Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62001CJ0502

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 8 juli 2004.
Silke Gaumain-Cerri tegen Kaufmännische Krankenkasse - Pflegekasse en Maria Barth tegen Landesversicherungsanstalt Rheinprovinz.
Verzoeken om een prejudiciële beslissing: Sozialgericht Hannover (C-502/01) en Sozialgericht Aachen (C-31/02) - Duitsland.
Sociale zekerheid - Vrij verkeer van werknemers - EG-Verdrag - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Prestaties ter dekking van risico van hulpbehoevendheid - Betaling van pensioenverzekeringsbijdragen van derde die hulpbehoevende verzorgt, door Pflegeversicherung.
Gevoegde zaken C-502/01 en C-31/02.

Jurisprudentie 2004 I-06483

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2004:413

Gevoegde zaken C‑502/01 en C‑31/02

Silke Gaumain-Cerri

tegen

Kaufmännische Krankenkasse – Pflegekasse

en

Maria Barth

tegen

Landesversicherungsanstalt Rheinprovinz

(verzoeken van het Sozialgericht Hannover en het Sozialgericht Aachen om een prejudiciële beslissing)

„Sociale zekerheid – Vrij verkeer van werknemers – EG-Verdrag – Verordening (EEG) nr. 1408/71 – Prestaties ter dekking van risico van hulpbehoevendheid – Betaling, door zorgverzekering, van pensioenverzekeringsbijdragen van derde die hulpbehoevende verzorgt”

Samenvatting van het arrest

1.        Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Gemeenschapsregeling – Materiële werkingssfeer – Prestaties krachtens nationale socialezekerheidsregeling ter dekking van risico van hulpbehoevendheid – Betaling van pensioenverzekeringsbijdragen van derde die hulpbehoevende verzorgt – Daaronder begrepen als prestatie bij ziekte

(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 4, lid 1, sub a)

2.        Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Gelijke behandeling – Nationale regeling van zorgverzekering op grond waarvan onderdaan van andere dan bevoegde lidstaat betaling van pensioenverzekeringsbijdragen wordt geweigerd – Regeling die door gemeenschapsrecht verboden discriminatie van burger van Unie bevat

(Art. 17 EG; verordening nr. 1408/71 van de Raad)

1.        Een prestatie als de betaling van de pensioenverzekeringsbijdragen van de derde die een hulpbehoevende thuis verzorgt, door het orgaan van de zorgverzekering is een prestatie bij ziekte ten behoeve van de hulpbehoevende, die valt onder verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97.

(cf. punten 20‑21, 23, dictum 1)

2.        Artikel 17 EG en verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, verzetten zich ertegen dat een prestatie van de zorgverzekering bestaande in de betaling van de pensioenverzekeringsbijdragen van een onderdaan van een lidstaat, die de rol vervult van derde die de verzekerde verzorgt, door het bevoegde orgaan wordt geweigerd op de enkele grond dat die derde of de bij die verzekering aangesloten persoon in een andere dan de bevoegde staat woont.

De hoedanigheid van burger van de Unie verleent onderdanen van de lidstaten die zich in dezelfde situatie bevinden, onverminderd de uitdrukkelijk vastgestelde uitzonderingen, binnen de werkingssfeer van het Verdrag immers aanspraak op een gelijke behandeling rechtens. Gelet op het doel van de door derden verrichte verzorgingsactiviteit, mag in een dergelijke context het woonplaatscriterium, waarop de weigering van die prestatie krachtens de zorgverzekering wordt gebaseerd, niet worden aangemerkt als een gegeven dat objectief een verschil in situaties vaststelt en een verschil in behandeling rechtvaardigt, maar vormt het een verschil in behandeling van vergelijkbare situaties, wat een door het gemeenschapsrecht verboden discriminatie oplevert.

