Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008PC0553

    Voorstel voor een verordening van de Raad inzake de bescherming van dieren bij het doden {SEC(2008) 2424} {SEC(2008) 2425}

    /* COM/2008/0533 def. - CNS 2008/0180 */

    52008PC0553

    Voorstel voor een verordening van de Raad inzake de bescherming van dieren bij het doden {SEC(2008) 2424} {SEC(2008) 2425} /* COM/2008/0533 def. - CNS 2008/0180 */


    [pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

    Brussel, 18.9.2008

    COM(2008) 553 definitief

    2008/0180 (CNS)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    inzake de bescherming van dieren bij het doden

    (door de Commissie ingediend){SEC(2008) 2424}{SEC(2008) 2425}

    TOELICHTING

    ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    Motivering en doel van het voorstel

    De technische vereisten van Richtlijn 93/119/EG[1] inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden zijn nooit gewijzigd, hoewel de context inmiddels wel is veranderd.

    Zo zijn er bijvoorbeeld nieuwe technologieën ontwikkeld die een aantal normen overbodig hebben gemaakt. In 2004 en 2006 is in twee wetenschappelijke adviezen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid al voorgesteld om de richtlijn te herzien. Op haar beurt heeft de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE) in 2005 twee richtsnoeren aangenomen betreffende het welzijn van dieren bij het slachten en doden. In die richtsnoeren worden soortgelijke conclusies getrokken.

    In onze maatschappij is er meer aandacht gekomen voor het dierenwelzijn. Door het aannemen van een aantal wetgevingsbesluiten op EU-niveau inzake de voedselveiligheid waarin de verantwoordelijkheden van de bedrijfsexploitanten worden benadrukt, is het rechtskader voor slachthuizen inmiddels gewijzigd. Het massaal doden van dieren tijdens dierepidemieën heeft tot twijfels geleid over de methoden die daarbij zijn gebruikt. In 2006 heeft de Commissie het eerste communautaire actieplan inzake de bescherming en het welzijn van dieren aangenomen, waarin nieuwe concepten zijn geïntroduceerd zoals de standaardindicatoren en referentiecentra voor dierenwelzijn.

    Er zijn ook specifieke problemen in de EU-wetgeving geconstateerd, zoals het gebrek aan een geharmoniseerde methodologie voor nieuwe bedwelmingsmethoden, het gebrek aan duidelijke verantwoordelijkheden voor exploitanten, een gebrekkige vakbekwaamheid van het personeel en inadequate welzijnsomstandigheden bij het doden van dieren ter bestrijding van besmettelijke dierziekten.

    In het licht van het bovenstaande betekent dit voorstel een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de huidige situatie.

    Met name wordt de richtlijn vervangen door een verordening, waardoor de voorschriften op hetzelfde moment en op uniforme wijze van toepassing worden; de administratieve belasting in verband met de omzetting in nationaal recht en eventueel daaruit voortvloeiende verschillen worden hierdoor vermeden. Een verordening kan ook sneller aan de vooruitgang op technisch en wetenschappelijk gebied worden aangepast. Alle voorschriften zijn nu in één instrument gebundeld, wat de zichtbaarheid vergroot en de toepassing zowel voor de exploitanten in de EU als voor de handelspartners vergemakkelijkt.

    Het voorstel biedt de exploitanten ook een grotere flexibiliteit door de vaststelling van richtsnoeren over technische detailzaken. Tegelijkertijd maakt het de exploitanten zelf verantwoordelijk voor het dierenwelzijn (zelfcontrole van de bedwelmingsprocedures, standaardwerkwijzen), wat leidt tot een betere handhaving van het dierenwelzijn bij het slachten.

    Het voorstel beoogt ook leermechanismen te ontwikkelen op een degelijke wetenschappelijke basis te ontwikkelen (getuigschrift van vakbekwaamheid, referentiecentra) om meer inzicht in het dierenwelzijn tot stand te brengen en dit te integreren in de dagelijkse praktijk van mensen die met dieren omgaan, slachtpersoneel en officiële inspecteurs.

    De belangrijkste doelstellingen van het voorstel zijn gericht op:

    1) het verbeteren van de bescherming van dieren bij het slachten of doden;

    2) het bevorderen van innovaties met betrekking tot methoden voor het bedwelmen of doden;

    3) het creëren van gelijke mededingingsomstandigheden op de interne markt voor de betrokken exploitanten.

    Daarnaast is dit voorstel bedoeld om de volgende specifieke doelstellingen te verwezenlijken:

    1) het ontwikkelen van een gemeenschappelijke methodologische aanpak ter bevordering van nieuwe bedwelmingsmethoden;

    2) het waarborgen van een betere integratie van de zorgpunten met betrekking tot het dierenwelzijn in het productieproces door verplichte standaardwerkwijzen en de benoeming van functionarissen voor dierenwelzijn in slachthuizen;

    3) het verbeteren van de normen voor de bouw en uitrusting van slachthuizen;

    4) het verhogen van de vakbekwaamheid van de betrokken exploitanten en functionarissen;

    5) het verbeteren van de bescherming van dieren tijdens massale slachtoperaties.

    Algemene context

    Dit voorstel dient als vervanging van Richtlijn 93/119/EG inzake de bescherming van dieren bij het slachten en doden, welke richtlijn betrekking heeft op het doden van landbouwhuisdieren.

    Elk jaar worden er bijna 360 miljoen varkens, schapen, geiten en runderen en meer dan vier miljard stuks pluimvee in slachthuizen in de EU gedood. Daarnaast doodt de Europese bontsector nog eens 25 miljoen dieren en worden er in broederijen 330 miljoen eendagskuikens gedood. Het doden van miljoenen dieren kan ook nodig zijn met het oog op het bestrijden van besmettelijke dierziekten.

    Afgezet tegen de te verwezenlijken doelstellingen is de huidige situatie niet bevredigend. De dierenbescherming wordt niet in alle lidstaten op hetzelfde niveau gehandhaafd en soms is er zelfs sprake van zeer onbevredigende situaties. Door de verschillen in de eisen die de lidstaten aan slachthuizen en producenten van bedwelmingsapparatuur stellen, zijn de mededingingsomstandigheden ook niet gelijk terwijl het toch om een mondiale markt gaat. De huidige situatie is ook niet bevorderlijk voor innovatieve activiteiten.

    Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied

    Richtlijn 93/119/EG wordt weliswaar ingetrokken, maar het toepassingsgebied van het voorstel blijft ongewijzigd.

    Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU

    Niet van toepassing.

    RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

    Raadpleging van belanghebbende partijen

    Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten

    In 2006 heeft de Commissie opdracht gegeven voor een extern onderzoek naar de bedwelmingspraktijken in slachthuizen en naar de economische, sociale en ecologische gevolgen. In het kader van dat onderzoek zijn de belangrijkste belanghebbenden geraadpleegd, zoals de bonden voor de behartiging van de belangen van de vleessector, de bevoegde autoriteiten en dierenbeschermingsorganisaties.

    De Commissie heeft over een aantal uiteenlopende aspecten van het voorstel ook direct contact gehad met de belanghebbenden en met wetenschappelijke, technische en juridische deskundigen. De raadpleging is in juli 2006 van start gegaan. In de periode 2006-2007 is het initiatief via presentaties op sectorevenementen en binnen relevante adviescommissies en adviserende groepen van de Commissie onder de aandacht gebracht.

    Daarnaast zijn specifieke wegpagina’s ontwikkeld en bijgehouden teneinde het publiek van het initiatief op de hoogte te brengen. Tussen december 2007 en februari 2008 konden de belanghebbenden via een mailbox hun standpunten kenbaar maken. In januari 2008 is het initiatief via een werkgroep aan de lidstaten gepresenteerd.

    Samenvatting van de reacties en beschrijving van de wijze waarop daarmee rekening is gehouden

    Zowel de belanghebbenden als de lidstaten waren voorstander van het beginsel om de exploitanten meer verantwoordelijkheid te geven voor het dierenwelzijn. De belanghebbenden vonden het een goede zaak dat het een voorstel voor een verordening en niet voor een richtlijn betrof, terwijl de reacties van de lidstaten op dit punt verdeeld waren.

    Er bestond brede steun voor het invoeren van vereisten voor standaardwerkwijzen. Ook het voorstel voor een functionaris voor het dierenwelzijn werd goed ontvangen. De dierenbeschermingsorganisaties en een aantal lidstaten hebben echter benadrukt dat het noodzakelijk blijft om bindende vereisten te handhaven. Andere participanten hebben hun twijfels uitgesproken over de vereisten inzake de standaardwerkwijzen en de functionaris voor dierenwelzijn voor kleine slachthuizen.

    Aan de hand van de uitgevoerde studies en raadplegingen heeft de Commissie geconstateerd dat er bij de meeste grote slachthuizen al iemand is die verantwoordelijk is voor de kwaliteitsbewaking van het vlees (die ook het toezicht op de standaardwerkwijzen en het dierenwelzijn kan uitoefenen zonder dat dit veel extra kosten meebrengt); voor kleine slachthuizen is dit echter niet het geval. Daarom is een uitzondering betreffende de aanwijzing van een functionaris voor het dierenwelzijn opgenomen voor zeer kleine slachthuizen; deze verplichting zou immers niet in verhouding staan tot het geringe aantal geslachte dieren en de concurrentie kunnen vervalsen.

    Alle partijen waren het er over eens dat de bedwelmingsmethoden beter gedefinieerd zouden moeten worden.

    Men was het ook eens over de noodzaak voor een beter kennisbeleid, aangezien zowel officiële inspecteurs als exploitanten soms niet over de benodigde technische ondersteuning konden beschikken. Iedereen was voorstander van een getuigschrift van vakbekwaamheid. De reacties over de nationale referentiecentra waren meer verdeeld. De lidstaten uitten hun twijfels omdat daarvoor weer een nieuwe administratieve structuur opgezet zou moeten worden. Ook maakten zij zich zorgen over de budgettaire gevolgen.

    De lidstaten reageerden positief op het voorstel voor een betere voorbereiding en rapportage over het dierenwelzijn in verband met het doden van dieren ter bestrijding van dierziekten. Een aantal lidstaten gaf er de voorkeur aan om strikt te blijven vasthouden aan internationale richtsnoeren, terwijl andere lidstaten voorstander waren van een zekere mate van flexibiliteit.

    Met bovenstaande opmerkingen is als volgt rekening gehouden:

    a) Op de bezorgdheid over het gebrek aan bindende vereisten is ingespeeld door de introductie van een verplichting om nationale referentiecentra op te richten. Daarnaast legt het voorstel producenten van bedwelmingsapparatuur de verplichting op om richtsnoeren over hun apparatuur beschikbaar te stellen. De lidstaten dienen ook codes voor goede praktijken te ontwikkelen.

    b) Om de zorgen weg te nemen over de kosten van de tenuitvoerlegging van nieuwe normen voor de infrastructuur van slachthuizen, is voorgesteld om een overgangsperiode voor dit vereiste te hanteren.

    c) Om de zorgen weg te nemen over de administratieve kosten van het oprichten van nationale referentiecentra, is voorgesteld om de betreffende vereisten te wijzigen op basis van een flexibelere structuur.

    d) Als reactie op de opmerkingen over de administratieve belasting in verband met de functionarissen voor dierenwelzijn voorziet het voorstel in de mogelijkheid om een uitzondering te maken voor kleine slachthuizen.

    e) Als reactie op de bezorgdheid over een gebrek aan flexibiliteit bij het bestrijden van dierziekten is in het voorstel een uitzondering opgenomen voor situaties waarin het doden ernstige risico’s voor de gezondheid van mensen of dieren met zich meebrengt.

