Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CJ0058

    Torresi

    Trefwoorden
    Samenvatting

    Trefwoorden

    1. Prejudiciële vragen – Voorlegging aan het Hof – Nationale rechterlijke instantie in de zin van artikel 267 VWEU – Begrip – Consiglio Nazionale Forense (Nationale orde van advocaten) – Daaronder begrepen

    (Art. 267 VWEU)

    2. Prejudiciële vragen – Voorlegging aan het Hof – Uitleggingsvraag die al in een vergelijkbare zaak is beantwoord – Bevoegdheid tot verwijzing van alle nationale rechterlijke instanties – Ontvankelijkheid van een nieuw verzoek

    (Art. 267 VWEU)

    3. Recht van de Europese Unie – Uitoefening van een uit een Uniebepaling voortvloeiend recht die misbruik oplevert – Handelingen die misbruik opleveren – factoren die in aanmerking moeten worden genomen

    4. Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Advocaten – Permanente uitoefening van het beroep in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven – Richtlijn 98/5 – Terugkeer naar de lidstaat van herkomst kort nadat de beroepskwalificatie in een andere lidstaat is verworven – Misbruik – Geen

    (Richtlijn 98/5 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1, lid 1, en 3)

    5. Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Advocaten – Permanente uitoefening van het beroep in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven – Richtlijn 98/5 – Artikel 3 – Beoordeling van de geldigheid wat de eerbiediging van de nationale identiteit van de lidstaten betreft – Geldigheid

    (Art. 4, lid 2, VEU; Richtlijn 98/5 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3)

    Samenvatting

    1. Bij de beoordeling of een verwijzend orgaan een rechterlijke instantie in de zin van artikel 267 VWEU is, houdt het Hof rekening met een geheel van factoren, zoals de wettelijke grondslag van het orgaan, het permanente karakter, de verplichte rechtsmacht, de procedure op tegenspraak, de toepassing door het orgaan van de regels van het recht en de onafhankelijkheid van het orgaan.

    Meer bepaald houdt het vereiste van onafhankelijkheid van het verwijzende orgaan in dat het orgaan wordt beschermd tegen tussenkomsten of druk van buitenaf die de onafhankelijkheid van de oordeelsvorming van zijn leden in aan hen voorgelegde geschillen in gevaar zouden kunnen brengen.

    Om vast te stellen of een nationaal orgaan dat krachtens de wet functies van verschillende aard uitoefent, als rechterlijke instantie in de zin van artikel 267 VWEU moet worden aangemerkt, dient te worden nagegaan wat de specifieke aard is van de functie die het uitoefent in de bijzondere normatieve context waarin het zich tot het Hof wendt. De nationale rechterlijke instanties zijn slechts bevoegd tot verwijzing naar het Hof indien daarbij een geding aanhangig is gemaakt en zij uitspraak moeten doen in een procedure die moet uitmonden in een beslissing die de kenmerken van een rechterlijke uitspraak vertoont.

    (cf. punten 17‑19)

    2. Zelfs wanneer de rechtsvraag in kwestie al in de rechtspraak van het Hof is opgelost, blijft het de nationale rechterlijke instanties in het kader van een prejudiciële vraag volledig vrij staan om zich tot het Hof te wenden indien zij dit wenselijk achten, zonder dat de omstandigheid dat de bepalingen waarvan om uitlegging wordt gevraagd, al door het Hof zijn uitgelegd, eraan in de weg staat dat het Hof opnieuw uitspraak doet.

    (cf. punt 32)

    3. Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 42‑46)

    4. Artikel 3 van richtlijn 98/5 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven, moet aldus worden uitgelegd dat het geen misbruik kan opleveren wanneer de staatsburger van een lidstaat zich, nadat hij zijn universitaire studie met succes heeft afgerond, naar een andere lidstaat begeeft om daar de beroepskwalificatie van advocaat te verwerven en vervolgens naar de lidstaat waarvan hij staatsburger is terugkeert om daar het beroep van advocaat uit te oefenen onder de beroepstitel die hij heeft verkregen in de lidstaat waar hij die beroepskwalificatie heeft verworven.