(cf. punten 34‑36, dictum 2)




ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

8 juli 2004 (*)

„Sociale zekerheid – Vrij verkeer van werknemers – EG-Verdrag – Verordening (EEG) nr. 1408/71 – Prestaties ter dekking van risico van hulpbehoevendheid – Betaling van pensioenverzekeringsbijdragen van derde die hulpbehoevende verzorgt, door Pflegeversicherung”

In de gevoegde zaken C‑502/01 en C‑31/02,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Sozialgericht Hannover (Duitsland) (C‑502/01) en het Sozialgericht Aachen (Duitsland) (C‑31/02), in de aldaar aanhangige gedingen tussen

Silke Gaumain-Cerri

en

Kaufmännische Krankenkasse – Pflegekasse,

in tegenwoordigheid van:

Bundesversicherungsanstalt für Angestellte,

en tussen

Maria Barth

en

Landesversicherungsanstalt Rheinprovinz,

in tegenwoordigheid van:

PAX Familienfürsorge Krankenversicherung,

Bundesministerium für Gesundheit und Soziale Sicherung,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de bepalingen van het EG-Verdrag en van het afgeleid recht inzake het vrij verkeer van burgers van de Unie, en met name van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, J.-P. Puissochet (rapporteur), R. Schintgen, F. Macken en N. Colneric, rechters,

advocaat-generaal: A. Tizzano,

griffier: R. Grass,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

–        Kaufmännische Krankenkasse-Pflegekasse, vertegenwoordigd door K. Böttcher als gemachtigde,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door C.‑D. Quassowski en M. Lumma als gemachtigden (C‑31/02),

–        de Griekse regering, vertegenwoordigd door D. Kalogiros en G. Alexaki als gemachtigden (C‑31/02),

–        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. Michard en H. Kreppel als gemachtigden,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 2 december 2003,

het navolgende

Arrest

1        Bij beschikkingen van 12 december 2001 en 18 januari 2002, ingekomen bij het Hof op respectievelijk 27 december 2001 (C‑502/01) en 4 februari 2002 (C‑31/02), hebben het Sozialgericht Hannover en het Sozialgericht Aachen krachtens artikel 234 EG prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de bepalingen van het EG-Verdrag en het afgeleid recht inzake het vrij verkeer van burgers van de Unie, en met name van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1; hierna: „verordening nr. 1408/71”).

2        Die vragen zijn gesteld in gedingen tussen S. Gaumain-Cerri en de Kaufmännische Krankenkasse–Pflegekasse (hierna: „Pflegekasse KKH”), respectievelijk M. Barth en de Landesversicherungsanstalt Rheinprovinz, ter zake van de besluiten van die twee organen, waarbij zij weigeren de pensioenverzekeringsbijdragen te betalen waarop verzoeksters menen recht te hebben als derden die zorgen voor een hulpbehoevende die prestaties krachtens de Duitse Pflegeversicherung ontvangt.

 Bepalingen van nationaal recht

3        In Duitsland is de Pflegeversicherung per 1 januari 1995 ingevoerd bij het Pflegeversicherungsgesetz, dat boek XI van het Sozialgesetzbuch (hierna: „SGB”) vormt. De verzekering is bedoeld ter dekking van de kosten als gevolg van de hulpbehoevendheid van de verzekerden, dat wil zeggen de omstandigheid dat zij voor de handelingen van het dagelijks leven (lichamelijke verzorging, voeding, verplaatsing, huishoudelijk werk, enz.), permanent grotendeels zijn aangewezen op de hulp van anderen.

4        Een ieder die, vrijwillig of verplicht, verzekerd is tegen ziekte, moet bijdragen betalen aan de regeling van de Pflegeversicherung.

5        De Pflegeversicherung geeft in de eerste plaats recht op prestaties ter dekking van de kosten die de thuiszorg door derden meebrengt. Deze zogenoemde prestaties voor „thuiszorg”, waarvan het bedrag afhangt van de mate van hulpbehoevendheid van de betrokkene, kunnen naar keuze van de gerechtigde worden verleend in de vorm van zorg door erkende instellingen, of in de vorm van een maandelijkse toelage, genaamd „Pflegegeld”, zodat de gerechtigde die vorm van hulp kan kiezen die hij voor zijn situatie het meest geschikt acht.

6        De Pflegeversicherung geeft voorts recht op vergoeding van de kosten voor verzorging van de verzekerde in opvangcentra of in verzorgingstehuizen, op uitkeringen ter compensatie van de afwezigheid, gedurende de vakantieperiodes, van de derde die gewoonlijk voor de verzekerde zorgt, en op uitkeringen en vergoedingen ter dekking van verschillende kosten voortvloeiende uit de hulpbehoevendheid van de verzekerde, zoals de aankoop en installatie van bijzondere voorzieningen en de kosten voor aanpassing van de woning.

