet in contact geweest met vogels of andere broedeieren met een lagere gezondheidsstatus;

    b) 

    de overeenkomstig het bepaalde onder a) vervoerde broedeieren moeten vergezeld gaan van een verklaring waarin de volgende gegevens zijn vermeld:

    i) 

    de haven van vertrek in het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan;

    ii) 

    de haven van aankomst in de Unie;

    iii) 

    indien het vaartuig havens buiten het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, van de zending heeft aangedaan, vermelding van de aanloophavens;

    iv) 

    het feit dat de broedeieren tijdens het vervoer voldeden aan de onder a) en onder b), i), ii) en iii), bedoelde voorschriften.

    2.  
    De voor de zending broedeieren verantwoordelijke exploitant zorgt ervoor dat de in lid 1 bedoelde verklaring aan het diergezondheidscertificaat wordt gehecht en door de kapitein van het vaartuig in de haven van aankomst op de dag van aankomst van het vaartuig wordt ondertekend.

    Artikel 102

    Preventiemaatregelen voor het vervoermiddel en de laadkisten voor broedeieren

    De binnenkomst in de Unie van zendingen broedeieren wordt alleen toegestaan indien de levende producten van de zending aan de volgende voorschriften voldoen:

    ▼M2

    a) 

    de broedeieren moeten zijn vervoerd in vervoermiddelen die:

    ▼B

    i) 

    zo zijn gebouwd dat de broedeieren er niet uit kunnen vallen;

    ii) 

    zijn ontworpen om reiniging en ontsmetting mogelijk te maken;

    iii) 

    telkens onmiddellijk vóór het laden van broedeieren die bestemd zijn voor binnenkomst in de Unie, zijn gereinigd en ontsmet met een door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong toegelaten ontsmettingsmiddel, en actief of passief gedroogd;

    b) 

    de broedeieren moeten zijn vervoerd in laadkisten die aan de volgende voorschriften voldoen:

    i) 

    zij voldoen aan de onder a) bedoelde voorschriften;

    ii) 

    zij bevatten uitsluitend broedeieren van eenzelfde soort, categorie en type die afkomstig zijn van dezelfde inrichting;

    iii) 

    zij zijn gesloten overeenkomstig de instructies van de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong om elke mogelijkheid tot vervanging van de inhoud te vermijden;

    iv) 

    zij zijn

    — 
    voor het laden gereinigd en ontsmet volgens de instructies van de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong,
    of
    — 
    het zijn wegwerpkisten, die schoon zijn en voor het eerst worden gebruikt;
    v) 

    de in bijlage XVI vermelde gegevens voor de specifieke soort en categorie broedeieren zijn erop vermeld.

    Artikel 103

    Verplaatsen van en werken met broedeieren na binnenkomst

    Na binnenkomst in de Unie zorgen de exploitanten, met inbegrip van de vervoerders, ervoor dat de zendingen broedeieren:

    a) 

    rechtstreeks worden vervoerd van de plaats van binnenkomst naar de plaats van bestemming in de Unie;

    b) 

    voldoen aan de voorschriften voor verplaatsing binnen de Unie en de hantering na binnenkomst in de Unie zoals voor de specifieke soort en categorie broedeieren vastgesteld in de hoofdstukken 5 en 7 van deze titel.



    HOOFDSTUK 2

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor broedeieren van pluimvee

    Artikel 104

    Broedeieren afkomstig van naar het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, ingevoerd pluimvee

    De binnenkomst in de Unie van zendingen broedeieren van pluimvee, afkomstig van koppels die zijn ingevoerd naar het derde land of gebied van oorsprong, of een zone daarvan, uit een ander derde land of gebied, of zone daarvan, wordt alleen toegestaan indien de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong van de broedeieren garanties heeft verstrekt dat:

    a) 

    de koppels van oorsprong van de broedeieren zijn ingevoerd uit een derde land of gebied, of zone daarvan, dat/die in de lijst is opgenomen voor binnenkomst in de Unie van dergelijke koppels;

    b) 

    de invoer van de koppels van oorsprong van de broedeieren naar dat derde land of gebied, of de zone daarvan, heeft plaatsgevonden overeenkomstig diergezondheidsvoorschriften die ten minste even streng zijn als wanneer zij rechtstreeks de Unie binnengebracht zouden worden.

    Artikel 105

    Het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, van de broedeieren

    De binnenkomst in de Unie van zendingen broedeieren van pluimvee wordt alleen toegestaan indien zij afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die aan de volgende voorschriften voldoet:

    a) 

    er is een ziektebewakingsprogramma voor hoogpathogene aviaire influenza van kracht gedurende een periode van ten minste zes maanden vóór de datum van verzending van de zending naar de Unie en dat bewakingsprogramma voldoet aan de voorschriften van

    i) 

    bijlage II bij deze verordening,

    of

    ii) 

    het relevante hoofdstuk van de Gezondheidscode voor landdieren van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE);

    b) 

    het derde land of gebied, of de zone daarvan, wordt overeenkomstig artikel 38 geacht vrij te zijn van hoogpathogene aviaire influenza;

    c) 

    indien het derde land of gebied van oorsprong vaccinatie uitvoert tegen hoogpathogene aviaire influenza, heeft de bevoegde autoriteit ervan garanties verstrekt dat:

    i) 

    het vaccinatieprogramma voldoet aan de voorschriften van bijlage XIII;

    ii) 

    het in dit artikel, onder a), bedoelde bewakingsprogramma, in aanvulling op de voorschriften van bijlage II, voldoet aan de voorschriften van bijlage XIII, punt 2;

    iii) 

    zij zich ertoe heeft verbonden de Commissie in kennis te stellen van elke wijziging van het vaccinatieprogramma in het derde land of gebied, of de zone daarvan;

    d) 

    het derde land of gebied, of de zone daarvan:

    i) 

    wordt, in het geval van broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels, geacht vrij te zijn van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, overeenkomstig artikel 39;

    ii) 

    wordt, in het geval van broedeieren van loopvogels:

    — 
    geacht vrij te zijn van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, overeenkomstig artikel 39,
    of
    — 
    niet geacht vrij te zijn van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, overeenkomstig artikel 39, maar de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong heeft garanties verstrekt betreffende de naleving van de in bijlage XIV vastgestelde voorschriften voor infectie met het virus van de ziekte van Newcastle met betrekking tot isolatie, bewaking en tests;
    e) 

    indien wordt gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, heeft de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied garanties verstrekt dat:

    i) 

    de gebruikte vaccins voldoen aan de algemene en specifieke criteria voor vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1,

    of

    ii) 

    de gebruikte vaccins voldoen aan de algemene criteria voor vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1, waarbij het pluimvee voldoet aan de diergezondheidsvoorschriften van bijlage XV, punt 2, in het geval van pluimvee en broedeieren afkomstig uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, waar de tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle gebruikte vaccins niet voldoen aan de specifieke criteria zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1;

    f) 

    het derde land of gebied, of de zone daarvan, heeft zich ertoe verbonden na een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza of een uitbraak van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle de volgende informatie bij de Commissie in te dienen:

    i) 

    informatie over de ziektesituatie binnen 24 uur na de bevestiging van een eerste uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza of van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle;

    ii) 

    regelmatige meldingen inzake de actuele ziektesituatie;

    g) 

    het derde land of gebied, of de zone daarvan, heeft zich ertoe verbonden virusisolaten van eerste uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza of van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle aan het referentielaboratorium van de Europese Unie voor aviaire influenza en de ziekte van Newcastle te doen toekomen.

    Artikel 106

    De inrichting van oorsprong van de broedeieren

    De binnenkomst in de Unie van zendingen broedeieren van pluimvee wordt alleen toegestaan indien zij afkomstig zijn van:

    a) 

    broederijen die door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong zijn erkend overeenkomstig voorschriften die ten minste even streng zijn als die welke zijn vastgesteld in artikel 7 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035, en

    i) 

    waarvan de erkenning niet is geschorst of ingetrokken;

    ii) 

    waar zich binnen een straal van tien kilometer rond die broederijen, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een buurland, gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór het tijdstip van het laden van de broedeieren voor verzending naar de Unie geen uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza of infectie met het virus van de ziekte van Newcastle hebben voorgedaan;

    iii) 

    die van de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong een uniek erkenningsnummer toegewezen hebben gekregen;

    b) 

    koppels die zijn gehouden in inrichtingen die door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong zijn erkend overeenkomstig voorschriften die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke zijn vastgesteld in artikel 8 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 en

    i) 

    waarvan de erkenning niet is geschorst of ingetrokken;

    ii) 

    waar zich binnen een straal van tien kilometer rond die inrichtingen, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een buurland, gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór de datum van de verzameling van de broedeieren voor verzending naar de Unie geen uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza of infectie met het virus van de ziekte van Newcastle hebben voorgedaan;

    iii) 

    waar binnen een periode van ten minste 21 dagen vóór de datum van de verzameling van de eieren voor verzending naar de Unie geen melding is gemaakt van een bevestigd geval van infectie met laagpathogene aviaire-influenzavirussen in die inrichtingen.

    Artikel 107

    Het koppel van oorsprong van de broedeieren

    De binnenkomst in de Unie van zendingen broedeieren van pluimvee wordt alleen toegestaan indien zij afkomstig zijn van koppels die aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    indien zij zijn gevaccineerd tegen hoogpathogene aviaire influenza, zijn door het derde land of gebied van oorsprong garanties verstrekt voor de naleving van de minimumvoorschriften voor vaccinatieprogramma’s en aanvullende bewaking zoals vastgesteld in bijlage XIII;

    b) 

    indien zij zijn gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle:

    i) 

    heeft de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong garanties verstrekt dat de gebruikte vaccins voldoen aan ofwel

    — 
    de algemene en specifieke criteria voor vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1, ofwel
    — 
    de algemene criteria voor erkende vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1, waarbij het pluimvee en de broedeieren waaruit de eendagskuikens afkomstig zijn, voldoen aan de diergezondheidsvoorschriften van bijlage XV, punt 2, in het geval van pluimvee en broedeieren afkomstig uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, waar de tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle gebruikte vaccins niet voldoen aan de specifieke criteria zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1;
    ii) 

    moeten voor elke zending de in bijlage XV, punt 4, bedoelde gegevens worden verstrekt;

    c) 

    zij hebben een ziektebewakingsprogramma ondergaan dat voldoet aan het voorschrift van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 en er is gebleken dat zij niet waren besmet, of zij vertoonden geen tekenen die besmetting zouden doen vermoeden, wat betreft de volgende ziekteverwekkers:

    i) 

    Salmonella Pullorum, Salmonella Gallinarum en Mycoplasma gallisepticum in het geval van Gallus gallus;

    ii) 

    Salmonella arizonae (serogroep O:18(k)), Salmonella Pullorum, Salmonella Gallinarum, Mycoplasma meleagridis en Mycoplasma gallisepticum in het geval van Meleagris gallopavo;

    iii) 

    Salmonella Pullorum en Salmonella Gallinarum in het geval van Numida meleagris, Coturnix coturnix, Phasianus colchicus, Perdix perdix, Anas spp.;

    d) 

    zij werden gehouden in inrichtingen die, in geval van bevestiging van een infectie met Salmonella Pullorum, S. Gallinarum en S. arizonae gedurende de laatste twaalf maanden vóór de verzameling van de eieren voor verzending naar de Unie, de volgende maatregelen hebben toegepast:

    i) 

    het besmette koppel is geslacht of gedood en vernietigd;

    ii) 

    nadat het in punt i) bedoelde besmette koppel is geslacht of gedood, is de inrichting gereinigd en ontsmet;

    iii) 

    na de in punt ii) bedoelde reiniging en ontsmetting zijn alle koppels in de inrichting met negatief resultaat getest op infectie met Salmonella Pullorum, S. Gallinarum en S. arizonae, bij twee tests die met een tussenpoos van ten minste 21 dagen zijn verricht overeenkomstig het onder c) bedoelde ziektebewakingsprogramma;

    e) 

    zij werden gehouden in inrichtingen die, in geval van bevestiging van aviaire mycoplasmose (Mycoplasma gallisepticum en M. meleagridis) gedurende de laatste twaalf maanden vóór de datum van de verzameling van de eieren voor verzending naar de Unie, de volgende maatregelen hebben toegepast:

    ofwel

    i) 

    het besmette koppel is met negatief resultaat getest op aviaire mycoplasmose (Mycoplasma gallisepticum en M. meleagridis) bij twee tests die overeenkomstig het onder c) bedoelde ziektebewakingsprogramma met een tussenpoos van ten minste zestig dagen op het hele koppel zijn verricht,

    ofwel

    ii) 

    het besmette koppel is geslacht of gedood en vernietigd, de inrichting is gereinigd en ontsmet en na de reiniging en ontsmetting zijn alle koppels in de inrichting met negatief resultaat getest op aviaire mycoplasmose (Mycoplasma gallisepticum en M. meleagridis), bij twee tests die met een tussenpoos van ten minste 21 dagen zijn verricht overeenkomstig het onder c) bedoelde ziektebewakingsprogramma;

    ▼M2

    f) 

    zij:

    i) 

    zijn in een periode van 72 uur vóór het tijdstip van het laden van de zending broedeieren voor verzending naar de Unie onderworpen aan een klinische inspectie die is uitgevoerd door een officiële dierenarts in het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan met het oog op het opsporen van tekenen die wijzen op de aanwezigheid van ziekten, met inbegrip van de relevante in de lijst opgenomen ziekten, zoals vermeld in bijlage I, en nieuwe ziekten, en zij vertoonden geen ziektesymptomen en niets deed de aanwezigheid van een van die ziekten vermoeden,

    of

    ii) 

    zijn

    — 
    onderworpen aan maandelijkse klinische inspecties die zijn uitgevoerd door een officiële dierenarts in het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan, en de recentste klinische inspectie is in een periode van 31 dagen voor het tijdstip van het laden van de zending broedeieren voor verzending naar de Unie verricht met het oog op het opsporen van tekenen die wijzen op de aanwezigheid van ziekten, met inbegrip van de relevante in de lijst opgenomen ziekten, zoals vermeld in bijlage I, en nieuwe ziekten, en zij vertoonden geen ziektesymptomen en niets deed de aanwezigheid van een van die ziekten vermoeden;
    — 
    in een periode van 72 uur voor het tijdstip van het laden van de zending broedeieren voor verzending naar de Unie onderworpen aan een evaluatie van hun huidige gezondheidsstatus die is uitgevoerd door een officiële dierenarts in het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan op basis van door de exploitant verstrekte actuele informatie en van documentencontroles van de in de inrichting bewaarde gezondheids- en productiegegevens met het oog op het opsporen van tekenen die wijzen op de aanwezigheid van ziekten, met inbegrip van nieuwe ziekten en de relevante in de lijst opgenomen ziekten zoals vermeld in bijlage I.

    ▼B

    Artikel 108

    Broedeieren van de zending

    De binnenkomst in de Unie van zendingen broedeieren van pluimvee wordt alleen toegestaan indien zij aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    indien de broedeieren zijn gevaccineerd tegen hoogpathogene aviaire influenza, zijn door het derde land of gebied van oorsprong garanties verstrekt voor de naleving van de minimumvoorschriften voor vaccinatieprogramma’s en aanvullende bewaking zoals vastgesteld in bijlage XIII;

    b) 

    indien de broedeieren zijn gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle:

    i) 

    zijn door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong garanties verstrekt dat de gebruikte vaccins aan de in bijlage XV, punt 1, vastgestelde algemene en specifieke criteria voor vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle voldoen;

    ii) 

    moeten voor de zending de in bijlage XV, punt 4, bedoelde gegevens worden verstrekt;

    c) 

    de broedeieren moeten worden gemerkt:

    i) 

    met kleureninkt;

    ii) 

    in het geval van broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels, met een stempel dat het in artikel 106 bedoelde unieke erkenningsnummer van de inrichting van oorsprong aangeeft;

    iii) 

    in het geval van broedeieren van loopvogels, met een stempel dat de ISO-code van het derde land of gebied van oorsprong en het in artikel 106 bedoelde unieke erkenningsnummer van de inrichting van oorsprong aangeeft;

    d) 

    de broedeieren moeten zijn ontsmet volgens de instructies van de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong.

    Artikel 109

    Binnenkomst van broedeieren in lidstaten met de status vrij van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zonder vaccinatie

    De binnenkomst in de Unie van zendingen van broedeieren, bestemd voor een lidstaat met de status vrij van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zonder vaccinatie, wordt alleen toegestaan indien die broedeieren:

    a) 

    niet gevaccineerd zijn tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle;

    b) 

    afkomstig zijn van koppels die voldoen aan de voorschriften die in een van de volgende punten zijn vastgesteld:

    i) 

    zij zijn niet gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle,

    of

    ii) 

    zij zijn gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle met behulp van een geïnactiveerd vaccin,

    of

    iii) 

    zij zijn uiterlijk binnen de periode van zestig dagen vóór de datum van de verzameling van de eieren gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, met een levend vaccin.



    HOOFDSTUK 3

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor zendingen van minder dan twintig broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

    Artikel 110

    Afwijkingen en bijzondere voorschriften voor zendingen van minder dan twintig broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

    ▼M2

    In afwijking van de artikelen 101, 106, 107 en 108 wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen van minder dan twintig broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels toegestaan indien zij aan de volgende voorschriften voldoen:

    ▼B

    a) 

    zij zijn afkomstig van inrichtingen:

    i) 

    die door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong zijn geregistreerd;

    ii) 

    waar binnen de periode van ten minste 21 dagen vóór de datum van verzameling van de broedeieren geen melding is gemaakt van een bevestigd geval van infectie met laagpathogene aviaire-influenzavirussen;

    iii) 

    waar zich binnen een straal van tien kilometer rond de inrichtingen, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een buurland, gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór de datum van de verzameling van de broedeieren geen uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza of infectie met het virus van de ziekte van Newcastle hebben voorgedaan;

    b) 

    wat vaccinatie tegen hoogpathogene aviaire influenza betreft:

    i) 

    zijn de broedeieren niet gevaccineerd tegen hoogpathogene aviaire influenza;

    ii) 

    indien de koppels van oorsprong zijn gevaccineerd tegen hoogpathogene aviaire influenza, zijn door het derde land of gebied van oorsprong garanties verstrekt voor de naleving van de minimumvoorschriften voor vaccinatieprogramma’s en aanvullende bewaking zoals vastgesteld in bijlage XIII;

    c) 

    wat vaccinatie tegen het virus van de ziekte van Newcastle betreft, zijn de broedeieren niet gevaccineerd tegen het virus van de ziekte van Newcastle en, indien het koppel van oorsprong is gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle:

    i) 

    heeft de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong garanties verstrekt dat de gebruikte vaccins voldoen aan ofwel

    — 
    de algemene en specifieke criteria voor vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1,
    ofwel
    — 
    de algemene criteria voor erkende vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1, waarbij de broedeieren voldoen aan de diergezondheidsvoorschriften van bijlage XV, punt 2, in het geval van pluimvee en broedeieren afkomstig uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, waar de tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle gebruikte vaccins niet voldoen aan de specifieke criteria zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1;
    ii) 

    moeten voor de zending de in bijlage XV, punt 4, bedoelde gegevens worden verstrekt;

    ▼M2

    d) 

    zij zijn afkomstig van koppels die binnen een periode van 24 uur voor het tijdstip van het laden van de zendingen broedeieren voor verzending naar de Unie zijn onderworpen aan een klinische inspectie die is uitgevoerd door een officiële dierenarts in het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, met het oog op het opsporen van tekenen die wijzen op de aanwezigheid van ziekten, met inbegrip van de relevante in de lijst opgenomen ziekten, zoals vermeld in bijlage I, en nieuwe ziekten, en de koppels vertoonden geen ziektesymptomen en niets deed de aanwezigheid van een van die ziekten vermoeden;

    ▼B

    e) 

    zij zijn afkomstig van koppels die:

    i) 

    gedurende een periode van ten minste 21 dagen vóór de verzameling van de eieren in de inrichting van oorsprong zijn geïsoleerd;

    ii) 

    bij tests die zijn uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften voor het testen van zendingen van minder dan twintig stuks ander pluimvee dan loopvogels en minder dan twintig broedeieren daarvan vóór hun binnenkomst in de Unie, zoals opgenomen in bijlage XVII, niet besmet bleken, of geen tekenen vertoonden die besmetting zouden doen vermoeden, wat betreft de volgende ziekteverwekkers:

    — 
    Salmonella Pullorum, Salmonella Gallinarum en Mycoplasma gallisepticum in het geval van Gallus gallus;
    — 
    Salmonella arizonae (serogroep O:18(k)), Salmonella Pullorum, Salmonella Gallinarum, Mycoplasma meleagridis en Mycoplasma gallisepticum in het geval van Meleagris gallopavo;

    ▼M2

    — 
    Salmonella Pullorum en Salmonella Gallinarum in het geval van Numida meleagris, Coturnix coturnix, Phasianus colchicus, Perdix perdix, Anas spp.;

    ▼M2

    f) 

    de broedeieren moeten zijn ontsmet volgens de instructies van de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong.

    ▼B



    HOOFDSTUK 4

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor eieren die vrij zijn van specifieke pathogenen

    Artikel 111

    Afwijking en bijzondere voorschriften voor eieren die vrij zijn van specifieke pathogenen

    In afwijking van de voorschriften van artikel 98 met betrekking tot de verblijfsduur, de specifieke diergezondheidsvoorschriften van de artikelen 105 tot en met 110 en artikelen 112 tot en met 114, wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen van eieren die vrij zijn van specifieke pathogenen die niet voldoen aan de in die bepalingen vastgestelde diergezondheidsvoorschriften, toegestaan indien zij in plaats daarvan voldoen aan de volgende diergezondheidsvoorschriften:

    a) 

    zij zijn afkomstig van koppels die:

    i) 

    vrij zijn van specifieke pathogenen zoals beschreven in de Europese Farmacopee en de resultaten van alle voor deze specifieke status vereiste tests en klinische onderzoeken gunstig zijn geweest, met inbegrip van negatieve resultaten bij tests op hoogpathogene aviaire influenza, infectie met het virus van de ziekte van Newcastle en infectie met laagpathogene aviaire influenzavirussen, die binnen de periode van dertig dagen vóór de datum van de verzameling van de eieren voor verzending naar de Unie zijn uitgevoerd;

    ii) 

    ten minste één keer per week klinisch zijn onderzocht zoals beschreven in de Europese Farmacopee en er geen ziektesymptomen werden waargenomen en niets de aanwezigheid van enige ziekte deed vermoeden;

    ▼M2

    iii) 

    gedurende een onafgebroken periode van ten minste zes weken voor de datum van de verzameling van de eieren voor verzending naar de Unie zijn gehouden in inrichtingen die:

    — 
    voldoen aan de voorwaarden die zijn beschreven in de Europese Farmacopee;
    — 
    door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong zijn erkend overeenkomstig voorschriften die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke zijn vastgesteld in artikel 8 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035, en waarvan de erkenning niet was opgeschort of ingetrokken;

    ▼B

    iv) 

    gedurende ten minste zes weken vóór de datum van de verzameling van de eieren voor verzending naar de Unie niet in contact zijn geweest met pluimvee dat niet aan de voorschriften van dit artikel voldoet, of met in het wild levende vogels;

    b) 

    zij zijn gemerkt, met kleureninkt, met een stempel dat de ISO-code van het derde land of gebied van oorsprong en het unieke erkenningsnummer van de inrichting van oorsprong aangeeft;

    c) 

    zij zijn ontsmet volgens de instructies van de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong.



    HOOFDSTUK 5

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor het na binnenkomst in de Unie verplaatsen van en werken met broedeieren van pluimvee en het pluimvee uit die eieren

    Artikel 112

    Verplichtingen van exploitanten ten aanzien van het na binnenkomst in de Unie werken met broedeieren en het pluimvee uit die eieren

    1.  

    De exploitanten in de inrichting van bestemming plaatsen broedeieren van pluimvee die de Unie zijn binnengekomen vanuit een derde land of gebied, of een zone daarvan, ofwel in

    a) 

    aparte broeders, inclusief aparte uitkomstbroeders, ten opzichte van andere broedeieren,

    ofwel in

    b) 

    broeders, inclusief uitkomstbroeders, waarin zich reeds andere broedeieren bevinden.

    2.  

    De exploitanten, zoals bedoeld in lid 1, zorgen ervoor dat fok- en gebruikspluimvee dat is verkregen uit de in dat lid bedoelde broedeieren, gedurende een ononderbroken periode wordt gehouden:

    a) 

    in de broederij, gedurende ten minste drie weken vanaf de datum van het uitbroeden,

    of

    b) 

    in de inrichtingen waar het pluimvee na het uitbroeden is verzonden, hetzij in dezelfde lidstaat, hetzij in een andere lidstaat, gedurende een periode van ten minste drie weken na de datum van het uitbroeden.

    3.  
    Gedurende de in lid 2 bedoelde perioden houden de exploitanten pluimvee dat is verkregen uit broedeieren die de Unie zijn binnengekomen, gescheiden van andere koppels pluimvee.
    4.  
    Indien fokpluimvee en gebruikspluimvee dat verkregen is uit broedeieren die de Unie zijn binnengekomen vanuit een derde land of gebied, of een zone daarvan, zijn binnengebracht in lokalen of uitloopruimtes waar ook ander pluimvee aanwezig is, beginnen de in lid 2 bedoelde perioden vanaf de datum waarop de laatste vogel is binnengebracht en mag er vóór het einde van die perioden geen pluimvee uit de lokalen of de uitloopruimtes worden verplaatst.
    5.  

    Wanneer broedeieren van pluimvee die vanuit een derde land of gebied, of een zone daarvan, de Unie zijn binnengekomen, in broeders, inclusief uitkomstbroeders, zijn geplaatst waarin reeds andere broedeieren aanwezig waren:

    a) 

    zijn de leden 2 tot en met 4 van toepassing op alle pluimvee dat verkregen is uit de broedeieren in dezelfde broeder, inclusief uitkomstbroeder, als de broedeieren die vanuit een derde land of gebied, of een zone daarvan, de Unie zijn binnengekomen;

    b) 

    de desbetreffende perioden, zoals bedoeld in lid 2, beginnen met ingang van de datum van het uitbroeden van het laatste broedei dat de Unie is binnengekomen uit een derde land of gebied, of een zone daarvan.

    Artikel 113

    Bemonsteren en testen na binnenkomst in de Unie

    De bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming ziet erop toe dat fok- en gebruikspluimvee dat verkregen is uit broedeieren die uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, in de Unie zijn binnengebracht, uiterlijk op de datum waarop de desbetreffende perioden zoals bedoeld in artikel 112, lid 2, verlopen, aan een klinisch onderzoek door een officiële dierenarts in de inrichting van bestemming wordt onderworpen en, indien nodig, wordt bemonsterd voor tests om de gezondheidstoestand ervan te monitoren.

    Artikel 114

    Verplichting voor de bevoegde autoriteiten met betrekking tot bemonstering van en tests op loopvogels uit broedeieren die afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die niet vrij is van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle

    De bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming ziet erop toe dat loopvogels die zijn verkregen uit broedeieren die de Unie zijn binnengekomen uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die niet vrij is van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, gedurende de in artikel 112, lid 2, bedoelde perioden:

    a) 

    worden onderworpen aan een test voor de opsporing van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle die door de bevoegde autoriteit wordt uitgevoerd op cloacaswabs of fecesmonsters van elke loopvogel;

    b) 

    in het geval van loopvogels die bestemd zijn voor een lidstaat met de status vrij van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zonder vaccinatie, naast de onder a) bedoelde voorschriften, worden onderworpen aan een serologische test op infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, die door de bevoegde autoriteit op elke loopvogel wordt uitgevoerd;

    c) 

    alle loopvogels moeten met negatief resultaat zijn onderworpen aan de onder a) en b) bedoelde tests voordat hun isolatie wordt opgeheven.



    HOOFDSTUK 6

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor broedeieren van in gevangenschap levende vogels

    Artikel 115

    Broedeieren van de zending

    De binnenkomst in de Unie van zendingen broedeieren van in gevangenschap levende vogels wordt alleen toegestaan indien zij zijn verkregen van in gevangenschap levende vogels die voldoen aan de in de artikelen 55 tot en met 58 vastgestelde voorschriften voor binnenkomst in de Unie.



    HOOFDSTUK 7

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor het na binnenkomst in de Unie verplaatsen van en werken met broedeieren van in gevangenschap levende vogels en de in gevangenschap levende vogels uit die eieren

    Artikel 116

    Het na binnenkomst in de Unie werken met broedeieren van in gevangenschap levende vogels en met in gevangenschap levende vogels die uit die broedeieren zijn verkregen

    De exploitanten in de inrichting van bestemming:

    a) 

    plaatsen de broedeieren van in gevangenschap levende vogels die vanuit een derde land of gebied, of een zone daarvan, de Unie zijn binnengekomen, in aparte broeders, inclusief uitkomstbroeders, ten opzichte van andere broedeieren;

    b) 

    zorgen ervoor dat in gevangenschap levende vogels die zijn verkregen uit de in artikel 115 bedoelde broedeieren van in gevangenschap levende vogels in een erkende quarantaine-inrichting worden gehouden overeenkomstig de voorschriften van de artikelen 59 tot en met 61.



    TITEL 3

    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR LEVENDE PRODUCTEN VAN ANDERE DIEREN DAN HOEFDIEREN, MET UITZONDERING VAN BROEDEIEREN VAN PLUIMVEE EN IN GEVANGENSCHAP LEVENDE VOGELS, DIE ZIJN BESTEMD VOOR GECONSIGNEERDE INRICHTINGEN

    Artikel 117

    Voorschriften voor de binnenkomst in de Unie van zendingen levende producten van andere dieren dan bedoeld in artikel 1, lid 4, onder a) en b), verzonden uit geconsigneerde inrichtingen

    De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten en embryo’s van andere dieren dan bedoeld in artikel 1, lid 4, onder a) en b), verzonden uit geconsigneerde inrichtingen die overeenkomstig artikel 29 in de lijst zijn opgenomen, wordt alleen toegestaan indien zij worden verzonden naar een geconsigneerde inrichting die zich in de Unie bevindt en op voorwaarde dat:

    a) 

    de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming de potentiële risico’s van de binnenkomst van die levende producten voor de Unie heeft beoordeeld;

    b) 

    de donordieren van die levende producten afkomstig zijn uit een derde land, gebied of zone waaruit de binnenkomst in de Unie van de betrokken soort en categorie dieren is toegestaan;

    c) 

    de donordieren van die levende producten afkomstig zijn van een geconsigneerde inrichting in het derde land of gebied of de zone van oorsprong dat/die is opgenomen in een overeenkomstig artikel 29 opgestelde lijst van geconsigneerde inrichtingen van waaruit de binnenkomst van dieren van specifieke soorten in de Unie kan worden toegestaan;

    d) 

    de levende producten zijn bestemd voor een geconsigneerde inrichting in de Unie, die erkend is overeenkomstig artikel 95 van Verordening (EU) 2016/429;

    e) 

    de levende producten worden rechtstreeks naar de onder d) bedoelde geconsigneerde inrichting vervoerd.

    Artikel 118

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor donordieren

    De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten en embryo’s zoals bedoeld in artikel 117 wordt alleen toegestaan indien zij zijn gewonnen van donordieren die aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    zij zijn niet afkomstig van, en zijn niet in contact gekomen met dieren die afkomstig zijn van, een inrichting die gelegen is in een beperkingszone die is ingesteld wegens de aanwezigheid bij die gehouden landdieren van een ziekte van categorie A of van een voor de soort relevante nieuwe ziekte;

    b) 

    zij zijn afkomstig van een inrichting waar gedurende een periode van ten minste de voorafgaande dertig dagen geen melding is gemaakt van een voor de soorten waartoe die gehouden landdieren behoren relevante ziekte van categorie D;

    c) 

    zij zijn gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór de winning van sperma, oöcyten of embryo’s, bestemd voor binnenkomst in de Unie, in één geconsigneerde inrichting van oorsprong gebleven;

    d) 

    zij zijn op de dag van de winning van het sperma, de oöcyten of de embryo’s klinisch onderzocht door de voor de activiteiten van de geconsigneerde inrichting verantwoordelijke dierenarts en vertoonden geen ziektesymptomen;

    e) 

    zij zijn gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór de datum van de eerste winning en gedurende de periode waarin het sperma, de oöcyten of de embryo’s die bestemd zijn voor binnenkomst in de Unie zijn gewonnen, zo weinig mogelijk voor natuurlijke dekking gebruikt;

    f) 

    zij zijn overeenkomstig de regels van die geconsigneerde inrichting geïdentificeerd en geregistreerd.

