EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61999CJ0228

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 8 november 2001.
Silos e Mangimi Martini SpA tegen Ministero delle Finanze.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunale civile e penale di Cagliari - Italië.
Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Restituties bij uitvoer - Afschaffing - Uitlegging en geldigheid van verordeningen (EG) nrs. 1521/95 en 1576/95 - Ontbreken van motivering.
Zaak C-228/99.

Jurisprudentie 2001 I-08401

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2001:599

61999J0228

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 8 november 2001. - Silos e Mangimi Martini SpA tegen Ministero delle Finanze. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunale civile e penale di Cagliari - Italië. - Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Restituties bij uitvoer - Afschaffing - Uitlegging en geldigheid van verordeningen (EG) nrs. 1521/95 en 1576/95 - Ontbreken van motivering. - Zaak C-228/99.

Jurisprudentie 2001 bladzijde I-08401


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1. Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Restituties bij uitvoer - Regeling die van toepassing is op verzoek wanneer niet om vaststelling vooraf is verzocht - Verordening bekendgemaakt op dag waarop aangifte ten uitvoer is aanvaard door bevoegde douanedienst

(Verordening nr. 1766/92 van de Raad, art. 13, lid 3; verordeningen van de Commissie nr. 3665/87, art. 3, leden 1 en 2, en nr. 1521/95)

2. Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Restituties bij uitvoer - Vaststelling van bedragen - Eerste verordening gevolgd door andere verordening met zelfde inhoud en zonder enige verwijzing naar eerste verordening - Herroeping van eerste verordening door tweede verordening - Geen

(Verordeningen nrs. 1521/95 en 1576/95 van de Commissie)

3. Handelingen van de instellingen - Motivering - Verplichting - Omvang - Verordening tot vaststelling van restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen

[Art. 190 EG-Verdrag (thans art. 253 EG); verordening nr. 1521/95 van de Commissie]

4. Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Restituties bij uitvoer - Verordening tot vaststelling van restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen - Ongeldigheid - Gevolgen

(Verordeningen nrs. 1415/95 en 1521/95 van de Commissie)

Samenvatting


1. Uit artikel 13, lid 3, van verordening nr. 1766/92 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen in samenhang met artikel 3, leden 1 en 2, van verordening nr. 3665/87 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten blijkt, dat wanneer niet om vaststelling vooraf van de restitutie is verzocht, voor de vaststelling van de toepasselijke regeling en bijgevolg ook van de toepasselijke restitutie, moet worden uitgegaan van de aanvaarding door de bevoegde douanedienst van de aangifte ten uitvoer waarin is vermeld dat een restitutie zal worden gevraagd. Is niet om vaststelling vooraf verzocht, dan is op een verzoek om restitutie bij uitvoer dus de regeling van toepassing welke van kracht is op de dag van aanvaarding van de aangifte ten uitvoer waarin dit verzoek is opgenomen.

In die omstandigheden was verordening nr. 1521/95 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen, van toepassing op de exporten waarvoor de bevoegde douaneautoriteiten op de datum van bekendmaking ervan de aangifte ten uitvoer hebben aanvaard waarin was vermeld dat een restitutie bij uitvoer zou worden gevraagd, en waarvoor geen vaststelling vooraf van de restitutie bij uitvoer was gevraagd.

( cf. punten 14, 17, dictum 1 )

2. Wat de vaststelling van restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen betreft, heeft verordening nr. 1576/95, verordening nr. 1521/95 niet herroepen en heeft zij dus geen enkele invloed gehad op de toepasselijkheid ervan op 30 juni 1995. Uit het feit dat een eerste verordening wordt gevolgd door een andere verordening met dezelfde inhoud en zonder enige verwijzing naar de eerste verordening, kan immers niet worden afgeleid, dat de tweede verordening de eerste heeft herroepen. De herroeping van een verordening is immers een uitzonderlijke maatregel met terugwerkende kracht, die bijgevolg enkel uitdrukkelijk kan geschieden.