    Via het internet heeft er tussen 20 december 2007 en 20 februari 2008 een open raadpleging plaatsgevonden. De Commissie heeft daarop tien reacties ontvangen. De resultaten zijn beschikbaar ophttp://ec.europa.eu/food/animal/welfare/slaughter/slaughter_stakeholders_en.htm.

    Bundelen en benutten van deskundigheid

    Betrokken wetenschaps- en kennisgebieden

    Dierenwelzijn, voedselveiligheid, diergezondheid.

    Gebruikte methode

    Er is een aantal bronnen geraadpleegd, waarbij met name gebruik is gemaakt van de adviezen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) uit 2004 en 2006, van internationale richtsnoeren (OIE-richtsnoeren inzake slachten en doden) en van bestaande nationale wetgeving van binnen en buiten de EU (Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Nieuw-Zeeland etc.). Alle relevante verslagen van het Voedsel- en Veterinair Bureau zijn in aanmerking genomen, evenals een ten behoeve van de effectbeoordeling uitgevoerd extern onderzoek.

    Er zijn diverse deskundigen (wetenschappers, consultants en overheidsdeskundigen) en belanghebbenden (slachthuizen – rood vlees en pluimvee – landbouworganisaties, dierenbeschermingsorganisaties, producenten van bedwelmingsapparatuur) geraadpleegd.

    Belangrijkste geraadpleegde organisaties en deskundigen

    Anglia-Autoflow — producent van apparatuur

    Animals’ Angels — dierenbeschermingsorganisatie

    AVEC — pluimveesector

    AEH — Association of European Hatcheries (Vereniging van Europese broederijen)

    Butina — producent van apparatuur

    CIWF — dierenbeschermingsorganisatie

    COPA-COGECA — landbouwers

    EUROGROUP FOR ANIMALS — dierenbeschermingsorganisatie

    EPEXA — Association of European Hatching Egg, One-Day-Olds and Pullet Exporters (Vereniging van Europese exporteurs van broedeieren, eendagskuikens en hennetjes)

    Europese Vereniging van pelsfokkers

    Federatie van Europese dierenartsen

    Finse Vereniging van pelsfokkers

    AFSSA — Frans Agentschap voor voedselveiligheid

    FNICGV — sector rood vlees

    Humane Slaughter Association — dierenbeschermingsorganisatie

    IBC — International Butchers’ Confederation (Internationale slagersconfederatie)

    OABA — dierenbeschermingsorganisatie

    PVE (Productschappen voor vee, vlees en eieren) — vleessector

    Stork Food Systems — producent van apparatuur

    UECBV — sector rood vlees

    Samenvatting van de ontvangen en gebruikte adviezen

    Er zijn geen potentiële ernstige risico’s met onomkeerbare gevolgen geconstateerd. In hun advies van 2004 hebben de wetenschappers van de EFSA meer dan twintig aanbevelingen gedaan. De volgende aanbevelingen zijn in het voorstel opgenomen:

    - adequate opleidingen voor exploitanten die dieren bedwelmen;

    - apparatuur met constante stroomsterkte voor elektrische bedwelming;

    - registratiesysteem voor elektrische parameters;

    - registratiesysteem voor gasparameters;

    - beperking van het gebruik van niet-penetrerende penschiettoestellen voor jonge lammetjes;

    - een aantal technische verbeteringen in de aanhaaklijn voor pluimvee;

    - insnijden van beide halsslagaderen bij het verbloeden;

    - voorkeur voor doden door gas voor pluimvee (onomkeerbare bedwelming).

    Sommige aanbevelingen zijn niet in het voorstel opgenomen omdat uit de effectbeoordeling is gebleken dat zij op dit moment in de EU niet economisch haalbaar zijn. Dat gold met name de volgende aanbevelingen:

    - geleidelijk uitbannen van het gebruik van koolstofdioxide voor varkens en pluimvee;

    - geleidelijk uitbannen van het gebruik van waterbadbedwelming voor pluimvee.

    Andere aanbevelingen zijn niet in het voorstel opgenomen omdat zij naar parameters verwijzen die onderdeel dienen uit te maken van de uitvoeringsmaatregelen.

    De aanbevelingen voor kweekvissen zijn ook niet in het voorstel opgenomen, omdat er op dit gebied nader wetenschappelijk advies en een economische evaluatie noodzakelijk is.

    Wijze waarop het deskundigenadvies beschikbaar is gemaakt voor het publiek

    De EFSA-adviezen en OIE-richtsnoeren zijn voor iedereen toegankelijk via internet:

    http://www.efsa.europa.eu/EFSA/efsa_locale-1178620753812_home.htm

    http://www.oie.int/eng/normes/mcode/en_titre_3.7.htm.

    Effectbeoordeling

    De belangrijkste beleidsmaatregelen waarnaar wordt gestreefd variëren van het handhaven van de status quo, deregulering en technische wijzigingen van de richtlijn tot aan een omwerking van de wetgeving.

    De slachtkosten vormen slechts een beperkt deel (20%) van de totale kosten van slachthuisactiviteiten, maar kunnen wel van invloed zijn op hun concurrentievermogen. Slachthuizen zijn op basis van de wetgeving inzake voedselveiligheid aan voortdurende officiële inspecties onderworpen. In dit voorstel worden dan ook geen aanvullende vereisten geïntroduceerd voor die officiële inspecties. Dierenwelzijn heeft daarnaast een positief effect op de vleeskwaliteit en op de veiligheid op het werk. Het levert eveneens een positieve marktwaarde op. Er zijn verder geen significante milieueffecten vastgesteld.

    Uit een vergelijking van de belangrijkste overwogen beleidsopties blijkt dat een omwerking van de wetgeving de meeste voordelen met zich meebrengt.

    Meer in het bijzonder zijn in het kader van de effectbeoordeling de volgende aspecten van een omwerking van de wetgeving onderzocht:

    Met betrekking tot de goedkeuring van nieuwe bedwelmingsmethoden zou een gecentraliseerd systeem een verdedigbaar alternatief zijn. Een gedeeltelijk gedecentraliseerd systeem zou ook enkele voordelen kunnen opleveren, met name qua flexibiliteit en kosten.

    Een betere integratie van het dierenwelzijn in het productieproces brengt duidelijke voordelen met zich mee voor dat dierenwelzijn, voor de veiligheid van de arbeidsomstandigheden en voor de kwaliteit van het vlees. Dit zou gerealiseerd kunnen worden middels verplichte standaardwerkwijzen en/of het aanstellen van functionarissen voor het dierenwelzijn. Voor beide opties zijn de economische kosten beperkt. Slachthuizen die dergelijke maatregelen inmiddels in praktijk hebben gebracht, zijn tevreden over de voordelen ervan.

    Uit de effectbeoordeling is ook gebleken dat het noodzakelijk is om de normen voor de infrastructuur van slachthuizen te herzien. Dat levert sociale voordelen op en leidt – indien er voor een redelijke overgangsperiode wordt gekozen – tevens tot lagere investeringskosten.

    Een betere vakbekwaamheid van het personeel dat de dieren doodt enerzijds en het opzetten van een specifieke nationale structuur voor het geven van technische ondersteuning over dierenwelzijn aan de betrokken functionarissen anderzijds lijken twee complementaire methoden te zijn. Een adequaat kennisbeleid is uiterst efficiënt voor wat betreft het dierenwelzijn, de flexibiliteit voor de sector en de arbeidsomstandigheden van het personeel.

    Wat het massale doden van dieren betreft, blijkt tot slot uit de effectbeoordeling dat een flexibele optie naar alle waarschijnlijkheid betere resultaten oplevert dan een traditionele ‘dicterende’ aanpak.

    JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

    Samenvatting van de voorgestelde maatregel

    Door dit voorstel wordt de verantwoordelijkheid van de exploitanten voor het dierenwelzijn vergroot. Dit is ook in overeenstemming met het ‘hygiënepakket’, een reeks maatregelen op het gebied van de wetgeving inzake de voedselveiligheid die in 2004 is aangenomen en die aan exploitanten de verplichting oplegt om de voedselveiligheid in hun werkzaamheden te integreren. Daarbij dienen zij tevens aan te tonen dat zij in de praktijk procedures hanteren om dat doel te verwezenlijken. Deze aanpak sluit ook aan bij het communautaire actieplan inzake de bescherming en het welzijn van dieren waarin het concept van standaardindicatoren voor dierenwelzijn wordt geïntroduceerd aan de hand waarvan dat welzijn bij dieren kan worden gemeten.

    Op basis van dit voorstel dient personeel dat met dieren omgaat en/of dieren slacht, verplicht over een getuigschrift van vakbekwaamheid te beschikken. Deze verplichting geldt zowel voor slachthuizen als voor het doden van dieren in pelsfokkerijen.

    In het voorstel wordt elke lidstaat ook verplicht om een nationaal referentiecentrum op te richten dat aan functionarissen technische ondersteuning biedt over het welzijn van slachtdieren. De centra zijn verantwoordelijk voor de wetenschappelijke beoordeling van nieuwe bedwelmingsmethoden/-apparatuur en van nieuwe slachthuizen en zullen tevens instanties accrediteren die getuigschriften van vakbekwaamheid verstrekken met betrekking tot dierenwelzijn.

    In het voorstel zijn nauwkeurige definities opgenomen van bedwelmingsmethoden. Tevens wordt er een gemeenschappelijk systeem opgezet voor het goedkeuren van nieuwe bedwelmingsmethoden.

    Middels het voorstel wordt gewaarborgd dat er in alle fasen van het doden van dieren ter bestrijding van dierziekten rekening wordt gehouden met het dierenwelzijn. Dat betekent dat er niet alleen sprake zal zijn van een betere voorbereiding, maar ook van een specifiek toezicht op het dierenwelzijn en van een openbare rapportage.

    In overeenstemming met de hygiëneverordening staat het voorstel slachten voor particulier gebruik (bv. op boerderijen en hobbybedrijven) toe, mits de algemene voorschriften van deze verordening, met name wat betreft de bedwelming, worden gevolgd.

    Rechtsgrondslag

    Artikel 37 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

    Subsidiariteitsbeginsel

    In zoverre het voorstel niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Commissie valt, is het subsidiariteitsbeginsel van toepassing.