    De doelstelling van richtlijn 98/5 is immers om de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waarin hij zijn beroepskwalificatie heeft verkregen, te vergemakkelijken.

    Het recht voor staatsburgers van een lidstaat om de lidstaat te kiezen waarin zij hun beroepskwalificaties wensen te verwerven en de lidstaat waarin zij hun beroep willen uitoefenen, is in dat verband inherent aan het gebruik binnen een gemeenschappelijke markt van de door de Verdragen gewaarborgde fundamentele vrijheden.

    Het feit dat een staatsburger van een lidstaat die in die lidstaat een universitair diploma heeft behaald, zich naar een andere lidstaat begeeft om daar de beroepskwalificatie van advocaat te verwerven en vervolgens terugkeert naar de lidstaat waarvan hij staatsburger is om het beroep van advocaat uit te oefenen onder de beroepstitel die hij heeft verkregen in de lidstaat waar hij die kwalificatie heeft verworven, is daarmee een van de gevallen waarin de doelstelling van richtlijn 98/5 wordt bereikt. Dit kan op zich geen misbruik van het uit artikel 3 van richtlijn 98/5 voortvloeiende recht van vestiging vormen.

    Daarnaast kan op basis van de omstandigheid dat een staatsburger van een lidstaat ervoor kiest om een beroepskwalificatie te verwerven in een andere lidstaat dan die waarin hij woont, teneinde te profiteren van een gunstiger regeling, niet op zichzelf misbruik van recht worden aangenomen.

    Voor het overige wordt aan een dergelijke vaststelling niet afgedaan door het feit dat de indiening van de aanvraag tot inschrijving op het tableau van gevestigde advocaten bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst, kort na de verkrijging van de beroepstitel in de lidstaat van herkomst heeft plaatsgevonden. Artikel 3 van richtlijn 98/5 bepaalt immers geenszins dat voor de inschrijving, bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst, van een advocaat die zijn beroep wenst uitoefenen in een andere lidstaat dan die waarin hij zijn beroepskwalificatie heeft verworven, als voorwaarde kan worden gesteld dat de betrokkene gedurende een bepaalde periode praktijkervaring als advocaat in de lidstaat van herkomst heeft opgedaan.

    (cf. punten 47‑52, dictum 1)

    5. Voor zover artikel 3 van richtlijn 98/5 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven, het staatsburgers van een lidstaat die hun beroepstitel van advocaat verwerven in een andere lidstaat, toestaat om in de staat waarvan zij staatsburger zijn, het beroep van advocaat uit te oefenen onder de beroepstitel die zij in de lidstaat van herkomst hebben verkregen, kan dit in geen geval de politieke en constitutionele basisstructuren of essentiële taken van de lidstaat van ontvangst in de zin van artikel 4, lid 2, VEU aantasten.

    Artikel 3 van richtlijn 98/5 heeft immers uitsluitend betrekking op het recht om zich in een andere lidstaat te vestigen om daar het beroep van advocaat uit te oefenen onder de beroepstitel die is verkregen in de lidstaat van herkomst. Deze bepaling regelt dus niet de toegang tot het beroep van advocaat of de uitoefening van dat beroep onder de beroepstitel die in de lidstaat van ontvangst wordt afgegeven. Daaruit volgt noodzakelijkerwijs dat een aanvraag tot inschrijving op het tableau van gevestigde advocaten die is ingediend op grond van artikel 3 van richtlijn 98/5, niet van dien aard is dat daarmee de toepassing van de wetgeving van de lidstaat van ontvangst over de toegang tot het beroep van advocaat kan worden ontgaan.