( cf. punten 18-19, 21, dictum 2 )

3. De door artikel 190 van het Verdrag (thans artikel 253 EG) vereiste motivering moet beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling. De beweegredenen van de instelling die de handeling heeft vastgesteld, moeten er duidelijk en ondubbelzinnig in tot uiting komen, zodat de belanghebbenden kennis kunnen nemen van de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen. Bovendien kan niet worden verlangd dat in de motivering van een handeling de verschillende elementen feitelijk en rechtens worden gepreciseerd die het voorwerp van de handeling vormen, voorzover deze handeling binnen de systematiek van het geheel van maatregelen valt waarvan zij een onderdeel vormt. Daarnaast geldt evenwel ook, dat een besluit dat in de lijn ligt van een vaste besluitvormingspraktijk summier mag worden gemotiveerd, met name door een verwijzing naar deze praktijk, doch dat de gemeenschapsinstantie, wanneer een besluit veel verder gaat dan in eerdere besluiten het geval was, haar beweegredenen uitdrukkelijk moet uiteenzetten.

Verordening nr. 1521/95 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen voldoet niet aan dit vereiste en is bijgevolg ongeldig. De loutere verwijzing naar de afzetmogelijkheden en verkoopvoorwaarden op de wereldmarkt, de noodzaak om verstoringen op de markt van de Gemeenschap te voorkomen, en het economisch aspect van de uitvoer is geen toereikende motivering van een verordening waarin, zoals in deze verordening, wordt gebroken met de gebruikelijke praktijk van de Commissie om het bedrag van de restituties vast te stellen op basis van het verschil tussen de prijs van de betrokken goederen op de markt van de Gemeenschap en de prijs op de wereldmarkt.

( cf. punten 27-28, 30, dictum 3 )

4. Wat de vaststelling van restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen betreft, heeft de ongeldigheid van verordening nr. 1521/95 tot gevolg dat de restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen, waarvan de aanvraag in het vooruitzicht werd gesteld in de aangiften ten uitvoer die de bevoegde douaneautoriteiten hebben aanvaard, op de enige dag waarop deze verordening van toepassing was, namelijk 30 juni 1995, en waarvoor geen vaststelling vooraf werd gevraagd, moeten worden berekend volgens verordening nr. 1415/95.

( cf. punt 39, dictum 4 )

Partijen


In zaak C-228/99,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Tribunale civile e penale di Cagliari (Italië), in het aldaar aanhangige geding tussen

Silos e Mangimi Martini SpA

en

Ministero delle Finanze,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging en de geldigheid van de verordeningen (EG) van de Commissie nrs. 1521/95 van 29 juni 1995 en 1576/95 van 30 juni 1995, tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen (PB L 147, blz. 65, en PB L 150, blz. 64),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: N. Colneric, kamerpresident, R. Schintgen (rapporteur) en V. Skouris, rechters,

advocaat-generaal: L. A. Geelhoed,

griffier: L. Hewlett, administrateur,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- Silos e Mangimi Martini SpA, vertegenwoordigd door F. Capelli, avvocato,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door F. Ruggeri Laderchi als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Silos e Mangimi Martini SpA, vertegenwoordigd door F. Capelli, en de Commissie, vertegenwoordigd door L. Visaggio als gemachtigde, ter terechtzitting van 31 januari 2001,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 april 2001,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 21 mei 1999, ingekomen bij het Hof op 14 juni daaraanvolgend, heeft het Tribunale civile e penale di Cagliari krachtens artikel 234 EG vijf prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging en de geldigheid van de verordeningen (EG) van de Commissie nrs. 1521/95 van 29 juni 1995 en 1576/95 van 30 juni 1995, tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen (PB L 147, blz. 65, en PB L 150, blz. 64).

2 Deze vragen zijn gerezen in het kader van een geding tussen Silos e Mangimi Martini SpA (hierna: Silos") en het Ministero delle Finanze (Ministerie van Financiën) betreffende de betaling van restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen.