7        Ten slotte betaalt de Pflegeversicherung onder bepaalde voorwaarden de bijdragen aan de pensioen- en ongevallenverzekering van de derde die voor de verzekerde zorgt.

8        Om die betaling van de pensioenverzekeringsbijdragen gaat het in de twee hoofdgedingen.

 De hoofdgedingen en de prejudiciële vragen

9        Gaumain-Cerri, van Duitse nationaliteit, en haar echtgenoot, van Franse nationaliteit, wonen in Frankrijk en zijn halftijds als grensarbeiders werkzaam bij een onderneming in Duitsland. Zij zijn uit dien hoofde aangesloten bij de Duitse Pflegeversicherung. Hun zoon, die bij hen woont, heeft een handicap en ontvangt als rechthebbende van zijn ouders prestaties krachtens de Pflegeversicherung, met name het Pflegegeld. Zijn ouders vervullen zelf thuis onbezoldigd de rol van derde die een hulpbehoevende verzorgt. De Pflegekasse KKH, het orgaan dat in deze zaak het risico van hulpbehoevendheid verzekert, weigert de pensioenverzekeringsbijdragen van Gaumain-Cerri en haar echtgenoot wegens hun verzorging van een hulpbehoevende te vergoeden op grond dat zij niet op het Duitse grondgebied wonen. Volgens de relevante bepalingen van het SGB zijn zij, omdat die activiteit niet-beroepsmatig wordt uitgeoefend en zij niet op het nationale grondgebied wonen, niet verplicht aangesloten bij de wettelijke pensioenverzekering en hebben zij ook geen aanspraak op aansluiting. Daar de betrokken activiteit niet-beroepsmatig wordt uitgeoefend, zijn zij ook geen werknemers die zich op de bepalingen van verordening nr. 1408/71 kunnen beroepen.

10      Barth, van Duitse nationaliteit, woont in België in de nabijheid van de Duitse grens en verzorgt in Duitsland een gepensioneerde ambtenaar. Zij ontvangt van hem een maandelijkse beloning van ongeveer 400 euro. Volgens de relevante bepalingen van het SGB wordt de verzorgingsactiviteit van Barth ook als niet-beroepsmatig beschouwd. Zij is overigens niet beroepsmatig werkzaam. De hulpbehoevende die zij verzorgt, ontvangt zijn prestaties krachtens de Pflegeversicherung van twee organen, het Landesamt für Besoldung und Versorgung Nordrhein-Westfalen, als socialezekerheidsinstelling voor gepensioneerde ambtenaren, en de PAX Familienfürsorge Krankenversicherung (hierna: „PAX”), als aanvullend verzekeringsorgaan krachtens een particuliere overeenkomst, die verplicht moet worden gesloten en waarvan de voorwaarden volgens de wet overeenkomen met die welke voor de basissocialeverzekering gelden. Om soortgelijke redenen als bij Gaumain-Cerri – haar woonplaats buiten Duitsland – heeft de Landesversicherungsanstalt Rheinprovinz de betaling van de bijdragen waardoor Barth pensioenrechten kon opbouwen, gestaakt; die bijdragen waren tot dan toe door de PAX en het Landesamt betaald.

11      Gaumain-Cerri et Barth zijn bij respectievelijk het Sozialgericht Hannover en het Sozialgericht Aachen opgekomen tegen de jegens hen genomen afwijzende besluiten en vorderen op grond van het feit dat zij hulpbehoevenden verzorgen, dat de pensioenverzekeringsbijdragen door de Pflegeversicherung worden betaald.

12      In die omstandigheden heeft het Sozialgericht Hannover besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Kunnen – en, zo ja, onder welke omstandigheden – de begrippen ‚prestaties bij ziekte’, en ‚uitkeringen bij ouderdom’ in de zin van artikel 1 van verordening nr. 1408/71 uitkeringen van een orgaan aan een ander orgaan omvatten, indien de verzekerde daarvan enkel een abstract, indirect voordeel heeft (betaling van pensioenverzekeringsbijdragen door de Pflegekasse voor een persoon die de verzekerde onbezoldigd verzorgt)?

2)      Volgt uit een discriminatieverbod van primair of afgeleid recht, dat een prestatie als bedoeld sub [1] verschuldigd is, ongeacht of de werkzaamheid die recht geeft op de prestatie, in Duitsland dan wel in een lidstaat van de EU wordt verricht, en ongeacht waar de verzekerde of de direct begunstigde woont?”