    De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende reden niet afdoende op lidstaatniveau worden verwezenlijkt:

    Vlees, pelzen en andere producten waarvoor het doden van landbouwhuisdieren is vereist, worden internationaal verhandeld. Bedwelmings- en fixatieapparatuur wordt ook buiten de nationale grenzen verkocht. Verschillen tussen de lidstaten in de welzijnsnormen voor het doden van dieren zijn van invloed op het concurrentievermogen van slachthuizen, landbouwers, broederijen en producenten van bedwelmingsapparatuur.

    De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende reden beter middels communautaire maatregelen worden gerealiseerd:

    Producten die voortvloeien uit bovengenoemde activiteiten, kunnen vrijelijk binnen de EU worden verhandeld. Dat betekent dat de EU-maatregelen waarschijnlijk een coherenter effect zullen hebben, waardoor de voorgestelde doelstellingen beter te verwezenlijken zijn.

    Het is moeilijk om indicatoren aan te wijzen die op een ondubbelzinnige manier een indruk geven van de mate waarin doelstellingen van het voorstel worden verwezenlijkt. Zo zou de mate waarin een aantal niet-omkeerbare bedwelmingsmethoden worden toegepast, een indicatie kunnen zijn voor een bepaalde verbetering van het dierenwelzijn voor pluimvee en varkens. Het gebruik van bedwelmingsmethoden wordt echter ook door economische factoren beïnvloed.

    Het toepassingsgebied van het voorstel is beperkt tot het doden van landbouwhuisdieren. Deze activiteiten zijn grotendeels al geharmoniseerd door andere communautaire wetgeving.

    Het doden van huisdieren of in het kader van de jacht of van sportieve activiteiten is geen onderwerp van dit voorstel en blijft tot de nationale bevoegdheid behoren.

    In het voorstel is ook in de mogelijkheid voor nationale maatregelen voorzien teneinde recht te doen aan de voorschriften van het Protocol betreffende de bescherming en het welzijn van dieren. In dat Protocol wordt verwezen naar de noodzaak om de nationale voorschriften betreffende religieuze riten, culturele tradities en regionaal erfgoed te respecteren.

    Het voorstel is dan ook in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

    Evenredigheidsbeginsel

    Het voorstel voldoet om de volgende reden(en) aan het evenredigheidsbeginsel.

    Een verordening biedt de volgende voordelen:

    - een verordening waarborgt een uniforme en gelijktijdige toepassing in alle lidstaten en voorkomt dat de lidstaten en de Commissie extra belast worden door omzettingsactiviteiten;

    - het actualiseren van een verordening kan sneller worden uitgevoerd; dat is in dit geval zeer wenselijk, aangezien techniek en wetenschap op dit terrein voortdurend in beweging zijn;

    - de voorschriften zijn in één instrument gebundeld, wat de zichtbaarheid vergroot en de toepassing door de exploitanten en de belangrijkste handelspartners van de EU vergemakkelijkt.

    Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor de Gemeenschap. Uit de effectbeoordeling is gebleken dat met name exploitanten die de huidige EU-voorschriften slecht ten uitvoer hebben gelegd, financiële gevolgen van het voorstel zullen ondervinden. Daarnaast zijn er overgangsperioden vastgelegd voor maatregelen betreffende de infrastructurele aspecten van slachthuizen enerzijds en om rekening te houden met personeel dat op dit moment al in slachthuizen werkt anderzijds. Voor kleine slachthuizen wordt voorzien in een uitzondering van de verplichting om een functionaris voor dierenwelzijn aan te stellen.

    Uit het economisch onderzoek is ook gebleken dat de meerderheid van de slachthuisexploitanten die de maatregelen die in het voorstel worden genoemd al hebben uitgevoerd, van mening is dat de kosten relatief acceptabel zijn en dat de veranderingen in het algemeen een positief effect op hun economische activiteit hebben.

    Keuze van instrumenten

    Voorgesteld instrument: verordening

    Andere middelen zouden niet adequaat zijn om de volgende reden(en):

    Alle geraadpleegde partijen hebben niet-bindende instrumenten unaniem afgewezen als het enige middel om de doelstellingen te verwezenlijken. Het doden van dieren is een activiteit waarvan alle belanghebbenden menen dat er met het oog op het waarborgen van een eerlijke mededinging voor alle exploitanten minimale voorwaarden gehanteerd dienen te worden waarop van overheidswege toezicht uitgeoefend moet worden.

    De huidige EU-wetgeving heeft de vorm van een richtlijn en heeft tot een ontoereikend harmonisatieniveau geleid.

    GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Het voorstel heeft geen gevolgen voor de communautaire begroting.

    AANVULLENDE INFORMATIE

    Simulatie, proefperiode en overgangsperiode

    Er is of zal worden voorzien in een overgangsperiode voor het voorstel.

    Vereenvoudiging

    Het voorstel leidt tot een vereenvoudiging van wetgeving.

    Het voorstel om de huidige richtlijn in te trekken maakt een verdere nationale omzetting overbodig. Daarnaast wordt de tenuitvoerlegging bevorderd door een betere integratie in de wetgeving betreffende de voedselveiligheid.

    Intrekking van bestaande wetgeving

    Goedkeuring van het voorstel zal tot intrekking van bestaande wetgeving leiden.

    Europese Economische Ruimte

    Aangezien de voorgestelde verordening betrekking heeft op een onderwerp dat relevant is voor de EER, dient zij tot de EER uitgebreid te worden.

    2008/0180 (CNS)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    inzake de bescherming van dieren bij het doden

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

    Gezien het voorstel van de Commissie[2],

    Gezien het advies van het Europees Parlement[3],

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[4],

    Na raadpleging van het Comité van de Regio’s[5],

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) In Richtlijn 93/119/EG van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden[6] worden gemeenschappelijke minimumnormen vastgesteld voor de bescherming van dieren in de Gemeenschap bij het slachten of doden. Die richtlijn is sinds de goedkeuring niet substantieel gewijzigd.

    (2) Het doden van dieren kan pijn, angst en lijden bij de dieren veroorzaken, zelfs onder de meest optimale technische omstandigheden. Bepaalde activiteiten die verband houden met dat doden, kunnen stress met zich meebrengen en elke bedwelmingstechniek heeft bepaalde nadelen. Exploitanten dienen de benodigde maatregelen te nemen om pijn, angst en lijden te voorkomen bij dieren die onder hun verantwoordelijkheid vallen, waarbij zij onder meer moeten uitgaan van de beste praktijken op dit gebied en de methoden die krachtens deze verordening zijn toegestaan. Dat betekent dat pijn, angst of lijden als vermijdbaar beschouwd moeten worden indien exploitanten een van de voorschriften van deze verordening niet in acht nemen of indien zij weliswaar gebruik maken van geoorloofde methoden, maar daarbij geen rekening houden met de meest optimale toepassing ervan met als gevolg dat die nalatigheid leidt tot pijn, angst of lijden bij de dieren.

    (3) De bescherming van dieren bij het slachten of doden is sinds 1974 onderworpen aan communautaire wetgeving. Op grond van Richtlijn 93/119/EG is die bescherming aanzienlijk verbeterd. Er bestaan echter grote verschillen tussen de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn, hetgeen niet alleen tot grote bezorgdheid over het dierenwelzijn heeft geleid, maar ook tot verschillen die mogelijk van invloed kunnen zijn op de mededinging tussen exploitanten.

    (4) Dierenwelzijn is een van de waarden van de Gemeenschap en is vastgelegd in het Protocol betreffende de bescherming en het welzijn van dieren dat aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap[7] is gehecht. De bescherming van dieren bij het slachten of doden is een publieke zaak, die de houding van consumenten tegenover landbouwproducten beïnvloedt. Daarnaast leidt een verbetering van de bescherming van dieren bij het slachten tot een betere vleeskwaliteit en indirect ook tot veiligere arbeidsomstandigheden in slachthuizen.

    (5) De nationale wetgeving inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden is van invloed op de mededinging en daarmee op het functioneren van de interne markt voor landbouwproducten. Het is noodzakelijk om gemeenschappelijke regels vast te stellen teneinde een rationele ontwikkeling van de interne markt voor die producten te waarborgen.

    (6) De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft twee adviezen opgesteld over de welzijnsaspecten van de meest gebruikte methoden voor het bedwelmen en doden van bepaalde diersoorten, te weten het advies over de welzijnsaspecten met betrekking tot de meest gebruikte methoden voor het bedwelmen en doden van de belangrijkste commerciële diersoorten[8] (2004) en het advies over de welzijnsaspecten met betrekking tot de meest gebruikte methoden voor het bedwelmen en doden die toegepast worden op voor commerciële doeleinden gehouden herten, geiten, konijnen, struisvogels, eenden, ganzen en kwartels[9] (2006). De communautaire wetgeving op dit gebied dient geactualiseerd te worden om de strekking van deze adviezen in aanmerking te kunnen nemen. De aanbevelingen om het gebruik van koolstofdioxide voor varkens en pluimvee en het gebruik van waterbadbedwelmers voor pluimvee geleidelijk uit te bannen zijn niet in dit voorstel opgenomen, omdat uit de effectbeoordeling is gebleken dat die uitbanning op dit moment in de EU economisch nog niet haalbaar is. Daarnaast maakt een aantal andere aanbevelingen ook geen deel uit van deze verordening, aangezien zij op technische parameters betrekking hebben die aan de orde dienen te komen in de uitvoeringsmaatregelen of in de codes voor goede praktijken. De aanbevelingen voor kweekvissen zijn niet in het voorstel opgenomen omdat hiervoor eerst een nader wetenschappelijk advies en een nadere economische evaluatie vereist is.

    (7) In 2007 heeft de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE) de Gezondheidscode voor landdieren (Terrestrial Animal Health Code) aangenomen, die onder meer richtsnoeren omvat voor het slachten en het doden van dieren ter bestrijding van besmettelijke ziekten. Die internationale richtsnoeren bevatten aanbevelingen voor de behandeling, fixatie, bedwelming en verbloeding van dieren in slachthuizen en over het doden van dieren bij een uitbraak van besmettelijke ziekten. Die internationale normen dienen eveneens meegenomen te worden in deze verordening.

    (8) Sinds het aannemen van Richtlijn 93/119/EG is de communautaire wetgeving inzake de voedselveiligheid die van toepassing is op slachthuizen, ingrijpend gewijzigd door de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne[10] en Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong[11]. In die verordeningen wordt de verantwoordelijkheid van exploitanten van levensmiddelenbedrijven voor het waarborgen van de voedselveiligheid onderstreept. Daarnaast zijn slachthuizen onderworpen aan een voorafgaande goedkeuringsprocedure waarbij de bouw, indeling en uitrusting door de bevoegde autoriteit worden onderzocht om te waarborgen dat zij aan de relevante technische voorschriften voor de voedselveiligheid voldoen. Er dient bij slachthuizen, bij hun bouw en indeling en bij de gebruikte uitrusting meer rekening gehouden te worden met aspecten die van belang zijn voor het dierenwelzijn.

    (9) Ook de officiële controles op de voedselketen zijn herzien, en wel door de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn[12] en Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong[13].