    (cf. punten 56‑59, dictum 2)

    Top

    Gevoegde zaken C‑58/13 en C‑59/13

    Angelo Alberto Torresi

    en

    Pierfrancesco Torresi

    tegen

    Consiglio dell’Ordine degli Avvocati di Macerata

    (verzoeken van de Consiglio Nazionale Forense om een prejudiciële beslissing)

    „Prejudiciële verwijzing — Vrij verkeer van personen — Toegang tot het beroep van advocaat — Mogelijkheid tot weigering van inschrijving op het tableau van de orde van advocaten van staatsburgers van een lidstaat die hun beroepskwalificatie als advocaat in een andere lidstaat hebben verkregen — Rechtsmisbruik”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 17 juli 2014

    1. Prejudiciële vragen – Voorlegging aan het Hof – Nationale rechterlijke instantie in de zin van artikel 267 VWEU – Begrip – Consiglio Nazionale Forense (Nationale orde van advocaten) – Daaronder begrepen

      (Art. 267 VWEU)

    2. Prejudiciële vragen – Voorlegging aan het Hof – Uitleggingsvraag die al in een vergelijkbare zaak is beantwoord – Bevoegdheid tot verwijzing van alle nationale rechterlijke instanties – Ontvankelijkheid van een nieuw verzoek

      (Art. 267 VWEU)

    3. Recht van de Europese Unie – Uitoefening van een uit een Uniebepaling voortvloeiend recht die misbruik oplevert – Handelingen die misbruik opleveren – factoren die in aanmerking moeten worden genomen

    4. Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Advocaten – Permanente uitoefening van het beroep in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven – Richtlijn 98/5 – Terugkeer naar de lidstaat van herkomst kort nadat de beroepskwalificatie in een andere lidstaat is verworven – Misbruik – Geen

      (Richtlijn 98/5 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1, lid 1, en 3)

    5. Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Advocaten – Permanente uitoefening van het beroep in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven – Richtlijn 98/5 – Artikel 3 – Beoordeling van de geldigheid wat de eerbiediging van de nationale identiteit van de lidstaten betreft – Geldigheid

      (Art. 4, lid 2, VEU; Richtlijn 98/5 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3)

    1.  Bij de beoordeling of een verwijzend orgaan een rechterlijke instantie in de zin van artikel 267 VWEU is, houdt het Hof rekening met een geheel van factoren, zoals de wettelijke grondslag van het orgaan, het permanente karakter, de verplichte rechtsmacht, de procedure op tegenspraak, de toepassing door het orgaan van de regels van het recht en de onafhankelijkheid van het orgaan.

      Meer bepaald houdt het vereiste van onafhankelijkheid van het verwijzende orgaan in dat het orgaan wordt beschermd tegen tussenkomsten of druk van buitenaf die de onafhankelijkheid van de oordeelsvorming van zijn leden in aan hen voorgelegde geschillen in gevaar zouden kunnen brengen.

      Om vast te stellen of een nationaal orgaan dat krachtens de wet functies van verschillende aard uitoefent, als rechterlijke instantie in de zin van artikel 267 VWEU moet worden aangemerkt, dient te worden nagegaan wat de specifieke aard is van de functie die het uitoefent in de bijzondere normatieve context waarin het zich tot het Hof wendt. De nationale rechterlijke instanties zijn slechts bevoegd tot verwijzing naar het Hof indien daarbij een geding aanhangig is gemaakt en zij uitspraak moeten doen in een procedure die moet uitmonden in een beslissing die de kenmerken van een rechterlijke uitspraak vertoont.

      (cf. punten 17‑19)

    2.  Zelfs wanneer de rechtsvraag in kwestie al in de rechtspraak van het Hof is opgelost, blijft het de nationale rechterlijke instanties in het kader van een prejudiciële vraag volledig vrij staan om zich tot het Hof te wenden indien zij dit wenselijk achten, zonder dat de omstandigheid dat de bepalingen waarvan om uitlegging wordt gevraagd, al door het Hof zijn uitgelegd, eraan in de weg staat dat het Hof opnieuw uitspraak doet.