13      Het Sozialgericht Aachen heeft ook besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Zijn de bepalingen van verordening […] nr. 1408/71 […] ook van toepassing op de Duitse Pflegeversicherung, wanneer de dekking van het risico van hulpbehoevendheid overeenkomstig § 23 juncto § 110 Sozialgesetzbuch – soziale Pflegeversicherung – (SGB XI) (eventueel gedeeltelijk) op de afsluiting van een particuliere overeenkomst inzake Pflegeversicherung berust?

2)      Zijn de bijdragen aan de wettelijke pensioenverzekering die overeenkomstig § 44 SGB XI junctis §§ 3, eerste volzin, sub 1a, en 166, lid 2, Sozialgesetzbuch – Gesetzliche Rentenversicherung – (SGB VI) door de verzekeraars van de Pflegeversicherung moeten worden betaald voor niet-beroepsmatige zorgverstrekkers, een ‚prestatie bij ziekte’ in de zin van artikel 4, lid 1, sub a, van verordening […] nr. 1408/71? Zo ja, kan een soortgelijke prestatie ook worden betaald voor personen die iemand in het land van het bevoegde orgaan verzorgen, maar die in een andere lidstaat wonen?

3)      Zijn personen die iemand verzorgen in de zin van § 19 SGB XI werknemers in de zin van artikel 39 EG? Zo ja, is het derhalve verboden hun de prestatie ‚betaling van bijdragen in de pensioenverzekering’ te weigeren omdat zij niet op het grondgebied van de bevoegde staat wonen of er niet hun gewoonlijke verblijfplaats hebben?”

 De prejudiciële vragen

 De ontvankelijkheid

14      De Duitse regering verklaart dat de vragen van het Sozialgericht Aachen niet ter zake dienend zijn. Volgens die regering heeft Barth reeds naar nationaal recht aanspraak op betaling van wettelijke pensioenverzekeringsbijdragen omdat de verzorging in Duitsland wordt verstrekt. De woonplaats van Barth is irrelevant en haar beroep had moeten worden toegewezen.

15      Zoals het Hof herhaaldelijk heeft opgemerkt, is de procedure van artikel 234 EG een instrument van samenwerking tussen hemzelf en de nationale rechterlijke instanties dat het Hof in staat stelt die rechterlijke instanties alle gegevens betreffende de uitlegging van het gemeenschapsrecht te verschaffen die deze voor de beslechting van de bij hen aanhangige gedingen nodig hebben. Daarentegen staat het niet aan het Hof, in het kader van die procedure het nationale recht van een lidstaat uit te leggen en, behalve in uitzonderlijke gevallen, is het de nationale rechter − de enige die de feiten en de door partijen aangevoerde argumenten rechtstreeks kent en verantwoordelijk is voor de te geven beslissing − die met volle kennis heeft te beoordelen of de in het voor hem aanhangige geschil opgeworpen rechtsvragen relevant zijn en of een prejudiciële beslissing noodzakelijk is om vonnis te kunnen wijzen (zie met name arrest van 14 februari 1980, Damiani, 53/79, Jurispr. blz. 273, punt 5). In casu hebben de vragen van het Sozialgericht Aachen niet betrekking op een uitzonderlijke geval dat een grond zou zijn om deze niet te onderzoeken.

 Ten gronde

16      De vragen van de twee verwijzende rechterlijke instanties betreffen in wezen twee hoofdaspecten.

17      In de eerste plaats wensen deze rechterlijke instanties te vernemen of een prestatie als de betaling van de pensioenverzekeringsbijdragen van de derde die een hulpbehoevende thuis verzorgt in de omstandigheden van de hoofdgedingen, door de verzekeraar van het risico van hulpbehoevendheid een prestatie bij ziekte of een uitkering bij ouderdom in de zin van verordening nr. 1408/71 is. Het Sozialgericht Aachen wenst in het bijzonder te vernemen of het voor het antwoord verschil maakt dat die prestatie wordt verstrekt door een privaatrechtelijk orgaan, dat onder de voor de PAX geldende voorwaarden optreedt ten behoeve van de door Barth verzorgde persoon (eerste vragen van het Sozialgericht Hannover en het Sozialgericht Aachen en eerste onderdeel van de tweede vraag van het Sozialgericht Aachen).