    Artikel 119

    Voorschriften voor levende producten

    De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten en embryo’s zoals bedoeld in artikel 117, wordt alleen toegestaan indien zij aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    zij zijn zodanig gemerkt dat de volgende gegevens gemakkelijk kunnen worden vastgesteld:

    i) 

    de datum van winning of productie van die levende producten;

    ii) 

    de soort, in voorkomend geval de ondersoort, en de identificatie van de donordieren;

    iii) 

    het unieke erkenningsnummer van de geconsigneerde inrichting, met vermelding van de alpha-2-lettercode volgens ISO 3166-1 van het land waar de erkenning is verleend;

    iv) 

    alle overige relevante gegevens;

    b) 

    zij worden vervoerd in de laadkist die:

    i) 

    vóór de verzending vanuit de geconsigneerde inrichting wordt verzegeld en genummerd door de voor de activiteiten van de geconsigneerde inrichting verantwoordelijke dierenarts van de inrichting;

    ii) 

    vóór gebruik is gereinigd en ontsmet of gesteriliseerd, of een laadkist voor eenmalig gebruik is;

    iii) 

    is gevuld met een cryogeen middel dat niet al voor andere producten is gebruikt.

    ▼M2

    Artikel 119 bis

    Inspectie van zendingen levende producten vóór verzending naar de Unie

    De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten en embryo’s zoals bedoeld in artikel 117 wordt alleen toegestaan als die zendingen in de periode van 72 uur voor het tijdstip van verzending naar de Unie door een officiële dierenarts in het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan als volgt zijn onderworpen aan een visuele inspectie en een documentencontrole:

    a) 

    een visuele inspectie van het vervoersrecipiënt om na te gaan of aan de voorschriften van artikel 119 is voldaan;

    b) 

    een documentencontrole van de gegevens die zijn ingediend door de voor de activiteiten van de geconsigneerde inrichting verantwoordelijke dierenarts, om ervoor te zorgen dat:

    i) 

    de te certificeren informatie overeenstemt met de in de geconsigneerde inrichting bewaarde documentatie;

    ii) 

    het overeenkomstig artikel 119, punt a), aangebrachte merkteken op de rietjes of andere verpakkingen overeenstemt met het nummer in het diergezondheidscertificaat en op het recipiënt waarin de levende producten worden vervoerd;

    iii) 

    is voldaan aan de diergezondheidsvoorschriften van deel III, titel 3.

    ▼B



    DEEL IV

    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR DE BINNENKOMST IN DE UNIE VAN PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG ZOALS BEDOELD IN DE ARTIKELEN 3 EN 5



    TITEL 1

    ALGEMENE DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR DE BINNENKOMST IN DE UNIE VAN PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG

    Artikel 120

    Tijdsbeperkingen voor de productiedatum

    De binnenkomst in de Unie van zendingen producten van dierlijke oorsprong wordt alleen toegestaan indien de producten van de zending niet zijn verkregen tijdens een periode waarin:

    a) 

    de Unie veterinairrechtelijke beperkingsmaatregelen heeft vastgesteld voor de binnenkomst van dergelijke producten uit het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan;

    b) 

    de toestemming voor de binnenkomst in de Unie van dergelijke producten uit het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, was opgeschort.

    Artikel 121

    Behandelingsvoorschriften voor producten van dierlijke oorsprong

    1.  
    De binnenkomst in de Unie van zendingen andere producten van dierlijke oorsprong dan verse of rauwe producten wordt alleen toegestaan indien de producten van de zending overeenkomstig de titels 3 tot en met 6 van dit deel zijn behandeld.

    De in de eerste alinea bedoelde behandeling moet:

    a) 

    door de Unie specifiek in de lijst zijn toegewezen aan het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, en aan de diersoort waarvan het product van dierlijke oorsprong afkomstig is;

    b) 

    zijn toegepast in een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die in de lijst is opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van de specifieke soort en categorie producten van dierlijke oorsprong;

    c) 

    zijn toegepast overeenkomstig de voorschriften voor.

    i) 

    risicobeperkende behandelingen van vleesproducten zoals opgenomen in bijlage XXVI;

    ii) 

    risicobeperkende behandelingen van zuivelproducten zoals opgenomen in bijlage XXVII;

    iii) 

    risicobeperkende behandelingen van eiproducten zoals opgenomen in bijlage XXVIII.

    2.  
    Nadat de in lid 1 bedoelde behandeling is voltooid, moeten de producten van dierlijke oorsprong, totdat zij zijn verpakt, op zodanige wijze worden gehanteerd dat het optreden van kruisbesmetting, en daarmee van een mogelijk risico voor de diergezondheid, wordt voorkomen.

    Artikel 122

    Voorschriften met betrekking tot het vervoermiddel voor producten van dierlijke oorsprong

    De binnenkomst in de Unie van zendingen producten van dierlijke oorsprong wordt alleen toegestaan indien die zendingen zijn vervoerd in een vervoermiddel dat zodanig is ontworpen, gebouwd en onderhouden dat de gezondheidsstatus van de producten van dierlijke oorsprong tijdens het vervoer van hun plaats van oorsprong naar de Unie niet in gevaar is gebracht.

    Artikel 123

    Verzending van producten van dierlijke oorsprong naar de Unie

    De binnenkomst in de Unie van zendingen producten van dierlijke oorsprong wordt alleen toegestaan indien die zendingen bij hun verzending naar hun bestemming in de Unie gescheiden zijn gebleven van dieren en producten van dierlijke oorsprong die niet voldoen aan de desbetreffende diergezondheidsvoorschriften voor binnenkomst in de Unie waarin deze verordening voorziet.



    TITEL 2

    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR DE BINNENKOMST IN DE UNIE VAN VERS VLEES



    HOOFDSTUK 1

    Algemene diergezondheidsvoorschriften voor vers vlees

    Artikel 124

    Verzending naar een slachthuis van de gehouden dieren waarvan het vers vlees afkomstig is

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vers vlees van gehouden dieren, met uitzondering van als gekweekt wild gehouden dieren die ter plaatse zijn gedood, wordt alleen toegestaan indien het vers vlees van de zending verkregen is van gehouden dieren die aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    de inrichting van oorsprong van de dieren is ofwel

    i) 

    gelegen in hetzelfde derde land of gebied, of in dezelfde zone daarvan, als het slachthuis waar het vers vlees is verkregen,

    ofwel

    ii) 

    gelegen in een derde land of gebied, of zone daarvan, waaruit op het tijdstip van de verzending van de dieren naar het slachthuis vers vlees van de betrokken diersoorten in de Unie binnengebracht mocht worden;

    b) 

    de gehouden dieren zijn rechtstreeks uit de inrichting van oorsprong naar het slachthuis verzonden;

    c) 

    tijdens het vervoer naar het onder a) bedoelde slachthuis zijn de gehouden dieren:

    i) 

    niet door in een derde land of gebied, of een zone daarvan, gekomen dat/die niet in de lijst is opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van de specifieke soort en categorie vers vlees;

    ii) 

    niet in contact gekomen met dieren met een lagere gezondheidsstatus;

    d) 

    de vervoermiddelen en laadkisten die zijn gebruikt om de gehouden dieren naar het onder a) bedoelde slachthuis te vervoeren, voldoen aan de voorschriften van de artikelen 17 en 18.

    Artikel 125

    Verzending van karkassen van in het wild levende dieren of als gekweekt wild gehouden dieren die ter plaatse zijn gedood

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vers vlees van in het wild levende dieren of als gekweekt wild gehouden dieren die ter plaatse zijn gedood, wordt alleen toegestaan indien het vers vlees van de zending verkregen is van karkassen die aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    de karkassen zijn rechtstreeks van de plaats van het doden verzonden naar een wildbewerkingsinrichting in hetzelfde/dezelfde in de lijst opgenomen derde land of gebied of zone;

    b) 

    tijdens het vervoer naar de onder a) bedoelde wildbewerkingsinrichting zijn de karkassen:

    i) 

    niet door in een derde land of gebied, of een zone daarvan, gekomen dat/die niet in de lijst is opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van de specifieke soort en categorie vers vlees;

    ii) 

    niet in contact gekomen met dieren of karkassen met een lagere gezondheidsstatus;

    c) 

    de karkassen zijn naar de onder a) bedoelde wildbewerkingsinrichting vervoerd in vervoermiddelen en laadkisten die aan de volgende voorschriften voldoen:

    ▼M2

    i) 

    zij zijn vóór het laden van de karkassen voor verzending naar de wildbewerkingsinrichting gereinigd en ontsmet met een door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong toegelaten ontsmettingsmiddel;

    ▼B

    ii) 

    zij zijn zo gebouwd dat de gezondheidsstatus van de karkassen tijdens het vervoer niet in gevaar werd gebracht.

    Artikel 126

    Ante-mortem- en post-mortemkeuringen

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vers vlees van gehouden en in het wild levende dieren wordt alleen toegestaan indien het vers vlees van de zending verkregen is van dieren die aan de volgende keuringen zijn onderworpen:

    a) 

    in het geval van gehouden dieren:

    i) 

    een ante-mortemkeuring in de periode van 24 uur vóór het tijdstip van het slachten;

    ii) 

    een post-mortemkeuring die onverwijld wordt verricht nadat zij zijn gedood of geslacht;

    b) 

    in het geval van in het wild levende dieren, een post-mortemkeuring die onverwijld wordt verricht nadat zij zijn gedood.

    De in de eerste alinea bedoelde keuringen moeten door een officiële dierenarts in het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, zijn uitgevoerd om de aanwezigheid van de relevante ziekten, zoals bedoeld in bijlage I, en van nieuwe ziekten uit te sluiten.

    Artikel 127

    Werken met de dieren waarvan het vers vlees afkomstig is tijdens het doden of slachten

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vers vlees worden alleen toegestaan indien het vers vlees van de zending verkregen is van dieren die tijdens het doden of slachten niet in contact zijn geweest met dieren met een lagere gezondheidsstatus.

    Artikel 128

    Hanteren en voorbereiden van vers vlees in de inrichting van oorsprong van het vers vlees

    De zendingen vers vlees moeten strikt gescheiden worden gehouden van vers vlees dat niet voldoet aan de desbetreffende diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie van vers vlees, zoals bedoeld in de artikelen 124 tot en met 146, tijdens het slachten, uitsnijden en tot het vers vlees:

    a) 

    is verpakt voor verdere opslag of verzending naar de Unie,

    of

    b) 

    in de Unie is aangekomen, in het geval van onverpakt vers vlees.



    HOOFDSTUK 2

    Diergezondheidsvoorschriften voor vers vlees van hoefdieren



    AFDELING 1

    ALGEMENE DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR VERS VLEES VAN GEHOUDEN EN IN HET WILD LEVENDE HOEFDIEREN

    Artikel 129

    De diersoort waarvan het vers vlees van hoefdieren afkomstig is

    De binnenkomst in de Unie van vers vlees van hoefdieren wordt alleen toegestaan indien het vers vlees van de zending afkomstig is van de volgende soorten:

    a) 

    in het geval van gehouden hoefdieren, van alle soorten hoefdieren;

    b) 

    in het geval van in het wild levende hoefdieren en hoefdieren die als gekweekt wild worden gehouden, van alle soorten hoefdieren, met uitzondering van runderen, schapen, geiten en tamme varkensrassen.

    Artikel 130

    Verbod met betrekking tot de binnenkomst van vers bloed

    De binnenkomst in de Unie van zendingen voor menselijke consumptie bestemd vers bloed van hoefdieren is niet toegestaan.



    AFDELING 2

    SPECIFIEKE DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR VERS VLEES VAN GEHOUDEN HOEFDIEREN

    Artikel 131

    De verblijfsduur vóór het slachten of doden van de gehouden hoefdieren waarvan het vers vlees afkomstig is

    1.  

    De gehouden hoefdieren waarvan het vers vlees dat bestemd is voor binnenkomst in de Unie afkomstig is, hoeven niet te voldoen aan een verblijfsduur vóór de datum van het slachten of doden, mits zij in het derde land of gebied, of de zone daarvan, zijn binnengebracht uit:

    a) 

    een ander derde land of gebied, of zone daarvan, dat in de lijst is opgenomen voor binnenkomst in de Unie van vers vlees van dezelfde soort hoefdieren, en de gehouden hoefdieren daar gedurende ten minste drie maanden vóór het slachten zijn gebleven,

    of

    b) 

    een lidstaat.

    2.  

    De gehouden hoefdieren waarvan het vers vlees dat bestemd is voor binnenkomst in de Unie afkomstig is, zoals bedoeld in lid 1, moeten, onmiddellijk vóór de datum van het slachten of doden, overeenkomstig bijlage XXIII gedurende een ononderbroken periode aan een verblijfsduur voldoen, indien zij:

    a) 

    in het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, zijn gebleven;

    b) 

    in de inrichting van oorsprong zijn gebleven;

    c) 

    geen contact hebben gehad met hoefdieren van een lagere gezondheidsstatus.

    Artikel 132

    Afwijking van de rechtstreekse verzending naar een slachthuis van de gehouden dieren waarvan het vers vlees afkomstig is

    In afwijking van artikel 124, onder b), wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen van vers vlees van gehouden hoefdieren die niet aan die voorschriften voldoen, toegestaan mits het vers vlees van de zending verkregen is van runderen, schapen of geiten, en:

    a) 

    de hoefdieren zijn, na de inrichting van oorsprong te hebben verlaten en alvorens in het slachthuis te zijn aangekomen, via één enkele inrichting voor de verzameling van dieren gevoerd, die aan de voorschriften van artikel 20, onder b), voldoet;

    b) 

    de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong heeft aanvullende garanties verstrekt om te waarborgen dat de diergezondheidsstatus van de hoefdieren tijdens hun verplaatsing vanuit de inrichting van oorsprong tot hun aankomst in het slachthuis niet in gevaar is gebracht;

    c) 

    het derde land of gebied, of de zone, zoals bedoeld onder b), is in de lijst opgenomen als in aanmerking komend voor een dergelijke afwijking.

    Artikel 133

    Het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, van het vers vlees van gehouden hoefdieren

    1.  
    De binnenkomst in de Unie van zendingen vers vlees van gehouden hoefdieren wordt alleen toegestaan indien het vers vlees van de zending afkomstig is uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die voldoet aan de in de tabel in bijlage XXIV, deel A, vastgestelde minimale ziektevrije perioden voor de betrokken in de lijst opgenomen ziekten, waarvoor de soorten hoefdieren waarvan het vers vlees is verkregen, in de lijst zijn opgenomen.

    De in de eerste alinea bedoelde minimale perioden kunnen worden verkort voor de in bijlage XXIV, deel B, vermelde ziekten, mits aan de aldaar vastgestelde specifieke voorwaarden wordt voldaan; deze specifieke voorwaarden moeten door de Unie specifiek in de lijst zijn opgenomen voor dat derde land of gebied, of de zone daarvan, en voor de specifieke diersoort waarvan het vers vlees afkomstig is.

    2.  
    De binnenkomst in de Unie van zendingen van vers vlees van hoefdieren wordt alleen toegestaan indien het vers vlees van de zending afkomstig is uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, waar vaccinatie tegen de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in lid 1, niet is uitgevoerd, overeenkomstig de tabel in bijlage XXV, deel A.
    3.  
    In afwijking van lid 2 mag tegen mond-en-klauwzeer zijn gevaccineerd, op voorwaarde van de naleving van de door de bevoegde autoriteit op te leggen specifieke voorwaarden overeenkomstig bijlage XXV, deel B, punt 1, onder b), of punt 3.1, onder a), die specifiek door de Unie in de lijst moeten worden toegewezen aan dat derde land of gebied, of de zone daarvan, en aan de specifieke soorten waarvan het vers vlees is verkregen.

    Artikel 134

    De inrichting van oorsprong van de gehouden hoefdieren waarvan het vers vlees is verkregen

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vers vlees van gehouden hoefdieren wordt alleen toegestaan indien het vers vlees van de zending verkregen is van hoefdieren die afkomstig zijn van een inrichting:

    a) 

    waar en rond welke, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een buurland, geen melding is gemaakt van de in de lijst opgenomen ziekten, zoals bedoeld in bijlage XXIV, deel A, waarvoor de hoefdierensoorten waarvan het voor binnenkomst in de Unie bestemde vers vlees is verkregen, in de lijst zijn opgenomen, in een gebied met een straal van tien kilometer en gedurende een periode van dertig dagen vóór de slachtdatum, of

    b) 

    die voldoet aan de specifieke voorwaarden overeenkomstig bijlage XXV, deel B, punt 1, onder b), of punt 3.1, onder a), die door de bevoegde autoriteiten moeten worden opgelegd indien in het derde land of gebied, of de zone daarvan, minder dan twaalf maanden vóór de slachtdatum tegen mond-en-klauwzeer is gevaccineerd, en die specifiek door de Commissie in de lijst moeten zijn toegewezen aan het derde land of gebied, of de zone daarvan, waaruit de binnenkomst in de Unie van vers vlees van hoefdieren is toegestaan, en aan de soorten waarvan het vers vlees is verkregen.

    2.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vers vlees van gehouden hoefdieren wordt alleen toegestaan indien het vers vlees van de zending verkregen is van hoefdieren die afkomstig zijn van een inrichting:

    a) 

    waar geen dieren zijn gevaccineerd, overeenkomstig bijlage XXV, deel A, of

    b) 

    die is gelegen in een derde land, gebied, of gebied daarvan, dat/die aan de specifieke voorwaarden van bijlage XXIV, deel B, punt 1, voldoet; deze voorwaarden moeten specifiek door de Commissie in de lijst zijn toegewezen aan het derde land of gebied, of de zone daarvan, dat/die voor de binnenkomst in de Unie van vers vlees van hoefdieren in de lijst is opgenomen, en aan de soorten waarvan het vers vlees is verkregen.

    Artikel 135

    Specifieke voorschriften voor vers vlees dat is verkregen van gehouden hoefdieren van de soort Sus scrofa

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vers vlees van gehouden hoefdieren van de soort Sus scrofa wordt alleen toegestaan indien het vers vlees van de zending verkregen is van dieren die sinds de geboorte gescheiden zijn gehouden van in het wild levende hoefdieren.

    Artikel 136

    De inrichting van oorsprong van het vers vlees van gehouden hoefdieren

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vers vlees van gehouden hoefdieren wordt alleen toegestaan indien het vers vlees van de zending is verkregen in een slachthuis, of in een wildbewerkingsinrichting, waar en rond welke geen melding is gemaakt van de in de lijst opgenomen ziekten, zoals bedoeld in bijlage XXIV, deel A, in een gebied met een straal van tien kilometer, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een buurland, gedurende een periode van dertig dagen vóór de slachtdatum of de datum van het doden.



    AFDELING 3

    SPECIFIEKE DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR VERS VLEES VAN IN HET WILD LEVENDE HOEFDIEREN

    Artikel 137

    Het land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, van het vers vlees van in het wild levende hoefdieren

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vers vlees van in het wild levende hoefdieren wordt alleen toegestaan indien het vers vlees van de zending afkomstig is uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die aan de diergezondheidsvoorschriften van artikel 133 voldoet.

    Artikel 138

    De in het wild levende hoefdieren waarvan het vers vlees afkomstig is

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vers vlees van in het wild levende hoefdieren wordt alleen toegestaan indien het vers vlees van de zending is verkregen van dieren die aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    zij zijn gedood op meer dan twintig kilomter van de grens van een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die op dat moment niet in de lijst was opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van vers vlees van wilde hoefdieren;

    b) 

    zij zijn gedood in een gebied met een straal van twintig kilometer, waar gedurende de voorafgaande zestig dagen geen melding is gemaakt van de in bijlage XXIV, deel A, bedoelde ziekten.

    Artikel 139

    De wildbewerkingsinrichting van oorsprong van vers vlees van in het wild levende hoefdieren

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vers vlees van in het wild levende hoefdieren wordt alleen toegestaan indien het vers vlees van de zending is verkregen in een wildbewerkingsinrichting waar en rond welke geen melding is gemaakt van de in de lijst opgenomen ziekten, zoals bedoeld in bijlage XXIV, deel A, in een gebied met een straal van tien kilometer, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een buurland, gedurende een periode van dertig dagen vóór de datum van het doden.



    HOOFDSTUK 3

    ▼C1

    Diergezondheidsvoorschriften voor vers vlees van pluimvee en vederwild

    ▼B



    AFDELING 1

    SPECIFIEKE DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR VERS VLEES VAN PLUIMVEE

    Artikel 140

    De verblijfsduur van pluimvee

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vers vlees van pluimvee wordt alleen toegestaan indien het vers vlees van de zending verkregen is van pluimvee dat:

    a) 

    sinds het uitkomen en tot de slachtdatum is gehouden in het derde land of gebied van oorsprong van het vers vlees, of de zone daarvan,

    of

    b) 

    als eendagskuikens, fokpluimvee, gebruikspluimvee of pluimvee dat bestemd is voor de slacht is ingevoerd uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die voor binnenkomst in de Unie in de lijst is opgenomen voor die goederen, of uit een lidstaat, en de invoer plaatsvond overeenkomstig diergezondheidsvoorschriften die ten minste even streng zijn als de desbetreffende voorschriften van deze verordening.

    Artikel 141

    Het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, van het vers vlees van pluimvee

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vers vlees van pluimvee wordt alleen toegestaan indien het vers vlees van de zending afkomstig is uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die aan de volgende voorschriften voldoet:

    a) 

    er is een ziektebewakingsprogramma voor hoogpathogene aviaire influenza van kracht gedurende een periode van ten minste zes maanden vóór de datum van verzending van de zending naar de Unie en dat bewakingsprogramma voldoet aan de voorschriften van

    i) 

    bijlage II bij deze verordening,

    of

    ii) 

    het relevante hoofdstuk van de Gezondheidscode voor landdieren van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE);

    b) 

    het derde land of gebied, of de zone daarvan, wordt overeenkomstig artikel 38 geacht vrij te zijn van hoogpathogene aviaire influenza;

    c) 

    indien het derde land of gebied van oorsprong vaccinatie uitvoert tegen hoogpathogene aviaire influenza, heeft de bevoegde autoriteit ervan garanties verstrekt dat:

    i) 

    het vaccinatieprogramma voldoet aan de voorschriften van bijlage XIII;

    ii) 

    het in dit artikel, onder a), bedoelde bewakingsprogramma, in aanvulling op de voorschriften van bijlage II, voldoet aan de voorschriften van bijlage XIII, punt 2;

    iii) 

    zij zich ertoe heeft verbonden de Commissie in kennis te stellen van elke wijziging van het vaccinatieprogramma in het derde land of gebied, of de zone daarvan;

    d) 

    het derde land of gebied, of de zone daarvan:

    i) 

    wordt, in het geval van vers vlees van ander pluimvee dan loopvogels, geacht vrij te zijn van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, overeenkomstig artikel 39;

    ii) 

    wordt, in het geval van vers vlees van loopvogels:

    — 
    geacht vrij te zijn van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, overeenkomstig artikel 39;
    of
    — 
    niet geacht vrij te zijn van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, overeenkomstig artikel 39, maar de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong heeft garanties verstrekt betreffende de naleving van de in bijlage XIV vastgestelde voorschriften voor infectie met het virus van de ziekte van Newcastle met betrekking tot isolatie, bewaking en tests;
    e) 

    indien wordt gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, heeft de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied garanties verstrekt dat:

    i) 

    de gebruikte vaccins voldoen aan de algemene en specifieke criteria voor vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1, of

    ii) 

    de gebruikte vaccins voldoen aan de algemene criteria voor vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1, waarbij het pluimvee waarvan het vers vlees is verkregen voldoet aan de diergezondheidsvoorschriften van bijlage XV, punt 3, in het geval van vers vlees van pluimvee afkomstig uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, waar de tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle gebruikte vaccins niet voldoen aan de specifieke criteria zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1;

    f) 

    het derde land of gebied, of de zone daarvan, heeft zich ertoe verbonden na een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza of een uitbraak van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle de volgende informatie bij de Commissie in te dienen:

    i) 

    informatie over de ziektesituatie binnen 24 uur na de bevestiging van een eerste uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza of van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle;

    ii) 

    regelmatige meldingen inzake de actuele ziektesituatie;

    g) 

    het derde land of gebied, of de zone daarvan, heeft zich ertoe verbonden virusisolaten van eerste uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza en van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle aan het referentielaboratorium van de Europese Unie voor aviaire influenza en de ziekte van Newcastle te doen toekomen.

    Artikel 142

    De inrichting van oorsprong van het pluimvee

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vers vlees van pluimvee wordt alleen toegestaan indien het vers vlees van de zending afkomstig is van pluimvee dat afkomstig is van een inrichting:

    a) 

    waar zich in de inrichting zelf en binnen een straal van tien kilometer rond de inrichting, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een buurland, gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór de slachtdatum geen uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza of infectie met het virus van de ziekte van Newcastle hebben voorgedaan;

    b) 

    die, in het geval van vers vlees van loopvogels die afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die niet vrij is van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, voldoet aan de diergezondheidsvoorschriften voor loopvogels, broedeieren van loopvogels en vers vlees van loopvogels afkomstig uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die niet vrij is van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, zoals vastgesteld in bijlage XIV, punt 3, onder b) en c).

    Artikel 143

    Het pluimvee waarvan het vers vlees afkomstig is

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vers vlees van pluimvee wordt alleen toegestaan indien het vers vlees van de zending is verkregen van pluimvee dat niet is gevaccineerd tegen hoogpathogene aviaire influenza of infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, of indien die zendingen aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    indien zij zijn gevaccineerd tegen hoogpathogene aviaire influenza, zijn door het derde land of gebied van oorsprong garanties verstrekt voor de naleving van de minimumvoorschriften voor vaccinatieprogramma’s en aanvullende bewaking zoals vastgesteld in bijlage XIII;

    b) 

    indien zij zijn gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle:

    i) 

    heeft de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong garanties verstrekt dat de gebruikte vaccins voldoen aan ofwel

    — 
    de algemene en specifieke criteria voor vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1, ofwel
    — 
    de algemene criteria voor erkende vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1, waarbij het pluimvee waarvan het vers vlees is verkregen voldoet aan de diergezondheidsvoorschriften van bijlage XV, punt 3, in het geval van vers vlees van pluimvee afkomstig uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, waar de tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle gebruikte vaccins niet voldoen aan de specifieke criteria zoals vastgesteld in bijlage XV, punt 1;
    ii) 

    moeten voor de zending de in bijlage XV, punt 4, bedoelde gegevens worden verstrekt.

    2.  
    De binnenkomst in de Unie van zendingen vers vlees van pluimvee dat bestemd is voor een lidstaat of een gebied met de status vrij van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zonder vaccinatie, wordt alleen toegestaan als het vers vlees van de zending afkomstig is van pluimvee dat in de laatste dertig dagen vóór de slachtdatum niet met een levend vaccin tegen de ziekte van Newcastle is gevaccineerd.

    Artikel 144

    De inrichting van oorsprong van het vers vlees van pluimvee

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vers vlees van pluimvee wordt alleen toegestaan indien het vers vlees van de zending afkomstig is van een slachthuis:

    a) 

    waarvoor op het tijdstip van de slacht geen beperkingen golden als gevolg van een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza of van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, en ook geen op grond van de nationale wetgeving ingestelde officiële beperkingen om diergezondheidsredenen;

    b) 

    waar zich binnen een straal van tien kilometer rond het slachthuis, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een buurland, gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór de slachtdatum geen uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza of infectie met het virus van de ziekte van Newcastle hebben voorgedaan.



    AFDELING 2

    ▼C1

    SPECIFIEKE DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR VERS VLEES VAN VEDERWILD

    ▼B

    Artikel 145

    Het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, van het vers vlees van vrij vederwild

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vers vlees van vrij vederwild wordt alleen toegestaan indien het vers vlees van de zending afkomstig is uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die aan de volgende voorschriften voldoet:

    a) 

    er is een ziektebewakingsprogramma voor hoogpathogene aviaire influenza van kracht gedurende een periode van ten minste zes maanden vóór de datum van verzending van de zending naar de Unie en dat bewakingsprogramma voldoet aan de voorschriften van

    i) 

    bijlage II bij deze verordening,

    of

    ii) 

    het relevante hoofdstuk van de Gezondheidscode voor landdieren van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE);

    b) 

    in het derde land of gebied, of de zone daarvan, waren gedurende de periode van ten minste dertig dagen vóór het doden geen veterinairrechtelijke beperkende maatregelen van kracht wegens een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza of een infectie met het virus van de ziekte van Newcastle.

    Artikel 146

    De inrichting van oorsprong van het vers vlees van vederwild

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vers vlees van vederwild wordt alleen toegestaan indien het vers vlees van de zending afkomstig is van een wildbewerkingsinrichting:

    a) 

    waarvoor op het tijdstip van de wildbewerking geen beperkingen golden als gevolg van een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza of van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, en ook geen officiële beperkingen om diergezondheidsredenen;

    b) 

    waar zich binnen een straal van tien kilometer rond de wildbewerkingsinrichting, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een buurland, gedurende een periode van ten minste de dertig dagen vóór de datum van inontvangstneming van de karkassen geen uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza of infectie met het virus van de ziekte van Newcastle hebben voorgedaan.



    TITEL 3

    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR DE BINNENKOMST IN DE UNIE VAN VLEESPRODUCTEN EN CASINGS

    Artikel 147

    Behandeling van vleesproducten

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vleesproducten wordt alleen toegestaan indien de vleesproducten van de zending overeenkomstig artikel 121 is behandeld, zoals voorgeschreven in artikel 148 of artikel 149.

    Artikel 148

    Vleesproducten waarop geen risicobeperkende behandeling van toepassing is

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vleesproducten wordt, als de vleesproducten van de zending geen risicobeperkende behandeling overeenkomstig bijlage XXVI hebben ondergaan, alleen toegestaan indien:

    a) 

    het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, in de lijst is opgenomen voor binnenkomst in de Unie van vers vlees van de betrokken soorten en voor de binnenkomst in de Unie van dergelijk vers vlees geen specifieke voorwaarden overeenkomstig deel IV, titel 1, hoofdstukken 1 en 2, vereist zijn;

    b) 

    het voor de verwerking van het vleesproduct gebruikte vers vlees aan alle voorschriften voor de binnenkomst in de Unie van vers vlees voldeed en derhalve voor binnenkomst in de Unie in aanmerking kwam, en afkomstig was uit:

    i) 

    het derde land of gebied, of de zone daarvan, waar het vleesproduct is verwerkt;

    ii) 

    een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die in de lijst is opgenomen voor binnenkomst in de Unie van vers vlees van de betrokken soorten;

    iii) 

    een lidstaat.

    Artikel 149

    Vleesproducten waarop een risicobeperkende behandeling van toepassing is

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen van vleesproducten die niet aan de voorschriften van artikel 148 voldoen, wordt alleen toegestaan indien zij ten minste de in bijlage XXVI vastgestelde risicobeperkende behandeling hebben ondergaan, die overeenkomstig artikel 121 door de Unie specifiek in de lijst is toegewezen aan het derde land of gebied, of de zone daarvan, waaruit het vleesproduct afkomstig is, indien het voor de verwerking van de vleesproducten gebruikte vers vlees afkomstig is van:

    a) 

    het derde land of gebied, of de zone daarvan, waar het vleesproduct is verwerkt;

    b) 

    een in de lijst opgenomen derde land of gebied, of een zone daarvan, waaruit de binnenkomst in de Unie van vers vlees van de betrokken soorten in de Unie is toegestaan;

    c) 

    een lidstaat.