    (10) De omstandigheden waaronder dieren die voor landbouwdoeleinden worden gehouden, worden gedood, hebben een direct of indirect effect op de markt voor levensmiddelen, diervoeders en andere producten en op het concurrentievermogen van de betrokken exploitanten. Derhalve wordt het doden van die dieren gereguleerd door de communautaire wetgeving. Traditionele landbouwhuisdieren zoals paarden, ezels, rundvee, schapen, geiten en varkens kunnen ook voor andere doeleinden worden gehouden, bijvoorbeeld als gezelschapsdier of als dieren die in shows, voor het werk of voor sportieve activiteiten worden gebruikt. Wanneer door het doden van deze dieren of soortgelijke diersoorten voedsel of andere producten worden voortgebracht, dienen dergelijke activiteiten binnen het toepassingsgebied van deze verordening te vallen. Dat betekent dat het doden van wilde of zwerfdieren met het oog op de populatiecontrole niet binnen het toepassingsgebied van deze verordening dient te vallen.

    (11) Vissen verschillen fysiologisch gezien aanmerkelijk van landdieren. Kweekvissen worden ook binnen een zeer verschillende context geslacht en gedood, met name wat het inspectieproces betreft. Daarnaast is het onderzoek naar de bedwelming van vissen veel minder ver gevorderd dan voor andere landbouwhuisdieren. Daarom dienen er afzonderlijke normen vastgesteld te worden voor de bescherming van vissen bij het doden. Dat betekent dat de voorschriften die van toepassing zijn op vissen, vooralsnog zo veel mogelijk tot de essentie beperkt moeten blijven. In toekomstige initiatieven kan vervolgens overwogen worden of er andere wettelijke of niet-wettelijke maatregelen genomen dienen te worden; dergelijke initiatieven kunnen door de Gemeenschap worden genomen op basis van een wetenschappelijke beoordeling door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid van de risico’s die verbonden zijn aan het slachten en doden van vissen; bij die beoordeling dienen ook de sociale, economische en administratieve effecten in aanmerking te worden genomen.

    (12) Het is een ethische plicht om productieve dieren die veel pijn lijden, te doden indien er geen economisch haalbare manier is om die pijn te verlichten. In de meeste gevallen kunnen dieren gedood worden met inachtneming van adequate welzijnsregels. Onder uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld bij ongelukken op afgelegen locaties waar de dieren niet bereikt kunnen worden door vakbekwaam personeel met adequate apparatuur, zou het opvolgen van de optimale welzijnsregels het lijden van die dieren onnodig kunnen verlengen. In het belang van de dieren is het dan ook wenselijk om het doden in noodsituaties van bepaalde voorschriften van deze verordening uit te sluiten.

    (13) Af en toe kunnen dieren een gevaar voor mensen opleveren waarbij mogelijk ook mensenlevens op het spel kunnen staan, ernstig letsel veroorzaakt kan worden of een besmetting met een dodelijke ziekte kan plaatsvinden. Het voorkomen van dergelijke risico’s geschiedt meestal door een adequate beperking van de bewegingsvrijheid van de betreffende dieren, maar in bepaalde omstandigheden kan het noodzakelijk zijn gevaarlijke dieren te doden om die risico’s weg te nemen. Omdat het een noodsituatie betreft, kan het doden in die situaties niet altijd onder de beste welzijnsomstandigheden worden uitgevoerd. Derhalve is het noodzakelijk om in die gevallen een uitzondering toe te staan op de verplichting om de dieren te bedwelmen of onmiddellijk te doden.

    (14) De jacht speelt zich af in een context waarin de situatie rond het doden sterk afwijkt van die welke geldt voor landbouwhuisdieren. De jacht is dan ook onderworpen aan specifieke wetgeving. Het is derhalve wenselijk om het doden van dieren tijdens de jacht uit te sluiten van het toepassingsgebied van deze verordening.

    (15) In het Protocol betreffende de bescherming en het welzijn van dieren wordt de noodzaak onderstreept om bij het opstellen en uitvoeren van het communautair beleid inzake onder andere de landbouw en de interne markt, de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen en gebruiken van de lidstaten te respecteren met betrekking tot religieuze riten, culturele tradities en regionaal erfgoed. Het is derhalve wenselijk om culturele evenementen van het toepassingsgebied van deze verordening uit te sluiten indien de naleving van de vereisten voor het dierenwelzijn een negatief effect zou hebben op het wezenlijke karakter van het betreffende evenement.

    (16) Daarnaast hebben culturele tradities betrekking op geërfde, ingeburgerde of gebruikelijke denk-, handelings- of gedragspatronen, hetgeen in feite vergelijkbaar is met het concept van gebruiken die zijn overgedragen door of zijn overgenomen van een voorganger. Die tradities leveren een bijdrage aan het in stand houden van oude, gevestigde sociale banden tussen generaties. Mits dergelijke activiteiten niet van invloed zijn op de markt voor dierlijke producten en niet ingegeven zijn door productiedoeleinden, is het wenselijk om het doden van dieren in het kader van dergelijke evenementen uit te sluiten van het toepassingsgebied van deze verordening.

    (17) Pluimvee en lagomorfen worden niet op zodanige schaal voor privéconsumptie geslacht dat dit het concurrentievermogen van commerciële slachthuizen aantast. Dat betekent ook dat de noodzakelijke inspanningen die van overheidsinstanties worden vereist om dergelijke activiteiten te traceren en te controleren, niet evenredig zouden zijn aan de potentiële problemen die opgelost moeten worden. Het is derhalve wenselijk om dergelijke activiteiten van het toepassingsgebied van deze verordening uit te sluiten.

    (18) In Richtlijn 93/119/EG is een uitzondering toegestaan voor het bedwelmen bij religieuze slachtingen die in slachthuizen plaatsvinden. Aangezien de communautaire voorschriften die van toepassing zijn op religieus slachten, afhankelijk van de nationale contexten verschillend zijn omgezet en gezien het feit dat in de nationale regels rekening wordt gehouden met dimensies die verder gaan dan het doel van deze verordening, is het van belang dat de uitzondering op het bedwelmen voorafgaand aan het slachten gehandhaafd blijft; hierbij behouden de lidstaten echter een bepaalde mate van subsidiariteit. Dat betekent dat deze verordening de vrijheid van godsdienst respecteert, evenals het recht voor iedereen om zijn of haar godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in de praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften zoals verankerd in artikel 10 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

    (19) Er bestaat voldoende wetenschappelijk bewijs dat aantoont dat gewervelde dieren gevoelige wezens zijn waarop deze verordening derhalve ook van toepassing dient te zijn. Reptielen en amfibieën zijn echter geen dieren die doorgaans binnen de Gemeenschap worden gehouden en het is dan ook niet wenselijk of evenredig om deze dieren in het toepassingsgebied op te nemen.

    (20) Veel methoden om dieren te doden zijn pijnlijk. Bedwelming is dan ook noodzakelijk om het bewustzijn en de gevoeligheid uit te schakelen vóór of op het moment van het doden. Het meten of het bewustzijn en de gevoeligheid bij dieren uitgeschakeld zijn, is een complexe activiteit die met wetenschappelijk goedgekeurde methoden uitgevoerd dient te worden. Om de efficiëntie van de procedure in de praktijk te evalueren, dient wel een controle plaats te vinden op basis van indicatoren.

    (21) Het controleren van de efficiëntie van de bedwelming is voornamelijk gebaseerd op het bewustzijn en de gevoeligheid van de dieren. Het bewustzijn van een dier bestaat in wezen uit zijn vaardigheid om emoties te voelen en de vrijwillige motoriek de controleren. Ondanks enkele uitzonderingen, zoals elektro-immobilisaties of andere geïnduceerde verlammingen, kan er vanuit worden gegaan dat een dier bewusteloos is wanneer het zijn natuurlijke staande positie verliest, niet wakker is en geen tekenen van positieve of negatieve emoties vertoont, zoals angst of spanning. De gevoeligheid van een dier bestaat in wezen uit zijn vermogen om pijn te voelen. In het algemeen kan er vanuit worden gegaan dat een dier niets meer voelt wanneer het geen reflexen of reacties op stimuli vertoont, zoals geluid, geur, licht of fysiek contact.

    (22) Om de nieuwe uitdagingen van de landbouw- en vleesindustrie te kunnen aangaan, worden er regelmatig nieuwe bedwelmingsmethoden ontwikkeld en op de markt gebracht. Het is dan ook belangrijk dat de Gemeenschap de Commissie de bevoegdheid verleent om nieuwe bedwelmingsmethoden goed te keuren waarbij een uniform en hoog niveau van dierenbescherming gehandhaafd wordt.

    (23) Er zijn codes voor goede praktijken nodig om exploitanten en bevoegde autoriteiten van specifieke informatie te voorzien over de parameters die gebruikt moeten worden met het oog op het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor dieren, terwijl tegelijkertijd de gelijke mededingingsomstandigheden voor exploitanten gehandhaafd dienen te blijven. Het is derhalve noodzakelijk dat de Gemeenschap de Commissie de bevoegdheid verleent om codes voor goede praktijken vast te stellen.

    (24) Afhankelijk van de wijze waarop zij bij het slachten of doden gebruikt worden, kunnen sommige bedwelmingsmethoden tot de dood van dieren leiden op een manier die geen pijn en zo weinig mogelijk angst en lijden bij het dier veroorzaakt. Er behoeft dan ook geen onderscheid gemaakt te worden tussen omkeerbare en niet-omkeerbare bedwelmingsmethoden.

    (25) De omstandigheden waaronder dieren bedwelmd worden en het resultaat van dergelijke bedwelmingen lopen in de praktijk als gevolg van allerlei factoren uiteen. Daarom dienen de resultaten van bedwelmingen regelmatig beoordeeld te worden. Hiertoe dienen exploitanten een representatieve steekproef samen te stellen voor het controleren van de efficiëntie van hun bedwelmingsmethoden, waarbij rekening gehouden wordt met de homogeniteit van de groep dieren en met andere kritische factoren, zoals de gebruikte uitrusting en het betrokken personeel.

    (26) Het welzijn van dieren wordt grotendeels beïnvloed door de wijze waarop de dagelijkse activiteiten georganiseerd zijn; er kunnen uitsluitend betrouwbare resultaten verkregen worden indien exploitanten controle-instrumenten ontwikkelen om het effect van die activiteiten te evalueren. Daarom dienen er standaardwerkwijzen ontwikkeld te worden voor alle fasen van de productiecyclus, waarbij de potentiële risico’s het uitgangspunt dienen te vormen. Die procedures dienen onder andere duidelijke doelstellingen, verantwoordelijke personen, modus operandi, meetbare acceptatiecriteria en controle- en registratieprocedures te omvatten.

    (27) Goed opgeleid en vakkundig personeel heeft een positief effect op de omstandigheden waaronder dieren worden behandeld. Vakbekwaamheid met betrekking tot dierenwelzijn impliceert kennis van de primaire gedragspatronen en van de behoeften van de betreffende diersoort; ook moeten signalen in verband met het bewustzijn en de gevoeligheid adequaat geïnterpreteerd worden. Die vakbekwaamheid omvat ook technische expertise met betrekking tot de gebruikte bedwelmingsapparatuur. Personeel dat dieren voor menselijke consumptie doodt en mensen die toezicht houden op het seizoensgebonden doden van pelsdieren, dienen daarom verplicht over een getuigschrift van vakbekwaamheid te beschikken dat relevant is voor de activiteiten die zij uitvoeren. Het verplicht stellen van getuigschriften van vakbekwaamheid voor ander personeel dat betrokken is bij het doden van dieren, zou echter niet in verhouding staan tot de nagestreefde doelen.