18      In de tweede plaats wensen de verwijzende rechters te vernemen of het Verdrag, in het bijzonder artikel 39 EG, verordening nr. 1408/71 of andere bepalingen van afgeleid recht zich ertegen verzetten dat die prestatie wordt geweigerd op grond dat de hulpbehoevende of de derde die hem verzorgt in de omstandigheden van de zaken in het hoofdgeding, buiten de bevoegde staat woont, dat wil zeggen de staat van de instelling waarbij de hulpbehoevende verzekerd is tegen het risico van hulpbehoevendheid (tweede vraag van het Sozialgericht Hannover, tweede onderdeel van de tweede vraag en derde vraag van het Sozialgericht Aachen).

 De toepassing van verordening nr. 1408/71 op de betaling van pensioenverzekeringsbijdragen van een derde die een hulpbehoevende verzorgt in omstandigheden als die van de hoofdgedingen

19      In het arrest van 5 maart 1998, Molenaar (C‑160/96, Jurispr. blz. I‑843), dat is gewezen in antwoord op een prejudiciële vraag in het kader van een geding inzake de weigering het Pflegegeld te betalen aan verplicht verzekerden ingevolge de Pflegeversicherung, heeft het Hof verklaard:

„22      […] volgt uit het dossier, dat de prestaties krachtens de Pflegeversicherung de zelfstandigheid van hulpbehoevenden beogen te vergroten, met name op financieel gebied. De ingevoerde regeling spoort veeleer aan tot preventie en revalidatie dan tot verzorging en zet aan tot thuiszorg en niet zozeer tot verzorging in een instelling.

23      De Pflegeversicherung geeft recht op volledige of gedeeltelijke vergoeding van bepaalde kosten voortvloeiend uit de hulpbehoevendheid van de verzekerde, zoals thuiszorg, verzorging in gespecialiseerde centra en instellingen, de aankoop van voor de verzekerde noodzakelijke voorzieningen en de aanpassing van zijn woning, alsmede op betaling van een maandelijkse financiële toelage waardoor de verzekerde een vorm van bijstand naar zijn keuze kan kiezen en, bijvoorbeeld, in de een of andere vorm een vergoeding kan betalen aan derden die hem helpen. Voorts voorziet de Pflegeversicherung voor sommige van die derden in een dekking van de risico's van ongevallen, ouderdom en invaliditeit.

24      Dit soort prestaties zijn er dus met name op gericht, een aanvulling te vormen op de prestaties krachtens de ziekteverzekering, waaraan zij qua organisatie overigens gekoppeld zijn, teneinde de gezondheid en het leven van de hulpbehoevende te verbeteren.

25      Onder deze omstandigheden moeten dergelijke prestaties, zelfs al hebben zij specifieke kenmerken, als ‚prestaties bij ziekte’ in de zin van artikel 4, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 worden aangemerkt.”

20      Blijkens die beslissing zijn de prestaties ter dekking van het risico van ouderdom van een derde die een hulpbehoevende verzorgt, zoals de prestaties uit hoofde van de Pflegeversicherung, ook aan te merken als „prestaties bij ziekte” ten behoeve van de hulpbehoevende in de zin van artikel 4, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71. Niets in de onderhavige procedure geeft aanleiding om die beoordeling te herzien.

21      In het bijzonder doet de omstandigheid dat de derde die de hulpbehoevende verzorgt, persoonlijk van een dergelijke prestatie profiteert, zoals de PAX opmerkt, er niets aan af dat degene wiens hulpbehoevendheid de verstrekking van alle prestaties krachtens de Pflegeversicherung rechtvaardigt, aldus gebruik maakt van een regeling die beoogt hem te helpen om onder zo gunstig mogelijke omstandigheden de benodigde verzorging te krijgen. Die prestatie valt dus uit dien hoofde onder de tak van de ziekteverzekering. Dit geldt overigens ook voor het eigenlijke Pflegegeld, wanneer dit geheel of gedeeltelijk wordt gebruikt ter beloning van de derde die de hulpbehoevende verzorgt, zoals het geval is met Barth.