      (cf. punt 32)

    3.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 42‑46)

    4.  Artikel 3 van richtlijn 98/5 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven, moet aldus worden uitgelegd dat het geen misbruik kan opleveren wanneer de staatsburger van een lidstaat zich, nadat hij zijn universitaire studie met succes heeft afgerond, naar een andere lidstaat begeeft om daar de beroepskwalificatie van advocaat te verwerven en vervolgens naar de lidstaat waarvan hij staatsburger is terugkeert om daar het beroep van advocaat uit te oefenen onder de beroepstitel die hij heeft verkregen in de lidstaat waar hij die beroepskwalificatie heeft verworven.

      De doelstelling van richtlijn 98/5 is immers om de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waarin hij zijn beroepskwalificatie heeft verkregen, te vergemakkelijken.

      Het recht voor staatsburgers van een lidstaat om de lidstaat te kiezen waarin zij hun beroepskwalificaties wensen te verwerven en de lidstaat waarin zij hun beroep willen uitoefenen, is in dat verband inherent aan het gebruik binnen een gemeenschappelijke markt van de door de Verdragen gewaarborgde fundamentele vrijheden.

      Het feit dat een staatsburger van een lidstaat die in die lidstaat een universitair diploma heeft behaald, zich naar een andere lidstaat begeeft om daar de beroepskwalificatie van advocaat te verwerven en vervolgens terugkeert naar de lidstaat waarvan hij staatsburger is om het beroep van advocaat uit te oefenen onder de beroepstitel die hij heeft verkregen in de lidstaat waar hij die kwalificatie heeft verworven, is daarmee een van de gevallen waarin de doelstelling van richtlijn 98/5 wordt bereikt. Dit kan op zich geen misbruik van het uit artikel 3 van richtlijn 98/5 voortvloeiende recht van vestiging vormen.

      Daarnaast kan op basis van de omstandigheid dat een staatsburger van een lidstaat ervoor kiest om een beroepskwalificatie te verwerven in een andere lidstaat dan die waarin hij woont, teneinde te profiteren van een gunstiger regeling, niet op zichzelf misbruik van recht worden aangenomen.

      Voor het overige wordt aan een dergelijke vaststelling niet afgedaan door het feit dat de indiening van de aanvraag tot inschrijving op het tableau van gevestigde advocaten bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst, kort na de verkrijging van de beroepstitel in de lidstaat van herkomst heeft plaatsgevonden. Artikel 3 van richtlijn 98/5 bepaalt immers geenszins dat voor de inschrijving, bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst, van een advocaat die zijn beroep wenst uitoefenen in een andere lidstaat dan die waarin hij zijn beroepskwalificatie heeft verworven, als voorwaarde kan worden gesteld dat de betrokkene gedurende een bepaalde periode praktijkervaring als advocaat in de lidstaat van herkomst heeft opgedaan.

      (cf. punten 47‑52, dictum 1)

    5.  Voor zover artikel 3 van richtlijn 98/5 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven, het staatsburgers van een lidstaat die hun beroepstitel van advocaat verwerven in een andere lidstaat, toestaat om in de staat waarvan zij staatsburger zijn, het beroep van advocaat uit te oefenen onder de beroepstitel die zij in de lidstaat van herkomst hebben verkregen, kan dit in geen geval de politieke en constitutionele basisstructuren of essentiële taken van de lidstaat van ontvangst in de zin van artikel 4, lid 2, VEU aantasten.

      Artikel 3 van richtlijn 98/5 heeft immers uitsluitend betrekking op het recht om zich in een andere lidstaat te vestigen om daar het beroep van advocaat uit te oefenen onder de beroepstitel die is verkregen in de lidstaat van herkomst. Deze bepaling regelt dus niet de toegang tot het beroep van advocaat of de uitoefening van dat beroep onder de beroepstitel die in de lidstaat van ontvangst wordt afgegeven. Daaruit volgt noodzakelijkerwijs dat een aanvraag tot inschrijving op het tableau van gevestigde advocaten die is ingediend op grond van artikel 3 van richtlijn 98/5, niet van dien aard is dat daarmee de toepassing van de wetgeving van de lidstaat van ontvangst over de toegang tot het beroep van advocaat kan worden ontgaan.

      (cf. punten 56‑59, dictum 2)

    Top