    2.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen van vleesproducten wordt alleen toegestaan indien zij ten minste de risicobeperkende behandeling B overeenkomstig bijlage XXVI hebben ondergaan, als het voor de verwerking van de vleesproducten gebruikte vers vlees afkomstig is uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die:

    a) 

    niet het derde land of gebied, of de zone daarvan, is waar het vleesproduct is verkregen;

    b) 

    ook in de lijst is opgenomen voor binnenkomst in de Unie van vleesproducten van de betrokken soorten, op voorwaarde van een risicobeperkende behandeling die overeenkomstig artikel 121 door de Unie specifiek in de lijst is toegewezen aan dat derde land of gebied, of de zone daarvan, en aan de betrokken soort.

    3.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vleesproducten die zijn verwerkt van vers vlees van pluimvee wordt alleen toegestaan indien zij ten minste de risicobeperkende behandeling D overeenkomstig bijlage XXVI hebben ondergaan, als het voor de verwerking van de vleesproducten gebruikte vers vlees afkomstig is uit een derde land of gebied, of een zone daarvan:

    a) 

    dat/die in de lijst is opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van vers vlees van pluimvee;

    b) 

    waar zich een geval of uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza of infectie met het virus van de ziekte van Newcastle heeft voorgedaan.

    4.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen van vleesproducten die zijn verwerkt op basis van vers vlees van meer dan één diersoort uit het derde land of gebied, of de zone daarvan, waar het vleesproduct is verwerkt, wordt alleen toegestaan als zij aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    de vleesproducten moeten de strengste van de risicobeperkende behandelingen hebben ondergaan die overeenkomstig artikel 121 in de lijst zijn toegewezen aan het derde land of gebied, of de zone daarvan, voor de verschillende diersoorten waarvan zij zijn verkregen, indien het vers vlees wordt gemengd voordat de definitieve verwerking van het vleesproduct plaatsvindt, of

    b) 

    de vleesproducten moeten, voor elke afzonderlijke diersoort waaruit zij zijn verkregen, de overeenkomstig artikel 121 in de lijst aan het derde land of gebied, of de zone daarvan, toegewezen risicobeperkende behandeling hebben ondergaan, indien het mengen van de vleesproducten heeft plaatsgevonden na de verwerking van elk ingrediënt van het vleesproduct.

    5.  
    De binnenkomst in de Unie van zendingen vleesproducten die zijn verwerkt op basis van vers vlees van meer dan één diersoort afkomstig uit een derde land of gebied, of zone daarvan, anders dan het derde land of gebied, of de zone daarvan, waar het vleesproduct is verwerkt, wordt alleen toegestaan indien zij een risicobeperkende behandeling hebben ondergaan overeenkomstig lid 1 of lid 2.

    Artikel 150

    De inrichting van oorsprong van de dieren waarvan het vers vlees is verkregen

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vleesproducten wordt alleen toegestaan indien zij zijn verwerkt op basis van vers vlees dat is verkregen van dieren die afkomstig zijn uit een inrichting of, in het geval van in het wild levende dieren, van een plaats waar en rond welke, in een gebied met een straal van tien kilometer, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een buurland, gedurende de periode van dertig dagen vóór de datum van verzending van de zending naar de Unie geen melding is gemaakt van de in de lijst opgenomen ziekten, zoals vermeld in bijlage I, die relevant zijn voor de diersoorten waarvan de vleesproducten zijn verkregen.

    Artikel 151

    De binnenkomst in lidstaten met de status vrij van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zonder vaccinatie

    De binnenkomst in de Unie van zendingen vleesproducten van pluimvee, bestemd voor een lidstaat of gebied daarvan met de status vrij van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zonder vaccinatie, wordt alleen toegestaan indien zij zijn verkregen van pluimvee dat gedurende de periode van dertig dagen vóór de slachtdatum niet is gevaccineerd met een levend vaccin tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle.

    Artikel 152

    Specifieke voorschriften voor de binnenkomst in de Unie van casings

    De binnenkomst in de Unie van zendingen van casings die niet aan de voorschriften van artikel 148 voldoen, wordt alleen toegestaan indien zij de volgende in bijlage XXVI, deel 2, vastgestelde risicobeperkende behandelingen hebben ondergaan:

    a) 

    de behandelingen „casing 1” of „casing 2”, indien de blazen en darmen die voor de verwerking van de casings zijn gebruikt, afkomstig zijn van runderen, schapen, geiten of gehouden varkens;

    b) 

    de behandelingen „casing 3”, „casing 4” of „casing 5” indien de blazen en darmen die voor de verwerking van de casings zijn gebruikt, afkomstig zijn van andere dan de onder a) genoemde dieren.



    TITEL 4

    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR DE BINNENKOMST IN DE UNIE VAN MELK, ZUIVELPRODUCTEN, COLOSTRUM EN PRODUCTEN OP BASIS VAN COLOSTRUM



    HOOFDSTUK 1

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor rauwe melk, colostrum en producten op basis van colostrum

    Artikel 153

    Het land van oorsprong van de rauwe melk, het colostrum en de producten op basis van colostrum

    De binnenkomst in de Unie van zendingen rauwe melk, colostrum en producten op basis van colostrum wordt alleen toegestaan indien de rauwe melk, het colostrum en de producten op basis van colostrum van de zending afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die gedurende een periode van ten minste twaalf maanden vóór de dag van het melken vrij is geweest van mond-en-klauwzeer en infectie met het runderpestvirus, en gedurende die periode niet is gevaccineerd tegen die ziekten.

    Artikel 154

    De dieren waarvan de rauwe melk, het colostrum en de producten op basis van colostrum zijn verkregen

    1.  
    De binnenkomst in de Unie van zendingen rauwe melk, colostrum of producten op basis van colostrum wordt alleen toegestaan indien de rauwe melk, het colostrum of de producten op basis van colostrum van de zending zijn verkregen van dieren van de soorten Bos taurus, Ovis aries, Capra hircus, Bubalus bubalis of Camelus dromedarius.
    2.  
    De binnenkomst in de Unie van zendingen rauwe melk, colostrum of producten op basis van colostrum wordt alleen toegestaan indien de rauwe melk, het colostrum of de producten op basis van colostrum van de zending zijn verkregen van dieren die in het derde land of het gebied van het melken, of de zone daarvan, aan een ononderbroken verblijfsduur van ten minste drie maanden hebben voldaan vóór de datum van het melken.

    ▼M2

    3.  

    De dieren waarvan de rauwe melk, het colostrum of de producten op basis van colostrum bestemd voor binnenkomst in de Unie afkomstig is/zijn, hoeven niet te voldoen aan de in lid 2 bedoelde verblijfsduur mits zij in het derde land of gebied, of de zone daarvan, zijn binnengebracht uit:

    a) 

    een ander derde land of gebied, of zone daarvan, dat in de lijst is opgenomen voor binnenkomst in de Unie van rauwe melk, colostrum of producten op basis van colostrum en de dieren daar gedurende ten minste drie maanden vóór het melken zijn gebleven, of

    b) 

    een lidstaat.

    ▼B



    HOOFDSTUK 2

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor zuivelproducten

    Artikel 155

    Behandeling van zuivelproducten

    De binnenkomst in de Unie van zendingen zuivelproducten wordt alleen toegestaan indien de zuivelproducten van de zending overeenkomstig artikel 156 of artikel 157 zijn behandeld.

    Artikel 156

    Zuivelproducten waarop geen risicobeperkende behandeling van toepassing is

    De binnenkomst in de Unie van zendingen zuivelproducten van oorsprong uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die zijn opgenomen in de lijst voor binnenkomst in de Unie van rauwe melk, wordt toegestaan zonder dat zij een specifieke risicobeperkende behandeling hebben ondergaan, indien de zuivelproducten van de zending aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    de rauwe melk op basis waarvan zij zijn verwerkt, is verkregen van dieren van de soorten Bos taurus, Ovis aries, Capra hircus, Bubalus bubalis en Camelus dromedarius;

    b) 

    de voor de verwerking van de zuivelproducten gebruikte rauwe melk voldeed aan de relevante algemene voorschriften voor binnenkomst in de Unie zoals vastgesteld in de artikelen 3 tot en met 10 en aan de specifieke voorschriften voor de binnenkomst in de Unie van rauwe melk zoals bedoeld in de artikelen 153 en 154, en kwam derhalve in aanmerking voor binnenkomst in de Unie, en is afkomstig van:

    i) 

    het in de lijst opgenomen derde land of gebied, of de zone daarvan, waar de zuivelproducten zijn verwerkt;

    ii) 

    een derde land of gebied, of een zone daarvan, anders dan het in de lijst opgenomen derde land of gebied, of een zone daarvan, waar de zuivelproducten zijn verwerkt, waaruit de binnenkomst in de Unie van rauwe melk is toegestaan, of

    iii) 

    een lidstaat.

    Artikel 157

    Zuivelproducten waarop een risicobeperkende behandeling van toepassing is

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen zuivelproducten die niet aan de voorschriften van artikel 156 voldoen, wordt alleen toegestaan indien de zuivelproducten van de zending ten minste één van de in bijlage XXVII, kolom A, vermelde risicobeperkende behandelingen hebben ondergaan, als:

    a) 

    zij zijn verwerkt op basis van melk die is verkregen van de soorten Bos Taurus, Ovis aries, Capra hircus, Bubalus bubalis of Camelus dromedarius;

    b) 

    het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, niet gedurende een periode van ten minste twaalf maanden vóór de datum van het melken vrij is geweest van mond-en-klauwzeer en infectie met het runderpestvirus, of er gedurende die periode tegen deze ziekten is gevaccineerd.

    2.  
    De binnenkomst in de Unie van zendingen zuivelproducten wordt alleen toegestaan indien de zuivelproducten van de zending ten minste één van de in bijlage XXVII, kolom B, vermelde risicobeperkende behandelingen hebben ondergaan, als zij zijn verwerkt op basis van melk die is verkregen van andere dan de in lid 1, onder a), genoemde diersoorten.
    3.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen zuivelproducten die zijn verwerkt op basis van rauwe melk of van zuivelproducten die zijn verkregen van meer dan één diersoort, wordt alleen toegestaan indien die zuivelproducten:

    a) 

    ten minste de strengste van de risicobeperkende behandelingen hebben ondergaan die aan elke diersoort van oorsprong zijn toegewezen, als de vermenging van rauwe melk of zuivelproducten plaatsvindt vóór de definitieve verwerking van het product, of

    b) 

    de risicobeperkende behandeling hebben ondergaan die aan elke diersoort van oorsprong is toegewezen, als de vermenging van de producten plaatsvindt na de verwerking van elk ingrediënt van het zuivelproduct.



    TITEL 5

    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR DE BINNENKOMST IN DE UNIE VAN EIEREN EN EIPRODUCTEN



    HOOFDSTUK 1

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor eieren

    Artikel 158

    Het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, van de eieren

    De binnenkomst in de Unie van zendingen eieren wordt alleen toegestaan indien de eieren van de zending afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die een ziektebewakingsprogramma voor hoogpathogene aviaire influenza toepast dat voldoet aan de voorschriften van:

    a) 

    bijlage II bij deze verordening,

    of

    b) 

    het relevante hoofdstuk van de Gezondheidscode voor landdieren van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE).

    Artikel 159

    De inrichting van oorsprong van de eieren

    De binnenkomst in de Unie van zendingen eieren wordt alleen toegestaan indien de eieren van de zending afkomstig zijn van een inrichting die aan de volgende voorschriften voldoet:

    a) 

    gedurende de periode van dertig dagen vóór de datum van de verzameling van de eieren en tot de datum van afgifte van het certificaat voor de binnenkomst in de Unie, heeft zich geen uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza of van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle voorgedaan, en

    b) 

    binnen een straal van tien kilometer rond de inrichting, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een buurland, heeft zich gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór de datum van de verzameling van de eieren en tot de datum van afgifte van het certificaat voor de binnenkomst in de Unie geen uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza of infectie met het virus van de ziekte van Newcastle voorgedaan.



    HOOFDSTUK 2

    Specifieke diergezondheidsvoorschriften voor eiproducten

    Artikel 160

    Het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, van de eiproducten

    De binnenkomst in de Unie van eiproducten wordt alleen toegestaan indien de eiproducten van de zending afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die een ziektebewakingsprogramma voor hoogpathogene aviaire influenza toepast dat voldoet aan de voorschriften van:

    a) 

    bijlage II bij deze verordening,

    of

    b) 

    het relevante hoofdstuk van de Gezondheidscode voor landdieren van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE).

    Artikel 161

    De inrichting van oorsprong van de eieren

    De binnenkomst in de Unie van zendingen eiproducten wordt alleen toegestaan indien de eiproducten van de zending zijn verwerkt op basis van eieren die afkomstig zijn van een inrichting:

    a) 

    waar zich gedurende de periode van dertig dagen vóór de datum van de verzameling van de eieren geen uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza en van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle heeft voorgedaan;

    b) 

    waar zich binnen een straal van tien kilometer rond de inrichting, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een buurland, ofwel

    i) 

    gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór de datum waarop de eieren zijn verzameld geen uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza heeft voorgedaan, of

    ii) 

    binnen de periode van dertig dagen vóór de datum waarop de eieren zijn verzameld een uitbraak van infectie met hoogpathogene aviaire influenza heeft voorgedaan en het eiproduct een van de in bijlage XXVIII, punt 1, vastgestelde risicobeperkende behandelingen voor eiproducten heeft ondergaan;

    c) 

    waar zich binnen een straal van tien kilometer rond de inrichtingen, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een buurland, ofwel

    i) 

    gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór de datum waarop de eieren zijn verzameld geen uitbraak van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle heeft voorgedaan, ofwel

    ii) 

    binnen de periode van dertig dagen vóór de datum waarop de eieren zijn verzameld een uitbraak van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle heeft voorgedaan en het eiproduct een van de in bijlage XXVIII, punt 2, vastgestelde risicobeperkende behandelingen voor eiproducten heeft ondergaan.



    TITEL 6

    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR DE BINNENKOMST IN DE UNIE VAN VERWERKTE PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG IN SAMENGESTELDE PRODUCTEN

    ▼M1

    Artikel 162

    Samengestelde producten die vleesproducten, zuivelproducten, producten op basis van colostrum en/of eiproducten bevatten

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen van de volgende samengestelde producten wordt alleen toegestaan indien de samengestelde producten van de zendingen afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die in de lijst is opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van de specifieke producten van dierlijke oorsprong die in die samengestelde producten zijn verwerkt:

    a) 

    samengestelde producten die vleesproducten bevatten;

    b) 

    niet-houdbare samengestelde producten die zuivelproducten en/of eiproducten bevatten;

    c) 

    samengestelde producten die producten op basis van colostrum bevatten.

    ▼B

    2.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen samengestelde producten wordt alleen toegestaan indien de verwerkte producten van dierlijke oorsprong in de in lid 1 bedoelde samengestelde producten:

    a) 

    voldoen aan:

    i) 

    de desbetreffende algemene diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie van producten van dierlijke oorsprong zoals vastgesteld in deel 1 van deze verordening;

    ii) 

    de diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie van het specifieke product van dierlijke oorsprong zoals vastgesteld in de titels 3 tot en met 5 van dit deel;

    b) 

    zijn verkregen:

    i) 

    in hetzelfde in de lijst opgenomen derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, van het samengestelde producten;

    ii) 

    in de Unie, of

    iii) 

    in een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die in de lijst is opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van die producten zonder dat deze overeenkomstig de artikelen 148 en 156 een specifieke risicobeperkende behandeling hoeven te ondergaan, indien het derde land of gebied, of de zone daarvan, waar het samengestelde product wordt geproduceerd, ook in de lijst is opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van die producten zonder de verplichting een specifieke risicobeperkende behandeling toe te passen.

    ▼M1

    Artikel 163

    Specifieke voorschriften voor houdbare samengestelde producten

    1.  

    In afwijking van artikel 3, punt c), i), wordt de binnenkomst in de Unie van van de in lid 2 bedoelde verklaring vergezelde zendingen samengestelde producten die geen vleesproducten, met uitzondering van gelatine en collageen, of producten op basis van colostrum bevatten en die een behandeling hebben ondergaan zodat zij houdbaar zijn bij omgevingstemperatuur, toegestaan als zij de volgende producten bevatten:

    a) 

    zuivelproducten die aan één van de volgende voorwaarden voldoen:

    i) 

    zij hebben geen risicobeperkende behandeling zoals bedoeld in bijlage XXVII ondergaan, op voorwaarde dat de zuivelproducten zijn verkregen:

    — 
    in de Unie, of
    — 
    in een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die in de lijst is opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van zuivelproducten zonder dat deze overeenkomstig artikel 156 een specifieke risicobeperkende behandeling hoeven te ondergaan, en het derde land of gebied, of de zone daarvan, waar het samengestelde product is geproduceerd, indien dat/die verschilt, is ook in de lijst opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van die producten zonder de verplichting een specifieke risicobeperkende behandeling toe te passen;
    ii) 

    zij hebben een in kolom A of B van bijlage XXVII vermelde risicobeperkende behandeling die relevant is voor de soort waarvan de melk afkomstig is, ondergaan, op voorwaarde dat zij zijn verkregen in een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die in de lijst is opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van zuivelproducten die overeenkomstig artikel 157 een specifieke risicobeperkende behandeling hebben ondergaan, en het derde land of gebied, of de zone daarvan, waar het samengestelde product is geproduceerd, indien dat/die verschilt, is ook in de lijst opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van die producten indien zij een specifieke risicobeperkende behandeling hebben ondergaan;

    iii) 

    zij hebben, ongeacht de soort waarvan de melk afkomstig is, een risicobeperkende behandeling ondergaan die minstens gelijkwaardig is aan de in kolom B van bijlage XXVII bedoelde risicobeperkende behandelingen, indien de zuivelproducten niet aan alle voorschriften van punt i) of ii) voldoen of als zij zijn verkregen in een derde land of gebied, of een zone daarvan, waaruit de binnenkomst in de Unie van zuivelproducten niet is toegestaan maar waaruit de binnenkomst in de Unie van andere producten van dierlijke oorsprong wel is toegestaan overeenkomstig deze verordening;

    b) 

    eiproducten die een risicobeperkende behandeling hebben ondergaan die gelijkwaardig is aan de in bijlage XXVIII vermelde risicobeperkende behandelingen.

    2.  

    De in lid 1 bedoelde verklaring:

    a) 

    vergezelt alleen zendingen samengestelde producten met een eindbestemming in de Unie;

    b) 

    wordt afgegeven door de exploitant die voor de binnenkomst in de Unie van de samengestelde producten verantwoordelijk is en stelt dat de samengestelde producten in de zending aan de voorschriften van lid 1 voldoen.

    3.  

    In afwijking van artikel 3, punt a), i), wordt de binnenkomst in de Unie van zuivelproducten zoals bedoeld in lid 1, punt a), iii), van dit artikel en eiproducten die zijn verwerkt in samengestelde producten die een behandeling hebben ondergaan zodat zij houdbaar zijn bij omgevingstemperatuur, toegestaan als zij afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die niet in de lijst is opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van die producten van dierlijke oorsprong maar wel voor de binnenkomst in de Unie van:

    a) 

    vleesproducten, zuivelproducten of eiproducten,

    of

    b) 

    visserijproducten overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625.

    ▼B



    TITEL 7

    BIJZONDERE REGELS VOOR DE BINNENKOMST IN DE UNIE VAN VOOR PERSOONLIJK GEBRUIK BESTEMDE PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG

    Artikel 164

    Afwijking van de diergezondheidsvoorschriften en aanvullende voorschriften voor de binnenkomst van voor persoonlijk gebruik bedoelde melk voor zuigelingen, zuigelingenvoeding en voedingsmiddelen voor speciale doeleinden

    In afwijking van de voorschriften van deel I, artikelen 3 tot en met 10, en de artikelen 120 tot en met 163, wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen poedermelk voor zuigelingen, zuigelingenvoeding en voedingsmiddelen voor speciale medische doeleinden die producten van dierlijke oorsprong bevatten die niet aan deze voorschriften voldoen, toegestaan indien die producten:

    a) 

    bestemd zijn voor persoonlijk gebruik;

    b) 

    het gecombineerde maximumgewicht van 2 kg per persoon niet overschrijden;

    c) 

    deze producten niet gekoeld hoeven te worden bewaard tot het tijdstip van opening;

    d) 

    het gaat om verpakte merkproducten voor directe verkoop aan de eindverbruiker;

    e) 

    de verpakking ongeschonden blijft, tenzij het product op het moment zelf wordt gebruikt.

    Artikel 165

    Afwijking van de diergezondheidsvoorschriften voor voor persoonlijk gebruik bestemde producten van dierlijke oorsprong, afkomstig uit bepaalde derde landen of gebieden, of zones daarvan

    1.  
    In afwijking van de voorschriften van deel I, artikelen 3 tot en met 10, met uitzondering van artikel 3, onder a), i), en de artikelen 120 tot en met 163, wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen van producten van dierlijke oorsprong die niet aan deze voorschriften voldoen, toegestaan indien deze producten bestemd zijn voor persoonlijk gebruik en afkomstig zijn uit derde landen of gebieden die in de lijst zijn opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van specifieke hoeveelheden van voor persoonlijk gebruik producten van dierlijke oorsprong op basis van specifieke overeenkomsten met de Unie inzake de handel in landbouwproducten.
    2.  
    De gecombineerde specifieke hoeveelheid die de Unie mag binnenkomen wanneer deze een persoon vergezeld, mag het maximum dat in de lijst is aangegeven voor het derde land of gebied niet overschrijden.



    DEEL V

    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR DE BINNENKOMST IN DE UNIE, ZOALS BEDOELD IN DE ARTIKELEN 3 EN 5, VAN WATERDIEREN VAN IN DE LIJST OPGENOMEN SOORTEN EN DAARVAN VERKREGEN PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG, EN VOOR HET NA BINNENKOMST VERPLAATSEN VAN EN WERKEN MET DIE DIEREN EN PRODUCTEN



    TITEL 1

    ALGEMENE DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR DE BINNENKOMST IN DE UNIE VAN DE IN ARTIKEL 1, LID 6, BEDOELDE WATERDIEREN EN PRODUCTEN DAARVAN

    Artikel 166

    Inspectie van waterdieren vóór verzending

    De binnenkomst in de Unie van zendingen van andere dan de in artikel 172, onder d), e) en f), bedoelde waterdieren wordt alleen toegestaan als die waterdieren, binnen een periode van 72 uur vóór het tijdstip van het laden voor de verzending naar de Unie van de zending, zijn onderworpen aan een klinische inspectie door een officiële dierenarts in het derde land of gebied, of de zone of het compartiment daarvan, van uitvoer, teneinde symptomen van ziekte en abnormale sterftegevallen op te sporen.

    Artikel 167

    Verzending van waterdieren naar de Unie

    De binnenkomst in de Unie van zendingen waterdieren wordt alleen toegestaan indien de waterdieren van de zending aan de volgende voorschriften voldoen:

    ▼M2

    a) 

    zij zijn rechtstreeks vanuit de plaats van oorsprong naar de Unie verzonden;

    b) 

    zij zijn niet zijn uit hun laadkist gehaald bij het vervoer door de lucht, over zee, per spoor of over de weg, en het water waarin zij worden vervoerd, is niet vervangen, in een derde land of gebied, zone of compartiment, dat/die niet in de lijst is opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van de specifieke soort en categorie waterdieren;

    ▼B

    c) 

    zij zijn niet vervoerd onder omstandigheden die hun gezondheidsstatus in gevaar hebben gebracht, en met name:

    i) 

    moeten zij in voorkomend geval zijn geladen en vervoerd in water dat hun gezondheidstoestand niet heeft gewijzigd;

    ii) 

    moeten het vervoermiddel en de laadkisten zodanig zijn geconstrueerd dat de gezondheidsstatus van de waterdieren tijdens het vervoer niet in gevaar is gebracht;

    iii) 

    moet de laadkist of het schip met leeftank, volgens een protocol dat en producten die door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong zijn goedgekeurd, vóór het laden voor de verzending naar de Unie gereinigd en ontsmet zijn, zodat wordt gewaarborgd dat de gezondheidsstatus van de waterdieren tijdens het vervoer niet in gevaar wordt gebracht;

    ▼M2

    d) 

    zij zijn vanaf het tijdstip van het laden in de plaats van oorsprong tot dat van aankomst in de Unie niet gelijktijdig met waterdieren die een lagere gezondheidsstatus hadden of die niet voor binnenkomst in de Unie bestemd waren, in hetzelfde water of dezelfde laadkist of in hetzelfde schip met leeftank vervoerd;

    ▼B

    e) 

    wanneer het nodig is geweest het water te verversen in een derde land, gebied, zone of compartiment, dat/die is opgenomen in de lijst de voor binnenkomst in de Unie van de specifieke soort en categorie waterdieren, mag dit de gezondheidsstatus van de vervoerde dieren niet in gevaar hebben gebracht en mag het alleen hebben plaatsgevonden:

    i) 

    in het geval van vervoer over land, in waterverversingspunten die door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied waar het verversen van het water plaatsvond, zijn goedgekeurd;

    ii) 

    in het geval van vervoer per schip met leeftank, op een afstand van ten minste tien kilometer van alle aquacultuurinrichtingen die langs de route van de plaats van oorsprong naar de plaats van bestemming in de Unie zijn gelegen.

    Artikel 168

    Vervoer van waterdieren per vaartuig

    Wanneer zendingen van waterdieren bij de verzending naar de Unie worden vervoerd per vaartuig of schip met leeftank, al is het maar voor een deel van de reis, wordt de binnenkomst in de Unie van die zendingen van overeenkomstig artikel 167 vervoerde waterdieren alleen toegestaan indien zij vergezeld gaan van een verklaring die is gehecht aan het diergezondheidscertificaat en door de kapitein van het vaartuig is ondertekend op de dag van aankomst van het vaartuig in de haven van bestemming, en die de volgende informatie bevat:

    a) 

    de haven van vertrek in het derde land of gebied;

    b) 

    de haven van aankomst in de Unie;

    c) 

    de aanloophavens, in het geval het vaartuig havens buiten het derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, heeft aangedaan;

    d) 

    de bevestiging dat de zending waterdieren gedurende de hele reis van de haven van vertrek in het derde land of gebied naar de haven van aankomst in de Unie aan de relevante voorschriften van artikel 167 voldeed.

    Artikel 169

    Specifieke vervoers- en etiketteringsvoorschriften

    1.  
    De binnenkomst in de Unie van zendingen waterdieren wordt alleen toegestaan indien de waterdieren van de zending worden geïdentificeerd door middel van een leesbaar etiket aan de buitenzijde van de laadkist of, wanneer het vervoer per schip met leeftank plaatsvindt, een vermelding in het scheepsmanifest waarin wordt verwezen naar het voor die zending afgegeven diergezondheidscertificaat.
    2.  

    Het in lid 1 bedoelde leesbare etiket bevat daarnaast ten minste ook de volgende gegevens:

    a) 

    het aantal laadkisten in de zending;

    b) 

    de naam van de soort in elke laadkist;

    c) 

    het aantal dieren in elke laadkist voor elk van de aanwezige soorten;

    d) 

    het doel waarvoor zij zijn bestemd.

    3.  

    Producten van dierlijke oorsprong van andere waterdieren dan levende waterdieren, die bestemd zijn voor binnenkomst in de Unie, moeten aan de volgende voorschriften voldoen:

    a) 

    zij moeten worden geïdentificeerd door middel van een leesbaar etiket aan de buitenzijde van de laadkist, dat verwijst naar het voor die zending afgegeven certificaat;

    ▼M2

    b) 

    het in punt a) bedoelde leesbare etiket bevat daarnaast ook de volgende vermeldingen, naargelang het geval:

    i) 

    „vis bestemd voor menselijke consumptie na verdere verwerking in de Europese Unie”;

    ii) 

    „weekdieren bestemd voor menselijke consumptie na verdere verwerking in de Europese Unie”;

    iii) 

    „schaaldieren bestemd voor menselijke consumptie na verdere verwerking in de Europese Unie”.

    ▼B

    Artikel 170

    Voorschriften met betrekking tot het derde land of gebied van oorsprong, of de zone of het compartiment daarvan, en de inrichting van oorsprong

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen waterdieren en producten van dierlijke oorsprong, verkregen van andere waterdieren dan levende waterdieren, wordt alleen toegestaan indien de waterdieren en producten van dierlijke oorsprong van de zending afkomstig zijn uit een derde land of gebied, of een zone of compartiment daarvan, dat/die aan de volgende voorschriften voldoet:

    a) 

    het derde land of gebied, of de zone of het compartiment daarvan, moet vrij zijn van de volgende in de lijst opgenomen ziekten:

    i) 

    ziekten van categorie A en ziekten van categorie B van waterdieren;

    ii) 

    relevante ziekten van categorie C, wanneer de waterdieren of producten van dierlijke oorsprong bestemd zijn voor lidstaten, zones of compartimenten die beschikken over de ziektevrije status of een goedgekeurd uitroeiingsprogramma voor die specifieke ziekten;

    iii) 

    ziekten van categorie C, in alle gevallen waarin de waterdieren voor vrijlating in het wild bestemd zijn;

    iv) 

    indien de lidstaten van bestemming nationale maatregelen zoals bedoeld in artikel 176 van deze verordening hebben genomen, moeten ook waterdieren van de in bijlage XXIX vermelde soorten afkomstig zijn uit derde landen, gebieden, zones of compartimenten die vrij zijn van de in die bijlage vermelde ziekten;

    b) 

    in alle gevallen waarin waterdieren van de in de lijst opgenomen soorten het derde land of gebied, of de zone of het compartiment, van uitvoer naar de Unie binnenkomen, moeten die waterdieren afkomstig zijn uit een ander derde land of gebied, of een zone of compartiment daarvan, dat/die vrij is van de onder a) bedoelde ziekten;

    c) 

    in het derde land of gebied van oorsprong is geen vaccinatie van in de lijst opgenomen soorten tegen ziekten van categorie A, categorie B of, in voorkomend geval, categorie C, uitgevoerd.

    2.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen aquacultuurdieren en producten van dierlijke oorsprong, verkregen van andere aquacultuurdieren dan levende aquacultuurdierendieren, wordt alleen toegestaan indien de aquacultuurdieren en producten van dierlijke oorsprong van de zending afkomstig zijn van een inrichting die:

    a) 

    is geregistreerd overeenkomstig voorschriften die ten minste even streng zijn als die welke zijn vastgesteld in deel IV, titel II, hoofdstuk 1, afdeling 1, van Verordening (EU) 2016/429,

    of

    b) 

    is erkend overeenkomstig voorschriften die ten minste even streng zijn als die welke zijn vastgesteld in deel IV, titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2, van Verordening (EU) 2016/429 en deel II, titel I, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/691 van de Commissie ( 9 ).

    Artikel 171

    Vectorsoorten

    1.  
    Waterdieren van de in kolom 4 van de tabel in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 vermelde soorten worden alleen als vector van die ziekten beschouwd in de in bijlage XXX vastgestelde omstandigheden.
    2.  
    Producten van dierlijke oorsprong, verkregen van andere waterdieren dan levende waterdieren van de in kolom 4 van de tabel in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 vermelde soorten worden niet beschouwd als vector van de in die bijlage vermelde ziekten wanneer zij de Unie binnenkomen.