22      Dat de Pflegeversicherung soms geheel of gedeeltelijk door een particuliere verzekeraar op basis van een particuliere overeenkomst wordt verstrekt, kan haar in dat geval ook niet aan de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 onttrekken, aangezien de sluiting van een dergelijke overeenkomst rechtstreeks uit de toepassing van de betrokken socialezekerheidswetgeving voortvloeit. Anders dan de Griekse regering in haar bij de Commissie ingediende opmerkingen heeft aangenomen, vloeit de betrokken verplichting niet voort uit contractuele bepalingen als bedoeld in artikel 1, sub j, tweede alinea, van verordening nr. 1408/71, die in beginsel niet onder de werkingssfeer van die verordening vallen.

23      Derhalve moet op de eerste reeks van vragen van de verwijzende rechters, als samengevat in punt 17 van het onderhavige arrest, worden geantwoord dat een prestatie als de betaling van de pensioenverzekeringsbijdragen van de derde die een hulpbehoevende thuis verzorgt in de omstandigheden van de hoofdgedingen, door het orgaan van de Pflegeversicherung een prestatie bij ziekte ten behoeve van de hulpbehoevende is, die onder verordening nr. 1408/71 valt.

 De mogelijkheid om te weigeren de pensioenverzekeringsbijdragen van een derde die een hulpbehoevende verzorgt, te betalen op grond dat een van die personen op het grondgebied van een andere dan de bevoegde staat woont

24      Om te beginnen moet worden onderzocht of in een geval als dat van Gaumain-Cerri, de betaling van de pensioenverzekeringsbijdragen van de derde die de hulpbehoevende verzorgt, moet geschieden volgens de wettelijke regeling van de woonstaat van de hulpbehoevende of volgens die van de bevoegde staat, die in een dergelijk geval niet dezelfde zijn.

25      Dienaangaande heeft het Hof in het reeds aangehaalde arrest Molenaar onderzocht of de verschillende prestaties krachtens de Pflegeversicherung „verstrekkingen” bij ziekte of „uitkeringen” bij ziekte waren. Immers, volgens de artikelen 19 en 20 van verordening nr. 1408/71, die op het gebied van de verzekering van de werknemers of zelfstandigen en hun gezinsleden inzake ziekte en moederschap betrekking hebben op situaties waarin de betrokkenen, met name als grensarbeiders, in een andere dan de bevoegde staat wonen, kan het feit dat het gaat om „verstrekkingen” of „uitkeringen” betekenen dat een andere wettelijke regeling van toepassing is.

26      In het reeds aangehaalde arrest Molenaar heeft het Hof voor recht verklaard:

„31      In het arrest van 30 juni 1966, Vaassen-Göbbels (61/65, Jurispr. blz. 258, inzonderheid blz. 280), heeft het Hof met betrekking tot verordening (EEG) nr. 3 van de Raad van 25 september 1958 inzake de sociale zekerheid van migrerende werknemers (PB 1958, blz. 561), die aan verordening nr. 1408/71 voorafging en dezelfde bewoordingen gebruikte, reeds gepreciseerd, dat het begrip ‚verstrekkingen’ niet uitsluit, dat verstrekkingen bestaan in betalingen, gedaan door het daartoe verplichte orgaan, met name in de vorm van betaling of terugbetaling van kosten, en dat het begrip ‚uitkeringen’ hoofdzakelijk betrekking heeft op uitkeringen bestemd ter compensatie van de loonderving van de zieke werknemer.

32      Gelijk hierboven […] reeds werd aangegeven, bestaan de prestaties krachtens de Pflegeversicherung ten dele in de betaling of vergoeding van kosten voortvloeiende uit de hulpbehoevendheid van de betrokkene, met name van de medische kosten die zijn situatie meebrengen. Dergelijke prestaties, die bestemd zijn ter dekking van de verzorging van de verzekerde, zowel thuis als in gespecialiseerde instellingen, de aanschaf van voorzieningen en de uitvoering van werkzaamheden, vallen zonder enige twijfel onder het begrip ‚verstrekkingen’ bedoeld [in artikel] 19, lid 1, sub a, […] van verordening nr. 1408/71.

33      Ofschoon het Pflegegeld tevens bestemd is ter dekking van bepaalde kosten voortvloeiende uit de hulpbehoevendheid, in het bijzonder die welke verband houden met hulpverlening door een derde, en niet ter compensatie van de loonderving van de rechthebbende, vertoont het toch kenmerken die het onderscheiden van verstrekkingen van de ziekteverzekering.