Toepasselijke bepalingen

3 Artikel 9, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad van 30 juni 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (PB L 181, blz. 21), zoals gewijzigd bij de akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB 1994, C 241, blz. 21, en PB 1995, L 1, blz. 1; hierna: verordening nr. 1766/92"), bepaalt:

Voor alle in- of uitvoer uit de Gemeenschap van de in artikel 1 bedoelde producten moet een in- of uitvoercertificaat worden overgelegd, dat door de lidstaten aan elke belanghebbende die daarom verzoekt, wordt afgegeven, ongeacht de plaats van zijn vestiging in de Gemeenschap. Wanneer de heffing of restitutie vooraf wordt vastgesteld, wordt de voorafgaande vaststelling opgenomen in het certificaat, dat tot bewijs van deze voorafgaande vaststelling dient.

Het in- of uitvoercertificaat is geldig in de gehele Gemeenschap. De afgifte van deze certificaten is afhankelijk van het stellen van een waarborg, als garantie dat zal worden voldaan aan de verplichting tot in- of uitvoer tijdens de geldigheidsduur van het certificaat; deze waarborg wordt geheel of gedeeltelijk verbeurd indien de transactie niet of slechts ten dele binnen deze termijn plaatsvindt."

4 Artikel 13 van deze verordening luidt:

1. In de mate nodig om de invoer van de in artikel 1 bedoelde producten als zodanig of in de vorm van in bijlage B opgenomen producten op basis van de noteringen of de prijzen van eerstbedoelde producten op de wereldmarkt mogelijk te maken, kan het verschil tussen deze noteringen of prijzen en de prijzen van de Gemeenschap overbrugd worden door een restitutie bij de uitvoer.

2. De restitutie is gelijk voor de gehele Gemeenschap. Zij kan variëren naar gelang van de bestemming.

De vastgestelde restitutie wordt toegekend op verzoek van de belanghebbende.

De restituties worden periodiek vastgesteld volgens de procedure van artikel 23.

In geval van noodzaak kan de Commissie de restituties tussentijds wijzigen op verzoek van een lidstaat.

3. Het bedrag van de restitutie bij uitvoer van de in artikel 1 bedoelde producten en van de in bijlage B opgenomen goederen is het bedrag dat op de dag van uitvoer geldt.

4. Wat evenwel de uitvoer van de in artikel 1, lid 1, onder a en b, genoemde producten betreft, wordt de op de dag van indiening van de certificaataanvraag geldende restitutie aangepast uitgaande van de in de maand van uitvoer geldende drempelprijs, op verzoek van de belanghebbende toegepast op een uitvoer die tijdens de geldigheidsduur van dit certificaat moet plaatsvinden; dit verzoek moet tezamen met de certificaataanvraag worden ingediend.

Er kan een correctiebedrag worden vastgesteld. Dit is van toepassing op de restitutie in het geval dat deze vooraf wordt vastgesteld. Dit correctiebedrag wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 23. Indien dit noodzakelijk blijkt, kan de Commissie echter de correctiebedragen wijzigen.

[...]

7. Wanneer bij onderzoek van de marktsituatie blijkt dat zich moeilijkheden voordoen ten gevolge van de toepassing van de bepalingen inzake de vaststelling vooraf van de restitutie of wanneer het gevaar bestaat dat dergelijke moeilijkheden zich voordoen, kan volgens de procedure van artikel 23 worden besloten de toepassing van deze bepalingen voor de strikt noodzakelijke duur te schorsen.

In uiterst dringende gevallen kan de Commissie, na een onderzoek van de situatie aan de hand van alle gegevens waarover zij beschikt, besluiten de vaststelling vooraf gedurende ten hoogste drie werkdagen te schorsen.

Certificaataanvragen vergezeld van verzoeken om vaststelling vooraf die tijdens de schorsingsperiode worden ingediend, zijn niet ontvankelijk."

5 Artikel 23 van verordening nr. 1766/92 bepaalt:

1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter deze procedure bij het Comité in, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een lidstaat.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. De Commissie stelt maatregelen vast, die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien echter deze maatregelen niet in overeenstemming zijn met het door het Comité uitgebrachte advies, worden zij door de Commissie onverwijld ter kennis van de Raad gebracht; in dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten, tot ten hoogste een maand na deze kennisgeving uitstellen.

