EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 4.5.2021
COM(2021) 222 final
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD EMPTY
Beoordeling van het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot toetreding tot het Verdrag van Lugano van 2007
1.INLEIDING
1.1 Verdrag van Lugano
Het Verdrag van 2007 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (“het Verdrag van Lugano”)
is gesloten tussen de Europese Unie, Denemarken op eigen titel en drie van de vier leden van de Europese Vrijhandelsassociatie (Zwitserland, Noorwegen en IJsland, hierna “EVA-staten” genoemd)
.
In de Unie vallen de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in burgerlijke en handelszaken onder Verordening (EU) nr. 1215/2012 (herschikte verordening Brussel 1 bis). Het Verdrag van Lugano is een afspiegeling van het daarvóór geldende Unierecht ter zake (Verordening (EG) nr. 44/2001).
Het Verdrag van Lugano is een “dubbel verdrag”, dat betrekking heeft op zowel de internationale rechterlijke bevoegdheid (d.w.z. de vraag of een rechter bevoegd is voor een grensoverschrijdende zaak) als de erkenning en tenuitvoerlegging van in den vreemde gegeven rechterlijke beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
Het verdrag staat open voor toekomstige leden van de EVA en voor EU-lidstaten met betrekking tot sommige van hun niet-Europese grondgebieden. Krachtens de artikelen 70, 71 en 72 van het Verdrag van Lugano moet voor de toetreding van elke andere staat tot het verdrag een verzoek bij de depositaris worden ingediend, dat wordt doorgezonden naar de verdragsluitende partijen. De verdragsluitende partijen streven ernaar om hun toestemming uiterlijk één jaar na de uitnodiging van de depositaris te geven
. Alleen bij unanieme instemming van de verdragsluitende partijen zal de depositaris de staat uitnodigen om tot het Verdrag van Lugano toe te treden. Na de neerlegging van de akte van toetreding kunnen de verdragsluitende partijen nog gedurende een bepaalde periode bezwaar maken. Het verdrag treedt alleen in werking tussen de toetredende staat en de verdragsluitende partijen die vóór de eerste dag van de derde maand volgende op de neerlegging van de akte van toetreding geen bezwaar hebben gemaakt.
De externe bevoegdheid om het Verdrag van Lugano van 2007 te sluiten en dus ook de externe bevoegdheid om in te stemmen met de toetreding van een nieuwe partij en bezwaar te maken tegen de inwerkingtreding van het verdrag tussen de Unie en een nieuwe partij, ligt uitsluitend bij de Europese Unie.
1.2 Verzoek van het Verenigd Koninkrijk
Tot 31 januari 2020 was het Verdrag van Lugano via het EU-lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (“het Verenigd Koninkrijk”) van toepassing op het Verenigd Koninkrijk. De EU had de andere partijen bij het Verdrag van Lugano ervan in kennis gesteld dat het Verenigd Koninkrijk gedurende de overgangsperiode, die op 31 december 2020 afliep, voor de toepassing van internationale overeenkomsten waarbij de Unie partij was, en dus ook het Verdrag van Lugano, zou moeten worden behandeld als lidstaat.
Op 8 april 2020 diende het Verenigd Koninkrijk een verzoek tot toetreding tot het Verdrag van Lugano van 2007 op eigen titel in. Dit verzoek werd ingediend bij de depositaris van het verdrag. Het Verenigd Koninkrijk stelde voor om het verdrag ook op Gibraltar toe te passen.
Bij brief van 14 april 2020 zond de depositaris het verzoek en de bijbehorende informatie officieel door naar de verdragsluitende partijen van het Verdrag van Lugano, met inbegrip van de Europese Unie, vertegenwoordigd door de Europese Commissie.
2.ANALYSE VAN DE COMMISSIE
Gelet op de aard van het Verdrag van Lugano (zie punt 2.1) en het bestaande kader van justitiële samenwerking met derde landen (zie punt 2.2) acht de Commissie EU-instemming met de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot het Verdrag van Lugano niet wenselijk.
2.1 Aard van het Verdrag van Lugano
Het Verdrag van Lugano is een afspiegeling van de EU-regelgeving inzake de internationale rechterlijke bevoegdheid en haar quasi-automatische systeem van erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in burgerlijke en handelszaken
jegens de EVA-staten. Daarmee vallen de voordelen van het EU-kader van erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen die landen en de EU-lidstaten in relatie tot die landen ten deel. Bijgevolg wordt met het verdrag de toegang van in EVA-staten gegeven rechterlijke beslissingen tot de EU-rechtsruimte en omgekeerd in aanzienlijke mate vergemakkelijkt als het om burgerlijke en handelszaken gaat.
Het Verdrag van Lugano vertegenwoordigt een essentieel kenmerk van een gemeenschappelijke rechtsruimte en is een flankerende maatregel voor de economische betrekkingen van de EU met de EVA/EER-landen. Bij Noorwegen en IJsland berusten deze betrekkingen op de EER-Overeenkomst, die de EU-lidstaten en de EVA/EER-staten samenbrengt in de interne markt. De economische en handelsbetrekkingen van Zwitserland met de EU vallen onder een reeks bilaterale overeenkomsten waarbij Zwitserland ermee heeft ingestemd om bepaalde aspecten van de EU-wetgeving over te nemen in ruil voor toegang tot een deel van de eengemaakte EU-markt. Alle huidige overeenkomstsluitende partijen vertegenwoordigen deze context. Deze landen maken, ten minste gedeeltelijk, deel uit van de interne EU-markt, die het vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen omvat.