    Artikel 172

    Afwijkingen voor bepaalde categorieën van waterdieren van in de lijst opgenomen soorten

    ▼M2

    In afwijking van artikel 170, lid 1, zijn de voorschriften van dat artikel niet van toepassing op de volgende categorieën waterdieren:

    ▼B

    a) 

    waterdieren die bestemd zijn voor een ziektebestrijdende inrichting voor aquatische levensmiddelen, waar zij voor menselijke consumptie zullen worden verwerkt;

    b) 

    voor onderzoeksdoeleinden bestemde waterdieren die bestemd zijn voor geconsigneerde inrichtingen die daartoe door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming zijn erkend;

    c) 

    andere dan de onder b) bedoelde in het wild levende waterdieren, mits zij in quarantaine zijn geplaatst in een daartoe door de bevoegde autoriteit erkende quarantaine-inrichting in:

    i) 

    het derde land van oorsprong, of

    ii) 

    de Unie;

    d) 

    weekdieren of schaaldieren die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 853/2004 zijn verpakt en geëtiketteerd voor menselijke consumptie en die niet langer als levende dieren kunnen overleven als zij worden teruggeplaatst in het aquatisch milieu;

    e) 

    weekdieren of schaaldieren die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 853/2004 zijn verpakt en geëtiketteerd voor menselijke consumptie en die bestemd zijn voor verdere verwerking zonder tijdelijke opslag op de plaats van verwerking;

    f) 

    levende tweekleppige weekdieren of schaaldieren die bestemd zijn voor menselijke consumptie zonder verdere verwerking, mits zij overeenkomstig Verordening (EG) nr. 853/2004 zijn verpakt voor de detailverkoop.

    Artikel 173

    Afwijkingen voor bepaalde producten van dierlijke oorsprong, verkregen van andere waterdieren dan levende waterdieren

    In afwijking van artikel 170, lid 1, zijn de voorschriften van dat artikel niet van toepassing op de volgende producten van dierlijke oorsprong, verkregen van andere waterdieren dan levende waterdieren:

    a) 

    producten van dierlijke oorsprong, verkregen van andere waterdieren dan levende waterdieren, die bestemd zijn voor een ziektebestrijdende inrichting voor aquatische levensmiddelen, waar zij voor menselijke consumptie zullen worden verwerkt;

    ▼M2

    b) 

    voor menselijke consumptie bestemde vis die vóór verzending naar de Unie wordt geslacht en van ingewanden wordt ontdaan en in de Unie verder wordt verwerkt.

    ▼B

    Artikel 174

    Het na binnenkomst in de Unie werken met waterdieren en producten van dierlijke oorsprong, verkregen van andere waterdieren dan levende waterdieren

    1.  

    Na binnenkomst in de Unie moeten zendingen waterdieren en producten van dierlijke oorsprong, verkregen van andere waterdieren dan levende waterdieren:

    a) 

    rechtstreeks naar de plaats van bestemming in de Unie worden vervoerd;

    b) 

    op de juiste wijze worden gehanteerd om te waarborgen dat geen verontreiniging van de natuurlijke wateren optreedt.

    2.  
    Waterdieren en producten van dierlijke oorsprong, verkregen van andere waterdieren dan levende waterdieren, die de Unie zijn binnengekomen, worden niet door de exploitant vrijgelaten of anderszins in natuurlijke wateren binnen de Unie ondergedompeld, tenzij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de vrijlating of de onderdompeling plaatsvindt hiervoor toestemming heeft gegeven.

    ▼M2

    3.  
    De bevoegde autoriteit van de lidstaat mag de in lid 2 bedoelde toestemming alleen verlenen indien de vrijlating of de onderdompeling in natuurlijke wateren de gezondheidsstatus van de waterdieren op de plaats van het vrijlaten of onderdompelen niet in gevaar brengt, en het vrijlaten in het wild moet in alle gevallen voldoen aan het voorschrift van artikel 170, lid 1, punt a), iii).

    ▼B

    4.  
    Met transportwater van zendingen waterdieren wordt door de exploitant op passende wijze omgegaan, zodat verontreiniging van de natuurlijke wateren in de Unie wordt voorkomen.



    TITEL 2

    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN TER BEPERKING VAN DE GEVOLGEN VAN BEPAALDE NIET IN DE LIJST OPGENOMEN ZIEKTEN

    ▼M2

    Artikel 175

    Aanvullende diergezondheidsvoorschriften ter beperking van de gevolgen van ziekten waarvoor de lidstaten beschikken over nationale maatregelen die overeenkomstig artikel 226, lid 3, van Verordening (EU) 2016/429 zijn goedgekeurd

    1.  
    De bevoegde autoriteiten van lidstaten die overeenkomstig artikel 226, lid 3, van Verordening (EU) 2016/429 goedgekeurde nationale maatregelen hebben getroffen tegen andere ziekten dan de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, punt d), van die verordening, treffen maatregelen om de insleep van die ziekten te voorkomen door de toepassing van aanvullende diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in die lidstaten van zendingen waterdieren en andere producten van dierlijke oorsprong van waterdieren dan levende waterdieren, van soorten die worden vermeld in de tweede kolom van de tabel in bijlage XXIX bij deze verordening.

    ▼B

    2.  
    De in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteit staat de binnenkomst in haar lidstaat van zendingen waterdieren die vatbaar zijn voor de in lid 1 bedoelde ziekten alleen toe indien in het derde land of gebied van oorsprong niet tegen die ziekten is gevaccineerd.
    3.  
    De in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat waterdieren van de in lid 2 bedoelde soorten die worden binnengebracht in een derde land of gebied van oorsprong, of een zone of compartiment daarvan, afkomstig zijn uit een ander derde land, zone of compartiment dat/die ook vrij is van de desbetreffende ziekte.
    4.  
    De in de artikelen 172 en 173 bedoelde afwijkingen zijn van toepassing op in lid 2 bedoelde waterdieren en van waterdieren verkregen producten van dierlijke oorsprong die bestemd zijn voor lidstaten die over nationale maatregelen tegen de in lid 1 bedoelde ziekten beschikken.
    5.  
    Bij het na binnenkomst in de Unie werken met de in lid 2 bedoelde waterdieren en van die dieren verkregen producten moet aan de in artikel 174 vastgestelde voorwaarden worden voldaan.



    DEEL VI

    BIJZONDERE REGELS VOOR DE BINNENKOMST VAN BEPAALDE GOEDEREN ZOALS BEDOELD IN DE ARTIKELEN 3 EN 5 WAARVOOR DE UNIE NIET DE EINDBESTEMMING IS EN VOOR DE BINNENKOMST VAN BEPAALDE PRODUCTEN DIE AFKOMSTIG ZIJN UIT EN TERUGKEREN NAAR DE UNIE

    Artikel 176

    Voorschriften voor doorvoer door de Unie

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen en die niet afkomstig zijn uit de Unie, maar wel door de Unie worden doorgevoerd en bestemd zijn voor een bestemming buiten de Unie, wordt alleen toegestaan indien:

    a) 

    zij voldoen aan alle desbetreffende voorschriften voor de binnenkomst in de Unie van de specifieke soort en categorie dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong, zoals vastgesteld in de delen I tot en met V, of

    b) 

    zij vallen binnen het toepassingsgebied van specifieke voorwaarden die door de Unie specifiek in de lijst zijn toegewezen aan het in de lijst opgenomen derde land of gebied van oorsprong, of de zone daarvan, en aan de specifieke soort en categorie dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong, teneinde mogelijke risico’s voor de diergezondheid bij dergelijke verplaatsingen te beperken.

    2.  

    Het opnieuw binnenkomen in de Unie van zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen en na doorvoer door een derde land of gebied, of een zone daarvan, naar de Unie terugkeren, wordt alleen toegestaan indien zij voldoen aan alle relevante voorschriften voor de binnenkomst in de Unie van de specifieke categorie dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong, zoals vastgesteld in de delen I tot en met V, tenzij zij binnen het toepassingsgebied vallen van:

    a) 

    de aanvullende voorschriften van de artikelen 177 tot en met 182,

    of

    b) 

    specifieke voorwaarden die door de Unie specifiek in de lijst zijn toegewezen aan het in de lijst opgenomen derde land of gebied van doorvoer, of de zone daarvan, en aan de specifieke soort en categorie dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong, teneinde mogelijke risico’s voor de diergezondheid bij dergelijke verplaatsingen te beperken.

    3.  

    De in lid 1, onder b), en lid 2, onder b), bedoelde specifieke voorwaarden worden vastgesteld en aan het derde land of gebied, of de zone daarvan, toegewezen op basis van een risicobeoordeling, waarbij rekening wordt gehouden met:

    a) 

    de in artikel 230 van Verordening (EU) 2016/429 vermelde criteria;

    b) 

    de specifieke soort en categorie dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong die bestemd zijn voor doorvoer, en de daaraan verbonden risico’s voor de diergezondheid;

    c) 

    geografische beperkingen;

    d) 

    vaste handelsroutes;

    e) 

    andere relevante factoren.

    ▼M3

    Artikel 177

    Aanvullende voorschriften voor de binnenkomst in de Unie van bepaalde hoefdieren die afkomstig zijn uit de Unie, voor deelname aan evenementen, tentoonstellingen, voorstellingen en shows naar een derde land of gebied, of een zone daarvan, worden verplaatst, en vervolgens naar de Unie terugkeren

    ▼B

    1.  

    De binnenkomst in de Unie van zendingen geregistreerde paarden die tijdelijk uit een lidstaat zijn uitgevoerd naar derde landen of gebieden, of zones daarvan, die in de lijst zijn opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van paardachtigen, wordt toegestaan, mits zij aan de volgende aanvullende voorschriften voldoen:

    a) 

    zij zijn gedurende een door de Commissie voor de verschillende doeleinden gespecificeerde periode, van ten hoogste negentig dagen, buiten de Unie geweest;

    b) 

    zij zijn in het derde land of gebied, of de zone daarvan, geïsoleerd gehouden, behalve tijdens wedrennen, wedstrijden of culturele evenementen en daarmee verband houdende activiteiten (met inbegrip van training, opwarming en presentatie);

    c) 

    zij zijn uitsluitend gehouden in derde landen of gebieden, of zones daarvan, die tot dezelfde gezondheidscategorie behoren als die waaraan het derde land of gebied van verzending naar de Unie is toegewezen, overeenkomstig de specifieke voorschriften van bijlage XI, deel B, en zij zijn naar het derde land of gebied of rechtstreeks naar de zone van verzending verplaatst onder voorwaarden die ten minste even streng zijn als wanneer zij rechtstreeks naar de Unie zouden zijn verplaatst.

    2.  
    In afwijking van lid 1, onder c), wordt de binnenkomst in de Unie van geregistreerde paarden na tijdelijke uitvoer naar derde landen of gebieden, of zones daarvan, die tot meer dan één gezondheidscategorie behoren, toegestaan voor geregistreerde paarden die uitsluitend hebben deelgenomen aan gespecificeerde wedstrijden of wedrennen op hoog niveau.

    ▼M3

    3.  

    In afwijking van artikel 11 wordt de binnenkomst in de Unie van zendingen runderen, schapen en geiten die afkomstig zijn uit de Unie en voor een periode van niet meer dan 15 dagen voor deelname aan evenementen, tentoonstellingen, voorstellingen en shows (hierna samen “evenementen” genoemd) naar een derde land of gebied, of een zone daarvan, worden verplaatst, vanuit dat derde land of gebied toegestaan, mits zij aan de volgende voorwaarden voldoen:

    a) 

    het derde land of gebied, of de zone daarvan, waar het evenement plaatsvindt, is in de lijst voor de binnenkomst in de Unie van de specifieke diersoort opgenomen;

    b) 

    in de inrichting waar het evenement plaatsvindt:

    i) 

    worden de voorschriften van artikel 20, lid 2, punt b), die van toepassing zijn op inrichtingen waar hoefdieren worden verzameld, nageleefd;

    ii) 

    worden bij aankomst van de zending in de inrichting en gedurende het gehele evenement alleen runderen, schapen of geiten gehouden die voldoen aan alle toepasselijke voorschriften van het Unierecht voor de binnenkomst in de Unie van dergelijke dieren;

    c) 

    de zending dieren wordt vanuit de Unie naar de in punt b) bedoelde inrichting en vanuit die inrichting naar de Unie verzonden in vervoermiddelen die voldoen aan de algemene voorschriften met betrekking tot vervoermiddelen voor landdieren van artikel 17, en er wordt niet uitgeladen in een ander derde land of gebied, of een zone daarvan;

    d) 

    de dieren van de zending zijn vanaf het moment van het laden voor verzending vanuit de Unie naar de in punt b) bedoelde inrichting, gedurende het gehele evenement en tot hun terugkeer in de Unie niet in contact gekomen met andere dieren met een lagere gezondheidsstatus.

    ▼B

    Artikel 178

    Bijzondere voorschriften voor de binnenkomst van hoefdieren, pluimvee en waterdieren die afkomstig zijn uit en terugkeren naar de Unie na de binnenkomst te zijn geweigerd door een derde land

    1.  

    Het opnieuw binnenkomen in de Unie van zendingen hoefdieren, pluimvee en waterdieren die afkomstig zijn uit en terugkeren naar de Unie na de binnenkomst te zijn geweigerd door de bevoegde autoriteit van een derde land of gebied, wordt alleen toegestaan indien aan de volgende voorschriften wordt voldaan:

    a) 

    het derde land of gebied dat de binnenkomst weigert, is een derde land of gebied, of een zone daarvan, dat/die in de lijst is opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van de soort en categorie dieren die terugkeren;

    b) 

    de onder a) bedoelde dieren zijn niet doorgevoerd door andere dan de onder a) bedoelde derde landen of gebieden, of zones daarvan;

    c) 

    de dieren gaan vergezeld van de volgende documenten:

    i) 

    het originele diergezondheidscertificaat dat door de bevoegde autoriteit van de lidstaat is uitgereikt, of de elektronische equivalenten daarvan die via Imsoc zijn ingediend, of een gewaarmerkte kopie van het officiële diergezondheidscertificaat dat door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong is verstrekt;

    ii) 

    een van de volgende documenten:

    — 
    een officiële verklaring van de bevoegde autoriteit of andere overheidsinstantie van het derde land of gebied, met vermelding van de reden van de weigering en, indien van toepassing, de bevestiging dat aan de voorschriften onder d) is voldaan,
    of
    — 
    in het geval van verzegelde zendingen met een intact origineel zegel, een verklaring van de voor de zending verantwoordelijke exploitant dat het vervoer heeft plaatsgevonden overeenkomstig het bepaalde onder d), ii), en, voor zover vereist, onder d), iii);
    iii) 

    een verklaring van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong waarin zij bevestigt in te stemmen met de aanvaarding van de zending en de plaats van bestemming voor de terugkeer ervan aangeeft;

    d) 

    indien zij in het derde land of gebied, of de zone daarvan, zijn uitgeladen, certificeert de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied dat:

    i) 

    zij toestemming heeft gegeven voor en toezicht heeft gehouden op het rechtsreeks uitladen van de dieren naar geschikte voorzieningen voor hun isolatie en tijdelijke hantering in de lokalen van de grenscontrolepost van het derde land of gebied;

    ii) 

    doeltreffende maatregelen zijn genomen ter voorkoming van direct en indirect contact tussen de dieren van de zending en alle andere dieren;

    iii) 

    waar nodig is voorzien in een doeltreffende bescherming tegen vectoren van de desbetreffende dierziekten.

    2.  
    Het vervoer naar en de aankomst op de plaats van bestemming van de zending worden gemonitord overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1666.

    Artikel 179

    Bijzondere voorschriften voor de binnenkomst van andere dieren dan hoefdieren, pluimvee en waterdieren, die afkomstig zijn uit en terugkeren naar de Unie na de binnenkomst te zijn geweigerd door een derde land of gebied

    1.  

    Het opnieuw binnenkomen in de Unie van zendingen van andere dieren dan hoefdieren, pluimvee en waterdieren die afkomstig zijn uit en terugkeren naar de Unie na de binnenkomst te zijn geweigerd door de bevoegde autoriteit van een derde land of gebied, wordt alleen toegestaan indien de dieren van de zending vergezeld gaan van de volgende documenten:

    a) 

    het originele diergezondheidscertificaat dat door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong is uitgereikt, of de elektronische equivalenten daarvan die via Imsoc zijn ingediend, of een gewaarmerkte kopie van het officiële diergezondheidscertificaat dat door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong is verstrekt;

    b) 

    een van de volgende documenten:

    i) 

    een officiële verklaring van de bevoegde autoriteit of andere overheidsinstantie van het derde land of gebied, met vermelding van de reden van de weigering,

    of

    ii) 

    in het geval van verzegelde zendingen of ongeopende laadkisten, een verklaring van de voor de zending verantwoordelijke exploitant met vermelding van de reden van de weigering;

    c) 

    een verklaring van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong waarin zij bevestigt in te stemmen met de aanvaarding van de zending en de plaats van bestemming voor de terugkeer ervan aangeeft.

    2.  
    Het vervoer naar en de aankomst op de plaats van bestemming van de zending worden gemonitord overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1666.

    Artikel 180

    Bijzondere voorschriften voor de binnenkomst van levende producten en verpakte producten van dierlijke oorsprong, die afkomstig zijn uit en terugkeren naar de Unie na de binnenkomst te zijn geweigerd door een derde land of gebied

    1.  

    Het opnieuw binnenkomen in de Unie van zendingen levende producten en verpakte producten van dierlijke oorsprong, die afkomstig zijn uit en terugkeren naar de Unie na de binnenkomst te zijn geweigerd door de bevoegde autoriteit van een derde land of gebied, wordt alleen toegestaan indien aan de volgende voorschriften wordt voldaan:

    a) 

    de levende producten zitten nog in de oorspronkelijke laadkist en de verpakking van de producten van dierlijke oorsprong is intact;

    b) 

    de levende producten en de producten van dierlijke oorsprong gaan vergezeld van:

    i) 

    het originele diergezondheidscertificaat dat door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong is uitgereikt, of het elektronische equivalent daarvan dat via Imsoc is ingediend, of een gewaarmerkte kopie van het officiële diergezondheidscertificaat dat door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong is verstrekt;

    ii) 

    een van de volgende documenten, waarin de reden van de weigering en, in voorkomend geval, de plaats en datum van uitladen, opslag en opnieuw laden in het derde land of gebied daarvan zijn vermeld en wordt bevestigd dat aan de onder c) bedoelde voorwaarden is voldaan:

    — 
    een verklaring van de bevoegde autoriteit of andere overheidsinstantie van het derde land of gebied, of
    — 
    in het geval van laadkisten met een intact origineel zegel, een verklaring van de voor de zending verantwoordelijke exploitant;
    iii) 

    een verklaring van de bevoegde autoriteit van een lidstaat waarin zij bevestigt in te stemmen met de aanvaarding van de zending en de plaats van bestemming voor de terugkeer ervan aangeeft;

    c) 

    indien de onder a) en b) bedoelde levende producten of producten van dierlijke oorsprong zijn uitgeladen in het derde land of gebied daarvan, certificeert de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied dat:

    i) 

    de levende producten of producten van dierlijke oorsprong geen andere behandelingen hebben ondergaan dan het uitladen, opslaan en opnieuw laden;

    ii) 

    doeltreffende maatregelen zijn getroffen om besmetting van de laadkist waarin de levende producten worden geplaatst of van de verpakking van producten van dierlijke oorsprong met ziekteverwekkers van in de lijst opgenomen ziekten tijdens het uitladen, opslaan en opnieuw laden te voorkomen.

    2.  
    Het vervoer naar en de aankomst op de plaats van bestemming van de zending worden gemonitord overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1666.

    Artikel 181

    Bijzondere voorschriften voor de binnenkomst van onverpakte en bulkproducten van dierlijke oorsprong, die afkomstig zijn uit en terugkeren naar de Unie na de binnenkomst te zijn geweigerd door een in de lijst opgenomen derde land of gebied

    1.  

    Het opnieuw binnenkomen in de Unie van zendingen onverpakte en bulkproducten van dierlijke oorsprong, die afkomstig zijn uit en terugkeren naar de Unie na de binnenkomst te zijn geweigerd door de bevoegde autoriteit van een in de lijst opgenomen derde land of gebied, wordt alleen toegestaan indien aan de volgende voorschriften wordt voldaan:

    a) 

    het weigerende derde land of gebied is in de lijst opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van de specifieke soort en categorie producten van dierlijke oorsprong die naar de Unie worden teruggestuurd;

    b) 

    de producten van dierlijke oorsprong gaan vergezeld van:

    i) 

    het originele diergezondheidscertificaat dat door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong is uitgereikt, of de elektronische equivalenten daarvan die via Imsoc zijn ingediend, of een gewaarmerkte kopie van het officiële certificaat dat door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong is verstrekt;

    ii) 

    een van de volgende documenten:

    — 
    een officiële verklaring van de bevoegde autoriteit of andere overheidsinstantie van het derde land of gebied, waarin de reden van de weigering is vermeld en wordt bevestigd dat het zegel op het voertuig of de laadkist van de zending alleen voor officiële doeleinden is geopend en dat de producten alleen voor zover strikt noodzakelijk voor die doeleinden zijn gehanteerd, en met name zonder ze uit te laden, en het voertuig of de laadkist onmiddellijk daarna weer is verzegeld, of
    — 
    in het geval van verzegelde zendingen, een verklaring van de voor de zending verantwoordelijke exploitant met vermelding van de reden van de weigering;
    iii) 

    een verklaring van de bevoegde autoriteit van een lidstaat waarin zij bevestigt in te stemmen met de aanvaarding van de zending en de plaats van bestemming voor de terugkeer ervan aangeeft.

    2.  
    Het vervoer naar en de aankomst op de plaats van bestemming van de zending worden gemonitord overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1666.

    Artikel 182

    Bijzondere voorschriften voor de binnenkomst van onverpakte en bulkproducten van dierlijke oorsprong, die afkomstig zijn uit en terugkeren naar de Unie na de binnenkomst te zijn geweigerd door een niet in de lijst opgenomen derde land

    1.  

    Het opnieuw binnenkomen in de Unie van zendingen onverpakte en bulkproducten van dierlijke oorsprong, die afkomstig zijn uit en terugkeren naar de Unie na de binnenkomst te zijn geweigerd door de bevoegde autoriteit van een derde land of gebied dat niet in de lijst is opgenomen voor de binnenkomst in de Unie van de specifieke soort en categorie dierlijke producten die worden teruggestuurd, wordt alleen toegestaan indien aan de volgende voorschriften wordt voldaan:

    a) 

    de zending is verzegeld met een intact origineel zegel;

    b) 

    de producten van dierlijke oorsprong gaan vergezeld van:

    i) 

    het originele diergezondheidscertificaat dat door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong is uitgereikt, of de elektronische equivalenten daarvan die via Imsoc zijn ingediend, of een gewaarmerkte kopie van het officiële diergezondheidscertificaat dat door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong is verstrekt;

    ii) 

    een van de volgende documenten:

    — 
    een officiële verklaring van de bevoegde autoriteit of andere overheidsinstantie van het derde land of gebied, met vermelding van de reden van de weigering, of
    — 
    een verklaring van de voor de zending verantwoordelijke exploitant met vermelding van de reden van de weigering;
    iii) 

    een verklaring van de bevoegde autoriteit van een lidstaat waarin zij bevestigt in te stemmen met de aanvaarding van de zending en de plaats van bestemming voor de terugkeer ervan aangeeft.

    2.  
    Het vervoer naar en de aankomst op de plaats van bestemming van de zending worden gemonitord overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1666.



    ▼M2

    DEEL VII

    OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

    ▼M2

    Artikel 182 bis

    Overgangsmaatregelen

    1.  
    Spermawinningscentra, spermaopslagcentra, embryowinningsteams en embryoproductieteams die voor 21 april 2021 zijn erkend overeenkomstig de Richtlijnen 88/407/EEG ( 10 ), 89/556/EEG ( 11 ), 90/429/EEG ( 12 ) en 92/65/EEG ( 13 ) van de Raad, die in artikel 270, lid 2, zesde, zevende, achtste en twaalfde streepje, van Verordening (EU) 2016/429 worden genoemd, worden beschouwd als erkende inrichtingen voor levende producten zoals bedoeld in artikel 82, lid 1, van deze verordening.

    In elk ander opzicht zijn zij onderworpen aan de regels van artikel 82, lid 2, van deze verordening en aan die van artikel 233 van Verordening (EU) 2016/429.

    2.  
    De binnenkomst in de Unie van zendingen sperma, oöcyten en embryo’s dat/die vóór 21 april 2021 is/zijn gewonnen, geproduceerd, verwerkt en opgeslagen, wordt toegestaan mits zij, afhankelijk van de soort waartoe de donordieren behoren, voldoen aan de voorschriften van de Richtlijnen 88/407/EEG, 89/556/EEG, 90/429/EEG en 92/65/EEG wat betreft de winning, productie, verwerking en opslag van levende producten, de diergezondheidsvoorschriften voor donordieren en de laboratoriumtests en andere tests op donordieren en levende producten.
    3.  
    Rietjes en andere verpakkingen waarin sperma, oöcyten of embryo’s al dan niet in individuele doses zijn geplaatst en worden opgeslagen en vervoerd, en die vóór 21 april 2021 overeenkomstig de Richtlijnen 88/407/EEG, 89/556/EEG, 90/429/EEG en 92/65/EEG, afhankelijk van de soort van de donordieren, zijn gemerkt, worden geacht overeenkomstig artikel 83, punt a), van deze verordening te zijn gemerkt.

    ▼B

    Artikel 183

    Intrekkingen

    De volgende handelingen worden met ingang van 21 april 2021 ingetrokken:

    — 
    Verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie;
    — 
    Uitvoeringsverordening (EU) nr. 139/2013 van de Commissie;
    — 
    Verordening (EU) nr. 605/2010 van de Commissie;
    — 
    Verordening (EG) nr. 798/2008 van de Commissie;
    — 
    Beschikking 2007/777/EG van de Commissie;
    — 
    Verordening (EG) nr. 119/2009 van de Commissie;
    — 
    Verordening (EU) nr. 28/2012 van de Commissie;
    — 
    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/759 van de Commissie.

    Artikel 184

    ▼M2

    Inwerkingtreding en toepassing

    ▼B

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van 21 april 2021.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




    BIJLAGE I

    LIJST VAN ZIEKTEN WAARVOOR MELDINGS- EN RAPPORTAGEVERPLICHTINGEN GELDEN IN HET DERDE LAND OF GEBIED VAN UITVOER

    1.    LANDDIEREN

    Alle in artikel 5 van Verordening (EU) 2016/429 genoemde en in de lijst in bijlage II bij die verordening vermelde in de lijst opgenomen ziekten voor de in de lijst opgenomen soorten landdieren in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882.

    2.    LEVENDE PRODUCTEN

    2.1.    Van hoefdieren

    — 
    Mond-en-klauwzeer
    — 
    Infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis
    — 
    Infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex (M. bovis, M. caprae en M. tuberculosis)
    — 
    Infectie met het bluetonguevirus (serotypen 1-24)
    — 
    Infectie met het virus van epizoötische hemorragische ziekte
    — 
    Infectieuze boviene rinotracheïtis/infectieuze pustuleuze vulvovaginitis
    — 
    Boviene virusdiarree
    — 
    Boviene genitale campylobacteriose
    — 
    Trichomonose
    — 
    Enzoötische boviene leukose
    — 
    Epididymitis bij schapen (Brucella ovis)
    — 
    Infectie met het equinearteritisvirus
    — 
    Infectieuze anemie bij paarden
    — 
    Besmettelijke baarmoederontsteking bij paarden
    — 
    Klassieke varkenspest
    — 
    Infectie met het virus van de ziekte van Aujeszky
    — 
    Infectie met het abortus blauw-virus

    2.2.    Van pluimvee en in gevangenschap levende vogels

    Alle in artikel 5 van Verordening (EU) 2016/429 genoemde en in de lijst in bijlage II bij die verordening vermelde in de lijst opgenomen ziekten die relevant zijn voor de in de lijst opgenomen soorten pluimvee en in gevangenschap levende vogels in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 waarvan levende producten worden verkregen die in de Unie mogen worden binnengebracht.

    3.    PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG VAN HOEFDIEREN, PLUIMVEE EN VRIJ VEDERWILD

    3.1.    Vers vlees van hoefdieren

    — 
    Mond-en-klauwzeer
    — 
    Infectie met het runderpestvirus
    — 
    Infectie met het riftdalkoortsvirus (riftvalleykoortsvirus)
    — 
    Schapenpokken en geitenpokken
    — 
    Pest bij kleine herkauwers („peste des petits ruminants”)
    — 
    Klassieke varkenspest
    — 
    Afrikaanse varkenspest

    3.2.    Vers vlees van pluimvee en vrij vederwild

    — 
    Hoogpathogene aviaire influenza
    — 
    Infectie met het virus van de ziekte van Newcastle

    3.3.    Vleesproducten van hoefdieren

    — 
    Mond-en-klauwzeer
    — 
    Infectie met het runderpestvirus
    — 
    Klassieke varkenspest
    — 
    Afrikaanse varkenspest

    3.4.    Vleesproducten van pluimvee en vrij vederwild

    — 
    Hoogpathogene aviaire influenza
    — 
    Infectie met het virus van de ziekte van Newcastle

    3.5.    Melk, colostrum, zuivelproducten en producten op basis van colostrum

    — 
    Mond-en-klauwzeer
    — 
    Infectie met het runderpestvirus

    4.    WATERDIEREN EN VAN WATERDIEREN AFKOMSTIGE PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG

    — 
    Epizoötische hematopoëtische necrose
    — 
    Virale hemorragische septikemie
    — 
    Infectieuze hematopoëtische necrose
    — 
    Infectie met zalmanemievirus met HPR-deletie (deletie in de hypervariabele regio)
    — 
    Koiherpesvirus
    — 
    Infectie met Mikrocytos mackini
    — 
    Infectie met Perkinsus marinus
    — 
    Infectie met Bonamia ostreae
    — 
    Infectie met Bonamia exitiosa
    — 
    Infectie met Marteilia refringens
    — 
    Infectie met het taurasyndroomvirus
    — 
    Infectie met het yellowheadvirus
    — 
    Infectie met het wittevlekkensyndroomvirus




    BIJLAGE II

    MINIMAAL TE VERSTREKKEN GEGEVENS MET BETREKKING TOT ZIEKTEBEWAKINGSPROGRAMMA’S

    (bedoeld in artikel 10)

    Bij de indiening van een ziektebewakingsprogramma moeten ten minste de volgende gegevens worden verstrekt:

    a) 

    een beschrijving van de epidemiologische situatie van de ziekte vóór de begindatum van het bewakingsprogramma en gegevens over de epidemiologische ontwikkeling van de ziekte;

    b) 

    de dierenpopulatie, epidemiologische eenheden en zones waarop het bewakingsprogramma is gericht;

    c) 

    een beschrijving van:

    i) 

    de organisatie van de bevoegde autoriteit;

    ii) 

    het toezicht op de uitvoering van het bewakingsprogramma;

    iii) 

    de officiële controles die tijdens de uitvoering van het programma moeten worden uitgevoerd;

    iv) 

    de rol van alle betrokken exploitanten, gezondheidswerkers voor dieren, dierenartsen, laboratoria voor diergezondheid en andere betrokken natuurlijke of rechtspersonen;

    d) 

    een beschrijving en afbakening van de geografische en administratieve gebieden waarin het bewakingsprogramma moet worden uitgevoerd;

    e) 

    de indicatoren aan de hand waarvan de vordering van het programma wordt gemeten;

    f) 

    de diagnostische methoden die moeten worden gebruikt, het aantal monsters dat moet worden getest, de testfrequentie en de bemonsteringsschema’s;

    g) 

    de risicofactoren waarmee rekening moet worden gehouden bij het plannen van risicogebaseerde gerichte bewaking.