    (28) Van personeel met een aantal jaren ervaring mag verwacht worden dat zij over een bepaald expertiseniveau beschikken. Voor dergelijk personeel dient dan ook een overgangsperiode gehanteerd te worden met betrekking tot de vereisten voor het getuigschrift van vakbekwaamheid.

    (29) Bedwelmingsapparatuur wordt ontwikkeld en ontworpen om binnen een specifieke context efficiënt te functioneren. Ter waarborging van een optimaal dierenwelzijn dienen producenten gebruikers dan ook gedetailleerde instructies te geven over de omstandigheden waarin de uitrusting gebruikt en onderhouden dient te worden.

    (30) Om een efficiënte werking te waarborgen, dient de bedwelmings- en fixatieapparatuur adequaat onderhouden te worden. Voor uitrusting die intensief wordt gebruikt, kan het nodig zijn om bepaalde onderdelen regelmatig te vervangen; uitrusting die slechts incidenteel wordt gebruikt, kan als gevolg van corrosie of andere omgevingsfactoren juist minder efficiënt werken. Andere apparatuur moet weer nauwkeurig gekalibreerd worden. Dat betekent dat exploitanten voor die uitrusting onderhoudsprocedures dienen te hanteren.

    (31) Wanneer er iets fout gaat bij bedwelmingsprocedures, kunnen dieren daaronder te lijden hebben. In deze verordening dient dan ook bepaald te worden dat er adequate back-upuitrusting beschikbaar dient te zijn om bij de dieren zo weinig mogelijk pijn, angst en lijden te veroorzaken.

    (32) In Verordening (EG) nr. 854/2004 is een lijst van inrichtingen opgenomen van waaruit gespecificeerde producten van dierlijke oorsprong in de Gemeenschap ingevoerd mogen worden. Ten behoeve van die lijst dienen de algemene en de aanvullende eisen die van toepassing zijn op slachthuizen, in aanmerking te worden genomen.

    (33) Slachthuizen en de uitrusting die daarin wordt gebruikt, zijn ontworpen voor bepaalde categorieën dieren en hebben een bepaalde capaciteit. Indien die capaciteit wordt overschreden of indien de uitrusting voor een doel wordt ingezet waarvoor zij niet is ontworpen, kan dit een negatief effect op het welzijn van dieren hebben. De bevoegde autoriteiten dienen daarom de beschikking te krijgen over informatie over deze aspecten, die tevens geïntegreerd moet worden in de erkenningsprocedure voor slachthuizen.

    (34) Door het gebruik van mobiele slachthuizen wordt het transport van dieren over lange afstanden teruggedrongen, hetgeen een bijdrage kan leveren aan het waarborgen van het dierenwelzijn. Door hun relatieve technische beperkingen verschillen mobiele slachthuizen echter van vaste inrichtingen, wat betekent dat de technische voorschriften dienovereenkomstig aangepast moeten worden. In deze verordening dient daarom de mogelijkheid te worden gecreëerd om uitzonderingen vast te stellen op basis waarvan mobiele slachthuizen vrijgesteld kunnen worden van de verplichtingen die gelden voor de bouw, indeling en uitrusting van normale slachthuizen.

    (35) Met betrekking tot de bouw, indeling en uitrusting van slachthuizen wordt er regelmatig wetenschappelijke en technische vooruitgang geboekt. Het is dan ook belangrijk dat de Gemeenschap de Commissie de bevoegdheid verleent voor het wijzigen van de eisen die van toepassing zijn op de bouw, indeling en uitrusting van slachthuizen, waarbij een uniform en hoog niveau van dierenbescherming gehandhaafd wordt.

    (36) Er zijn richtsnoeren nodig om de exploitanten en de bevoegde autoriteiten van specifieke informatie te voorzien over de bouw, indeling en uitrusting van slachthuizen teneinde een hoog beschermingsniveau voor dieren te waarborgen zonder dat dit ten koste gaat van de gelijke mededingingsomstandigheden voor exploitanten. Het is dan ook noodzakelijk dat de Gemeenschap de Commissie de bevoegdheid geeft om dergelijke richtsnoeren vast te stellen.

    (37) Het doden zonder bedwelming vereist dat de keel van dieren accuraat wordt doorgesneden om het lijden te bekorten. Bij dieren die na het doorsnijden niet mechanisch gefixeerd zijn, zal het verbloeden daarnaast waarschijnlijk langer duren, waardoor hun lijden onnodig wordt verlengd. Dieren die zonder bedwelming worden geslacht, dienen dan ook elk afzonderlijk gefixeerd te worden.

    (38) Met betrekking tot het behandelen en fixeren van dieren in slachthuizen wordt regelmatig wetenschappelijke en technische vooruitgang geboekt. Het is dan ook van belang dat de Gemeenschap de Commissie de bevoegdheid geeft om de eisen die van toepassing zijn op het omgaan met en fixeren van dieren vóór het slachten aan te passen, waarbij een hoog beschermingsniveau van de dieren gewaarborgd blijft.

    (39) Er zijn richtsnoeren nodig om de exploitanten en de bevoegde autoriteiten van specifieke informatie te voorzien over het omgaan met en fixeren van dieren vóór het slachten teneinde een hoog beschermingsniveau voor dieren te waarborgen zonder dat dit ten koste gaat van de gelijke mededingingsomstandigheden voor exploitanten. Het is dan ook noodzakelijk dat de Gemeenschap de Commissie de bevoegdheid geeft om dergelijke richtsnoeren vast te stellen.

    (40) Uit de ervaringen die in een aantal lidstaten zijn opgedaan, blijkt dat het aanstellen van specifieke, gekwalificeerde personen als functionarissen voor het dierenwelzijn om het uitvoeren van operationele procedures voor het dierenwelzijn in slachthuizen te coördineren en daar follow-up aan te geven, een positief effect op dat welzijn heeft. Deze maatregel dient dan ook in de gehele Gemeenschap ingevoerd te worden. De functionaris voor het dierenwelzijn dient over voldoende bevoegdheden en technische vaardigheden te beschikken om het personeel op de werkvloer de benodigde begeleiding te kunnen geven.

    (41) Kleine slachthuizen die zich voornamelijk bezighouden met de directe verkoop van levensmiddelen aan eindgebruikers, hebben geen complex beheersysteem nodig om de algemene beginselen van deze verordening ten uitvoer te leggen. De eis om een functionaris voor het dierenwelzijn aan te stellen zou dan ook niet in verhouding staan tot de doelstellingen die middels deze verordening worden nagestreefd; derhalve dient deze verordening wat die eis betreft in een uitzondering voor dergelijke situaties te voorzien.

    (42) Ruimingsoperaties vereisen vaak crisisbeheer waarbij meerdere prioriteiten naast elkaar een rol spelen, zoals diergezondheid, volksgezondheid, milieu of dierenwelzijn. Hoewel het belangrijk is dat de voorschriften voor het dierenwelzijn in alle fasen van het ruimingsproces in acht worden genomen, kan het in uitzonderlijke omstandigheden gebeuren dat de volksgezondheid gevaar loopt door de naleving van die voorschriften of dat het proces om een ziekte uit te bannen aanzienlijk wordt vertraagd, waardoor nog meer dieren het risico lopen om ziek te worden of dood te gaan.

    (43) Derhalve dienen de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid te hebben om van sommige bepalingen van deze verordening af te wijken in noodsituaties waarin met het oog op de diergezondheid het doden van dieren vereist is en/of geen geschikte alternatieven voorhanden zijn om een optimaal welzijn voor die dieren te waarborgen. Dergelijke uitzonderingen mogen echter nimmer in de plaats komen van een adequate planning. Dat betekent dat de planning verbeterd dient te worden en dat het dierenwelzijn effectief geïntegreerd moet worden in rampenplannen voor besmettelijke ziekten.

    (44) De moderne bedwelmings- en fixatieapparatuur wordt steeds ingewikkelder en geavanceerder, hetgeen specifieke expertise en analyse vereist. De lidstaten dienen dan ook een specifiek referentiecentrum voor wetenschappelijke en technische expertise op te richten, of aan te wijzen als er al een dergelijk centrum bestaat, waarnaar functionarissen kunnen doorverwijzen indien bedwelmingsuitrusting of -methoden beoordeeld moeten worden.

    (45) De efficiëntie van elke bedwelmingsmethode is gebaseerd op de controle van cruciale parameters en de periodieke evaluatie ervan. Het is dan ook van groot belang om nationale codes voor goede praktijken op het gebied van dierenwelzijn te ontwikkelen met betrekking tot cruciale parameters, indicatoren en controleprocedures voor het doden van dieren, mede met het oog op een adequate ondersteuning van exploitanten en de bevoegde autoriteiten.

    (46) Voor het ontwikkelen van dergelijke codes is wetenschappelijke kennis, praktijkervaring en overeenstemming tussen de belanghebbenden vereist. In elke lidstaat zou deze taak dan ook door een referentiecentrum of netwerk uitgevoerd moeten worden in samenwerking met de relevante betrokken partijen.

    (47) Het verstrekken van getuigschriften van vakbekwaamheid dient aan uniforme voorwaarden gebonden te zijn. Organen of entiteiten die dergelijke getuigschriften verstrekken, dienen dan ook op basis van consistente normen en door één enkele nationale instantie geaccrediteerd te worden. Dat betekent dat die rol toebedeeld zou moeten worden aan het referentiecentrum.

    (48) In Verordening (EG) nr. 882/2004 is reeds vastgelegd dat de bevoegde autoriteit bij het niet naleven van de wetgeving bepaalde maatregelen moet treffen, met name met betrekking tot de welzijnsvoorschriften. Dat betekent dat er in deze verordening uitsluitend in aanvullende specifieke maatregelen behoeft te worden voorzien.

    (49) In Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden[14] is vastgelegd dat de EFSA de oprichting van nationale referentiecentra dient te bevorderen met het oog op een betere wetenschappelijke coördinatie, de uitwisseling van informatie, de ontwikkeling en uitvoering van gezamenlijke projecten en de uitwisseling van expertise en beste praktijken op het gebied van de levensmiddelenwetgeving. Aangezien het dierenwelzijn binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 178/2002 valt, vormt de oprichting en verdere ontwikkeling van netwerken van referentiecentra zoals die in die verordening is voorzien, een belangrijke taak voor de ESFA.

    (50) Het verstrekken van getuigschriften van vakbekwaamheid en het verzorgen van opleidingen dient op uniforme plaats te vinden. In deze verordening dienen dan ook niet alleen de verplichtingen van de lidstaten op dit gebied te worden vastgelegd, maar ook de voorwaarden die gelden voor het verstrekken, opschorten of intrekken van getuigschriften van vakbekwaamheid.