34      In de eerste plaats gaat het om een periodieke toelage en is de betaling ervan niet afhankelijk van de voorwaarde dat eerst betalingsverplichtingen zijn aangegaan, bij voorbeeld voor de kosten van verzorging, noch, a fortiori, van de overlegging van bewijsstukken voor gemaakte kosten. In de tweede plaats bestaat de toelage uit een vast bedrag, ongeacht de kosten die de gerechtigde daadwerkelijk heeft gemaakt om in de behoeften van zijn dagelijks leven te voorzien. In de derde plaats geniet de gerechtigde bij de besteding van de hem aldus toegekende bedragen een grote vrijheid. Gelijk de Duitse regering heeft uiteengezet, kan de toelage door de gerechtigde met name worden gebruikt om een gezinslid of iemand uit zijn omgeving die hem vrijwillig helpt, te belonen.

35      Het Pflegegeld vormt dus een financiële ondersteuning die het levenspeil van hulpbehoevende personen over het geheel genomen kan verbeteren doordat de extra kosten die hun situatie met zich brengt, worden gecompenseerd.

36      Er moet daarom van worden uitgegaan, dat een prestatie als het Pflegegeld behoort tot de ‚uitkeringen’ van de ziekteverzekering, bedoeld in [artikel 19, lid 1, sub b, […] van verordening nr. 1408/71.”

27      De betaling van de pensioenverzekeringsbijdragen van de derde op wiens hulp een hulpbehoevende voor zijn verzorging thuis is aangewezen, moet zelf ook als uitkering van de ziekteverzekering worden gekwalificeerd, omdat zij afhankelijk is van het eigenlijke Pflegegeld, in dier voege dat zij dit rechtstreeks aanvult op een van zijn gebruiksmogelijkheden, te weten het beroep op thuiszorg door een derde, die deze betaling beoogt te vergemakkelijken.

28      Blijkens artikel 19, leden 1, sub b, en 2, van verordening nr. 1408/71 dienen de gezinsleden van een werknemer, die op het grondgebied van een andere lidstaat dan de bevoegde staat wonen, in die woonstaat aanspraak te kunnen maken op uitkeringen van de ziekteverzekering welke door het bevoegde orgaan van de andere lidstaat worden verstrekt volgens de voor dit orgaan geldende wettelijke regeling, tenzij zij krachtens de wettelijke regeling van de staat op het grondgebied waarvan zij wonen, recht op dezelfde uitkeringen hebben. De betaling van de pensioenverzekeringsbijdragen van de derde die zorgt voor een hulpbehoevende die in Frankrijk woont en lid is van het gezin van een bij de Duitse Pflegeversicherung aangesloten werknemer, moet derhalve door het bevoegde Duitse orgaan volgens de Duitse wettelijke regeling inzake de Pflegeversicherung worden gewaarborgd alsof die hulpbehoevende in Duitsland woonde, tenzij die hulpbehoevende krachtens de Franse wettelijke regeling recht op een gelijkwaardige prestatie heeft.

29      Uit het dossier blijkt niet dat de Pflegekasse KKH in de eerste zaak in het hoofdgeding heeft gesteld dat op grond van de Franse wettelijke regeling voor Gaumain-Cerri pensioenverzekeringsbijdragen kunnen worden betaald wegens de verzorging van haar hulpbehoevende zoon. Zonder een dergelijke mogelijkheid moet dus de wettelijke regeling van de bevoegde staat, in casu Duitsland, onder de in het voorgaande punt genoemde voorwaarden worden toegepast.

30      In een geval als dat van de door Barth verzorgde persoon, staat vast dat de wettelijke regeling van de bevoegde staat, in casu ook Duitsland, waar die hulpbehoevende woont, van toepassing is.

31      Derhalve moet in een situatie waarin de wettelijke regeling van de bevoegde staat van toepassing is, nog worden onderzocht of het bevoegde orgaan een bijzondere prestatie krachtens de Pflegeversicherung, namelijk de betaling van de pensioenverzekeringsbijdragen van de derde die de hulpbehoevende verzorgt, kan weigeren op grond dat die derde niet op het grondgebied van de bevoegde lidstaat woonachtig is.