    BIJLAGE III



    Tabel 1

    Voorschriften met betrekking tot de verblijfsduur voor hoefdieren, honingbijen en hommels vóór hun binnenkomst in de Unie

    Diersoort en categorie dieren

    Minimale duur van het verblijf in het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan, zoals bedoeld in artikel 11, onder b), i)

    Minimale duur van het verblijf in de inrichting van oorsprong, zoals bedoeld in artikel 11, onder b), ii)

    Minimale duur van de periode zonder contact met dieren met een lagere gezondheidsstatus, zoals bedoeld in artikel 11, onder b), iii)

    Runderen, schapen, geiten en varkens

    6 maanden of, als de dieren jonger dan 6 maanden zijn, sinds de geboorte

    40 dagen of, als de dieren jonger dan 40 dagen zijn, sinds de geboorte

    30 dagen of, als de dieren jonger dan 30 dagen zijn, sinds de geboorte

    Voor de slacht bestemde runderen, schapen, geiten en varkens

    3 maanden of, als de dieren jonger dan 3 maanden zijn, sinds de geboorte

    40 dagen of, als de dieren jonger dan 40 dagen zijn, sinds de geboorte

    30 dagen of, als de dieren jonger dan 30 dagen zijn, sinds de geboorte

    ▼M2

    Niet voor de slacht bestemde paardachtigen

    40 dagen of, als de dieren jonger dan 40 dagen zijn, sinds de geboorte, of sinds de binnenkomst vanuit de Unie

    30 dagen (40 dagen vanuit risicogebieden voor Afrikaanse paardenpest) of, als de dieren jonger dan 30 dagen (40 dagen) zijn, sinds de geboorte, of sinds de binnenkomst vanuit de Unie

    15 dagen

    Geregistreerde paarden

    40 dagen of, als de dieren jonger dan 40 dagen zijn, sinds de geboorte, of sinds de binnenkomst vanuit de Unie of bepaalde in de lijst opgenomen derde landen

    30 dagen (40 dagen vanuit risicogebieden voor Afrikaanse paardenpest) of, als de dieren jonger dan 30 dagen (40 dagen) zijn, sinds de geboorte, of sinds de binnenkomst vanuit de Unie of bepaalde in de lijst opgenomen derde landen

    15 dagen

    Geregistreerde paarden die opnieuw worden binnengebracht na tijdelijke uitvoer voor wedstrijden, wedrennen of culturele paardenevenementen

    Maximaal 30 dagen of maximaal 90 dagen in het geval van specifieke wedstrijden, wedrennen of culturele paardenevenementen

    Niet vastgesteld

    Gedurende de volledige periode van tijdelijke uitvoer

    Voor de slacht bestemde paardachtigen

    90 dagen

    30 dagen (40 dagen vanuit risicogebieden voor Afrikaanse paardenpest)

    30 dagen (40 dagen vanuit risicogebieden voor Afrikaanse paardenpest)

    ▼B

    Andere hoefdieren dan runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen

    6 maanden of, als de dieren jonger dan 6 maanden zijn, sinds de geboorte

    40 dagen of, als de dieren jonger dan 40 dagen zijn, sinds de geboorte

    6 maanden of, als de dieren jonger dan 6 maanden zijn, sinds de geboorte

    Honingbijen en hommels

    Sinds het uitkomen

    Sinds het uitkomen

    Sinds het uitkomen



    Tabel 2

    Voorschriften met betrekking tot de verblijfsduur voor pluimvee en in gevangenschap levende vogels vóór hun binnenkomst in de Unie

    Categorie vogels

    De verblijfsduur geldt voor

    Minimale duur van het verblijf in het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan, zoals bedoeld in artikel 11, onder b), i)

    Minimale duur van het verblijf in de inrichting van oorsprong, zoals bedoeld in artikel 11, onder b), ii)

    Minimale duur van de periode zonder contact met dieren met een lagere gezondheidsstatus, zoals bedoeld in artikel 11, onder b), iii)

    Fokpluimvee

    DZ

    3 maanden of, als de dieren jonger dan 3 maanden zijn, sinds het uitkomen

    6 weken of, als de dieren jonger dan 6 weken zijn, sinds het uitkomen

    6 weken of, als de dieren jonger dan 6 weken zijn, sinds het uitkomen

    ▼M2

    Gebruikspluimvee voor de productie van vlees, consumptie-eieren en andere producten

    DZ

    drie maanden of, als de dieren jonger dan drie maanden zijn, sinds het uitkomen

    zes weken of, als de dieren jonger dan zes weken zijn, sinds het uitkomen

    zes weken of, als de dieren jonger dan zes weken zijn, sinds het uitkomen

    ▼B

    Gebruikspluimvee voor het uitzetten in het wild

    DZ

    6 weken of, als de dieren jonger dan 6 weken zijn, sinds het uitkomen

    30 dagen of sinds het uitkomen

    30 dagen of sinds het uitkomen

    Voor de slacht bestemd pluimvee

    DZ

    6 weken of, als de dieren jonger dan 6 weken zijn, sinds het uitkomen

    30 dagen of sinds het uitkomen

    30 dagen of sinds het uitkomen

    ▼M2

    Eendagskuikens

    DZ

    Sinds het uitkomen

    Sinds het uitkomen

    Sinds het uitkomen

    KO

    drie maanden vóór de datum van verzameling van de eieren waaruit de eendagskuikens zijn gekomen

    zes weken vóór de datum van verzameling van de eieren waaruit de eendagskuikens zijn gekomen

    ▼B

    Minder dan 20 stuks fokpluimvee, gebruikspluimvee en voor de slacht bestemd pluimvee met uitzondering van loopvogels

    DZ

    3 maanden of, als de dieren jonger dan 3 maanden zijn, sinds het uitkomen

    3 weken of, als de dieren jonger dan 3 weken zijn, sinds het uitkomen

    3 weken of, als de dieren jonger dan 3 weken zijn, sinds het uitkomen

    Minder dan 20 eendagskuikens met uitzondering van loopvogels

    DZ

    Sinds het uitkomen

    Sinds het uitkomen

    Sinds het uitkomen

    KO

    3 maanden

    3 weken

    3 weken vóór de datum van verzameling van de eieren waaruit de eendagskuikens zijn gekomen

    In gevangenschap levende vogels

    DZ

    n.v.t.

    3 weken of sinds het uitkomen

    3 weken of, als de dieren jonger dan 3 weken zijn, sinds het uitkomen

    DZ =  dieren in de zending

    KO =  koppel van oorsprong

    n.v.t. =  niet van toepassing




    BIJLAGE IV

    DEEL A

    1. Minimale periode gedurende welke het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan vrij van ziekte moet zijn, zoals bedoeld in artikel 22, lid 1, voor andere hoefdieren dan paardachtigen:



     

    1.  Runderen

    2.  Schapen

    3.  Geiten

    4.  Varkens

    5.  Kameelachtigen

    6.  Hertachtigen

    7.  Andere hoefdieren dan die waarnaar in de kolommen 1 tot en met 6 wordt verwezen (*1)

    Mond-en-klauwzeer

    24 maanden (*2)

    24 maanden (*2)

    24 maanden (*2)

    24 maanden (*2)

    24 maanden (*2)

    24 maanden (*2)

    24 maanden (*2)

    Infectie met het runderpestvirus

    12 maanden

    12 maanden

    12 maanden

    12 maanden

    12 maanden

    12 maanden

    12 maanden

    Infectie met het riftdalkoortsvirus (riftvalleykoortsvirus)

    12 maanden

    12 maanden

    12 maanden

    n.v.t.

    12 maanden

    12 maanden

    12 maanden

    Infectie met Mycoplasma mycoides subsp. Mycoides SC (besmettelijke runderperipneumonie)

    12 maanden

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    12 maanden

    Infectie met het virus van de pest bij kleine herkauwers („peste des petits ruminants”)

    n.v.t.

    12 maanden

    12 maanden

    n.v.t.

    12 maanden

    12 maanden

    n.v.t.

    Schapenpokken en geitenpokken

    n.v.t.

    12 maanden

    12 maanden

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Besmettelijke pleuropneumonie bij geiten

    n.v.t.

    12 maanden

    12 maanden

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    12 maanden

    Afrikaanse varkenspest

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    12 maanden

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Klassieke varkenspest

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    12 maanden (*2)

    n.v.t.

    n.v.t.

    12 maanden

    Infectie met het nodulaire-dermatosevirus

    12 maanden

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    (*1)   

    Alleen van toepassing op in de lijst opgenomen soorten overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882.

    (*2)   

    Of de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied stelt specifieke voorwaarden overeenkomstig deel B, zoals bedoeld in artikel 22, lid 3.

    n.v.t. =  niet van toepassing

    2. Minimale periode gedurende welke het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan vrij van ziekte moet zijn overeenkomstig artikel 22, lid 2, onder a), voor paardachtigen:



    Afrikaanse paardenpest

    24 maanden

    3. Minimale periode gedurende welke geen melding is gemaakt van ziekte in het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan overeenkomstig artikel 22, lid 2, onder b), voor paardachtigen:



    Venezolaanse paardenencefalomyelitis

    24 maanden

    Infectie met Burkholderia mallei (kwade droes)

    36 maanden (*1)

    Dourine

    24 maanden (*1)

    Surra (Trypanosoma evansi)

    24 maanden (*1)

    (*1)   

    Of de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied stelt specifieke voorwaarden overeenkomstig deel B, zoals bedoeld in artikel 22, lid 3.

    DEEL B

    Specifieke voorwaarden die de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied moet opleggen wanneer het derde land of gebied of een zone daarvan minder lang vrij van bepaalde ziekten is dan de periode die in de tabel in deel A van deze bijlage is vastgesteld, zoals bedoeld in artikel 22, lid 3:



    Mond-en-klauwzeer

    Aanvullende informatie om de datum te bepalen vanaf wanneer het derde land of gebied of een zone daarvan als vrij van mond-en-klauwzeer wordt beschouwd.

    Klassieke varkenspest

    a)  Aanvullende informatie om de datum te bepalen vanaf wanneer het derde land of gebied of een zone daarvan als vrij van klassieke varkenspest wordt beschouwd.

    b)  De voor binnenkomst in de Unie bestemde dieren zijn met negatief resultaat onderworpen aan een test voor de opsporing van klassieke varkenspest die is uitgevoerd binnen een periode van 30 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie.

    Infectie met Burkholderia mallei (kwade droes)

    a)  Er is gedurende een periode van ten minste zes maanden vóór de datum van verzending naar de Unie geen melding gemaakt van de ziekte in de inrichting van oorsprong.

    b)  De Commissie heeft het bewakingsprogramma erkend dat in de inrichting van oorsprong ten aanzien van fokpaardachtigen wordt uitgevoerd om de afwezigheid van besmetting gedurende die periode van zes maanden aan te tonen.

    Dourine

    a)  Er is gedurende een periode van ten minste zes maanden vóór de datum van verzending naar de Unie geen melding gemaakt van de ziekte in de inrichting van oorsprong.

    b)  De Commissie heeft het bewakingsprogramma erkend dat wordt uitgevoerd om de afwezigheid van besmetting in de inrichting van oorsprong gedurende die periode van zes maanden aan te tonen.

    Surra (Trypanosoma evansi)

    a)  Er is gedurende een periode van ten minste zes maanden vóór de datum van verzending naar de Unie geen melding gemaakt van de ziekte in de inrichting van oorsprong.

    b)  De Commissie heeft het bewakingsprogramma erkend dat wordt uitgevoerd om de afwezigheid van besmetting in de inrichting van oorsprong gedurende die periode van zes maanden aan te tonen.

    DEEL C

    1. Voorschriften met betrekking tot de afwezigheid van vaccinatie voor het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan en voor de andere hoefdieren dan paardachtigen, zoals bedoeld in artikel 22, lid 4, onder a):



     

    1.  Runderen

    2.  Schapen

    3.  Geiten

    4.  Varkens

    5.  Kameelachtigen

    6.  Hertachtigen

    7.  Andere hoefdieren dan die waarnaar in de kolommen 1 tot en met 6 wordt verwezen (*1)

    Mond-en-klauwzeer

    GV/NGD

    GV/NGD

    GV/NGD

    GV/NGD

    GV/NGD

    GV/NGD

    GV/NGD

    Infectie met het runderpestvirus

    GV/NGD

    GV/NGD

    GV/NGD

    GV/NGD

    GV/NGD

    GV/NGD

    GV/NGD

    Riftdalkoortsvirus

    GV/NGD

    GV/NGD

    GV/NGD

    n.v.t.

    GV/NGD

    GV/NGD

    GV/NGD

    Infectie met Mycoplasma mycoides subsp. Mycoides SC (besmettelijke runderperipneumonie)

    GV/NGD

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    GV/NGD

    Infectie met het virus van de pest bij kleine herkauwers („peste des petits ruminants”)

    n.v.t.

    GV/NGD

    GV/NGD

    n.v.t.

    GV/NGD

    GV/NGD

    n.v.t.

    Schapenpokken en geitenpokken

    n.v.t.

    GV/NGD

    GV/NGD

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Besmettelijke pleuropneumonie bij geiten

    n.v.t.

    GV/NGD

    GV/NGD

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    GV/NGD

    Klassieke varkenspest

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    GV/NGD

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Infectie met het nodulaire-dermatosevirus

    NGD

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    (*1)   

    Alleen van toepassing op in de lijst opgenomen soorten overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882.

    GV =  gedurende een periode van ten minste twaalf maanden vóór de datum van verzending naar de Unie is in het derde land, het gebied of de zone niet gevaccineerd en zijn er geen gevaccineerde dieren binnengebracht in het derde land, het gebied of de zone

    NGD =  de voor binnenkomst in de Unie bestemde dieren zijn niet gevaccineerd

    n.v.t. =  niet van toepassing

    2. Voorschriften met betrekking tot de afwezigheid van vaccinatie voor het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan en voor de paardachtigen, zoals bedoeld in artikel 22, lid 4, onder b):



    Afrikaanse paardenpest

    — In het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan is gedurende een periode van ten minste 12 maanden vóór de datum van verzending naar de Unie niet systematisch gevaccineerd en de paardachtigen zijn ten minste gedurende de laatste 40 dagen vóór de verzending naar de Unie niet gevaccineerd.

    Venezolaanse paardenencefalomyelitis

    — De paardachtigen zijn ten minste gedurende de laatste 60 dagen vóór de verzending naar de Unie niet gevaccineerd.




    BIJLAGE V

    VOORSCHRIFTEN VOOR DE BINNENKOMST IN DE UNIE WAT BETREFT DE ZIEKTEVRIJHEID VAN HET DERDE LAND OF GEBIED VAN OORSPRONG OF EEN ZONE DAARVAN TEN AANZIEN VAN INFECTIE MET HET MYCOBACTERIUM TUBERCULOSIS-COMPLEX (M. BOVIS, M. CAPRAE EN M. TUBERCULOSIS) EN INFECTIE MET BRUCELLA ABORTUS, B. MELITENSIS EN B. SUIS

    1.    INFECTIE MET HET MYCOBACTERIUM TUBERCULOSIS-COMPLEX (M. BOVIS , M. CAPRAE EN M. TUBERCULOSIS) (ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 22, LID 5)

    1.1.    Runderen

    Wanneer runderen niet afkomstig zijn uit een derde land of gebied dat of een zone daarvan die vrij is van het Mycobacterium tuberculosis-complex (M. bovis, M. caprae en M. tuberculosis) ten aanzien van runderen, moeten zij voldoen aan een van de volgende voorschriften:

    a) 

    zij zijn in de periode van 30 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie met gebruikmaking van één van de in bijlage I, deel 2, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 vermelde diagnostische methoden met negatief resultaat getest op infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex (M. bovis, M. caprae en M. tuberculosis), of

    b) 

    zij zijn minder dan zes weken oud.

    2.    INFECTIE MET BRUCELLA ABORTUS , B. MELITENSIS EN B. SUIS (ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 22, LID 6)

    2.1.    Runderen

    Wanneer runderen niet afkomstig zijn uit een derde land of gebied dat of een zone daarvan die vrij is van Brucella abortus, B. melitensis en B. suis zonder vaccinatie ten aanzien van runderen, moeten zij voldoen aan een van de volgende voorschriften:

    a) 

    zij zijn met gebruikmaking van één van de in bijlage I, deel 1, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 vermelde diagnostische methoden met negatief resultaat onderworpen aan een test op infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis die is uitgevoerd op een monster dat in de periode van 30 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie is genomen en in het geval van vrouwelijke dieren die pas hebben geworpen, is de test uitgevoerd op een monster dat ten minste 30 dagen na het werpen is genomen, of

    b) 

    zij zijn minder dan twaalf maanden oud, of

    c) 

    zij zijn gecastreerd.

    2.2.    Schapen en geiten

    Wanneer schapen en geiten niet afkomstig zijn uit een derde land of gebied dat of een zone daarvan die vrij is van Brucella abortus, B. melitensis en B. suis zonder vaccinatie ten aanzien van schapen en geiten, moeten zij voldoen aan een van de volgende voorschriften:

    a) 

    zij zijn met gebruikmaking van één van de in bijlage I, deel 1, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 vermelde diagnostische methoden met negatief resultaat onderworpen aan een test op infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis die is uitgevoerd op een monster dat in de periode van 30 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie is genomen en in het geval van vrouwelijke dieren die pas hebben geworpen, is de test uitgevoerd op een monster dat ten minste 30 dagen na het werpen is genomen, of

    b) 

    zij zijn minder dan zes maanden oud, of

    c) 

    zij zijn gecastreerd.




    BIJLAGE VI

    DEEL A

    SPECIFIEKE VOORWAARDEN VOOR DE BINNENKOMST IN DE UNIE VAN HOEFDIEREN WAT BETREFT DE ZIEKTEVRIJHEID VAN HET DERDE LAND OF GEBIED VAN OORSPRONG OF EEN ZONE DAARVAN TEN AANZIEN VAN INFECTIE MET HET BLUETONGUEVIRUS (SEROTYPEN 1-24) GEDURENDE EEN PERIODE VAN TWEE JAAR

    (ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 22, LID 7)

    Wanneer hoefdieren van in de lijst opgenomen soorten niet afkomstig zijn uit een derde land of gebied dat of een zone daarvan die vrij is van infectie met het bluetonguevirus (serotypen 1-24), moeten zij afkomstig zijn uit een derde land of gebied dat of een zone daarvan die voldoet aan ten minste één van de volgende voorschriften:

    a) 

    de dieren zijn gehouden in een derde land of gebied dat of een zone daarvan die seizoensgebonden vrij is van infectie met het bluetonguevirus (serotypen 1-24) zoals gedefinieerd in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689:

    i) 

    gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie, of

    ii) 

    gedurende een periode van ten minste 28 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie, en zij zijn met negatief resultaat onderworpen aan een serologische test die is uitgevoerd op monsters die ten minste 28 dagen na de datum van de binnenkomst van het dier in het derde land of gebied dat of een zone daarvan die seizoensgebonden vrij is van infectie met het bluetonguevirus (serotypen 1-24), zijn verzameld, of

    iii) 

    gedurende een periode van ten minste 14 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie, en zij zijn met negatief resultaat onderworpen aan een polymerasekettingreactietest (PCR-test) die is uitgevoerd op monsters die ten minste 14 dagen na de datum van de binnenkomst van het dier in het derde land of gebied dat of een zone daarvan die seizoensgebonden BTV-vrij is, zijn verzameld;

    b) 

    de dieren zijn afkomstig uit een derde land of gebied dat of een zone daarvan die over een bewakingssysteem beschikt dat is ontworpen en wordt toegepast overeenkomstig deel II, hoofdstuk 1, afdelingen 1 en 2, van de bijlage bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689, en zij zijn gevaccineerd tegen alle serotypen (1-24) van het bluetonguevirus waarvan in de voorafgaande twee jaar melding is gemaakt in dat derde land of gebied of een zone daarvan en zij bevinden zich nog in de immuniteitsperiode die in de specificaties van het vaccin wordt gegarandeerd, en de dieren voldoen aan ten minste één van de volgende voorschriften:

    i) 

    zij zijn meer dan 60 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie gevaccineerd, of

    ii) 

    zij zijn met een geïnactiveerd vaccin gevaccineerd en zijn met negatief resultaat onderworpen aan een PCR-test die is uitgevoerd op monsters die ten minste 14 dagen na het begin van de immuniteitsbescherming zoals vermeld in de specificaties van het vaccin, zijn verzameld;

    c) 

    de dieren zijn afkomstig uit een derde land of gebied dat of een zone daarvan die over een bewakingssysteem beschikt dat is ontworpen en wordt toegepast overeenkomstig deel II, hoofdstuk 1, afdelingen 1 en 2, van de bijlage bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689, en zij zijn met positief resultaat onderworpen aan een serologische test waarmee specifieke antilichamen tegen alle serotypen (1-24) van het bluetonguevirus waarvan in de voorafgaande twee jaar melding is gemaakt in dat derde land of gebied of een zone daarvan, kunnen worden opgespoord, en:

    i) 

    de serologische test moet zijn uitgevoerd op monsters die ten minste 60 dagen vóór de datum van de verplaatsing zijn verzameld,

    of

    ii) 

    de serologische test moet zijn uitgevoerd op monsters die ten minste 30 dagen vóór de datum van de verplaatsing zijn verzameld en de dieren zijn met negatief resultaat onderworpen aan een PCR-test die is uitgevoerd op monsters die niet eerder dan 14 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie zijn verzameld.

    DEEL B

    SPECIFIEKE VOORWAARDEN VOOR DE BINNENKOMST IN DE UNIE VAN ZENDINGEN RUNDEREN WAT BETREFT DE ZIEKTEVRIJHEID VAN HET DERDE LAND OF GEBIED VAN OORSPRONG OF EEN ZONE DAARVAN TEN AANZIEN VAN ENZOÖTISCHE BOVIENE LEUKOSE

    (ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 22, LID 8)

    Wanneer runderen niet afkomstig zijn uit een derde land of gebied dat of een zone daarvan die vrij is van enzoötische boviene leukose, moeten zij afkomstig zijn uit een inrichting waar in de periode van 24 maanden vóór de datum van verzending naar de Unie geen melding is gemaakt van die ziekte, en:

    a) 

    als de dieren ouder zijn dan 24 maanden zijn zij met gebruikmaking van een van de in bijlage I, deel 4, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 vermelde diagnostische methoden met negatief resultaat onderworpen aan een laboratoriumonderzoek voor enzoötische boviene leukose dat is uitgevoerd:

    a) 

    op monsters die op twee tijdstippen met een tussenpoos van ten minste vier maanden zijn genomen terwijl de dieren geïsoleerd werden gehouden van de andere runderen van dezelfde inrichting, of

    b) 

    op een monster dat in de laatste 30 dagen vóór de verzending naar de Unie is genomen, en alle runderen ouder dan 24 maanden die in de inrichting worden gehouden, zijn met gebruikmaking van een van de in bijlage I, deel 4, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 vermelde diagnostische methoden met negatief resultaat onderworpen aan een laboratoriumonderzoek voor enzoötische boviene leukose dat is uitgevoerd op monsters die in de laatste twaalf maanden vóór de datum van verzending naar de Unie op twee tijdstippen met een tussenpoos van ten minste vier maanden zijn genomen;

    b) 

    als de dieren jonger zijn dan 24 maanden zijn zij geboren uit moederdieren die met gebruikmaking van een van de in bijlage I, deel 4, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 vermelde diagnostische methoden met negatief resultaat zijn onderworpen aan een laboratoriumonderzoek voor enzoötische boviene leukose dat is uitgevoerd op monsters die in de periode van twaalf maanden vóór de datum van verzending naar de Unie op twee tijdstippen met een tussenpoos van ten minste vier maanden zijn genomen.




    BIJLAGE VII

    AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN VOOR DE BINNENKOMST IN DE UNIE VAN HOEFDIEREN WAT BETREFT BEPAALDE ZIEKTEN VAN CATEGORIE C

    (ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 22, LID 9)

    1.    INFECTIEUZE BOVIENE RINOTRACHEÏTIS/INFECTIEUZE PUSTULEUZE VULVOVAGINITIS

    1.1.    Runderen

    De dieren mogen niet gevaccineerd zijn en zij moeten gedurende ten minste 30 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie in quarantaine zijn gehouden en moeten zijn onderworpen aan een serologische test voor de opsporing van antilichamen tegen volledig BoHV-1. De test moet met negatief resultaat zijn uitgevoerd met gebruikmaking van één van de in bijlage I, deel 5, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 vermelde diagnostische methoden. Bovendien moet de test zijn uitgevoerd op een monster dat in de inrichting van oorsprong is verzameld in de periode van 15 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie.

    1.2.    Kameelachtigen en hertachtigen

    Kameelachtigen en hertachtigen die bestemd zijn voor binnenkomst in een lidstaat of een zone daarvan met ziektevrije status of een goedgekeurd uitroeiingsprogramma met betrekking tot infectieuze boviene rhinotracheïtis/infectieuze pustuleuze vulvovaginitis bij runderen, moeten afkomstig zijn van een inrichting waar in de laatste 30 dagen vóór de verzending naar de Unie geen melding is gemaakt van infectieuze boviene rhinotracheïtis/infectieuze pustuleuze vulvovaginitis bij dieren van dezelfde soort als de dieren in de zending.

    2.    BOVIENE VIRUSDIARREE

    De dieren zijn niet gevaccineerd tegen boviene virusdiarree en moeten met negatief resultaat op antigeen of genoom van het virus van boviene virusdiarree zijn getest met gebruikmaking van een van de in bijlage I, deel 6, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 vermelde diagnostische methoden, en hetzij:

    a) 

    de dieren zijn gedurende een periode van ten minste 21 dagen vóór hun vertrek in een erkende quarantaine-inrichting gehouden en, in het geval van zwangere moederdieren, met gebruikmaking van een van de in bijlage I, deel 6, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 vermelde diagnostische methoden met negatief resultaat onderworpen aan een serologische test voor de opsporing van antilichamen tegen het virus van boviene virusdiarree die is uitgevoerd op monsters die niet minder dan 21 dagen na het begin van de quarantaine zijn genomen, of

    b) 

    de dieren zijn met gebruikmaking van een van de in bijlage I, deel 6, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 vermelde diagnostische methoden met positief resultaat onderworpen aan een serologische test voor de opsporing van antilichamen tegen het virus van boviene virusdiarree die is uitgevoerd op monsters die zijn genomen vóór het vertrek of, in het geval van zwangere moederdieren, vóór de inseminatie die aan de lopende dracht voorafging.

    3.    INFECTIE MET HET VIRUS VAN DE ZIEKTE VAN AUJESZKY

    De dieren zijn niet gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Aujeszky en moeten:

    a) 

    gedurende een periode van ten minste 30 dagen in een erkende quarantaine-inrichting zijn gehouden, en

    b) 

    met gebruikmaking van de in bijlage I, deel 7, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 vermelde diagnostische methode met negatief resultaat zijn onderworpen aan een serologische test voor de opsporing van antilichamen tegen het volledige virus van de ziekte van Aujeszky die is uitgevoerd op twee monsters die met een tussenpoos van niet minder dan 30 dagen zijn genomen en waarvan het laatste monsters in de periode van 15 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie is genomen.




    BIJLAGE VIII

    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN WAT DE INRICHTING VAN OORSPRONG VAN HOEFDIEREN BETREFT

    1. Minimale gebieden (straal) en perioden (vóór verzending naar de Unie) zonder melding van ziekte in het gebied in en rond de inrichting van oorsprong van de andere hoefdieren dan paardachtigen, zoals bedoeld in artikel 23, lid 1, onder a), i):



     

    1.  Runderen

    2.  Schapen

    3.  Geiten

    4.  Varkens

    5.  Kameelachtigen

    6.  Hertachtigen

    7.  Andere hoefdieren dan die waarnaar in de kolommen 1 tot en met 6 wordt verwezen (*1)

    Mond-en-klauwzeer

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    Infectie met het runderpestvirus

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    Infectie met het riftdalkoortsvirus (riftvalleykoortsvirus)

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    n.v.t.

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    Infectie met Mycoplasma mycoides subsp. Mycoides SC (besmettelijke runderperipneumonie)

    10 km/30 dagen

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    10 km/30 dagen

    Infectie met het virus van de pest bij kleine herkauwers („peste des petits ruminants”)

    n.v.t.

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    n.v.t.

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    n.v.t.

    Schapenpokken en geitenpokken

    n.v.t.

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Besmettelijke pleuropneumonie bij geiten

    n.v.t.

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    10 km/30 dagen

    Afrikaanse varkenspest

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    10 km/30 dagen

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Klassieke varkenspest

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    10 km/30 dagen

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Infectie met het nodulaire-dermatosevirus

    10 km/30 dagen

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Infectie met het virus van epizoötische hemorragische ziekte

    150 km/2 jaar (*2)

    150 km/2 jaar (*2)

    150 km/2 jaar (*2)

    n.v.t.

    150 km/2 jaar (*2)

    150 km/2 jaar (*2)

    150 km/2 jaar (*2)

    (*1)   

    Alleen van toepassing op in de lijst opgenomen soorten overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882.

    ►M2  (*2)   

    Niet van toepassing indien de dieren afkomstig zijn uit een derde land of gebied dat of een zone daarvan die is erkend als vrij of seizoensgebonden vrij van de ziekte en is opgenomen in de lijst van derde landen of gebieden of zones daarvan waaruit de binnenkomst in de Unie van zendingen hoefdieren is toegestaan.

     ◄

    n.v.t. =  niet van toepassing

    2. Minimale perioden zonder melding van ziekte in de inrichting van oorsprong voor andere hoefdieren dan paardachtigen, zoals bedoeld in artikel 23, lid 1, onder a), i):



     

    1.  Runderen

    2.  Schapen

    3.  Geiten

    4.  Varkens

    5.  Kameelachtigen

    6.  Hertachtigen

    7.  Andere hoefdieren dan die waarnaar in de kolommen 1 tot en met 6 wordt verwezen (*1)

    Burkholderia mallei (kwade droes)

    n.v.t.

    6 maanden

    n.v.t.

    Hetzelfde als voor paardachtigen (punt 4)

    n.v.t.

    Rabiës

    30 dagen

    Surra (Trypanosoma evansi)

    30 dagen (*2)

    30 dagen (*2)

    30 dagen (*2)

    n.v.t.

    30 dagen (*2)

    30 dagen (*2)

    30 dagen (*2)

    Miltvuur

    15 dagen

    Infectie met het virus van de ziekte van Aujeszky

    n.v.t.

    30 dagen

    n.v.t.

    (*1)   

    Alleen van toepassing op in de lijst opgenomen soorten overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882.

    (*2)   

    Als in de inrichting van oorsprong in de periode van twee jaar vóór de datum van verzending naar de Unie melding is gemaakt van de ziekte, is de getroffen inrichting na de laatste uitbraak aan beperkingen onderworpen tot:

    (a)  de besmette dieren uit de inrichting waren verwijderd;

    (b)  de overblijvende dieren in de inrichting met negatief resultaat zijn onderworpen aan een test op surra (Trypanosoma evansi) zoals beschreven in bijlage I, deel 3, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688, die is uitgevoerd op monsters die ten minste zes maanden na de verwijdering van de besmette dieren uit de inrichting zijn genomen.

    n.v.t. =  niet van toepassing

    3. Minimale gebieden (straal) en perioden zonder melding van een geval of uitbraak van infectieuze anemie bij paarden in het gebied in en rond de inrichting van oorsprong van paardachtigen zoals bedoeld in artikel 23, lid 1, onder a), ii):



     

    Gebied

    Periode

    Voorschriften die moeten worden nageleefd wanneer zich in de inrichting een uitbraak heeft voorgedaan

    Infectieuze anemie bij paarden

    200 m

    3 maanden

    Alle paardachtigen zijn geïsoleerd tot zij met negatief resultaat zijn onderworpen aan een serologische test op infectieuze anemie bij paarden die is uitgevoerd op twee monsters die na het slachten van de besmette dieren en met een tussenpoos van 3 maanden zijn genomen.

    4. Minimale perioden zonder melding van een geval of uitbraak van bepaalde ziekten in de inrichting van oorsprong voor paardachtigen, zoals bedoeld in artikel 23, lid 1, onder a), ii):



     

    Periode

    Voorschriften die moeten worden nageleefd wanneer zich in de inrichting een eerdere uitbraak heeft voorgedaan

    Infectie met Burkholderia mallei (kwade droes)

    6 maanden

    Als in de periode van drie jaar vóór de datum van verzending naar de Unie melding is gemaakt van een besmetting in de inrichting, is de inrichting na de laatste uitbraak door de bevoegde autoriteit aan verplaatsingsbeperkingen onderworpen tot:

    — de besmette dieren zijn gedood en vernietigd, en

    — de overblijvende dieren met negatief resultaat zijn onderworpen aan een test die overeenkomstig de beschrijving in hoofdstuk 2.5.11, punt 3.1, van het handboek inzake landdieren van de OIE (in 2015 aangenomen versie) is uitgevoerd op monsters die ten minste zes maanden na de datum waarop de besmette dieren zijn gedood en vernietigd en de inrichting is gereinigd en ontsmet, zijn genomen.