    (51) De bouw, indeling en uitrusting van slachthuizen vergt een langetermijnplanning en langetermijninvesteringen. Deze verordening moet dan ook in een adequate overgangsperiode voorzien in verband met de tijd die de sector nodig heeft om zich aan te passen aan de desbetreffende eisen zoals die in deze verordening zijn neergelegd. Gedurende die periode dienen de eisen die in Richtlijn 93/119/EG zijn vastgelegd voor de bouw, indeling en uitrusting van slachthuizen, van toepassing te blijven.

    (52) De lidstaten dienen regels vast te stellen betreffende de sancties die worden gehanteerd bij inbreuken op de bepalingen van deze verordening. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

    (53) Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel is het met het oog op het verwezenlijken van de fundamentele doelstelling om dieren bij het doden te beschermen, noodzakelijk en passend om regels vast te stellen voor het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten ten behoeve van de productie van levensmiddelen, wol, huiden, pelzen of anderen producten. Deze verordening gaat overeenkomstig artikel 5, derde alinea, van het Verdrag niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

    (54) De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden[15],

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    H OOFDSTUK I

    Onderwerp, toepassingsgebied en definities

    Arti kel 1

    Onderwerp en toepassingsgebied

    1. In deze verordening worden regels neergelegd voor het doden van dieren die worden gehouden voor de productie van levensmiddelen, wol, huiden, pelzen of andere producten, en voor daarmee verband houdende activiteiten.

    Met betrekking tot vissen is echter uitsluitend artikel, 3, lid 1, van toepassing.

    Het bepaalde in hoofdstuk II, met uitzondering van artikel 3, leden 1 en 2, hoofdstuk III en hoofdstuk IV, met uitzondering van artikel 16, is niet van toepassing op het doden van dieren in noodsituaties waarin de naleving van deze voorschriften een onmiddellijk en ernstig risico voor de gezondheid of veiligheid van mensen met zich mee zou brengen.

    2. Deze verordening is niet van toepassing:

    a) indien dieren worden gedood:

    i) gedurende technische of wetenschappelijke experimenten die onder de supervisie van de bevoegde autoriteit worden uitgevoerd;

    ii) tijdens de jacht;

    iii) tijdens culturele of sportieve evenementen;

    iv) door een dierenarts in het kader van zijn/haar beroepsuitoefening.

    b) op pluimvee en lagomorfen die niet in een slachthuis door hun eigenaar worden geslacht voor eigen consumptie.

    Artikel 2

    Definities

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    a) “doden”: iedere bewust gebruikte methode die resulteert in de dood van een dier;

    b) “daarmee verband houdende activiteiten”: activiteiten zoals het behandelen, onderbrengen, fixeren, bedwelmen en verbloeden van dieren die worden verricht in de context van het doden van dieren op de locatie waar de dieren worden gedood;

    c) “dier”: elk gewerveld dier, met uitzondering van amfibieën en reptielen;

    d) “het doden van dieren in noodsituaties”: het doden van dieren die zodanig gewond of ziek zijn dat dit ernstige pijn of ernstig lijden met zich meebrengt, terwijl er geen andere praktische mogelijkheid is om die pijn of dat lijden te verlichten;

    e) “onderbrengen”: het houden van dieren in stallen, hokken, overdekte plaatsen of weiden in verband met of deel uitmakend van slachthuisactiviteiten;

    f) “bedwelmen”: iedere bewust gebruikte methode die een dier pijnloos in een staat van bewusteloosheid en gevoelloosheid brengt, met inbegrip van methoden die onmiddellijk de dood tot gevolg hebben;

    g) “religieuze rite”: een reeks handelingen verband houdende met het slachten van dieren die voorgeschreven is door een godsdienst als de islam of het jodendom;

    h) “culturele of sportieve evenementen”: evenementen die in wezen en hoofdzakelijk verband houden met oude culturele tradities of sportieve activiteiten, bijvoorbeeld races en andere wedstrijdvormen, waarbij er geen sprake is van de productie van vlees of andere dierlijke producten of waarbij die productie slechts marginaal is in verhouding tot het evenement en ook niet economisch van belang is;

    i) “standaardwerkwijzen”: een reeks schriftelijke instructies om uniformiteit te bewerkstelligen bij het uitvoeren van een specifieke functie of norm;

    j) “slachten”: het doden van dieren voor menselijke consumptie;

    k) “slachthuis”: elke inrichting die gebruikt wordt voor het slachten van landdieren;

    l) “exploitant”: elke natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor een onderneming die activiteiten verricht waarop deze verordening van toepassing is;

    m) “pelsdieren”: dieren of soorten zoogdieren die voornamelijk worden gehouden ten behoeve van de productie van pelzen, zoals nertsen, bunzingen, vossen, wasberen, beverratten en chinchilla’s;

    n) “ruiming”: de methode om onder supervisie van de bevoegde autoriteit dieren te doden met het oog op de volksgezondheid, de diergezondheid, het dierenwelzijn of het milieu;

    o) “pluimvee”: gekweekte vogels, met inbegrip van vogels die niet als landbouwhuisdier worden beschouwd, maar wel als landbouwhuisdier worden gekweekt, met uitzondering van loopvogels;

    p) “lagomorfen”: konijnen en hazen.

    HOOFDSTUK II

    Algemene voorschriften

    Arti kel 3

    Algemene voorschriften voor het doden van dieren en voor daarmee verband houdende activiteiten

    1. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, angst of lijden wordt bespaard.

    2. Voor de toepassing van lid 1 nemen exploitanten met name de noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat dieren:

    a) fysiek comfort en fysieke bescherming wordt geboden, met name doordat zij schoon worden gehouden in een omgeving met een adequate temperatuurregeling die ook bescherming biedt tegen vallen of uitglijden;

    b) beschermd zijn tegen letsel of ziekte;

    c) in overeenstemming met hun natuurlijke gedrag behandeld en gehuisvest worden;

    d) geen tekenen van pijn, angst, agressie of ander abnormaal gedrag vertonen;

    e) niet te lijden hebben van een langdurig gebrek aan voer of drinkwater;

    f) niet van negatieve interacties te lijden hebben.

    3. Voorzieningen voor het doden van dieren en voor daarmee verband houdende activiteiten worden met inachtneming van de verplichtingen in de leden 1 en 2 ontworpen, gebouwd, onderhouden en gebruikt, een en ander afgestemd op het verwachte activiteitenniveau gedurende het jaar.

    Arti kel 4

    Methoden voor het doden van dieren

    1. Het doden van dieren mag uitsluitend geschieden middels het gebruik van een methode die waarborgt dat de dood onmiddellijk of na de bedwelming intreedt.

    2. Dieren mogen in afwijking van lid 1 gedood worden zonder voorafgaande bedwelming indien zulks wordt voorgeschreven door religieuze riten, mits het doden in een slachthuis plaatsvindt.

    De lidstaten zijn echter niet verplicht om deze uitzondering toe te passen.

    Arti kel 5

    Bedwelming

    1. Het bedwelmen wordt uitgevoerd volgens de methoden zoals beschreven in bijlage I.

    2. Het personeel dat verantwoordelijk is voor de bedwelming, voert periodieke controles uit om te waarborgen dat de dieren geen tekenen van bewustzijn of gevoeligheid vertonen in de periode gelegen tussen het eind van het bedwelmingsproces en de vaststelling van overlijden.

    Dergelijke controles worden op een afdoende representatieve steekproef van dieren te worden uitgevoerd en de frequentie van de controles wordt bepaald aan de hand van de resultaten van eerdere controles en alle andere factoren die van invloed kunnen zijn op de efficiëntie van het bedwelmingsproces.

    3. Bijlage I kan volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde procedure worden gewijzigd teneinde recht te doen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

    Elke wijziging dient echter een niveau van dierenwelzijn te waarborgen dat ten minste gelijkwaardig is aan dat van de bestaande methoden, hetgeen moet blijken uit wetenschappelijk bewijsmateriaal dat in relevante, internationaal erkende, collegiaal getoetste tijdschriften is gepubliceerd.

    4. Volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde procedure kunnen communautaire codes voor goede praktijken worden vastgesteld met betrekking tot de in bijlage I beschreven methoden.

    Arti kel 6

    Standaardwerkwijzen

    1. Het doden van dieren en alle daarmee verband houdende activiteiten worden vooraf gepland en vinden volgens standaardwerkwijzen plaats.

    2. Exploitanten stellen dienovereenkomstige standaardwerkwijzen op en voeren die uit om te waarborgen dat het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten overeenkomstig artikel 3, lid 1, plaatsvinden.

    Met betrekking tot de bedwelming wordt in de standaardwerkwijzen:

    a) rekening gehouden met de aanbevelingen van de producent;

    b) voor elke gebruikte methode aangegeven wat de cruciale parameters als bedoeld in bijlage I, hoofdstuk I, zijn.

    3. Op verzoek worden de standaardwerkwijzen ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteit.

    Arti kel 7

    Vakbekwaamheid en getuigschrift van vakbekwaamheid

    1. Het doden van dieren en de daarmee verband houdende activiteiten mogen uitsluitend worden uitgevoerd door personeel dat over de benodigde vakbekwaamheid beschikt om dit volgens de voorschriften van deze verordening te kunnen doen.

    2. De volgende slachtactiviteiten mogen uitsluitend worden verricht door personen die beschikken over een getuigschrift van vakbekwaamheid voor dergelijke activiteiten overeenkomstig artikel 18:

    a) het omgaan met en het verzorgen van dieren voorafgaand aan de fixatie;

    b) het fixeren van dieren met het oog op het bedwelmen of doden;

    c) het bedwelmen van dieren;

    d) het beoordelen van de effectiviteit van de bedwelming;

    e) het aanhaken of ophangen van levende dieren;

    f) het verbloeden van levende dieren.

    3. Het doden van pelsdieren geschiedt onder supervisie van een persoon die beschikt over het in artikel 18 bedoelde getuigschrift van vakbekwaamheid, dat alle activiteiten omvat die onder zijn of haar supervisie worden uitgevoerd.

    Artikel 8

    Instructies voor het gebruik van fixatie- en bedwelmingsuitrusting

    Producten die worden verhandeld of aangeprezen als fixatie- of bedwelmingsuitrusting, mogen slechts op de markt worden gebracht onder bijvoeging van adequate instructies over het gebruik en het onderhoud en op een wijze die optimale omstandigheden voor het welzijn van dieren waarborgt.

    In deze instructies worden met name de volgende aspecten gespecificeerd:

    a) de categorieën of gewichtsklassen van dieren waarvoor de uitrusting is bedoeld;

    b) de aanbevolen parameters die horen bij de verschillende gebruiksomstandigheden, inclusief de cruciale parameters zoals omschreven in bijlage I;

    c) voor bedwelmingsuitrusting: een methode om de efficiëntie van de uitrusting te kunnen controleren met het oog op de naleving van de voorschriften van deze verordening.

    Dit artikel is van toepassing op alle uitrusting waarvan het bedwelmen of fixeren van dieren een of meer van de functies is.