De Raad kan binnen een maand met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen."

6 Artikel 1 van verordening (EEG) nr. 1913/69 van de Commissie van 29 september 1969 betreffende de toekenning en de vaststelling vooraf van de restitutie bij uitvoer van mengvoeders op basis van granen (PB L 246, blz. 11), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1707/94 van de Commissie van 13 juli 1994 (PB L 180, blz. 19) luidt:

Voor de vaststelling van de bij uitvoer van mengvoeders op basis van granen gedurende een bepaalde maand te verlenen restitutie per ton graan in deze mengvoeders, worden met name de volgende criteria toegepast:

a) het gemiddelde van de restituties die in de voorgaande maand voor de meest gebruikelijke basisgranen zijn toegekend, aangepast aan de hand van de in de lopende maand voor die granen geldende drempelprijs;

b) het gemiddelde van de heffingen voor de meest gebruikelijke basisgranen, berekend over de eerste 25 dagen van de voorgaande maand en aangepast aan de hand van de overeenkomstige drempelprijs van de lopende maand;

c) de mogelijkheden en de voorwaarden voor de afzet van de betrokken producten op de wereldmarkt;

d) de noodzaak verstoringen op de markt van de Gemeenschap te voorkomen;

e) het economische aspect van de uitvoer."

7 Artikel 3, leden 1 en 2, van verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (PB L 351, blz. 1) luidt:

1. Onder de dag van uitvoer wordt verstaan de dag waarop de douaneautoriteit de aangifte ten uitvoer aanvaardt, waarin is vermeld dat een restitutie zal worden gevraagd.

2. De dag waarop de aangifte ten uitvoer wordt aanvaard, is bepalend voor:

a) de restitutievoet, ingeval de restitutie niet vooraf werd vastgesteld;

b) de in voorkomend geval uit te voeren aanpassingen van de restitutievoet, ingeval de restitutie vooraf werd vastgesteld."

8 De Commissie stelt regelmatig de restituties bij uitvoer van mengvoeders op basis van granen vast. Bij verordening (EG) nr. 1415/95 van de Commissie van 22 juni 1995 (PB L 140, blz. 24), die op 23 juni 1995 in werking is getreden, werden de restituties voor maïs en maïsproducten op 74,93 ecu per ton vastgesteld. Bij de verordeningen nrs. 1521/95 en 1576/95, die respectievelijk op 30 juni 1995 en op 1 juli 1995 in werking zijn getreden, werd voor deze restituties geen bedrag vastgesteld, zodat zij in de praktijk werden afgeschaft. Bij verordening (EG) nr. 1652/95 van de Commissie van 6 juli 1995 (PB L 156, blz. 38), die in werking is getreden op 7 juli 1995, werden deze restituties weer ingevoerd en werd het bedrag ervan op 62,51 ecu per ton vastgesteld.

Het hoofdgeding

9 Silos is een Italiaanse onderneming die afgewerkt en half afgewerkt veevoeder produceert en uitvoert. In mei 1995 heeft zij twee uitvoercertificaten gekregen, telkens voor 3 000 ton mengvoerders op basis van granen, en geldig tot en met 30 juni 1995. De goederen waarop deze twee certificaten betrekking hadden, zijn in verschillende partijen geëxporteerd, voor het laatst op 30 juni 1995. De douaneaangiften voor deze laatste exporten werden op 30 juni 1995 door de bevoegde douaneautoriteiten aanvaard.

10 Silos verzocht de Italiaanse administratie om betaling van restituties bij uitvoer ten bedrage van 383 616 074 ITL, welk verzoek werd afgewezen op grond dat bij verordening nr. 1521/95 het bedrag van de restituties voor exporten op 30 juni 1995 op 0 ecu per ton was vastgesteld. Silos dagvaardde het Ministero delle Finanze tot betaling van het gevorderde bedrag. In het kader van het beroep heeft Silos de verwijzende rechter verzocht verschillende prejudiciële vragen te stellen over de uitlegging en de geldigheid van de verordeningen nrs. 1521/95 en 1576/95. Silos betoogde meer bepaald, dat verordening nr. 1521/95 ongeldig was wegens ontbreken van motivering, dat verordening nr. 1576/95 verordening nr. 1521/95 impliciet had herroepen zodat verordening nr. 1415/95 op 30 juni 1995 van toepassing was, dat verordening nr. 1576/95 ongeldig was wegens ontbreken van motivering, en dat verordening nr. 1521/95 niet van toepassing was op de exporten waarvoor zij vóór 30 juni 1995 uitvoercertificaten had gekregen.