32      In gevallen als bedoeld in de hoofdgedingen, moet hierop hoe dan ook ontkennend worden geantwoord, zonder dat, zoals gedaan door een aantal van de belanghebbenden die opmerkingen bij het Hof hebben ingediend, een uitspraak behoeft te worden gedaan over de vraag of de betrokken derden al dan niet werknemer in de zin van artikel 39 EG of van verordening nr. 1408/71 zijn.

33      Het staat namelijk vast dat in de hoofdgedingen die derden het door artikel 17 EG verleende burgerschap van de Unie hebben.

34      De hoedanigheid van burger van de Unie verleent die onderdanen van de lidstaten die zich in dezelfde situatie bevinden, onverminderd de uitdrukkelijk vastgestelde uitzonderingen, binnen de werkingssfeer van het Verdrag aanspraak op een gelijke behandeling rechtens (zie met name arrest van 11 juli 2002, D’Hoop, C‑224/98, Jurispr. blz. I‑6191, punt 28).

35      In gevallen als bedoeld in de hoofdgedingen, leidt de weigering om de pensioenverzekeringsbijdragen van een derde die een hulpbehoevende verzorgt, te betalen op de enkele grond dat hij niet woont op het grondgebied van de bevoegde staat waarvan de wettelijke regeling van toepassing is, tot een ongelijke behandeling van personen in eenzelfde situatie: namelijk het niet-beroepsmatig in de zin van de wettelijke regeling van de bevoegde staat verzorgen van rechthebbenden op de Pflegeversicherung die onder diezelfde wettelijke regeling vallen. Gelet op het doel van de door derden uitgeoefende verzorgingsactiviteit, moet in een dergelijke context het woonplaatscriterium van die derden namelijk niet worden aangemerkt als een gegeven dat objectief een verschil in situaties vaststelt en een verschil in behandeling rechtvaardigt, maar als een verschil in behandeling van vergelijkbare situaties, wat een door het gemeenschapsrecht verboden discriminatie oplevert.

36      Derhalve moet op de tweede reeks van vragen van de verwijzende rechters, als samengevat in punt 18 van dit arrest, worden geantwoord dat met betrekking tot prestaties als die van de Duitse Pflegeversicherung, die in de omstandigheden van de hoofdgedingen worden verstrekt aan een op het grondgebied van de bevoegde staat wonende verzekerde of aan een op het grondgebied van een andere lidstaat wonende persoon die als lid van het gezin van een werknemer bij die verzekering is aangesloten, het Verdrag, in het bijzonder artikel 17 EG, alsook verordening nr. 1408/71 zich ertegen verzetten dat de betaling van de pensioenverzekeringsbijdragen van een onderdaan van een lidstaat, die de rol vervult van derde die de rechthebbende op die prestaties verzorgt, door het bevoegde orgaan wordt geweigerd op grond dat die derde of die rechthebbende in een andere dan de bevoegde staat woont.

 Kosten

37      De kosten door de Duitse en de Griekse regering, alsmede de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

uitspraak doende op de vragen gesteld door het Sozialgericht Hannover bij beschikking van 12 december 2001 en door het Sozialgericht Aachen bij beschikking van 18 januari 2002, verklaart voor recht:

1)      Een prestatie als de betaling van de pensioenverzekeringsbijdragen van de derde die een hulpbehoevende thuis verzorgt in de omstandigheden van de hoofdgedingen, door het orgaan van de Pflegeversicherung is een prestatie bij ziekte ten behoeve van de hulpbehoevende, die valt onder verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996.

2)      Met betrekking tot prestaties als die van de Duitse Pflegeversicherung, die in de omstandigheden van de hoofdgedingen worden verstrekt aan een op het grondgebied van de bevoegde staat wonende verzekerde of aan een op het grondgebied van een andere lidstaat wonende persoon die als lid van het gezin van een werknemer bij die verzekering is aangesloten, verzetten het Verdrag, met name artikel 17 EG, en verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, zich ertegen dat de betaling van de pensioenverzekeringsbijdragen van een onderdaan van een lidstaat, die de rol vervult van derde die de rechthebbende op die prestaties verzorgt, door het bevoegde orgaan wordt geweigerd op grond dat die derde of die rechthebbende in een andere dan de bevoegde staat woont.

Timmermans

Puissochet

Schintgen

Macken

 

      Colneric

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 8 juli 2004.

De griffier

 

      De president van de Tweede kamer

R. Grass

 

      C. W. A. Timmermans


* Procestaal: Duits.

Top