    Arti kel 9

    Gebruik van fixatie- en bedwelmingsuitrusting

    1. Alle uitrusting voor het fixeren of bedwelmen van dieren wordt volgens de instructies van de producent bediend, onderhouden en gecontroleerd door adequaat opgeleid personeel.

    2. Tijdens slachtactiviteiten is er onmiddellijk en ter plekke adequate back-upbedwelmingsuitrusting beschikbaar die wordt ingezet bij een storing of fout in de oorspronkelijk gebruikte bedwelmingsuitrusting.

    A rtikel 10

    Invoer uit derde landen

    De voorschriften van de hoofdstukken II en III van deze verordening zijn relevant voor de toepassing van artikel 12, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 854/2004.

    H OOFDSTUK III

    A anvullende voorschriften voor slachthuizen

    A rtikel 11

    Bouw, indeling en uitrusting van slachthuizen

    1. De bouw en indeling van slachthuizen en de daarin gebruikte uitrusting voldoen aan de voorschriften zoals beschreven in bijlage II.

    2. Voor de toepassing van deze verordening keurt de bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004, voor elk slachthuis het volgende goed:

    a) de maximale verwerkingscapaciteit voor elke slachtlijn;

    b) de categorieën en gewichtsklassen van dieren waarvoor de beschikbare fixatie- of bedwelmingsuitrusting gebruikt mag worden;

    c) de maximale capaciteit van onderbrenglocaties die bestemd zijn voor eenhoevigen en runderen, schapen, geiten, varkens, pluimvee en lagomorfen.

    3. De volgende besluiten kunnen worden genomen volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde procedure:

    a) afwijkingen van de voorschriften van bijlage II, ten behoeve van mobiele slachthuizen;

    b) wijzigingen om bijlage II aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

    4. Volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde procedure kunnen er richtsnoeren worden vastgesteld voor de toepassing van lid 2 van dit artikel en van bijlage II.

    A rtikel 12

    Omgang met dieren en fixatieactiviteiten voorafgaand aan de slacht

    1. Exploitanten waarborgen dat de in bijlage III opgenomen operationele voorschriften voor slachthuizen in acht worden genomen.

    2. Exploitanten waarborgen dat dieren die zonder bedwelming gedood worden, mechanisch gefixeerd zijn.

    3. Onverminderd artikel 3, lid 1, zijn de volgende fixatiemethoden verboden:

    a) het ophangen of optakelen van dieren aan hun voeten of poten;

    b) het mechanisch vastklemmen van de poten of voeten van dieren;

    c) het breken van poten, het doorsnijden van pezen in de poten of het blind maken van dieren;

    d) het breken of doorsnijden van de ruggengraat, bijvoorbeeld met een priem of dolk;

    e) het gebruik van elektrische stroomstoten die dieren niet onder gecontroleerde omstandigheden bedwelmen of doden, met name alle toepassingen met elektrische stroom die niet aan beide zijden van de hersenen wordt toegediend.

    Het bepaalde onder a) en b) is echter niet van toepassing op de haken die voor pluimvee worden gebruikt.

    4. Bijlage III kan volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde procedure worden aangepast aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

    5. Volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde procedure kunnen richtsnoeren worden vastgesteld voor de toepassing van de voorschriften van bijlage III.

    A rtikel 13

    Controle bij het slachten

    1. Exploitanten dienen adequate controleprocedures op te stellen en te gebruiken om te verifiëren en vast te stellen dat slachtdieren effectief bedwelmd zijn in de periode gelegen tussen het eind van het bedwelmingsproces en de vaststelling van overlijden.

    2. De controleprocedures als bedoeld in lid 1 omvatten in ieder geval:

    a) de namen van de personen die verantwoordelijk zijn voor de controleprocedure;

    b) indicatoren die opgesteld zijn om tekenen van bewusteloosheid, bewustzijn of gevoeligheid te detecteren bij dieren die het voorwerp zijn van slachthandelingen in overeenstemming met artikel 4, lid 1; dan wel indicatoren om tekenen van leven te detecteren bij dieren die het voorwerp zijn van slachthandelingen in overeenstemming met artikel 4, lid 2, eerste alinea;

    c) acceptatiecriteria om vast te stellen of de resultaten van de indicatoren als bedoeld onder b) al dan niet bevredigend zijn;

    d) de omstandigheden waaronder en/of het tijstip waarop de controle dient plaats te vinden;

    e) het aantal dieren in elke steekproef waarop de controle betrekking heeft;

    f) adequate procedures om te waarborgen dat, wanneer niet wordt voldaan aan de acceptatiecriteria als bedoeld onder c), de bedwelmings- of slachtactiviteiten nader worden bezien om de oorzaken van de tekortkomingen in kaart te brengen en de noodzakelijke veranderingen in die activiteiten aan te brengen.

    3. Voor elke slachtlijn waar een andere bedwelmingsuitrusting wordt gebruikt, wordt een afzonderlijke controleprocedure gehanteerd.

    4. Bij het vaststellen van de frequentie van de controles dient rekening te worden gehouden met de belangrijkste risicofactoren, zoals veranderingen in het soort dieren dat wordt geslacht of in de werkpatronen van het personeel; die frequentie dient zodanig te zijn dat een hoog betrouwbaarheidsniveau wordt gewaarborgd.

    5. Volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde procedure kunnen communautaire codes voor goede praktijken worden vastgesteld met betrekking tot de controleprocedures in slachthuizen.

    A rtikel 14

    Functionaris voor het dierenwelzijn

    1. Exploitanten benoemen voor elk slachthuis een functionaris voor het dierenwelzijn die verantwoordelijk is voor de naleving in dat slachthuis van de voorschriften van deze verordening. Deze functionaris rapporteert rechtstreeks aan de exploitant over zaken die verband houden met het welzijn van dieren.

    2. De functionaris voor het dierenwelzijn staat onder direct toezicht van de exploitant en heeft de bevoegdheid om van het slachthuispersoneel te eisen dat de noodzakelijke corrigerende maatregelen worden genomen om de naleving van de voorschriften van deze verordening te waarborgen.

    3. De verantwoordelijkheden van de functionaris voor het dierenwelzijn worden beschreven in de standaardwerkwijzen van het slachthuis en op een effectieve manier onder de aandacht van het betreffende personeel gebracht.

    4. De functionaris voor het dierenwelzijn is in het bezit van een getuigschrift van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 18, welk getuigschrift alle activiteiten dient te bestrijken in de slachthuizen waarvoor hij of zij verantwoordelijk is.

    5. De leden 1 en 4 zijn niet van toepassing op slachthuizen waar minder dan 1 000 stuks vee (zoogdieren) of minder dan 150 000 stuks pluimvee per jaar worden geslacht.

    HOOFDSTUK IV

    Ruiming en het doden van dieren in noodsituaties

    A rtikel 15

    Ruiming

    1. De bevoegde autoriteit en de exploitanten die betrokken zijn bij een ruimingsoperatie stellen voorafgaand aan die operatie een actieplan op om te waarborgen dat aan de voorschriften van deze verordening wordt voldaan.

    In de rampenplannen die krachtens de communautaire wetgeving inzake de diergezondheid vereist zijn, worden – op basis van de hypothese die in het rampenplan is geformuleerd over de omvang en de locatie van vermoedelijke ziekte-uitbraken – met name de voorgenomen slachtmethoden en de corresponderende standaardwerkwijzen voor het waarborgen van de voorschriften van deze verordening opgenomen.

    2. De bevoegde autoriteit en de exploitanten die bij ruimingsoperaties zijn betrokken:

    a) waarborgen dat dergelijke operaties worden uitgevoerd volgens het actieplan als bedoeld in lid 1;

    b) treffen alle passende maatregelen om het welzijn van de dieren in de best mogelijke omstandigheden te waarborgen.

    3. Voor de toepassing van dit artikel kan de bevoegde autoriteit in uitzonderlijke omstandigheden afwijkingen toestaan van een of meer van de voorschriften van deze verordening wanneer die autoriteit van mening is dat de naleving waarschijnlijk van invloed zal zijn op de volksgezondheid of een aanzienlijke vertraging zal opleveren in het proces om de ziekte uit te bannen.

    4. Binnen één jaar na de beëindigingsdatum van de ruimingsoperatie doet de bevoegde autoriteit als bedoeld in lid 1 de Commissie een evaluatieverslag van de resultaten toekomen; dat verslag wordt ook voor het publiek beschikbaar gemaakt, met name via internet.

    In het verslag wordt met name aandacht besteed aan:

    a) de aanleiding voor de ruiming;

    b) het aantal en de soorten dieren die gedood zijn;

    c) de bedwelmingsmethoden en de methoden die gebruikt zijn om de dieren te doden;

    d) een beschrijving van de geconstateerde problemen en, waar van toepassing, de gevonden oplossingen om het lijden van de betrokken dieren te verlichten of zo veel mogelijk te beperken;

    e) alle afwijkingen waarvoor op grond van lid 3 toestemming is gegeven.

    5. Volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde procedure kunnen richtsnoeren worden vastgesteld voor het opstellen en uitvoeren van actieplannen voor ruimingsoperaties.

    A rtikel 16

    Doden van dieren in noodsituaties

    In noodsituaties neemt de persoon die verantwoordelijk is voor de betreffende dieren, alle noodzakelijke maatregelen om de dieren zo snel mogelijk te doden.

    H OOFDSTUK V

    Bevoegde autoriteit

    A rtikel 17

    Referentiecentra

    1. Elke lidstaat wijst een nationaal referentiecentrum aan (hierna: “het referentiecentrum” genoemd) om de volgende taken uit te voeren:

    a) het verstrekken van wetenschappelijke en technische expertise met betrekking tot de goedkeuring van slachthuizen;

    b) het uitvoeren van beoordelingen van nieuwe bedwelmingsmethoden;

    c) het actief bevorderen dat exploitanten en andere belanghebbenden codes voor goede praktijken ontwikkelen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening, alsmede het publiceren en verspreiden van dergelijke codes en het controleren van de toepassing ervan;

    d) het ontwikkelen van richtsnoeren voor de bevoegde autoriteit met het oog op de uitvoering van deze verordening;

    e) het accrediteren van organen en entiteiten voor het verlenen van getuigschriften van vakbekwaamheid overeenkomstig artikel 18;

    f) het corresponderen en samenwerken met de Commissie en met andere referentiecentra om technische en wetenschappelijke informatie en beste praktijken uit te wisselen met het oog op de uitvoering van deze verordening.

    2. Binnen één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening verstrekken de lidstaten nadere gegevens over hun referentiecentrum aan de Commissie en de andere referentiecentra en maken zij die informatie tevens via internet voor het publiek beschikbaar.

    3. Referentiecentra kunnen ook de vorm van een netwerk van afzonderlijke entiteiten hebben, mits alle in lid 1 genoemde taken voor alle relevante activiteiten die in de betreffende lidstaat worden uitgevoerd, zijn toegewezen.

    De lidstaten kunnen voor de uitvoering van een of meer van die taken ook een entiteit aanwijzen die zich buiten hun eigen grondgebied bevindt.