11 Voor de verwijzende rechter betoogde het Ministero delle Finanze dat Silos op grond van artikel 173 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230 EG) een beroep tot nietigverklaring van de verordeningen nrs. 1521/95 en 1576/95 had moeten instellen, en dat bij gebreke van een dergelijk beroep elk verzoek van Silos tot prejudiciële verwijzing naar het Hof niet-ontvankelijk was.

12 Van oordeel dat twijfels rezen over de uitlegging en de geldigheid van de verordeningen nrs. 1521/95 en 1576/95, heeft het Tribunale civile e penale di Cagliari besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof om een prejudiciële beslissing te verzoeken over de volgende vragen:

1) Houdt verordening (EG) nr. 1576/95 van de Commissie van 30 juni 1995 in dat verordening (EG) nr. 1521/95 van de Commissie van 29 juni 1995 werd herroepen, en moet deze laatste verordening dus worden geacht op 30 juni 1995 geen enkel rechtsgevolg te hebben gehad?

2) Moet verordening (EG) nr. 1521/95 van de Commissie van 29 juni 1995 al dan niet aldus worden uitgelegd, dat zij ook kan worden toegepast op exporten die reeds aan de gang waren en reeds voltooid waren op de dag zelf waarop die verordening, als gevolg van de publicatie ervan, ter beschikking van de betrokken marktdeelnemers is gesteld?

3) Moet verordening (EG) nr. 1521/95 van de Commissie van 29 juni 1995 worden geacht wegens ontbreken van motivering ongeldig te zijn en dus geen enkel rechtsgevolg teweeg te brengen?

4) Moet ook verordening (EG) nr. 1576/95 van de Commissie van 30 juni 1995 worden geacht wegens ontbreken van motivering ongeldig te zijn en dus geen enkel rechtsgevolg teweeg te brengen?

5) Vallen, als gevolg van de ongeldigheid van de aangehaalde verordeningen of als gevolg van de intrekking als bedoeld in vraag 1, de exporten die op 30 juni 1995 plaatsvonden, binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1415/95 van de Commissie van 22 juni 1995?"

De tweede vraag

13 Met zijn tweede vraag, die eerst moet worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of verordening nr. 1521/95 van toepassing was op exporten die op de datum van bekendmaking ervan bezig of voltooid waren, en waarvoor geen vaststelling vooraf van de restitutie bij uitvoer werd gevraagd.

14 Dienaangaande zij erop gewezen, dat uit de tekst van artikel 13, lid 3, van verordening nr. 1766/92 in samenhang met deze van artikel 3, leden 1 en 2, van verordening nr. 3665/87 blijkt, dat, wanneer niet om vaststelling vooraf van de restitutie is verzocht, voor de vaststelling van de toepasselijke regeling en bijgevolg ook van de toepasselijke restitutie, moet worden uitgegaan van de aanvaarding door de bevoegde douanedienst van de aangifte ten uitvoer waarin is vermeld dat een restitutie zal worden gevraagd. Is niet om vaststelling vooraf verzocht, dan is op een verzoek om restitutie bij uitvoer dus de regeling van toepassing welke van kracht is op de dag van aanvaarding van de aangifte ten uitvoer waarin dit verzoek is opgenomen.