    Venezolaanse paardenencefalomyelitis

    6 maanden

    Als zij afkomstig zijn uit een inrichting die zich bevindt in een derde land of gebied of een zone daarvan waar in de laatste twee jaar vóór de datum van verzending naar de Unie melding is gemaakt van Venezolaanse paardenencefalomyelitis, voldoen zij aan de voorwaarden van punt i) en aan die van punt ii) of punt iii):

    i)  zij zijn gedurende de periode van ten minste 21 dagen vóór het vertrek klinisch gezond gebleven en elk in punt ii) of punt iii) bedoeld dier met een verhoging van de dagelijks gemeten lichaamstemperatuur is met gebruikmaking van de in bijlage I, deel 10, punt 1, onder a), bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 vermelde diagnostische methode met negatief resultaat onderworpen aan een diagnostische test voor Venezolaanse paardenencefalomyelitis, en

    ii)  de dieren zijn gedurende een periode van ten minste 21 dagen in quarantaine gehouden, beschermd tegen vectorinsecten, en hetzij

    — zijn door middel van een volledige primaire vaccinatie tegen Venezolaanse paardenencefalomyelitis gevaccineerd en overeenkomstig de aanbevelingen van de fabrikant niet minder dan 60 dagen en niet meer dan twaalf maanden vóór de datum van verzending gehervaccineerd; hetzij

    — zijn met gebruikmaking van de in bijlage I, deel 10, punt 1, onder b), bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 vermelde diagnostische methode met negatief resultaat onderworpen aan een test voor Venezolaanse paardenencefalomyelitis die is uitgevoerd op een monster dat niet minder dan 14 dagen na de datum waarop zij in quarantaine zijn geplaatst, is genomen;

    iii)  de dieren zijn

    — met gebruikmaking van de in bijlage I, deel 10, punt 1, onder b), bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 vermelde diagnostische methode onderworpen aan een test voor Venezolaanse paardenencefalomyelitis, zonder verhoging van de antilichaamtiters, die is uitgevoerd op gepaarde monsters die op twee tijdstippen met een tussenpoos van 21 dagen zijn genomen en waarvan het tweede monster gedurende een periode van 10 dagen vóór de datum van vertrek is genomen, en

    — met gebruikmaking van de in bijlage I, deel 10, punt 2, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 vermelde diagnostische methode met negatief resultaat onderworpen aan een test voor de opsporing van het genoom van het virus van Venezolaanse paardenencefalomyelitis die is uitgevoerd op een monster dat binnen 48 uur vóór het vertrek is genomen, en de dieren waren tussen de monstername en het vertrek beschermd tegen vectorinsecten.

    Dourine

    6 maanden

    Als in de periode van twee jaar vóór de datum van verzending naar de Unie melding is gemaakt van een besmetting in de inrichting, is de inrichting na de laatste uitbraak door de bevoegde autoriteit aan een verplaatsingsbeperking onderworpen tot:

    — de besmette dieren zijn gedood en vernietigd of geslacht, of tot de besmette niet-gecastreerde mannelijke paardachtigen zijn gecastreerd, en

    — de overblijvende paardachtigen in de inrichting, met uitzondering van de onder het eerste streepje bedoelde gecastreerde mannelijke paardachtigen die gescheiden van vrouwelijke paardachtigen worden gehouden, met gebruikmaking van de in bijlage I, deel 8, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 vermelde diagnostische methode met negatief resultaat zijn onderworpen aan een test voor dourine die is uitgevoerd op monsters die ten minste zes maanden na voltooiing van de onder het eerste streepje omschreven maatregelen zijn genomen.

    Surra (Trypanosoma evansi)

    6 maanden

    Als in de periode van twee jaar vóór de datum van verzending naar de Unie melding is gemaakt van een besmetting in de inrichting, is de inrichting door de bevoegde autoriteit aan een verplaatsingsbeperking onderworpen tot:

    — de besmette dieren uit de inrichting zijn verwijderd, en

    — de overblijvende dieren met gebruikmaking van één van de in bijlage I, deel 3, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 vermelde diagnostische methoden met negatief resultaat zijn onderworpen aan een test voor surra (Trypanosoma evansi) die is uitgevoerd op monsters die ten minste zes maanden na verwijdering van het laatste besmette dier uit de inrichting zijn genomen.

    Infectieuze anemie bij paarden

    90 dagen

    Als in de periode van twaalf maanden vóór de datum van verzending naar de Unie melding is gemaakt van een besmetting in de inrichting, is de inrichting na de laatste uitbraak door de bevoegde autoriteit aan een verplaatsingsbeperking onderworpen tot:

    — de besmette dieren zijn gedood en vernietigd of geslacht, en

    — de overblijvende dieren in de inrichting met gebruikmaking van de in bijlage I, deel 9, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 vermelde diagnostische methode met negatief resultaat zijn onderworpen aan een test voor infectieuze anemie bij paarden die is uitgevoerd op monsters die zijn genomen op twee tijdstippen met een tussenpoos van ten minste drie maanden nadat de onder het eerste streepje omschreven maatregelen zijn voltooid en de inrichting is gereinigd en ontsmet.

    Rabiës

    30 dagen

    Miltvuur

    15 dagen




    BIJLAGE IX

    1.    INFECTIE MET HET MYCOBACTERIUM TUBERCULOSIS-COMPLEX (M. BOVIS , M. CAPRAE EN M. TUBERCULOSIS) (ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 23, LID 2)



    Soort

    Voorschriften wat de inrichting van oorsprong betreft

    Runderen

    Ziektevrij wat runderen betreft

    Schapen

    In de laatste 42 dagen vóór de verzending naar de Unie is geen melding gemaakt van infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex (M. bovis, M. caprae en M. tuberculosis) in de inrichting.

    Geiten

    Gedurende ten minste de laatste twaalf maanden vóór de verzending naar de Unie is in de inrichting overeenkomstig de procedures die zijn vastgesteld in bijlage II, deel 1, punten 1 en 2, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688, bewaking ten aanzien van infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex (M. bovis, M. caprae en M. tuberculosis) uitgevoerd bij dieren van dezelfde soort als de dieren in de zending die in de inrichting worden gehouden en gedurende deze periode:

    a)  zijn alleen dieren van dezelfde soort als de dieren in de zending die afkomstig zijn van inrichtingen waar de in het lid vastgestelde maatregelen worden uitgevoerd, binnengebracht in de inrichting;

    b)  zijn, indien melding is gemaakt van infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex (M. bovis, M. caprae en M. tuberculosis) bij dieren van dezelfde soort als de dieren in de zending die in de inrichting worden gehouden, maatregelen getroffen overeenkomstig bijlage II, deel 1, punt 3, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688.

    Kameelachtigen

    Hertachtigen

    2.    INFECTIE MET BRUCELLA ABORTUS , B. MELITENSIS EN B. SUIS (ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 23, LID 3)



    Soort

    Voorschriften wat de inrichting van oorsprong betreft

    Runderen

    De inrichting is ziektevrij zonder vaccinatie wat runderen betreft

    Schapen

    De inrichting is ziektevrij zonder vaccinatie wat schapen en geiten betreft

    Geiten

    De inrichting is ziektevrij zonder vaccinatie wat schapen en geiten betreft

    Varkens

    In de laatste 42 dagen vóór de verzending naar de Unie is geen melding gemaakt van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis in de inrichting en gedurende de laatste twaalf maanden vóór de verzending naar de Unie:

    a)  zijn, waar nodig, biobeveiligings- en risicobeperkingsmaatregelen getroffen in de inrichting, met inachtneming van de huisvestingsomstandigheden en voedersystemen, om de overdracht van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis van in de lijst opgenomen wilde dieren naar in de inrichting gehouden varkens te vermijden, en zijn alleen varkens binnengebracht die afkomstig zijn uit inrichtingen waar gelijkwaardige biobeveiligingsmaatregelen worden toegepast, of

    b)  zijn de in de inrichting gehouden varkens overeenkomstig bijlage III bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 onderworpen aan bewaking met betrekking tot infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis, en gedurende deze periode:

    — zijn alleen varkens die afkomstig zijn uit inrichtingen waar de onder a) of b) vastgestelde biobeveiligingsmaatregelen of bewakingsmaatregelen worden toegepast, in de inrichting binnengebracht, en

    — zijn, indien melding is gemaakt van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis bij in de inrichting gehouden varkens, maatregelen getroffen overeenkomstig bijlage II, deel 1, punt 3, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688.

    Kameelachtigen

    In de laatste 42 dagen vóór de verzending naar de Unie is geen melding gemaakt van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis bij kameelachtigen en zij zijn met gebruikmaking van een van de in bijlage I, deel 1, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 vermelde diagnostische methoden met negatief resultaat onderworpen aan een test voor de opsporing van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis die is uitgevoerd op een monster dat in de laatste 30 dagen vóór de verzending naar de Unie is genomen en, in het geval van vrouwelijke dieren die pas hebben geworpen, op een monster dat ten minste 30 dagen na het werpen is genomen.

    Hertachtigen

    In de laatste 42 dagen vóór de verzending naar de Unie is geen melding gemaakt van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis bij hertachtigen.




    BIJLAGE X

    SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VOOR DE BINNENKOMST IN DE UNIE VAN BEPAALDE SOORTEN EN CATEGORIEËN HOEFDIEREN WAT BETREFT INFECTIE MET BRUCELLA ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 24, LID 5

    1.    SCHAPEN

    Niet-gecastreerde mannelijke schapen, met uitzondering van die welke bestemd zijn om in de Unie te worden geslacht, moeten voldoen aan de volgende voorschriften:

    a) 

    zij hebben gedurende een onafgebroken periode van ten minste 60 dagen verbleven in een inrichting waar geen melding is gemaakt van infectie met Brucella ovis (epididymitis bij schapen) in de periode van twaalf maanden vóór de datum van verzending naar de Unie;

    b) 

    zij zijn in de 30 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie met negatief resultaat onderworpen aan een serologische test voor de opsporing van Brucella ovis (epididymitis bij schapen).

    2.    HOEFDIEREN VAN DE FAMILIE TAYASSUIDAE

    Hoefdieren van de familie Tayassuidae moeten in de periode van 30 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie met gebruikmaking van een van de in bijlage I, deel 1, punt 2, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 vermelde diagnostische methoden met negatief resultaat zijn onderworpen aan een test voor de opsporing van Brucella suis.




    BIJLAGE XI

    SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VOOR PAARDACHTIGEN ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 24, LID 6

    1.    GEZONDHEIDSCATEGORIEËN WAARIN DERDE LANDEN OF GEBIEDEN OF ZONES DAARVAN WORDEN INGEDEELD



    Gezondheidscategorie

    Ziekten waarvoor specifieke voorschriften vereist zijn

    A

    infectieuze anemie bij paarden

    B

    infectieuze anemie bij paarden, kwade droes, dourine

    C

    infectieuze anemie bij paarden, Venezolaanse paardenencefalomyelitis

    D

    infectieuze anemie bij paarden, kwade droes, dourine, Venezolaanse paardenencefalomyelitis, surra

    E

    infectieuze anemie bij paarden, kwade droes, dourine, Afrikaanse paardenpest, surra

    F

    infectieuze anemie bij paarden, dourine, Afrikaanse paardenpest

    G

    infectieuze anemie bij paarden, kwade droes, dourine, surra

    2.    SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN

    2.1.    Specifieke voorschriften voor Afrikaanse paardenpest

    Paardachtigen moeten voldoen aan de reeks voorschriften die is vastgesteld in een van de onderstaande punten:

    a) 

    de dieren zijn gedurende een periode van ten minste 30 dagen vóór de verzending naar de Unie geïsoleerd gehouden in tegen vectoren beschermde voorzieningen, en een serologische test op Afrikaanse paardenpest alsook een test voor de opsporing van de verwekker van Afrikaanse paardenpest zijn met negatief resultaat uitgevoerd op een bloedmonster dat niet minder dan 28 dagen na de datum van het binnenbrengen in de tegen vectoren beschermde voorzieningen en binnen een periode van 10 dagen vóór de datum van verzending is genomen;

    b) 

    de dieren zijn gedurende een periode van ten minste 40 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie geïsoleerd gehouden in tegen vectoren beschermde voorzieningen, en zij zijn onderworpen aan serologische tests voor de opsporing van antilichamen tegen het virus van Afrikaanse paardenpest, zonder noemenswaardige verhoging van de antilichaamtiters, die zijn uitgevoerd op twee bloedmonsters die met een tussenpoos van ten minste 21 dagen zijn genomen en waarvan het eerste monster ten minste 7 dagen na het binnenbrengen in de tegen vectoren beschermde voorzieningen is genomen;

    c) 

    de dieren zijn gedurende een periode van ten minste 14 dagen vóór de verzending geïsoleerd gehouden in tegen vectoren beschermde voorzieningen, en een test voor de opsporing van de verwekker van Afrikaanse paardenpest is met negatief resultaat uitgevoerd op een bloedmonster dat niet minder dan 14 dagen na de datum van het binnenbrengen in de tegen vectoren beschermde voorzieningen en niet meer dan 72 uur vóór het tijdstip van verzending is genomen;

    d) 

    er is bewijsmateriaal dat de dieren ten minste 40 dagen vóór het binnenbrengen in de tegen vectoren beschermde voorzieningen door middel van een volledige primaire vaccinatie tegen Afrikaanse paardenpest zijn gevaccineerd, en overeenkomstig de instructies van de producent zijn gehervaccineerd, met een goedgekeurd vaccin tegen alle in de bronpopulatie aanwezige serotypen van Afrikaanse paardenpest, en de dieren zijn gedurende een periode van ten minste 40 dagen geïsoleerd gehouden in tegen vectoren beschermde voorzieningen;

    e) 

    de dieren zijn gedurende een periode van ten minste 30 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie geïsoleerd gehouden in tegen vectoren beschermde voorzieningen en zijn onderworpen aan een serologische test voor de opsporing van antilichamen tegen het virus van Afrikaanse paardenpest die door hetzelfde laboratorium en op dezelfde dag is uitgevoerd op bloedmonsters die tijdens de isolatieperiode in de tegen vectoren beschermde voorzieningen zijn genomen op twee tijdstippen met een tussenpoos van 21 tot 30 dagen. Het tweede monster moet in een periode van 10 dagen vóór de datum van verzending zijn genomen, met negatief resultaat in beide gevallen of met negatief resultaat bij een test voor de opsporing van de ziekteverwekker van Afrikaanse paardenpest die op het tweede monster is uitgevoerd.

    2.2.    Specifieke voorschriften voor Venezolaanse paardenencefalomyelitis

    Paardachtigen moeten voldoen aan ten minste één van de volgende voorschriften:

    a) 

    de dieren zijn door middel van een volledige primaire vaccinatie tegen Venezolaanse paardenencefalomyelitis gevaccineerd en overeenkomstig de aanbevelingen van de fabrikant gedurende een periode van niet minder dan 60 dagen en niet meer dan twaalf maanden vóór de datum van verzending naar de Unie gehervaccineerd en zijn gedurende een periode van ten minste 21 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie in quarantaine met bescherming tegen vectoren gehouden en gedurende die periode zijn zij klinisch gezond gebleven en is hun lichaamstemperatuur, die dagelijks is gemeten, binnen de normale fysiologische waarden gebleven.

    Elke andere in diezelfde inrichting gehouden paardachtige met een verhoging van de dagelijks gemeten lichaamstemperatuur is met negatief resultaat onderworpen aan een virusisolatietest van het bloed op Venezolaanse paardenencefalomyelitis;

    b) 

    de dieren zijn niet gevaccineerd tegen Venezolaanse paardenencefalomyelitis en zijn gedurende een periode van ten minste 21 dagen in quarantaine met bescherming tegen vectoren gehouden en gedurende die periode zijn zij klinisch gezond gebleven en is hun lichaamstemperatuur, die dagelijks is gemeten, binnen de normale fysiologische waarden gebleven. Tijdens de quarantaine zijn de dieren met negatief resultaat onderworpen aan een diagnostische test op Venezolaanse paardenencefalomyelitis die is uitgevoerd op een monster dat niet minder dan 14 dagen na de datum waarop de dieren in de quarantaine met bescherming tegen vectoren zijn geplaatst, is genomen; de dieren zijn tot de verzending tegen vectorinsecten beschermd.

    Elke andere in diezelfde inrichting gehouden paardachtige met een verhoging van de dagelijks gemeten lichaamstemperatuur is met negatief resultaat onderworpen aan een virusisolatietest van het bloed op Venezolaanse paardenencefalomyelitis;

    c) 

    de dieren zijn onderworpen aan een hemagglutinatie-inhibitietest voor Venezolaanse paardenencefalomyelitis die op dezelfde dag door hetzelfde laboratorium is uitgevoerd op monsters die op twee tijdstippen met een tussenpoos van 21 dagen zijn genomen en waarvan het tweede monster tijdens een periode van 10 dagen vóór de datum van verzending is genomen, en waarbij geen toename van de antilichaamtiter is vastgesteld, en aan een RT-PCR-test (omgekeerde transcriptase-polymerasekettingreactie) voor de opsporing van het genoom van het virus van Venezolaanse paardenencefalomyelitis die met negatief resultaat is uitgevoerd op een monster dat binnen 48 uur vóór de verzending is genomen, en de dieren zijn vanaf het moment van afname van het monster voor de RT-PCR-test tot het laden voor verzending tegen aanvallen van vectoren beschermd door het gecombineerde gebruik van erkende insectenwerende en insectendodende middelen op de dieren en insectenverdelging in de stal en het vervoermiddel.

    2.3.    Specifieke voorschriften voor infectie met Burkholderia mallei (kwade droes)

    Paardachtigen moeten zijn onderworpen aan een complementbindingsreactie voor kwade droes zoals beschreven in hoofdstuk 2.5.11, punt 3.1, van het handboek inzake landdieren (Terrestrial Manual) van de OIE (in 2015 aangenomen versie). De test moet bij een serumverdunning van 1 op 5 met negatief resultaat zijn uitgevoerd op een bloedmonster dat in een periode van 30 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie is genomen.

    2.4.    Specifieke voorschriften voor dourine

    Paardachtigen moeten zijn onderworpen aan een complementbindingsreactie voor dourine zoals beschreven in hoofdstuk 2.5.3, punt 3.1, van het handboek inzake landdieren (Terrestrial Manual) van de OIE (in 2013 aangenomen versie). De test moet bij een serumverdunning van 1 op 5 met negatief resultaat zijn uitgevoerd op een bloedmonster dat in een periode van 30 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie is genomen. Bovendien mogen de geteste dieren gedurende de periode van ten minste 30 dagen vóór en na de datum van de monstername niet voor fokdoeleinden zijn gebruikt.

    2.5.    Specifieke voorwaarden voor surra (Trypanosoma evansi)

    Paardachtigen moeten zijn onderworpen aan een agglutinatietest voor trypanosomiasis (card agglutination test, CATT) zoals beschreven in hoofdstuk 2.1.21, punt 2.3, van het handboek inzake landdieren (Terrestrial Manual) van de OIE (in 2012 aangenomen versie). De test moet bij een serumverdunning van 1 op 4 met negatief resultaat zijn uitgevoerd op een bloedmonster dat in een periode van 30 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie is genomen.

    2.6.    Specifieke voorwaarden voor infectieuze anemie bij paarden

    Paardachtigen moeten zijn onderworpen aan een agargel-immunodiffusietest (AGID-test) of een enzym-immuno-assay (Elisa) voor infectieuze anemie bij paarden zoals beschreven in hoofdstuk 2.5.6, punten 2.1 en 2.2, van het handboek inzake landdieren (Terrestrial Manual) van de OIE (in 2013 aangenomen versie). De test moet met negatief resultaat zijn uitgevoerd op een bloedmonster dat in een periode van niet meer dan 90 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie is genomen.




    BIJLAGE XII

    VOOR GECONSIGNEERDE INRICHTINGEN BESTEMDE HOEFDIEREN

    DEEL A

    Minimale perioden zonder melding van ziekte in de geconsigneerde inrichting van oorsprong van de voor geconsigneerde inrichtingen in de Unie bestemde hoefdieren



     

    1.  Runderen

    2.  Schapen

    3.  Geiten

    4.  Varkens

    5.  Kameelachtigen

    6.  Hertachtigen

    7.  Andere hoefdieren dan die waarnaar in de kolommen 1 tot en met 6 wordt verwezen (*1)

    Mond-en-klauwzeer

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    Infectie met het riftdalkoortsvirus (riftvalleykoortsvirus)

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    n.v.t.

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    Infectie met Mycoplasma mycoides subsp. Mycoides SC (besmettelijke runderperipneumonie)

    6 maanden

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    6 maanden

    Infectie met het virus van de pest bij kleine herkauwers („peste des petits ruminants”)

    n.v.t.

    6 maanden

    6 maanden

    n.v.t.

    6 maanden

    6 maanden

    n.v.t.

    Schapenpokken en geitenpokken

    n.v.t.

    6 maanden

    6 maanden

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Besmettelijke pleuropneumonie bij geiten

    n.v.t.

    6 maanden

    6 maanden

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    6 maanden

    Afrikaanse varkenspest

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    6 m

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Klassieke varkenspest

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    6 m

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Infectie met het nodulaire-dermatosevirus

    6 m

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Infectie met Burkholderia mallei (kwade droes)

    n.v.t.

    n.v.t.

    6 maanden

    n.v.t.

    6 maanden

    n.v.t.

    n.v.t.

    Infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    Infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex (M. bovis, M. caprae, M. tuberculosis)

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    Rabiës

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    Surra (Trypanosoma evansi)

    30 dagen

    30 dagen

    30 dagen

    n.v.t.

    180 dagen

    30 dagen

    30 dagen

    Miltvuur

    30 dagen

    30 dagen

    30 dagen

    30 dagen

    30 dagen

    30 dagen

    30 dagen

    Infectie met het bluetonguevirus (serotypen 1-24)

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    n.v.t.

    6 maanden

    6 maanden

    6 maanden

    Infectie met het virus van de ziekte van Aujeszky

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    12 maanden

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    (*1)   

    Alleen van toepassing op in de lijst opgenomen soorten overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882.

    n.v.t. =  niet van toepassing

    DEEL B

    Minimale gebieden (straal) en perioden zonder melding van ziekte in het gebied rond de geconsigneerde inrichting van oorsprong van de voor geconsigneerde inrichtingen in de Unie bestemde hoefdieren



     

    1.  Runderen

    2.  Schapen

    3.  Geiten

    4.  Varkens

    5.  Kameelachtigen

    6.  Hertachtigen

    7.  Andere hoefdieren dan die waarnaar in de kolommen 1 tot en met 6 wordt verwezen (*1)

    Mond-en-klauwzeer

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    Infectie met het riftdalkoortsvirus (riftvalleykoortsvirus)

    150 km/30 dagen

    150 km/30 dagen

    150 km/30 dagen

    n.v.t.

    150 km/30 dagen

    150 km/30 dagen

    150 km/30 dagen

    Infectie met Mycoplasma mycoides subsp. Mycoides SC (besmettelijke runderperipneumonie)

    10 km/30 dagen

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    10 km/30 dagen

    Infectie met het virus van de pest bij kleine herkauwers („peste des petits ruminants”)

    n.v.t.

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    n.v.t.

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    n.v.t.

    Schapenpokken en geitenpokken

    n.v.t.

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Besmettelijke pleuropneumonie bij geiten

    n.v.t.

    10 km/30 dagen

    10 km/30 dagen

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    10 km/30 dagen

    Afrikaanse varkenspest

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    10 km/12 maanden

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Klassieke varkenspest

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    10 km/12 maanden

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Infectie met het nodulaire-dermatosevirus

    150 km/30 dagen

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Infectie met het bluetonguevirus (serotypen 1-24)

    150 km/30 dagen

    150 km/30 dagen

    150 km/30 dagen

    n.v.t.

    150 km/30 dagen

    150 km/30 dagen

    150 km/30 dagen

    Infectie met het virus van epizoötische hemorragische ziekte

    150 km/30 dagen

    150 km/30 dagen

    150 km/30 dagen

    n.v.t.

    150 km/30 dagen

    150 km/30 dagen

    150 km/30 dagen

    Infectie met het virus van de ziekte van Aujeszky

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    5 km/12 maanden (*2)

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    (*1)   

    Alleen van toepassing op in de lijst opgenomen soorten overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882.

    (*2)   

    Daarnaast moet 30 dagen vóór de verzending naar de Unie een virologische en serologische test worden uitgevoerd om de aanwezigheid van de ziekte uit te sluiten.

    n.v.t. =  niet van toepassing

    DEEL C

    Minimale perioden gedurende welke het derde land of gebied of een zone daarvan waar de geconsigneerde inrichting van oorsprong is gevestigd, vrij van ziekte moet zijn voor voor geconsigneerde inrichtingen in de Unie bestemde hoefdieren



     

    1.  Runderen

    2.  Schapen

    3.  Geiten

    4.  Varkens

    5.  Kameelachtigen

    6.  Hertachtigen

    7.  Andere hoefdieren dan die waarnaar in de kolommen 1 tot en met 6 wordt verwezen (*1)

    Mond-en-klauwzeer

    12 maanden (*2)

    12 maanden (*2)

    12 maanden (*2)

    12 maanden (*2)

    12 maanden (*2)

    12 maanden (*2)

    12 maanden (*2)

    Infectie met het runderpestvirus

    12 maanden

    12 maanden

    12 maanden

    12 maanden

    12 maanden

    12 maanden

    12 maanden

    Infectie met het riftdalkoortsvirus (riftvalleykoortsvirus)

    48 maanden (*2)

    48 maanden (*2)

    48 maanden (*2)

    n.v.t.

    48 maanden (*2)

    48 maanden (*2)

    48 maanden (*2)

    Afrikaanse varkenspest

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    12 maanden (*2)

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Klassieke varkenspest

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    12 maanden (*2)

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis

    12 maanden (*2)

    12 maanden (*2)

    12 maanden (*2)

    12 maanden (*2)

    12 maanden (*2)

    12 maanden (*2)

    12 maanden (*2)

    Infectie met het bluetonguevirus (serotypen 1-24)

    24 maanden (*2)

    24 maanden (*2)

    24 maanden (*2)

    n.v.t.

    24 maanden (*2)

    24 maanden (*2)

    24 maanden (*2)

    Infectie met het virus van epizoötische hemorragische ziekte

    24 maanden (*2)

    24 maanden (*2)

    24 maanden (*2)

    n.v.t.

    24 maanden (*2)

    24 maanden (*2)

    24 maanden (*2)

    (*1)   

    Alleen van toepassing op in de lijst opgenomen soorten overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882.

    (*2)   

    Of de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied biedt alternatieve garanties overeenkomstig deel D.

    n.v.t. =  niet van toepassing

    DEEL D

    Alternatieve garanties die de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied moet bieden met betrekking tot bepaalde in de lijst opgenomen ziekten



    Mond-en-klauwzeer

    a)  De dieren moeten met negatief resultaat zijn onderworpen aan een serologische test voor de opsporing van besmetting met het mond-en-klauwzeervirus die overeenkomstig een van de voorgeschreven tests voor de internationale handel zoals bepaald in het Manual of Diagnostic Tests and Vaccines for Terrestrial Animals van de OIE (OIE Terrestrial Manual, handboek inzake landdieren van de OIE) is uitgevoerd op monsters die binnen een periode van 10 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie zijn genomen, en

    b)  voor Bovidae, Cervidae en Elephas spp.: een probangtest voor de opsporing van besmetting met het mond-en-klauwzeervirus die met negatief resultaat is uitgevoerd overeenkomstig de procedures die in het handboek inzake landdieren van de OIE zijn vastgesteld. De test moet zijn uitgevoerd:

    i)  10 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie, voor andere soorten dan de Afrikaanse buffel (Syncerus caffer);

    ii)  op twee tijdstippen met een tussenpoos van ten minste 15 dagen, en de tweede test moet zijn afgenomen gedurende de periode van 10 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie, voor de Afrikaanse buffel (Syncerus caffer).

    Infectie met het riftdalkoortsvirus (riftvalleykoortsvirus)

    a)  De dieren moeten:

    i)  gedurende een periode van ten minste 30 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie in een tegen vectoren beschermde voorziening in de erkende geconsigneerde inrichting in quarantaine zijn gehouden;

    ii)  gedurende een periode van ten minste 30 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie geen ziektesymptomen van infectie met het riftdalkoortsvirus (riftvalleykoortsvirus) hebben vertoond;

    iii)  moeten tegen vectoren beschermd zijn tijdens het vervoer tussen de in punt i) bedoelde tegen vectoren beschermde voorziening en het laden voor verzending naar de Unie, en

    b)  de dieren zijn overeenkomstig het handboek inzake landdieren van de OIE met negatief resultaat onderworpen aan een virusneutralisatietest voor de opsporing van infectie met het riftdalkoortsvirus (riftvalleykoortsvirus) die een eerste keer is uitgevoerd op monsters die op de begindatum van de quarantaine zijn genomen en een tweede keer op monsters die ten minste 42 dagen na die datum en gedurende een periode van 10 dagen vóór de verzending naar de Unie zijn genomen.

    Afrikaanse varkenspest

    De dieren zijn onderworpen aan een virologische en serologische test voor de opsporing van Afrikaanse varkenspest en klassieke varkenspest die overeenstemt met de voorgeschreven test voor de internationale handel zoals bepaald in het handboek inzake landdieren van de OIE en die is uitgevoerd op monsters die gedurende de periode van 30 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie zijn genomen.

    Klassieke varkenspest

    Infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis

    De dieren:

    a)  zijn onderworpen aan een voor de internationale handel voorgeschreven test zoals bepaald in het handboek inzake landdieren van de OIE die is uitgevoerd op monsters die in de periode van 30 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie zijn genomen, of

    b)  zijn gecastreerde mannelijke dieren van alle leeftijden.

    Infectie met het bluetonguevirus (serotypen 1-24)

    De dieren moeten voldoen aan de voorschriften die in een van de volgende punten zijn vastgesteld:

    a)  zij zijn gedurende een periode van ten minste 30 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie in een tegen vectoren beschermde voorziening in de geconsigneerde inrichting in quarantaine gehouden en zijn overeenkomstig het handboek inzake landdieren van de OIE met negatief resultaat onderworpen aan een serologische test op infectie met het bluetonguevirus (serotypen 1-24) en infectie met het virus van epizoötische hemorragische ziekte die ten minste 28 dagen na het binnenbrengen van de dieren in de geconsigneerde inrichting is uitgevoerd;

    b)  zij zijn gedurende een periode van ten minste 30 dagen vóór de datum van verzending naar de Unie in een tegen vectoren beschermde voorziening in de erkende geconsigneerde inrichting in quarantaine gehouden en zijn overeenkomstig het handboek inzake landdieren van de OIE met negatief resultaat onderworpen aan een PCR-test op infectie met het bluetonguevirus (serotypen 1-24) en infectie met het virus van epizoötische hemorragische ziekte die ten minste 14 dagen na het binnenbrengen van de dieren in de geconsigneerde inrichting is uitgevoerd;

    c)  zij zijn afkomstig uit een seizoensgebonden ziektevrij gebied en zijn gedurende die ziektevrije periode overeenkomstig het handboek inzake landdieren van de OIE met negatief resultaat onderworpen aan een serologische test op infectie met het bluetonguevirus (serotypen 1-24) en infectie met het virus van epizoötische hemorragische ziekte die is uitgevoerd op monsters die ten minste 28 dagen na het binnenbrengen van de dieren in de geconsigneerde inrichting zijn genomen;

    d)  zij zijn afkomstig uit een seizoensgebonden ziektevrij gebied en zijn gedurende die periode overeenkomstig het handboek inzake landdieren van de OIE met negatief resultaat onderworpen aan een PCR-test op infectie met het bluetonguevirus (serotypen 1-24) en infectie met het virus van epizoötische hemorragische ziekte die is uitgevoerd op monsters die ten minste 14 dagen na het binnenbrengen van de dieren in de erkende geconsigneerde inrichting zijn genomen.