Derhalve steunt het Verdrag van Lugano de betrekkingen van de EU met derde landen die op regelgevingsgebied zeer nauw zijn geïntegreerd met de EU, ook door overname van (delen van) het EU-acquis. Hoewel het verdrag in beginsel openstaat voor toetreding van “elke andere staat” op uitnodiging van de depositaris na unanieme instemming van de verdragsluitende partijen (zie hierboven), is het geen passend algemeen kader voor justitiële samenwerking met een derde land. Het is niet bedoeld voor alle derde landen, zoals kan worden afgeleid uit het feit dat sinds 1988 (het jaar waarin het eerste Verdrag van Lugano werd overeengekomen) alleen Polen zich als derde land bij het verdrag heeft aangesloten, maar Polen was bij aansluiting al op weg naar toetreding tot de EU. Afgezien van de EVA/EER-landen zijn er geen derde landen partij bij het verdrag. Het Verenigd Koninkrijk is sinds 1 januari 2021 een derde land met een “gewone” vrijhandelsovereenkomst die de handel moet bevorderen, maar geen fundamentele vrijheden en beleidsmaatregelen van de interne markt omvat. Het verdrag berust op een hoge mate van wederzijds vertrouwen tussen de verdragsluitende partijen en vertegenwoordigt een essentieel kenmerk van een gemeenschappelijke rechtsruimte die gelijk opgaat met de uit de vier vrijheden voortvloeiende nauwe economische verwevenheid.
2.2 Internationaal kader voor de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken tussen de EU en derde landen
Het is van oudsher de benadering van de EU dat de multilaterale Haagse verdragen, namelijk het Haags forumkeuzeverdrag van 2005 en het Haags verdrag van 2019 betreffende rechterlijke beslissingen
, het passende kader bieden voor justitiële samenwerking met derde landen op het gebied van burgerlijke zaken. De EU heeft het forumkeuzeverdrag van 2005 in 2014 gesloten
. Het Haags forumkeuzeverdrag van 2005 is eveneens een “dubbel verdrag”, maar geldt alleen wanneer de partijen een exclusieve contractuele forumkeuze in een burgerlijke of handelszaken hebben gemaakt. Het Haags verdrag van 2019 betreffende rechterlijke beslissingen is een enkelvoudig verdrag, dat alleen betrekking heeft op de erkenning en tenuitvoerlegging en niet op de rechtstreekse rechterlijke bevoegdheid.
Conform deze aanpak wordt in de Politieke Verklaring van 17 oktober 2019 waarin het kader wordt geschetst voor de toekomstige betrekkingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk verwezen naar de Haagse verdragen; de mogelijkheid van toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot het Verdrag van Lugano wordt in deze politieke verklaring niet genoemd, noch in enig ander gezamenlijk document van de EU en het VK over het kader van de toekomstige betrekkingen. Evenmin wordt deze mogelijkheid genoemd in de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk, anderzijds, die op 24 december 2020 is overeengekomen en sinds 1 januari 2021 voorlopig wordt toegepast.
Vóór afloop van de overgangsperiode was het Haags forumkeuzeverdrag van 2005 in het Verenigd Koninkrijk van toepassing op basis van zijn EU-lidmaatschap en daarna op basis van de overgangsperiode van het terugtrekkingsakkoord. Sinds 1 januari 2021 is het Verenigd Koninkrijk partij bij dit verdrag
op eigen titel. Derhalve ondervangt dit verdrag de betrekkingen tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk die onder de werkingssfeer van dit verdrag vallen. De Commissie is voornemens om in de nabije toekomst met een voorstel te komen voor sluiting door de EU van het Haags verdrag van 2019 betreffende rechterlijke beslissingen. Ingeval het Verenigd Koninkrijk dat verdrag sluit, zou het gelden voor de toekomstige justitiële samenwerking met de EU.
3.CONCLUSIE
Gelet op het bovenstaande acht de Commissie instemming van de Europese Unie met de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot het Verdrag van Lugano van 2007 niet wenselijk. Voor de Europese Unie is het Verdrag van Lugano een flankerende maatregel van de interne markt en heeft het betrekking op het EU-EVA/EER-kader. Voor alle overige derde landen is het vast beleid van de Europese Unie om samenwerking in het kader van de multilaterale Haagse verdragen te bevorderen. Het Verenigd Koninkrijk is een derde land zonder bijzondere band met de interne markt. Daarom is er voor de Europese Unie geen reden om voor het Verenigd Koninkrijk af te wijken van haar algemene benadering. Bijgevolg moeten de Haagse verdragen het kader bieden voor de toekomstige samenwerking tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken.
De betrokken belanghebbenden, en met name beroepsbeoefenaars die zich bezighouden met grensoverschrijdende contractuele zaken die aan de Europese Unie gerelateerd zijn, moeten daarmee rekening houden bij de keuze van de internationale rechterlijke bevoegdheid
.
Met deze mededeling stelt de Commissie het Europees Parlement en de Raad in kennis van haar beoordeling en biedt zij hun de gelegenheid om hun standpunt kenbaar te maken, voordat zij de depositaris van Lugano ervan in kennis stelt.