15 Volgens de rechtspraak van het Hof kan een verordening rechtsgeldig in werking treden op de datum van de bekendmaking ervan (zie, met name, arrest van 14 maart 1973, Westzucker, 57/72, Jurispr. blz. 321, punt 19). Het Hof heeft ook geoordeeld dat een verordening, behoudens tegenbewijs, moet worden geacht in de gehele Gemeenschap te zijn bekendgemaakt op de datum die is vermeld op het nummer van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen waarin deze verordening is opgenomen (zie arrest van 25 januari 1979, Racke, 98/78, Jurispr. blz. 69, punt 17). Het Hof heeft dienaangaande gepreciseerd, dat wanneer eventueel zou worden aangetoond dat deze datum niet overeenstemt met de datum waarop dit nummer daadwerkelijk in de taalversie van de betrokkene beschikbaar is bij het Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen te Luxemburg, de tweede datum in aanmerking moet worden genomen (zie arrest Racke, reeds aangehaald, punt 15, en arrest van 26 november 1998, Covita, C-370/96, Jurispr. blz. I-7711, punt 27).

16 Aangezien in casu verordening nr. 1521/95 volgens artikel 2 ervan op 30 juni 1995 in werking moest treden, en niet is aangevoerd dat de Italiaanse versie van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 1995 waarin deze verordening is opgenomen, op deze datum niet daadwerkelijk beschikbaar was bij het Publicatiebureau, moet ervan worden uitgegaan dat verordening nr. 1521/95 op deze datum is bekendgemaakt en in werking getreden.

17 In die omstandigheden moet op de tweede vraag worden geantwoord, dat verordening nr. 1521/95 van toepassing was op de exporten waarvoor de bevoegde douaneautoriteiten op de datum van bekendmaking ervan de aangifte ten uitvoer hebben aanvaard waarin is vermeld dat een restitutie bij uitvoer zal worden gevraagd, en waarvoor geen vaststelling vooraf van de restitutie bij uitvoer was gevraagd.

De eerste vraag

18 Wat de eerste vraag betreft kan worden volstaan met vast te stellen dat, anders dan Silos betoogt, uit het feit dat een eerste verordening wordt gevolgd door een andere verordening met dezelfde inhoud en zonder enige verwijzing naar de eerste verordening, niet kan worden afgeleid, dat de tweede verordening de eerste heeft herroepen.

19 Zoals de Commissie heeft opgemerkt, is de herroeping van een verordening immers een uitzonderlijke maatregel met terugwerkende kracht, die bijgevolg enkel uitdrukkelijk kan geschieden.

20 In casu moet echter worden vastgesteld, dat de considerans noch het dispositief van verordening nr. 1576/95 enige aanwijzing bevat over een eventuele toepassing met terugwerkende kracht van deze verordening of uitdrukkelijk verwijst naar de beweerdelijk herroepen verordening nr. 1521/95. Verordening nr. 1576/95, die op 1 juli 1995 in werking is getreden, kon bijgevolg verordening nr. 1521/95 niet rechtsgeldig herroepen en heeft dus geen enkele invloed op de toepasselijkheid ervan op 30 juni 1995.

21 In die omstandigheden moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat verordening nr. 1576/95 verordening nr. 1521/95 niet heeft herroepen en dus geen enkele invloed heeft gehad op de toepasselijkheid ervan op 30 juni 1995.

De vierde vraag

22 Wat de vierde vraag betreft, moet enerzijds worden vastgesteld, dat verordening nr. 1576/95 volgens artikel 2 ervan pas op 1 juli 1995 in werking is getreden.

23 Anderzijds zij eraan herinnerd, dat, zoals blijkt uit punt 21 van dit arrest, verordening nr. 1576/95 geen enkel gevolg heeft voor de toepasselijkheid van verordening nr. 1521/95 op 30 juni 1995.

24 Aangezien in casu vaststaat dat de aan het geding voor de verwijzende rechter ten grondslag liggende exporten op 30 juni 1995 werden verricht, is verordening nr. 1576/95 niet van toepassing op deze exporten en is de geldigheid ervan dus kennelijk irrelevant voor de beslechting van het hoofdgeding.

25 De vierde vraag behoeft dan ook niet te worden beantwoord.

De derde vraag

26 Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of verordening nr. 1521/95 ongeldig is wegens schending van de motiveringsplicht van artikel 190 EG-Verdrag (thans artikel 253 EG).