    Infectie met het virus van epizoötische hemorragische ziekte

    DEEL E

    Voorschriften met betrekking tot de afwezigheid van vaccinatie tegen bepaalde ziekten voor het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan en voor de voor geconsigneerde inrichtingen bestemde hoefdieren



     

    1.  Runderen

    2.  Schapen

    3.  Geiten

    4.  Varkens

    5.  Kameelachtigen

    6.  Hertachtigen

    7.  Andere hoefdieren dan die waarnaar in de kolommen 1 tot en met 6 wordt verwezen (*1)

    Mond-en-klauwzeer

    NGD

    NGD

    NGD

    NGD

    NGD

    NGD

    NGD

    Infectie met het riftdalkoortsvirus (riftvalleykoortsvirus)

    NGD (*2)

    NGD (*2)

    NGD (*2)

    n.v.t.

    NGD (*2)

    NGD (*2)

    NGD (*2)

    Klassieke varkenspest

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    NGD

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis

    NGD (*2)

    NGD (*2)

    NGD (*2)

    NGD (*2)

    NGD (*2)

    NGD (*2)

    NGD (*2)

    Infectie met het virus van de ziekte van Aujeszky

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    NGD

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    (*1)   

    Alleen van toepassing op in de lijst opgenomen soorten overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882.

    (*2)   

    Of de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied biedt alternatieve garanties overeenkomstig deel D van deze bijlage.

    NGD =  de voor de Unie bestemde hoefdieren zijn niet gevaccineerd

    n.v.t. =  niet van toepassing

    DEEL F

    Voorschriften voor de tegen vectoren beschermde voorziening in geconsigneerde inrichtingen in derde landen

    Wanneer dat in deel D van deze bijlage wordt vereist, moet de tegen vectoren beschermde voorziening in geconsigneerde inrichtingen in derde landen of gebieden voldoen aan de volgende voorschriften:

    a) 

    zij heeft passende fysieke barrières aan de in- en uitgangen;

    b) 

    de openingen van de tegen vectoren beschermde voorziening worden tegen vectoren beschermd met een hor met passende maaswijdte, die overeenkomstig de instructies van de producent regelmatig met een goedgekeurd insecticide wordt geïmpregneerd;

    c) 

    binnen en rond de tegen vectoren beschermde voorziening wordt vectorbewaking en -bestrijding uitgevoerd;

    d) 

    er worden maatregelen genomen om de voortplantingsplaatsen voor vectoren in de nabijheid van de tegen vectoren beschermde voorziening te beperken of te vernietigen;

    e) 

    er zijn standaardbedrijfsprocedures opgesteld, waaronder beschrijvingen van back-up- en alarmsystemen, voor het functioneren van de tegen vectoren beschermde structuur en het vervoer van de dieren van die voorziening naar de plaats van lading voor verzending naar de Unie.




    BIJLAGE XIII

    MINIMUMVOORSCHRIFTEN VOOR VACCINATIEPROGRAMMA’S EN AANVULLENDE BEWAKING DIE WORDEN UITGEVOERD IN EEN DERDE LAND OF GEBIED OF EEN ZONE DAARVAN WAAR WORDT GEVACCINEERD TEGEN HOOGPATHOGENE AVIAIRE INFLUENZA

    1.    MINIMUMVOORSCHRIFTEN VOOR VACCINATIEPROGRAMMA’S DIE IN EEN DERDE LAND OF GEBIED OF EEN ZONE DAARVAN WORDEN UITGEVOERD

    Vaccinatieprogramma’s voor hoogpathogene aviaire influenza die door een derde land of gebied worden ingediend, moeten ten minste de volgende informatie bevatten:

    1) 

    doelstellingen van de vaccinatiestrategie, geselecteerd(e) vogelpopulatie(s) en gebied;

    2) 

    gegevens over de epidemiologische ontwikkeling van de ziekte, met inbegrip van eerdere uitbraken bij pluimvee of wilde vogels;

    3) 

    de redenen om tot vaccinatie over te gaan;

    4) 

    een risicobeoordeling op basis van:

    — 
    uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in dat derde land of gebied of een zone daarvan;
    — 
    een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza in een buurland;
    — 
    andere risicofactoren, zoals bepaalde gebieden, het pluimveehouderijsysteem of categorieën pluimvee of in gevangenschap levende vogels;
    5) 

    het geografisch gebied waar wordt gevaccineerd;

    6) 

    het aantal inrichtingen in het vaccinatiegebied;

    7) 

    het aantal inrichtingen waar wordt gevaccineerd, indien verschillend van het in punt 6 vermelde aantal;

    8) 

    soorten en categorieën pluimvee of in gevangenschap levende vogels in het geografisch gebied waar wordt gevaccineerd;

    9) 

    het aantal stuks pluimvee of in gevangenschap levende vogels in de in punt 7 bedoelde inrichtingen (bij benadering);

    10) 

    een samenvatting van de kenmerken, goedkeuring en kwaliteitscontrole van het vaccin;

    11) 

    het hanteren, de opslag, de voorraad, de distributie en de verkoop van vaccins tegen aviaire influenza op het nationale grondgebied;

    12) 

    uitvoering van een DIVA-strategie (Differentiating Infected from Vaccinated Animals);

    13) 

    de beoogde duur van de vaccinatiecampagne;

    14) 

    bepalingen en beperkingen inzake de verplaatsing van gevaccineerd pluimvee en producten van gevaccineerd pluimvee of gevaccineerde in gevangenschap levende vogels;

    15) 

    klinische en laboratoriumtests, zoals tests op doeltreffendheid en tests vóór de verplaatsing, die worden uitgevoerd in de inrichtingen waar wordt gevaccineerd of die zich in het vaccinatiegebied bevinden;

    16) 

    de documentatiewijze.

    2.    AANVULLENDE BEWAKING IN DERDE LANDEN OF GEBIEDEN OF ZONES DAARVAN WAAR TEGEN HOOGPATHOGENE AVIAIRE INFLUENZA WORDT GEVACCINEERD

    Indien in een derde land of gebied of een zone daarvan wordt gevaccineerd, moeten alle inrichtingen waar tegen hoogpathogene aviaire influenza wordt gevaccineerd, verplicht onderworpen worden aan laboratoriumtests en moet naast de in bijlage II bedoelde informatie ook de volgende informatie bij de Commissie worden ingediend:

    1) 

    het aantal inrichtingen waar wordt gevaccineerd in het gebied, per categorie;

    2) 

    het aantal te bemonsteren inrichtingen waar gevaccineerd wordt, per pluimveecategorie;

    3) 

    het gebruik van verklikkervogels (meer bepaald de soort en het aantal verklikkervogels per epidemiologische eenheid);

    4) 

    het aantal genomen monsters per inrichting en/of epidemiologische eenheid;

    5) 

    gegevens over de werkzaamheid van het vaccin.




    BIJLAGE XIV

    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR LOOPVOGELS, BROEDEIEREN VAN LOOPVOGELS EN VERS VLEES VAN LOOPVOGELS AFKOMSTIG UIT EEN DERDE LAND OF GEBIED DAT OF EEN ZONE DAARVAN DIE NIET VRIJ IS VAN INFECTIE MET HET VIRUS VAN DE ZIEKTE VAN NEWCASTLE

    1. Fokloopvogels, gebruiksloopvogels en voor de slacht bestemde loopvogels die afkomstig zijn uit een derde land of gebied dat of een zone daarvan die niet vrij is van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, moeten:

    a) 

    gedurende een periode van ten minste 21 dagen vóór de datum van verzending van de zending voor binnenkomst in de Unie onder officiële bewaking zijn geplaatst;

    b) 

    gedurende de onder a) bedoelde periode volledig geïsoleerd zijn gehouden, zonder rechtstreeks of onrechtstreeks contact met andere vogels, in daartoe door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong erkende voorzieningen;

    c) 

    zijn onderworpen aan een test voor de opsporing van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle;

    d) 

    afkomstig zijn van koppels die met betrekking tot infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zijn bewaakt in het kader van een op statistische gegevens gebaseerd steekproefplan dat negatieve resultaten heeft opgeleverd gedurende een periode van ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan de datum van verzending van de zending voor binnenkomst in de Unie.

    2. Eendagskuikens van loopvogels en broedeieren van loopvogels die afkomstig zijn uit een derde land of gebied dat of een zone daarvan die niet vrij is van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, moeten afkomstig zijn van koppels die:

    a) 

    onder officiële bewaking in isolatie zijn geplaatst gedurende een periode van ten minste 30 dagen vóór de datum waarop de voor binnenkomst in de Unie bestemde broedeieren zijn gelegd of waarop de broedeieren zijn gelegd waaruit de voor binnenkomst in de Unie bestemde eendagskuikens zijn gekomen;

    b) 

    zijn onderworpen aan een test voor de opsporing van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle;

    c) 

    met betrekking tot infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zijn bewaakt in het kader van een op statistische gegevens gebaseerd steekproefplan dat negatieve resultaten heeft opgeleverd gedurende een periode van ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan de datum van verzending van de zending voor binnenkomst in de Unie;

    d) 

    gedurende de periode van 30 dagen vóór de legdatum en tijdens het leggen van de voor binnenkomst in de Unie bestemde broedeieren of van de broedeieren waaruit de voor binnenkomst in de Unie bestemde eendagskuikens zijn gekomen, geen contact hebben gehad met pluimvee dat niet aan de garanties onder a), b) en c) voldeed.

    3. Vers vlees van loopvogels dat afkomstig is uit een derde land of gebied dat of een zone daarvan die niet vrij is van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle, moet:

    a) 

    zijn uitgebeend en ontdaan van de huid;

    b) 

    afkomstig zijn van loopvogels die gedurende een periode van ten minste drie maanden vóór de slachtdatum zijn gehouden in inrichtingen:

    i) 

    waar zich in de zes maanden vóór de slachtdatum geen uitbraak van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle of van hoogpathogene aviaire influenza heeft voorgedaan;

    ii) 

    waarrond zich gedurende een periode van ten minste drie maanden vóór de slachtdatum geen uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza of infectie met het virus van de ziekte van Newcastle hebben voorgedaan binnen een afstand van 10 km vanaf de buitenrand van het deel van de inrichting waar de loopvogels worden gehouden, in voorkomend geval met inbegrip van het grondgebied van een aangrenzend(e) lidstaat of derde land;

    iii) 

    die met betrekking tot infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zijn bewaakt in het kader van een op statistische gegevens gebaseerd steekproefplan dat negatieve resultaten heeft opgeleverd gedurende een periode van ten minste zes maanden vóór de slachtdatum;

    c) 

    zijn bewaakt zoals bedoeld onder b), iii):

    i) 

    door middel van serologische tests, in het geval van loopvogels die niet zijn gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle;

    ii) 

    door middel van swabs van de trachea van loopvogels, in het geval van loopvogels die zijn gevaccineerd tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle;

    d) 

    afkomstig zijn van loopvogels die, indien zij tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zijn gevaccineerd, niet zijn gevaccineerd met vaccins die niet voldeden aan de in bijlage XV, deel 1, vastgestelde specifieke criteria gedurende de periode van 30 dagen vóór de slachtdatum.

    4. De in punt 1, onder c), en punt 2, onder b), bedoelde test voor de opsporing van een virus moet zijn uitgevoerd:

    a) 

    binnen zeven tot 10 dagen na datum waarop de loopvogels in isolatie zijn geplaatst;

    b) 

    op cloacaswabs of fecesmonsters van elke vogel.

    5. Uit de in punt 1, onder c), en punt 2, onder b), bedoelde test voor de opsporing van een virus moet zijn gebleken dat er geen isolaten van aviair paramyxovirus van type 1 met een intracerebrale pathogeniteitsindex (ICPI) van meer dan 0,4 zijn gevonden. Bovendien moeten voor alle vogels in de zending gunstige resultaten zijn verkregen voordat:

    a) 

    fokloopvogels, gebruiksloopvogels of voor de slacht bestemde loopvogels de in punt 1, onder b), bedoelde voorzieningen hebben verlaten voor verzending naar de Unie;

    b) 

    eendagskuikens de broederij hebben verlaten voor verzending naar de Unie;

    c) 

    broedeieren zijn geladen voor verzending naar de Unie.




    BIJLAGE XV

    CRITERIA VOOR VACCINS TEGEN INFECTIE MET HET VIRUS VAN DE ZIEKTE VAN NEWCASTLE EN VOORSCHRIFTEN VOOR ZENDINGEN PLUIMVEE, BROEDEIEREN EN VERS VLEES VAN PLUIMVEE DIE AFKOMSTIG ZIJN UIT EEN DERDE LAND OF GEBIED OF EEN ZONE DAARVAN WAAR TEGEN INFECTIE MET HET VIRUS VAN DE ZIEKTE VAN NEWCASTLE WORDT GEVACCINEERD

    1.    CRITERIA VOOR VACCINS TEGEN INFECTIE MET HET VIRUS VAN DE ZIEKTE VAN NEWCASTLE

    1.1.    Algemene criteria

    a) 

    Vaccins moeten voldoen aan de normen die zijn vastgesteld in het hoofdstuk over de ziekte van Newcastle in het Manual of Diagnostic Tests and Vaccines for Terrestrial Animals van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE).

    b) 

    Vaccins moeten door de bevoegde autoriteiten van het betrokken derde land of gebied van oorsprong worden geregistreerd voordat zij mogen worden gedistribueerd en gebruikt. Voor een dergelijke registratie moeten de bevoegde autoriteiten van het betrokken derde land of gebied van oorsprong zich baseren op een volledig dossier dat door de aanvrager is ingediend en dat gegevens over de werkzaamheid en onschadelijkheid van het vaccin bevat. In het geval van ingevoerde vaccins mogen de bevoegde autoriteiten van het derde land of gebied van oorsprong zich baseren op gegevens die zijn gecontroleerd door de bevoegde autoriteiten van het land waar het vaccin is geproduceerd, mits die controle overeenkomstig de normen van de OIE is uitgevoerd.

    c) 

    Naast de voorschriften onder a) en b) moet de invoer of de productie en distributie van de vaccins worden gereguleerd door de bevoegde autoriteiten van het betrokken derde land of gebied van oorsprong.

    d) 

    Voordat de distributie van de vaccins wordt toegestaan, moet elke partij vaccins worden getest op onschadelijkheid, met name ten aanzien van verzwakking of inactivering en van de afwezigheid van extern materiaal, alsmede op werkzaamheid. De tests worden uitgevoerd onder toezicht van de bevoegde autoriteiten van het derde land of gebied van oorsprong.

    1.2.    Specifieke criteria

    Levende verzwakte vaccins tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle moeten worden bereid op basis van een stam van het virus van de ziekte van Newcastle waarvoor bij een test van de „master seed” een ICPI is gebleken van hetzij:

    a) 

    minder dan 0,4 wanneer in het kader van de ICPI-test aan elke vogel ten minste 107 EID50 is toegediend,

    hetzij

    b) 

    minder dan 0,5 wanneer in het kader van de ICPI-test aan elke vogel ten minste 108 EID50 is toegediend.

    ▼M2

    2.    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR PLUIMVEE EN BROEDEIEREN AFKOMSTIG UIT EEN DERDE LAND OF GEBIED OF EEN ZONE DAARVAN WAAR VACCINS DIE TEGEN INFECTIE MET HET VIRUS VAN DE ZIEKTE VAN NEWCASTLE WORDEN GEBRUIKT, NIET AAN DE IN PUNT 1 VASTGESTELDE SPECIFIEKE CRITERIA VOLDOEN

    Pluimvee en broedeieren afkomstig uit een derde land of gebied of een zone daarvan waar vaccins die tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle worden gebruikt, niet aan de in punt 1.2 vastgestelde specifieke criteria voldoen, moeten aan onderstaande voorschriften voldoen:

    a) 

    pluimvee, het koppel van oorsprong van eendagskuikens en het koppel van oorsprong van broedeieren mogen gedurende een periode van ten minste twaalf maanden vóór de datum waarop de zending voor verzending naar de Unie is geladen, niet met dergelijke vaccins zijn gevaccineerd;

    b) 

    het koppel van oorsprong van pluimvee en van broedeieren moet niet eerder dan twee weken vóór de datum waarop de zending voor verzending naar de Unie is geladen of, in het geval van broedeieren, niet eerder dan twee weken vóór de datum waarop de eieren zijn verzameld, zijn onderworpen aan een virusisolatietest op infectie met het virus van de ziekte van Newcastle. De test moet in een officieel laboratorium zijn uitgevoerd op een aselecte steekproef van cloacaswabs van ten minste zestig vogels uit elk koppel en er mogen geen aviaire paramyxovirussen met een ICPI van meer dan 0,4 zijn gevonden;

    c) 

    pluimvee, met uitzondering van eendagskuikens, het koppel van oorsprong van eendagskuikens en het koppel van oorsprong van broedeieren moeten gedurende de in punt b) bedoelde periode van twee weken onder officiële bewaking in isolatie zijn gehouden in de inrichting van oorsprong;

    d) 

    pluimvee, met uitzondering van eendagskuikens, het koppel van oorsprong van eendagskuikens en het koppel van oorsprong van broedeieren mogen geen contact hebben gehad met pluimvee dat niet aan de voorschriften van de punten a) en b) voldoet:

    i) 

    in het geval van pluimvee, gedurende de periode van zestig dagen vóór de datum waarop de zending voor verzending naar de Unie is geladen;

    ii) 

    in het geval van broedeieren, gedurende de periode van zestig dagen vóór de datum waarop de eieren zijn verzameld;

    e) 

    de broedeieren waaruit de eendagskuikens zijn gekomen, mogen in de broederij of tijdens het vervoer naar de broederij niet in contact zijn gekomen met pluimvee dat of broedeieren die niet aan de voorschriften van de punten a) tot en met d) voldoet/voldoen.

    ▼B

    3.    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR VERS VLEES VAN PLUIMVEE AFKOMSTIG UIT EEN DERDE LAND OF GEBIED OF EEN ZONE DAARVAN WAAR VACCINS DIE TEGEN INFECTIE MET HET VIRUS VAN DE ZIEKTE VAN NEWCASTLE WORDEN GEBRUIKT, NIET AAN DE IN PUNT 1 VASTGESTELDE SPECIFIEKE CRITERIA VOLDOEN

    Vers vlees van pluimvee afkomstig uit een derde land of gebied of een zone daarvan waar vaccins die tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle worden gebruikt, niet aan de in punt 1.2 vastgestelde specifieke criteria voldoen, moet afkomstig zijn van pluimvee dat aan de volgende gezondheidsvoorschriften voldoet:

    a) 

    het pluimvee is in de periode van 30 dagen vóór de slachtdatum niet gevaccineerd met levende verzwakte vaccins die zijn bereid op basis van een „master seed” van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle met een hogere pathogeniteit dan lentogene stammen van het virus;

    b) 

    het pluimvee is onderworpen aan een virusisolatietest op infectie met het virus van de ziekte van Newcastle die op het tijdstip van het slachten in een officieel laboratorium is uitgevoerd op een aselecte steekproef van cloacaswabs van ten minste 60 vogels per betrokken koppel en er zijn geen aviaire paramyxovirussen met een ICPI van meer dan 0,4 gevonden;

    c) 

    het pluimvee is gedurende de periode van 30 dagen vóór de slachtdatum niet in contact gekomen met pluimvee dat niet aan de voorwaarden onder a) en b) voldoet.

    4.    GEGEVENS DIE MOETEN WORDEN VERSTREKT INDIEN KOPPELS VAN OORSPRONG VAN PLUIMVEE, KOPPELS VAN OORSPRONG VAN BROEDEIEREN EN BROEDEIEREN TEGEN INFECTIE MET HET VIRUS VAN DE ZIEKTE VAN NEWCASTLE ZIJN GEVACCINEERD

    Indien de koppels van oorsprong van pluimvee, de koppels van oorsprong van broedeieren of broedeieren tegen infectie met het virus van de ziekte van Newcastle zijn gevaccineerd, moet voor de zending de volgende informatie worden verstrekt:

    a) 

    identificatie van het koppel;

    b) 

    leeftijd van de vogels;

    c) 

    vaccinatiedatum;

    d) 

    naam en type van de gebruikte virusstam;

    e) 

    partijnummer van het vaccin;

    f) 

    naam van het vaccin;

    g) 

    producent van het vaccin.




    BIJLAGE XVI

    VOORSCHRIFTEN MET BETREKKING TOT DE GEGEVENS DIE MOETEN WORDEN VERMELD OP DE LAADKISTEN VAN PLUIMVEE, IN GEVANGENSCHAP LEVENDE VOGELS EN BROEDEIEREN

    1. Fokpluimvee en gebruikspluimvee moeten worden vervoerd in laadkisten waarop de volgende gegevens worden vermeld:

    a) 

    de naam en de ISO-code van het derde land of gebied van oorsprong;

    b) 

    de betrokken soort pluimvee;

    c) 

    het aantal dieren;

    d) 

    de categorie en het type productie waarvoor zij bestemd zijn;

    e) 

    de naam, het adres en het erkenningsnummer van de inrichting van oorsprong;

    f) 

    de naam van de lidstaat van bestemming.

    2. Voor de slacht bestemd pluimvee moet worden vervoerd in laadkisten waarop de volgende gegevens worden vermeld:

    a) 

    de naam en de ISO-code van het derde land of gebied van oorsprong;

    b) 

    de betrokken soort pluimvee;

    c) 

    het aantal dieren;

    d) 

    de categorie en het type productie waarvoor zij bestemd zijn;

    e) 

    de naam, het adres en het registratienummer van de inrichting van oorsprong;

    f) 

    de naam van de lidstaat van bestemming.

    3. Eendagskuikens moeten worden vervoerd in laadkisten waarop de volgende gegevens worden vermeld:

    a) 

    de naam en de ISO-code van het derde land of gebied van oorsprong;

    b) 

    de betrokken soort pluimvee;

    c) 

    het aantal dieren;

    d) 

    de categorie en het type productie waarvoor zij bestemd zijn;

    e) 

    de naam, het adres en het erkenningsnummer van de inrichting van oorsprong van de eendagskuikens;

    f) 

    het erkenningsnummer van de inrichting van oorsprong van het koppel van oorsprong;

    g) 

    de naam van de lidstaat van bestemming.

    4. In gevangenschap levende vogels moeten worden vervoerd in laadkisten waarop de volgende gegevens worden vermeld:

    a) 

    de naam en de ISO-code van het derde land of gebied van oorsprong;

    b) 

    het aantal dieren;

    c) 

    de naam, het adres en het erkenningsnummer van de inrichting van oorsprong;

    d) 

    het specifieke identificatienummer van de laadkist;

    e) 

    de naam van de lidstaat van bestemming.

    5. Broedeieren van pluimvee moeten worden vervoerd in laadkisten waarop de volgende gegevens worden vermeld:

    a) 

    het woord „broedei”;

    b) 

    de naam en de ISO-code van het derde land of gebied van oorsprong;

    c) 

    de betrokken soort pluimvee;

    d) 

    het aantal eieren;

    e) 

    de categorie en het type productie waarvoor zij bestemd zijn;

    f) 

    de naam, het adres en het erkenningsnummer van de inrichting van oorsprong van de eieren;

    g) 

    het erkenningsnummer van de inrichting van oorsprong van het koppel van oorsprong, indien verschillend van het onder f) bedoelde erkenningsnummer;

    h) 

    de naam van de lidstaat van bestemming.

    6. Eieren die vrij zijn van specifieke pathogenen moeten worden vervoerd in laadkisten waarop de volgende gegevens worden vermeld:

    a) 

    de woorden „uitsluitend voor diagnose, onderzoek of farmaceutisch gebruik bestemde SPF-eieren”;

    b) 

    de naam en de ISO-code van het derde land of gebied van oorsprong;

    c) 

    het aantal eieren;

    d) 

    de naam, het adres en het erkenningsnummer van de inrichting van oorsprong;

    e) 

    de naam van de lidstaat van bestemming.

    7. Broedeieren van in gevangenschap levende vogels moeten worden vervoerd in laadkisten waarop de volgende gegevens worden vermeld:

    a) 

    de naam en de ISO-code van het derde land of gebied van oorsprong;

    b) 

    het aantal eieren;

    c) 

    de naam, het adres en het erkenningsnummer van de inrichting van oorsprong;

    d) 

    het specifieke identificatienummer van de laadkist;

    e) 

    de naam van de lidstaat van bestemming.




    BIJLAGE XVII

    VOORSCHRIFTEN VOOR HET TESTEN VAN ZENDINGEN VAN MINDER DAN 20 STUKS ANDER PLUIMVEE DAN LOOPVOGELS EN MINDER DAN 20 BROEDEIEREN DAARVAN VÓÓR HUN BINNENKOMST IN DE UNIE

    Zendingen van minder dan 20 stuks ander pluimvee dan loopvogels of van minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels moeten als volgt met negatief resultaat zijn getest op de in artikel 49, onder e), en artikel 110, onder e), ii), genoemde ziekten:

    a) 

    in het geval van fokpluimvee, gebruikspluimvee en voor de slacht bestemd pluimvee met uitzondering van loopvogels moeten de dieren gedurende de periode van 30 dagen vóór de datum van lading van de zending voor verzending naar de Unie met gebruikmaking van serologische en/of bacteriologische tests met negatief resultaat zijn getest;

    b) 

    in het geval van broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels en andere eendagskuikens dan loopvogels moet het koppel van oorsprong gedurende de periode van 90 dagen vóór de datum van lading van de zending voor verzending naar de Unie met gebruikmaking van serologische en/of bacteriologische tests met een betrouwbaarheid van 95 % bij een besmettingsprevalentie van 5 % met negatief resultaat zijn getest;

    c) 

    als de dieren tegen infectie met een serotype van salmonella of mycoplasma zijn gevaccineerd, mogen alleen bacteriologische tests worden gebruikt, maar bevestigingsmethode moet een onderscheid kunnen maken tussen levende vaccinstammen en veldstammen.




    BIJLAGE XVIII

    BEMONSTERING EN TESTEN VAN ANDER PLUIMVEE DAN LOOPVOGELS NA BINNENKOMST IN DE UNIE

    1. De officiële dierenarts neemt met het oog op virologisch onderzoek monsters van ander fokpluimvee dan loopvogels, ander gebruikspluimvee dan loopvogels en andere eendagskuikens dan loopvogels die de Unie zijn binnengekomen uit een derde land of gebied of een zone daarvan. De monsters moeten als volgt worden verzameld:

    a) 

    tussen de zevende en de vijftiende dag na de datum waarop de dieren in de inrichtingen van bestemming in de Unie zijn binnengebracht, moeten voldoende cloacaswabs worden genomen om een besmettingsprevalentie van 5 % met een betrouwbaarheid van 95 % te detecteren;

    b) 

    de monsters moeten worden getest op:

    i) 

    hoogpathogene aviaire influenza;

    ii) 

    infectie met het virus van de ziekte van Newcastle.

    2. Er mogen verzamelmonsters worden gevormd uit monsters van maximaal vijf dieren.




    BIJLAGE XIX

    DIERGEZONDHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR DE ERKENNING VAN DE INRICHTING VAN OORSPRONG VAN IN GEVANGENSCHAP LEVENDE VOGELS

    1. De diergezondheidsvoorschriften met betrekking tot biobeveiligingsmaatregelen, zoals bedoeld in artikel 56, zijn als volgt:

    a) 

    alleen dieren die uit andere erkende inrichtingen afkomstig zijn, mogen in de inrichting worden binnengebracht;

    b) 

    vogels die niet uit een erkende inrichting afkomstig zijn, mogen in de inrichting worden binnengebracht nadat de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied daar toestemming voor heeft gegeven, op voorwaarde dat die dieren, vóór zij bij de andere vogels in de inrichting worden geplaatst, gedurende ten minste 30 dagen vanaf de datum waarop zij in de inrichting zijn binnengebracht, geïsoleerd worden gehouden overeenkomstig de instructies van de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied.

    2. De diergezondheidsvoorschriften met betrekking tot de voorzieningen en uitrusting in de inrichting, zoals bedoeld in artikel 56, zijn als volgt:

    a) 

    de inrichting moet duidelijk afgebakend en gescheiden van de omgeving zijn;

    b) 

    de inrichting moet beschikken over de nodige middelen om dieren te vangen, op te sluiten en te isoleren, alsmede over passende erkende quarantainevoorzieningen en goedgekeurde procedures voor dieren die afkomstig zijn uit niet-erkende inrichtingen;

    c) 

    de inrichting moet de nodige afspraken hebben gemaakt of ter plaatse over de nodige voorzieningen en uitrusting beschikken voor de correcte verwijdering van de karkassen van dieren die als gevolg van een ziekte zijn gestorven of die zijn geëuthanaseerd.

    3. De diergezondheidsvoorschriften met betrekking tot documentatie, zoals bedoeld in artikel 56, zijn als volgt:

    a) 

    de voor de inrichting verantwoordelijke exploitant moet actuele documentatie bijhouden over:

    i) 

    het aantal en de identiteit (met name leeftijd, geslacht, soort en individueel identificatienummer voor zover dat mogelijk is) van de dieren in de inrichting, per soort;

    ii) 

    het aantal en de identiteit (met name leeftijd, geslacht, soort en individueel identificatienummer voor zover dat mogelijk is) van de dieren die in de inrichting aankomen of die de inrichting verlaten, tezamen met informatie over hun oorsprong of bestemming, het vervoer van of naar de inrichting en de diergezondheidsstatus;

    iii) 

    de resultaten van bloedtests of andere diagnostische procedures;

    iv) 

    ziektegevallen en, in voorkomend geval, de toegepaste behandeling;

    v) 

    de resultaten van de post-mortemonderzoeken die zijn verricht bij dieren die in de inrichting zijn gestorven, met inbegrip van doodgeboren dieren;

    vi) 

    tijdens elke isolatie- of quarantaineperiode gedane observaties;

    b) 

    de voor de inrichting verantwoordelijke exploitant moet de onder a) bedoelde documentatie bijhouden gedurende ten minste tien jaar, gerekend vanaf de erkenningsdatum.

    4. De diergezondheidsvoorschriften met betrekking tot personeel, zoals bedoeld in artikel 56, zijn als volgt:

    a) 

    de voor de inrichting verantwoordelijke persoon moet over voldoende vaardigheden en kennis beschikken;

    b) 

    de voor de inrichting verantwoordelijke exploitant moet zich, door middel van een contract of ander rechtsinstrument, verzekeren van de diensten van een dierenarts die is goedgekeurd door en onder toezicht staat van de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied en die:

    i) 

    erop toeziet dat, met inachtneming van de diergezondheidssituatie in het betrokken derde land of gebied, adequate maatregelen inzake bewaking en bestrijding van ziekten worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit en worden toegepast in de inrichting; die maatregelen moeten het volgende omvatten:

    — 
    een jaarlijks ziektebewakingsprogramma, in het kader waarvan de dieren onder meer op adequate wijze worden gecontroleerd op zoönosen;
    — 
    klinische tests, laboratoriumtests en post-mortemtests bij dieren waarvan wordt vermoed dat zij met een ziekte zijn besmet;
    — 
    passende vaccinatie van vatbare dieren overeenkomstig de Gezondheidscode voor landdieren en het Manual of Diagnostic Tests and Vaccines for Terrestrial Animals van de OIE;
    ii) 

    erop toeziet dat elk verdacht overlijden of de aanwezigheid van alle andere symptomen die wijzen op hoogpathogene aviaire influenza, infectie met het virus van de ziekte van Newcastle of aviaire chlamydiose onverwijld aan de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied wordt gemeld;

    iii) 

    erop toeziet dat dieren die in de inrichting worden binnengebracht, zijn geïsoleerd zoals vereist en overeenkomstig de voorschriften van punt 1, onder b), en de eventuele instructies van de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied.