27 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak de door artikel 190 van het Verdrag vereiste motivering aan de aard van de betrokken handeling moet beantwoorden. De beweegredenen van de instelling die de handeling heeft vastgesteld, moeten er duidelijk en ondubbelzinnig in tot uiting komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen. Bovendien kan niet worden verlangd dat in de motivering van een handeling de verschillende elementen feitelijk en rechtens worden gepreciseerd die het voorwerp van de handeling vormen, voorzover deze handeling binnen de systematiek van het geheel van maatregelen valt waarvan zij een onderdeel vormt (arrest van 20 november 1997, Moskof, C-244/95, Jurispr. blz. I-6441, punt 57).

28 Daarnaast geldt evenwel ook, dat een besluit dat in de lijn ligt van een vaste besluitvormingspraktijk summier mag worden gemotiveerd, met name door een verwijzing naar deze praktijk, doch dat de gemeenschapsinstantie, wanneer een besluit veel verder gaat dan in eerdere besluiten het geval was, haar beweegredenen uitdrukkelijk moet uiteenzetten (arrest van 14 februari 1990, Delacre e.a./Commissie, C-350/88, Jurispr. blz. I-395, punt 15, en, in deze zin, arrest Moskof, reeds aangehaald, punt 54).

29 In casu moet echter worden vastgesteld, dat de motivering van verordening nr. 1521/95 niet aan deze verplichting voldoet. In deze motivering, die identiek is met die van verordening nr. 1415/95, waarin de Commissie het bedrag van de restituties voor de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen had verhoogd tot 74,93 ecu per ton, is immers niet gepreciseerd waarom de Commissie het nodig vond één week na de vaststelling van verordening nr. 1415/95 deze restituties feitelijk af te schaffen door het bedrag ervan te verlagen tot 0 ecu per ton.

30 De loutere verwijzing naar de afzetmogelijkheden en verkoopvoorwaarden op de wereldmarkt, het belang dat men erbij heeft om verstoringen op de markt van de Gemeenschap te voorkomen, en het economisch aspect van de uitvoer is, anders dan de Commissie stelt, geen toereikende motivering van een verordening waarin, zoals in verordening nr. 1521/95, wordt gebroken met de gebruikelijke praktijk van de Commissie om het bedrag van de restituties vast te stellen op basis van het verschil tussen de prijs van de betrokken goederen op de markt van de Gemeenschap en de prijs op de wereldmarkt.

31 Op grond van deze overwegingen moet op de derde vraag worden geantwoord, dat verordening nr. 1521/95 niet voldoet aan de motiveringsplicht van artikel 190 van het Verdrag, en bijgevolg ongeldig is.

De vijfde vraag

32 Met zijn vijfde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de ongeldigheid van verordening nr. 1521/95 tot gevolg heeft, dat de restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen, waarvan de aanvraag in het vooruitzicht is gesteld in de aangiften ten uitvoer die de bevoegde douanediensten op 30 juni 1995 hebben aanvaard, en waarvoor geen vaststelling vooraf werd gevraagd, moeten worden berekend overeenkomstig verordening nr. 1415/95.

33 Uit de rechtspraak van het Hof blijkt, dat anders dan de Commissie stelt, de ongeldigverklaring van een verordening die een andere verordening impliciet heeft ingetrokken, in beginsel impliceert dat de partijen in het hoofdgeding er recht op hebben in de situatie te worden geplaatst waarin zij zich zouden hebben bevonden wanneer deze intrekking niet had plaatsgevonden (zie in deze zin arrest van 28 februari 1989, Cargill, 201/87, Jurispr. blz. 489, punt 21).

34 De ongeldigheid van verordening nr. 1521/95 heeft dus tot gevolg, dat de restituties bij uitvoer waarvan de aanvraag door Silos in het vooruitzicht werd gesteld in de op 30 juni 1995 aanvaarde aangiften ten uitvoer, moeten worden berekend volgens verordening nr. 1415/95.