    5. De diergezondheidsvoorschriften met betrekking tot gezondheidsstatus, zoals bedoeld in artikel 56, zijn als volgt:

    a) 

    de inrichting moet vrij zijn van hoogpathogene aviaire influenza, infectie met het virus van de ziekte van Newcastle en aviaire chlamydiose; vóór de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied verklaart dat de inrichting vrij is van die ziekten, beoordeelt zij de documentatie inzake de diergezondheidsstatus die gedurende een periode van ten minste drie jaar vóór de datum van de erkenningsaanvraag is bijgehouden en de daarin opgenomen resultaten van de klinische en laboratoriumtests die op de dieren zijn uitgevoerd. Nieuwe inrichtingen worden echter alleen erkend op grond van de resultaten van de klinische en laboratoriumtests die op de dieren in die inrichtingen zijn uitgevoerd;

    b) 

    de voor de inrichting verantwoordelijke exploitant moet afspraken hebben gemaakt met een laboratorium voor de uitvoering van post-mortemonderzoeken of moet over een of meer geschikte ruimten beschikken waar dergelijke onderzoeken kunnen worden uitgevoerd door een bevoegde persoon onder toezicht van een dierenarts die daarvoor is goedgekeurd door bevoegde autoriteit van het derde land of gebied.




    BIJLAGE XX

    ONDERZOEKS-, BEMONSTERINGS- EN TESTPROCEDURES VOOR IN GEVANGENSCHAP LEVENDE VOGELS TEN AANZIEN VAN HOOGPATHOGENE AVIAIRE INFLUENZA EN DE ZIEKTE VAN NEWCASTLE

    1. Tijdens de quarantaine moeten de verklikkervogels of, indien geen verklikkervogels worden gebruikt, de in gevangenschap levende vogels aan de volgende procedures worden onderworpen:

    a) 

    gevallen waarin verklikkervogels worden gebruikt:

    i) 

    van alle verklikkervogels moeten bloedmonsters voor serologisch onderzoek worden genomen binnen een periode van niet minder dan 21 dagen na de datum waarop zij in quarantaine zijn geplaatst en binnen een periode van ten minste 3 dagen vóór de einddatum van de quarantaine;

    ii) 

    indien de in punt i) bedoelde monsters positieve of onduidelijke serologische resultaten opleveren:

    — 
    moeten de ingevoerde vogels virologisch worden onderzocht;
    — 
    moeten cloacaswabs (of feces) en trachea- of orofarynxswabs worden genomen van ten minste 60 vogels of, indien de zending uit minder dan 60 vogels bestaat, van alle vogels;
    b) 

    gevallen waarin geen verklikkervogels worden gebruikt:

    — 
    de ingevoerde vogels moeten virologisch worden onderzocht (d.w.z. serologische tests zijn niet relevant);
    — 
    tijdens de eerste 7 à 15 dagen van de quarantaine moeten trachea- of orofarynx- of cloacaswabs (of feces) worden genomen van ten minste 60 vogels of, indien de zending uit minder dan 60 vogels bestaat, van alle vogels.

    2. Naast de in punt 1 bedoelde tests moeten de volgende monsters voor virologisch onderzoek worden genomen:

    a) 

    cloacaswabs (of feces) en trachea- of orofarynxswabs, indien mogelijk, van klinisch zieke vogels of zieke verklikkervogels;

    b) 

    monsters van de darminhoud, de hersenen, de luchtpijp, de longen, de lever, de milt, de nieren en andere duidelijk aangetaste organen, zo snel mogelijk na de dood, van:

    i) 

    dode verklikkervogels en alle vogels die bij aankomst in de quarantaine dood zijn of tijdens de quarantaine sterven, of

    ii) 

    in het geval van een hoog sterftecijfer voor grote zendingen bestaande uit kleine vogels, ten minste 10 % van de dode vogels.

    3. Voor virologisch onderzoek mogen verzamelmonsters worden gevormd uit monsters van maximaal vijf dieren.

    Feces mogen niet samen met andere orgaan- en weefselmonsters in één verzamelmonster worden opgenomen.




    BIJLAGE XXI

    SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN MET BETREKKING TOT HONDEN, KATTEN EN FRETTEN DIE BESTEMD ZIJN VOOR BINNENKOMST IN DE UNIE

    1.    VOORSCHRIFTEN VOOR EEN TITRATIETEST OP RABIËSANTILICHAMEN:

    a) 

    moet gedurende de periode die ten minste 30 dagen na de datum van de primaire vaccinatie, binnen een actueel geldige vaccinatiereeks, begint en drie maanden vóór de afgiftedatum van het certificaat eindigt, worden uitgevoerd op een monster dat is genomen door een dierenarts die door de bevoegde autoriteit is goedgekeurd;

    b) 

    moet een titer van neutralisering van antilichamen tegen het rabiësvirus meten die gelijk is aan of groter is dan 0,5  IE/ml;

    c) 

    moet zijn gecertificeerd door middel van een officieel verslag van het officieel laboratorium betreffende het resultaat en een kopie van dit verslag moet worden bevestigd aan het diergezondheidscertificaat dat de dieren naar de Unie vergezelt;

    d) 

    moet niet opnieuw worden uitgevoerd bij een dier dat, nadat het met bevredigend resultaat aan de titratietest op rabiësantilichamen is onderworpen, is gehervaccineerd tegen rabiës binnen de geldigheidsperiode van de primaire vaccinatie zoals bedoeld onder a) en alle daaropvolgende geldige vaccinaties in de reeks.

    2.    BEHANDELING TEGEN INFECTIE MET ECHINOCCOCUS MULTILOCULARIS

    Voordat zij de Unie binnenkomen, moeten honden als volgt tegen infectie met Echinococcus multilocularis worden behandeld:

    a) 

    de behandeling moet bestaan uit de toediening van een erkend veterinair geneesmiddel dat de passende dosis praziquantel of farmacologisch werkzame stoffen bevat, waarvan is aangetoond dat zij zelfstandig of in combinatie de belasting van larvale en volwassen intestinale vormen van Echinococcus multilocularis in de desbetreffende gastheersoort verminderen;

    b) 

    het geneesmiddel moet door een dierenarts worden toegediend binnen een periode die niet meer dan 48 uur vóór het tijdstip van aankomst in de Unie begint en niet minder dan 24 uur vóór het tijdstip van aankomst in de Unie eindigt;

    c) 

    de volgende gegevens over de behandeling moeten door de dierenarts die de behandeling toedient, worden gecertificeerd in het in artikel 3, lid 1, onder c), i), bedoelde diergezondheidscertificaat:

    i) 

    de alfanumerieke code van de transponder of tatoeage van de hond, kat of fret;

    ii) 

    de naam van het geneesmiddel tegen infectie met Echinococcus multilocularis;

    iii) 

    de naam van de producent van het geneesmiddel;

    iv) 

    de datum en het tijdstip van de behandeling;

    v) 

    de naam, het stempel en de handtekening van de dierenarts die de behandeling heeft toegediend.




    BIJLAGE XXII

    VOORSCHRIFTEN MET BETREKKING TOT DE VERBLIJFSDUUR VOOR BROEDEIEREN VÓÓR HUN BINNENKOMST IN DE UNIE



    Categorie broedeieren

    De minimale verblijfsduur geldt voor

    Minimale duur van het verblijf in het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan, zoals bedoeld in artikel 98, onder a)

    Minimale duur van het verblijf in de inrichting van oorsprong, zoals bedoeld in artikel 98, onder b)

    Minimale duur van de periode zonder contact met pluimvee of broedeieren met een lagere gezondheidsstatus, in gevangenschap levende vogels of wilde vogels zoals bedoeld in artikel 98, onder c)

    Broedeieren van pluimvee

    Koppel van oorsprong

    3 maanden

    6 weken

    6 weken

    Zendingen van minder dan 20 broedeieren van ander pluimvee dan loopvogels

    Koppel van oorsprong

    3 maanden

    3 weken

    3 weken




    BIJLAGE XXIII

    VOORSCHRIFTEN MET BETREKKING TOT DE VERBLIJFSDUUR VÓÓR HET SLACHTEN OF DODEN VAN DE GEHOUDEN HOEFDIEREN WAARVAN HET VERS VLEES AFKOMSTIG IS

    1. De periode gedurende welke de hoefdieren in het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan moeten zijn gebleven vóór de datum van het slachten of doden, zoals bedoeld in artikel 131, lid 2, onder a), moet:

    a) 

    ten minste drie maanden vóór die datum bedragen, of

    b) 

    minder dan drie maanden vóór die datum bedragen, indien de hoefdieren jonger dan drie maanden zijn.

    2. Gehouden hoefdieren moeten gedurende ten minste de 40 dagen vóór de datum van het slachten of doden in hun inrichting van oorsprong zijn gebleven zonder in contact gekomen te zijn met hoefdieren met een lagere gezondheidsstatus, zoals bedoeld in artikel 131, lid 2, onder b) en c), wanneer die dieren:

    a) 

    afkomstig zijn uit een derde land of gebied of een zone daarvan waar een of meer van de in bijlage XXIV, deel B, vastgestelde specifieke voorwaarden worden toegepast;

    b) 

    onder de in artikel 132 bedoelde afwijking vallen.




    BIJLAGE XXIV

    ZIEKTEVRIJHEID IN HET DERDE LAND OF GEBIED VAN OORSPRONG VAN DE PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG

    DEEL A

    Minimale periode (in maanden) gedurende welke het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan vrij van ziekte moet zijn overeenkomstig artikel 133, lid 1:



     

    1.  Runderen

    2.  Schapen

    3.  Geiten

    4.  Varkens

    5.  Kameelachtigen

    6.  Hertachtigen

    7.  Andere hoefdieren dan die waarnaar in de kolommen 1 tot en met 6 wordt verwezen (*1)

    Mond-en-klauwzeer

    12 m (*2)

    12 m (*2)

    12 m (*2)

    12 m (*2)

    12 m (*2)

    12 m (*2)

    12 m (*2)

    Infectie met het runderpestvirus

    12 m

    12 m

    12 m

    12 m

    12 m

    12 m

    12 m

    Afrikaanse varkenspest

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    12 m

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Klassieke varkenspest

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    12 m (*2)

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    (*1)   

    Alleen van toepassing op in de lijst opgenomen soorten overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882.

    (*2)   

    Deze periode kan worden ingekort wanneer de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied specifieke voorwaarden stelt overeenkomstig deel B.

    n.v.t. =  niet van toepassing

    DEEL B

    Specifieke voorwaarden die de bevoegde autoriteit moet opleggen wanneer het derde land of gebied of een zone daarvan minder dan twaalf maanden vrij is van de ziekte, zoals bepaald in de in artikel 133, lid 1, bedoelde afwijking:



    Mond-en-klauwzeer

    Aanvullende informatie om de bepaling van een datum te waarborgen vanaf wanneer het derde land of gebied of een zone daarvan als vrij van de ziekte wordt beschouwd

    Klassieke varkenspest




    BIJLAGE XXV

    VACCINATIE IN HET DERDE LAND OF GEBIED VAN OORSPRONG OF EEN ZONE DAARVAN EN IN DE INRICHTING VAN OORSPRONG VAN DE DIEREN WAARVAN HET VERS VLEES IS VERKREGEN

    DEEL A

    Diergezondheidsvoorschriften betreffende de afwezigheid van vaccinatie in het derde land of gebied van oorsprong of een zone daarvan en in de inrichting van oorsprong van de hoefdieren waarvan het vers vlees is verkregen



     

    1.  Runderen

    2.  Schapen

    3.  Geiten

    4.  Varkens

    5.  Kameelachtigen

    6.  Hertachtigen

    7.  Andere hoefdieren dan die waarnaar in de kolommen 1 tot en met 6 wordt verwezen (*1)

    Mond-en-klauwzeer

    GV/GVI (*2)

    GV/GVI (*2)

    GV/GVI (*2)

    GV/GVI

    GV/GVI (*2)

    GV/GVI (*2)

    GV/GVI (*2)

    Infectie met het runderpestvirus

    GV/GVI (*2)

    GV/GVI (*2)

    GV/GVI (*2)

    GV/GVI

    GV/GVI (*2)

    GV/GVI (*2)

    GV/GVI (*2)

    Afrikaanse varkenspest

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    GV/GVI

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Klassieke varkenspest

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    GV/GVI

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    (*1)   

    Alleen van toepassing op in de lijst opgenomen soorten overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882.

    (*2)   

    Of de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied stelt specifieke voorwaarden overeenkomstig deel B.

    GV =  gedurende een periode van ten minste twaalf maanden vóór de datum van verzending naar de Unie is er geen vaccinatie uitgevoerd in het derde land of gebied of een zone daarvan en zijn er geen gevaccineerde dieren binnengekomen in het derde land of gebied of een zone daarvan

    GVI =  geen gevaccineerde dieren in de inrichting van oorsprong van de hoefdieren waarvan het vers vlees is verkregen

    n.v.t. =  niet van toepassing

    DEEL B

    Specifieke voorwaarden die de bevoegde autoriteiten moeten opleggen wanneer in het derde land of gebied of een zone daarvan tegen mond-en-klauwzeer is gevaccineerd gedurende een periode van minder dan twaalf maanden, zoals bedoeld in artikel 133, lid 3

    1.    UIT EEN DERDE LAND OF GEBIED DAT OF EEN ZONE DAARVAN DIE VRIJ IS VAN MOND-EN-KLAUWZEER EN WAAR TEGEN MOND-EN-KLAUWZEER (STAM A, O OF C) WORDT GEVACCINEERD

    De bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong moet aanvullende informatie verstrekken om de afwezigheid van het mond-en-klauwzeervirus in vers vlees en de naleving van de volgende voorschriften te waarborgen:

    a) 

    de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van oorsprong voert bij gehouden runderen een vaccinatieprogramma tegen mond-en-klauwzeer uit en houdt hier toezicht op;

    b) 

    het vers vlees is verkregen van hetzij:

    i) 

    runderen, schapen en geiten die afkomstig zijn van inrichtingen waar en waarrond in een gebied met een straal van 25 km geen melding is gemaakt van mond-en-klauwzeer of runderpest gedurende de 60 dagen vóór de datum van verzending naar het slachthuis,

    hetzij

    ii) 

    andere gehouden hoefdieren van in de lijst opgenomen soorten dan runderen, schapen, geiten en varkens die afkomstig zijn van inrichtingen waar en waarrond in een gebied met een straal van 50 km geen melding is gemaakt van mond-en-klauwzeer of runderpest gedurende de 90 dagen vóór de datum van verzending naar het slachthuis,

    hetzij

    iii) 

    wilde hoefdieren die aan de voorschriften van artikel 138 voldoen;

    c) 

    het vlees is ander uitgebeend vers vlees dan slachtafval dat is verkregen van karkassen:

    i) 

    waaruit de voornaamste toegankelijke lymfeklieren zijn verwijderd;

    ii) 

    die vóór de beenderen zijn verwijderd ten minste 24 uur zijn gerijpt bij een temperatuur van meer dan 2 °C;

    iii) 

    waarbij de pH van het vlees, elektronisch gemeten in het midden van de longissimus dorsi na het rijpen en vóór het uitbenen, minder dan 6,0 bedroeg.

    2.    UIT EEN DERDE LAND OF GEBIED DAT OF EEN ZONE DAARVAN DIE VRIJ IS VAN MOND-EN-KLAUWZEER EN WAAR TEGEN MOND-EN-KLAUWZEER (STAM A, O OF C) WORDT GEVACCINEERD EN WAARVOOR AANVULLENDE SPECIFIEKE VOORWAARDEN GELDEN

    Naast de in punt 1 vastgestelde voorschriften moet de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied voldoen aan aanvullende specifieke voorwaarden in verband met het vaccinatieprogramma die de afwezigheid van het mond-en-klauwzeervirus in uit de zone afkomstig vers vlees ondersteunen.

    3.    ZONES VRIJ VAN MOND-EN-KLAUWZEER WAAR NIET WORDT GEVACCINEERD

    3.1.    Mond-en-klauwzeervirus van de stam SAT of ASIA 1

    Wanneer vers vlees afkomstig is uit een zone vrij van mond-en-klauwzeer (MKZ) waar niet wordt gevaccineerd, maar die zone zich bevindt in een derde land of gebied waar in andere zones tegen MKZ-stam SAT of ASIA 1 wordt gevaccineerd of waar die stammen endemisch zijn in een of meer delen van het derde land of gebied of in de aangrenzende lidstaten of derde landen, moeten de bevoegde autoriteiten van het derde land of gebied van oorsprong van dat vlees de nodige aanvullende informatie verstrekken om de afwezigheid van het mond-en-klauwzeervirus in het vers vlees en de naleving van de volgende diergezondheidsvoorschriften te waarborgen:

    a) 

    het vers vlees is verkregen van hetzij:

    i) 

    gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten die afkomstig zijn van inrichtingen waar en waarrond in een gebied met een straal van 10 km geen melding is gemaakt van mond-en-klauwzeer of runderpest gedurende de periode van twaalf maanden vóór de slachtdatum,

    hetzij

    ii) 

    wilde hoefdieren die aan de voorschriften van artikel 138 voldoen;

    b) 

    het vlees is pas 21 dagen na de slachtdatum goedgekeurd voor uitvoer naar de Unie;

    c) 

    het vlees is ander uitgebeend vers vlees dan slachtafval en is verkregen van karkassen:

    i) 

    waaruit de voornaamste toegankelijke lymfeklieren zijn verwijderd;

    ii) 

    die vóór de beenderen zijn verwijderd ten minste 24 uur zijn gerijpt bij een temperatuur van meer dan 2 °C.

    3.2.    Mond-en-klauwzeervirus van de stam A, O of C

    Wanneer vers vlees afkomstig is uit een zone vrij van mond-en-klauwzeer (MKZ) waar niet tegen MKZ wordt gevaccineerd maar die zone zich bevindt in een derde land of gebied waar tegen MKZ-stam A, O of C wordt gevaccineerd en wanneer de bevoegde autoriteiten van het derde land of gebied aanvullende garanties hebben geboden betreffende voorwaarden die specifiek zijn voor dat derde land of gebied of een zone daarvan en die de afwezigheid van het MKZ-virus in het uit de zone afkomstige vers vlees ondersteunen, moeten de bevoegde autoriteiten van het derde land of gebied van oorsprong de volgende aanvullende informatie verstrekken:

    a) 

    garanties dat het bewakingsprogramma voor mond-en-klauwzeer dat van toepassing is op de ziektevrije zone en waaruit blijkt dat mond-en-klauwzeer er niet aanwezig is, wordt uitgevoerd door de bevoegde autoriteiten van het derde land of gebied van oorsprong en dat deze er toezicht op houden;

    b) 

    garanties betreffende de toepassing van de in punt 1, onder b) en c), vastgestelde diergezondheidsvoorschriften.




    BIJLAGE XXVI

    RISICOBEPERKENDE BEHANDELINGEN VOOR VLEESPRODUCTEN

    1.    RISICOBEPERKENDE BEHANDELINGEN VOOR VLEESPRODUCTEN IN AFNEMENDE VOLGORDE VAN ERNST:

    B

    =

    Behandeling in een hermetisch gesloten recipiënt tot een Fo-waarde van drie of meer.

    C

    =

    Tijdens de verwerking moet overal in het vleesproduct een temperatuur van ten minste 80 °C worden bereikt.

    D

    =

    Tijdens de verwerking van vleesproducten en behandelde magen, blazen en darmen moet overal in het vlees of de magen, blazen en darmen een temperatuur van ten minste 70 °C worden bereikt; voor rauwe ham volstaat een behandeling bestaande uit een natuurlijke fermentatie en rijping gedurende ten minste negen maanden, resulterend in de volgende eigenschappen:

    — 
    een Aw-waarde van ten hoogste 0,93 ;
    — 
    een pH-waarde van ten hoogste 6,0 .

    D1

    =

    Door en door garen van vlees, dat eerder is ontvet en ontdaan van been, door het gedurende ten minste 30 minuten te verhitten zodat een inwendige temperatuur van ten minste 70 °C gehandhaafd blijft.

    E

    =

    Voor producten van het type „biltong” een behandeling die resulteert in:

    — 
    een Aw-waarde van ten hoogste 0,93 ;
    — 
    een pH-waarde van ten hoogste 6,0 .

    F

    =

    Een warmtebehandeling die garandeert dat een kerntemperatuur van ten minste 65 °C wordt bereikt gedurende een voldoende lange tijd om een pasteurisatiewaarde (Pw) van ten minste 40 te bereiken.

    2.    RISICOBEPERKENDE BEHANDELINGEN VOOR CASINGS:

    Casing 1

    =

    Zouten met natriumchloride (NaCl) in droge vorm of als verzadigde pekel (aw < 0,80 ), gedurende een onafgebroken periode van 30 dagen of langer bij een temperatuur van 20 °C of meer.

    Casing 2

    =

    Zouten met zout waaraan fosfaat is toegevoegd bestaande uit 86,5 % NaCl, 10,7 % Na2HPO4 en 2,8 % Na3PO4 (m/m/m) in droge vorm of als verzadigde pekel (aw < 0,80 ), gedurende een onafgebroken periode van 30 dagen of langer bij een temperatuur van 20 °C of meer.

    Casing 3

    =

    Zouten met NaCl gedurende 30 dagen.

    Casing 4

    =

    Bleken.

    Casing 5

    =

    Drogen na het afschrapen.




    BIJLAGE XXVII

    RISICOBEPERKENDE BEHANDELINGEN VOOR MELK EN ZUIVELPRODUCTEN



     

    A

    B

    Soorten waarvan de melk en de zuivelproducten afkomstig zijn

    Bos Taurus, Ovis aries, Capra hircus, Bubalus bubalis en Camelus dromedarius

    Andere soorten dan Bos Taurus, Ovis aries, Capra hircus, Bubalus bubalis en Camelus dromedarius

    Diergezondheidsstatus van het derde land

    1.  Derde landen die de afgelopen twaalf maanden niet officieel vrij waren van mond-en-klauwzeer (MKZ)

    2.  Derde landen waar wordt gevaccineerd tegen MKZ

    Alle

    Sterilisatie met een Fo-waarde van ten minste 3

    Ja

    Ja

    Ultrahogetemperatuur (UHT)-behandeling bij ten minste 135 °C gedurende voldoende lange tijd

    Ja

    Ja

    Tweevoudige kortstondige pasteurisatie bij hoge temperatuur (High Temperature Short Time, HTST) bij 72 °C gedurende 15 seconden van melk met een pH gelijk aan of groter dan 7,0  om, indien van toepassing, een negatieve reactie te veroorzaken op een alkalischefosfatasetest die onmiddellijk na de warmtebehandeling wordt uitgevoerd

    Ja

    Neen

    HTST-behandeling van melk met een pH van minder dan 7,0

    Ja

    Neen

    HTST-behandeling in combinatie met een andere fysische behandeling door:

    i)  verlaging van de pH tot minder dan 6 gedurende een uur, of

    ii)  extra verhitting tot ten minste 72 °C, gecombineerd met een droogprocedé

    Ja

    Neen

    Neen :  behandeling niet toegestaan

    Ja :  aanvaardbare behandeling




    BIJLAGE XXVIII

    RISICOBEPERKENDE BEHANDELINGEN VOOR EIPRODUCTEN

    1.    BEHANDELINGEN VAN EIPRODUCTEN VOOR DE INACTIVERING VAN HOOGPATHOGENE AVIAIRE INFLUENZA

    De volgende behandelingen zijn geschikt voor de inactivering van hoogpathogene aviaire influenza in de volgende eiproducten:



    Eiproduct

    Behandeling

    Kerntemperatuur (in graden Celsius (°C))

    Duur van de behandeling (in seconden (s) of uren (u))

    Vloeibaar eiwit

    55,6  °C

    870 s

    56,7  °C

    232 s

    Dooier met een gehalte aan toegevoegd zout van 10 %

    62,2  °C

    138 s

    ▼M2

    Gedroogd eiwit

    67 °C

    20 u

    54,4  °C

    50,4 u

    ▼B

    Hele eieren

    60 °C

    188 s

    volledig gekookt

    Heeleimengsels

    60 °C

    188 s

    61,1  °C

    94 s

    volledig gekookt

    2.    BEHANDELINGEN VAN EIPRODUCTEN VOOR DE INACTIVERING VAN INFECTIE MET HET VIRUS VAN DE ZIEKTE VAN NEWCASTLE

    De volgende behandelingen zijn geschikt voor de inactivering van infectie met het virus van de ziekte van Newcastle in de volgende eiproducten:



    Eiproduct

    Behandeling

    Kerntemperatuur (in graden Celsius (°C))

    Duur van de behandeling (in seconden (s) of uren (u))

    Vloeibaar eiwit

    55 °C

    2 278  s

    57 °C

    986 s

    59 °C

    301 s

    Dooier met een gehalte aan toegevoegd zout van 10 %

    55 °C

    176 s

    Gedroogd eiwit

    57 °C

    50,4  u

    Hele eieren

    55 °C

    2 521  s

    57 °C

    1 596  s

    59 °C

    674 s

    volledig gekookt




    BIJLAGE XXIX

    LIJST VAN SOORTEN DIE VATBAAR ZIJN VOOR ZIEKTEN WAARVOOR DE LIDSTATEN NATIONALE MAATREGELEN TREFFEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 226 VAN VERORDENING (EU) 2016/429



    Ziekte

    Vatbare soorten

    Voorjaarsviremie van de karper (SVC)

    Grootkopkarper (Aristichthys nobilis), goudvis (Carassius auratus), kroeskarper (Carassius carassius), graskarper (Ctenopharyngodon idellus), karper en koikarper (Cyprinus carpio), zilverkarper (Hypophthalmichthys molitrix), meerval (Silurus glanis), zeelt (Tinca tinca), winde (Leuciscus idus)

    ▼M2

    Koiherpesvirusziekte

    Zoals vermeld in de derde kolom van de tabel in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van de Commissie

    ▼B

    Bacterial kidney disease (BKD)

    Familie: Salmonidae

    Infectieuze pancreatische necrose (IPN)

    Bronforel (Salvelinus fontinalis), zeeforel (Salmo trutta), Atlantische zalm (Salmo salar), Pacifische zalm (Oncorhynchus spp.), grote marene (Coregonus lavaretus)

    Besmetting met salmonid alphavirus (SAV)

    Atlantische zalm (Salmo salar), regenboogforel (Oncorhynchus mykiss), zeeforel (Salmo trutta)

    Besmetting met Gyrodactylus salaris (GS)

    Atlantische zalm (Salmo salar), regenboogforel (Oncorhynchus mykiss), riddervis (Salvelinus alpinus), bronforel (Salvelinus fontinalis), vlagzalm (Thymallus thymallus), Amerikaanse meerforel (Salvelinus namaycush), zeeforel (Salmo trutta)

    Elke soort die met een vatbare soort in contact is gekomen, wordt ook als vatbaar beschouwd.

    Ostreid herpesvirus 1 μνar (OsHV-1 μVar)

    Japanse oester (Crassostrea gigas)




    BIJLAGE XXX

    OMSTANDIGHEDEN WAARIN IN KOLOM 4 VAN DE TABEL IN DE BIJLAGE BIJ UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1882 VERMELDE SOORTEN ALS VECTOREN WORDEN BESCHOUWD



    Lijst van ziekten

    Vectoren

    Omstandigheden waarin de in kolom 4 van de tabel in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 vermelde soorten waterdieren als vectoren worden beschouwd

    Epizoötische hematopoëtische necrose

    Zoals vermeld in kolom 4 van de tabel in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882

    Worden in alle omstandigheden als vectoren van epizoötische hematopoëtische necrose beschouwd.

    Virale hemorragische septikemie

    Worden als vectoren van virale hemorragische septikemie beschouwd wanneer zij met soorten die in kolom 3 van de tabel in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 worden vermeld, in contact komen doordat zij ermee samen worden gehouden of via de watervoorziening.

    Infectieuze hematopoëtische necrose

    Worden als vectoren van infectieuze hematopoëtische necrose beschouwd wanneer zij met soorten die in kolom 3 van de tabel in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 worden vermeld, in contact komen doordat zij ermee samen worden gehouden of via de watervoorziening.

    Infectie met zalmanemievirus met HPR-deletie (deletie in de hypervariabele regio)

    In de lijst zijn geen vectorsoorten opgenomen voor infectie met zalmanemievirus met HPR-deletie (deletie in de hypervariabele regio).

    Infectie met Mikrocytos mackini

    In de lijst zijn geen vectorsoorten opgenomen voor infectie met Mikrocytos mackini.

    Infectie met Perkinsus marinus

    Worden als vectoren van Perkinsus marinus beschouwd wanneer zij met soorten die in kolom 3 van de tabel in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 worden vermeld, in contact komen doordat zij ermee samen worden gehouden of via de watervoorziening.

    Infectie met Bonamia ostreae

    Worden als vectoren van Bonamia ostreae beschouwd wanneer zij met soorten die in kolom 3 van de tabel in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 worden vermeld, in contact komen doordat zij ermee samen worden gehouden of via de watervoorziening.

    Infectie met Bonamia exitiosa

    Worden als vectoren van Bonamia exitiosa beschouwd wanneer zij met soorten die in kolom 3 van de tabel in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 worden vermeld, in contact komen doordat zij ermee samen worden gehouden of via de watervoorziening.

    Infectie met Marteilia refringens

    Worden als vectoren van Marteilia refringens beschouwd wanneer zij met soorten die in kolom 3 van de tabel in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 worden vermeld, in contact komen doordat zij ermee samen worden gehouden of via de watervoorziening.

    Infectie met het taurasyndroomvirus

    Worden als vectoren van het taurasyndroomvirus beschouwd wanneer zij met soorten die in kolom 3 van de tabel in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 worden vermeld, in contact komen doordat zij ermee samen worden gehouden of via de watervoorziening.

    Infectie met het yellowheadvirus

    Worden als vectoren van het yellowheadvirus beschouwd wanneer zij met soorten die in kolom 3 van de tabel in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 worden vermeld, in contact komen doordat zij ermee samen worden gehouden of via de watervoorziening.

    Infectie met het wittevlekkensyndroomvirus

    Worden als vectoren van het wittevlekkensyndroomvirus beschouwd wanneer zij met soorten die in kolom 3 van de tabel in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 worden vermeld, in contact komen doordat zij ermee samen worden gehouden of via de watervoorziening.



    ( 1 ) Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/990 van de Commissie van 28 april 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de diergezondheids- en certificeringsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van waterdieren en producten van dierlijke oorsprong van waterdieren (PB L 221 van 10.7.2020, blz. 42).

    ( 2 ) Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1).

    ( 3 ) Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van landdieren en broedeieren (zie bladzijde 140 van dit Publicatieblad).

    ( 4 ) Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de erkenning van inrichtingen voor levende producten en de traceerbaarheids- en diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van levende producten van bepaalde gehouden landdieren (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

    ( 5 ) Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1666 van de Commissie van 24 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de voorwaarden voor de monitoring van het vervoer en de aankomst van zendingen van bepaalde goederen van de grenscontrolepost van aankomst tot de inrichting op de plaats van bestemming in de Unie (PB L 255 van 4.10.2019, blz. 1).

    ( 6 ) Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 115).

    ( 7 ) Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 998/2003 (PB L 178 van 28.6.2013, blz. 1).

    ( 8 ) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 577/2013 van de Commissie van 28 juni 2013 inzake de modelidentificatiedocumenten voor het niet-commerciële verkeer van honden, katten en fretten, de vaststelling van de lijsten van derde landen en gebieden en de voorschriften betreffende de vorm, de opmaak en de taal van de verklaringen ten bewijze van de naleving van bepaalde voorwaarden die zijn vastgelegd in Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 178 van 28.6.2013, blz. 109).

    ( 9 ) Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/691 van 30 januari 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor aquacultuurinrichtingen en vervoerders van waterdieren (zie bladzijde 345 van dit Publicatieblad).

    ( 10 ) Richtlijn 88/407/EEG van de Raad van 14 juni 1988 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van runderen en de invoer daarvan (PB L 194 van 22.7.1988, blz. 10).

    ( 11 ) Richtlijn 89/556/EEG van de Raad van 25 september 1989 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in embryo’s van als huisdier gehouden runderen en de invoer daarvan uit derde landen (PB L 302 van 19.10.1989, blz. 1).

    ( 12 ) Richtlijn 90/429/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van varkens en de invoer daarvan (PB L 224 van 18.8.1990, blz. 62).

    ( 13 ) Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo’s waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54).

    Top