35 Wat het verzoek van de Commissie betreft, dat het Hof de werking van de prejudiciële ongeldigverklaring van verordening nr. 1521/95 zou beperken in de tijd, zij herinnerd aan de vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld arrest van 10 maart 1992, Lomas e.a., C-38/90 en C-151/90, Jurispr. blz. I-1781, punt 23) dat het Hof, wanneer dwingende redenen van rechtszekerheid dit rechtvaardigen, ingevolge artikel 231, tweede alinea, EG, dat van overeenkomstige toepassing is op krachtens artikel 234 EG ingediende verzoeken om een prejudiciële beslissing over de geldigheid van handelingen van de instellingen van de Gemeenschap, bevoegd is om van geval tot geval die gevolgen van de vernietigde verordening aan te wijzen welke als gehandhaafd moeten worden beschouwd.

36 Overeenkomstig deze rechtspraak heeft het Hof gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de werking van de vastgestelde ongeldigheid van een bepaling van een gemeenschapsverordening te beperken in de tijd, wanneer dwingende overwegingen van rechtszekerheid die verband houden met alle betrokken belangen, openbare zowel als particuliere, eraan in de weg staan dat de bedragen die op grond van deze verordeningsbepaling over de periode voorafgaande aan de datum van het arrest zijn geheven of betaald, weer in geding worden gebracht (zie met name arresten van 15 oktober 1980, Providence agricole de la Champagne, 4/79, Jurispr. blz. 2823, punten 45 en 46, en 15 januari 1986, Pinna, 41/84, Jurispr. blz. 1, punt 28).

37 In casu moet worden vastgesteld, dat de bij verordening nr. 1521/95 vastgestelde regeling slechts tijdens een uiterst korte periode van toepassing was, namelijk één dag, en dat deze verordening dus betrekking had op een betrekkelijk klein aantal exporten, die gemakkelijk konden worden geïdentificeerd. Voorts heeft de Commissie geen enkel argument aangevoerd inzake dwingende redenen van rechtszekerheid die een beperking in de tijd van de werking van de ongeldigverklaring van verordening nr. 1521/95 zouden kunnen rechtvaardigen.

38 In die omstandigheden moet de werking van dit arrest niet worden beperkt in de tijd.

39 Op grond van deze overwegingen moet op de vijfde vraag worden geantwoord, dat de ongeldigheid van verordening nr. 1521/95 tot gevolg heeft dat de restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen, waarvan de aanvraag in het vooruitzicht werd gesteld in de aangiften ten uitvoer die de bevoegde douaneautoriteiten op 30 juni 1995 hebben aanvaard en waarvoor geen vaststelling vooraf werd gevraagd, moeten worden berekend volgens verordening nr. 1415/95.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

40 De kosten door de Commissie wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

uitspraak doende op de door het Tribunale civile e penale di Cagliari bij beschikking van 21 mei 1999 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) Verordening (EG) nr. 1521/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen, was van toepassing op de exporten waarvoor de bevoegde douaneautoriteiten op de datum van bekendmaking ervan de aangifte ten uitvoer hebben aanvaard waarin was vermeld dat een restitutie bij uitvoer zou worden gevraagd, en waarvoor geen vaststelling vooraf van de restitutie bij uitvoer was gevraagd

2) Verordening (EG) nr. 1576/95 van de Commissie van 30 juni 1995 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen, heeft verordening nr. 1521/95 niet herroepen en heeft dus geen enkele invloed gehad op de toepasselijkheid ervan op 30 juni 1995.

3) Verordening nr. 1521/95 voldoet niet aan de motiveringsplicht van artikel 190 EG-Verdrag (thans artikel 253 EG), en is bijgevolg ongeldig.

4) De ongeldigheid van verordening nr. 1521/95 heeft tot gevolg dat de restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen, waarvan de aanvraag in het vooruitzicht werd gesteld in de aangiften ten uitvoer die de bevoegde douaneautoriteiten op 30 juni 1995 hebben aanvaard en waarvoor geen vaststelling vooraf werd gevraagd, moeten worden berekend volgens verordening (EG) nr. 1415/95 van de Commissie van 22 juni 1995 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen.

Top