    A rtikel 18

    Getuigschrift van vakbekwaamheid

    1. Voor de toepassing van artikel 7 wijzen de lidstaten een bevoegde autoriteit aan die verantwoordelijk is voor:

    a) het waarborgen van de beschikbaarheid van opleidingscursussen voor personeel dat betrokken is bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten;

    b) het verstrekken van getuigschriften van vakbekwaamheid als bewijs voor het met goed gevolg afleggen van een onafhankelijk afsluitend examen; de onderwerpen van dit examen zijn relevant voor de betreffende diersoorten en zijn in overeenstemming met de activiteiten zoals genoemd in artikel 7, lid 2, en met de onderwerpen in bijlage IV;

    c) het goedkeuren van opleidingsprogramma’s voor de cursussen als bedoeld onder a) en van de inhoud en uitvoeringsbepalingen van het examen als bedoeld onder b).

    2. De bevoegde autoriteit kan het organiseren van de cursussen, het afsluitend examen en het verstrekken van getuigschriften van vakbekwaamheid aan een afzonderlijk orgaan of aan een afzonderlijke entiteit delegeren dat/die:

    a) over de noodzakelijke expertise, medewerkers en uitrusting beschikt om die taken uit te voeren;

    b) onafhankelijk is en niet in belangenconflicten verstrengeld zal raken als gevolg van het verstrekken van getuigschriften van vakbekwaamheid;

    c) geaccrediteerd is bij het referentiecentrum.

    De nadere gegevens over dergelijke organen en entiteiten worden voor het publiek beschikbaar gemaakt, met name via internet.

    3. Op de getuigschriften van vakbekwaamheid wordt niet alleen aangegeven voor welke categorieën dieren, maar ook voor welke van de activiteiten als bedoeld in artikel 7, leden 2 en 3, het getuigschrift geldig is.

    De geldigheidsduur van getuigschriften van vakbekwaamheid bedraagt maximaal vijf jaar.

    4. De lidstaten erkennen de getuigschriften van vakbekwaamheid die in een andere lidstaat zijn uitgegeven.

    5. De lidstaten kunnen eveneens diploma’s die voor andere doeleinden zijn uitgegeven, als getuigschriften van vakbekwaamheid erkennen, mits die diploma’s op voorwaarden zijn verstrekt die vergelijkbaar zijn met de voorwaarden van dit artikel.

    H OOFDSTUK VI

    Niet-naleving, sancties en uitvoeringsbevoegdheden

    A rtikel 19

    Niet-naleving

    Voor de toepassing van artikel 54 van Verordening (EG) nr. 882/2004 kan de bevoegde autoriteit met name:

    a) van exploitanten verlangen dat zij hun standaardwerkwijzen aanpassen en meer in het bijzonder hun productie vertragen dan wel stopzetten;

    b) de frequentie van de controleprocedures als bedoeld in artikel 13 verhogen;

    c) de getuigschriften van vakbekwaamheid intrekken van personeel dat van onvoldoende kennis of besef van zijn taken blijkt geeft;

    d) de accreditatie opschorten of intrekken van organen of entiteiten die op grond van artikel 17, lid 1, onder e), geaccrediteerd zijn.

    A rtikel 20

    Sancties

    De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de bepalingen van deze verordening en nemen alle maatregelen om te bereiken dat zij worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op [1 januari 2011] van die bepalingen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen van die bepalingen mee.

    Artikel 21

    Uitvoeringsbepalingen

    Uitvoeringsbepalingen voor deze verordening, met inbegrip van voorschriften voor het slachten of doden van vissen, kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde procedure.

    A rtikel 22

    Comitéprocedure

    1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad ingestelde Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

    2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

    De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

    3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

    H OOFDSTUK VII

    Slotbepalingen

    A rtikel 23

    Intrekking

    1. Richtlijn 93/119/EG wordt ingetrokken.

    Voor de toepassing van artikel 24, lid 1, van deze verordening blijven de volgende bepalingen van Richtlijn 93/119/EG echter van kracht:

    a) bijlage A:

    i) deel I, punt 1;

    ii) deel II, punt 1, punt 3, tweede zin, en de punten 6, 7 en 8;

    b) bijlage B, punt 1;

    c) bijlage C, deel II, punt 3, onder A.2 en B.4, en de punten 4.2 en 4.3;

    d) bijlage F, deel II, punt 4, onder a), en punt 6, onder a).

    2. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn worden gelezen als verwijzingen naar deze verordening.

    A rtikel 24

    Overgangsbepalingen

    1. Tot en met 31 december 2018 is artikel 11, lid 1, uitsluitend van toepassing op nieuwe slachthuizen dan wel op elke nieuwe bouw, indeling of uitrusting waarop de voorschriften van bijlage II van toepassing zijn en die nog niet operationeel zijn op de dag van [toepassing/inwerkingtreding] van deze verordening.

    2. Tot en met 31 december 2014 kunnen de lidstaten de getuigschriften van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 18 zonder examen verstrekken aan personen die kunnen aantonen dat zij gedurende een onafgebroken periode van minimaal [tien] jaar relevante professionele werkervaring hebben opgedaan.

    A rtikel 25

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

    Zij is van toepassing met ingang van [1 januari 2011].

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel,

    Voor de Raad

    De voorzitter

    BIJLAGE I

    OVERZICHT VAN METHODEN VOOR HET BEDWELMEN EN DODEN VAN DIEREN, PLUS BIJBEHORENDE SPECIFICATIES

    (zoals bedoeld in artikel 5, lid 1)

    Hoofdstuk I — Methoden

    Tabel 1 — Mechanische methoden

    Nr. | Naam | Beschrijving | Categorie dieren | Cruciale parameters | Specifieke voorschriften voor bepaalde methoden – hoofdstuk II van deze bijlage |

    1 | Penetrerend penschiettoestel | Zwaar en onomkeerbaar letsel aan de hersenen veroorzaakt door de slag en de penetratie van een pen | Alle diersoorten | Plaatsing en richting van het schot Adequate snelheid en diameter van de pen gerelateerd aan de grootte van het dier en de diersoort | Niet van toepassing |

    2 | Niet-penetrerend penschiettoestel | Zwaar letsel aan de hersenen veroorzaakt door de slag van een pen zonder penetratie | Herkauwers tot 10 kg, pluimvee en lagomorfen | Plaatsing en richting van het schot Adequate snelheid en diameter van de pen gerelateerd aan de grootte van het dier en de diersoort | Niet van toepassing |

    3 | Vuurwapen met vrij projectiel | Zwaar en onomkeerbaar letsel aan de hersenen veroorzaakt door de slag en de penetratie van een of meer projectielen | Alle diersoorten | Plaatsing van het schot Kracht van de patroon | Niet van toepassing |

    4 | Maceratie | Onmiddellijk pletten van het hele dier | Kuikens tot 72 uur en embryo’s in het ei | Maximale omvang van de pletten partij dieren Maatregel om overbelasting van de capaciteit te voorkomen | Punt 1 |

    5 | Breken van de nek | Handmatige oprekking en torsie van de nek resulterend in cerebrale ischemie | Vogels tot 3 kg | Niet van toepassing | Punt 2 |

    Tabel 2 — Elektrische methoden

    Nr. | Naam | Beschrijving | Categorie dieren | Cruciale parameters | Specifieke voorschriften in hoofdstuk II van deze bijlage |

    1 | Elektrische bedwelming (uitsluitend kop) | Blootstellen van de hersenen aan een stroomsterkte die een gegeneraliseerd epileptisch beeld op het elektro-encefalogram (eeg) genereert | Alle diersoorten | Minimale stroomsterkte (A of mA) Minimale spanning (V) Maximale frequentie (Hz) Minimale tijdsduur van de blootstelling Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en doden (s) Kalibratiefrequentie van de uitrusting Optimalisatie van de stroomafgifte Voorkomen van elektrische schokken vóór de bedwelming | Punt 3 |

    2 | Elektrisch doden (kop tot rug) | Blootstellen van het lichaam aan een stroomsterkte die gelijktijdig zowel een gegeneraliseerd epileptisch beeld op het elektro-encefalogram (eeg) genereert (bedwelmen) als tot fibrillatie of hartstilstand (doden) leidt | Alle diersoorten, met uitzondering van lammeren en biggen met een levend gewicht van minder dan 5 kg en runderen | Minimale stroomsterkte (A of mA) Minimale spanning (V) Maximale frequentie (Hz) Minimale tijdsduur van de blootstelling Kalibratiefrequentie van de uitrusting Optimalisatie van de stroomafgifte Voorkomen van elektrische schokken vóór de bedwelming | Punt 3 Punt 4 voor vossen en chinchilla’s |

    3 | Elektrisch waterbad | In een waterbad blootstellen van het gehele lichaam aan een stroomsterkte die een gegeneraliseerd epileptisch beeld op het elektro-encefalogram (eeg) genereert (bedwelmen) en mogelijk ook tot fibrillatie of hartstilstand (doden) leidt | Pluimvee | Minimaliseren van de pijn bij het aanhaken Optimaliseren van stroomafgifte Maximale aanhaaktijd voorafgaand aan het waterbad Onderdompelen van de vogels tot aan de vleugelbasis Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en doden voor frequenties boven 60 Hz | Punt 5 |

    Tabel 3 — Gasmethoden

    Nr. | Naam | Beschrijving | Categorie dieren | Cruciale parameters | Specifieke voorschriften in hoofdstuk II van deze bijlage |

    1 | Koolstofdioxide in hoge concentratie | Blootstelling van dieren bij bewustzijn aan een gasmengsel dat meer dan 30% koolstofdioxide bevat | Varkens, pluimvee en pelsdieren | Koolstofdioxideconcentratie Duur van de blootstelling Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en doden (varkens) | Punt 6 Punt 7 voor pluimvee |

    2 | Koolstofdioxide in lage concentratie | Blootstelling van dieren bij bewustzijn aan een gasmengsel dat minder dan 30% koolstofdioxide bevat | Varkens en pluimvee | Koolstofdioxideconcentratie Duur van de blootstelling Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en doden in geval van bedwelming (varkens) | Punt 7 voor pluimvee |

    3 | Inerte gassen | Blootstelling van dieren bij bewustzijn aan een mengsel van inerte gassen (zoals argon of stikstof) dat minder dan 2% zuurstof bevat | Varkens en pluimvee | Zuurstofconcentratie. Duur van de blootstelling Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en doden in geval van bedwelming (varkens) | Punt 7 voor pluimvee |

    4 | Koolstofmonoxide (zuivere bron) | Blootstelling van dieren bij bewustzijn aan een gasmengsel dat meer dan 4% koolstofmonoxide bevat | Pelsdieren en biggen | Kwaliteit van de gasbron Koolstofmonoxideconcentratie Duur van de blootstelling Temperatuur van het gas | Punt 8 |

    5 | Koolstofmonoxide vermengd met andere gassen | Blootstelling van dieren bij bewustzijn aan een gasmengsel dat meer dan 1% koolstofmonoxide bevat in combinatie met andere giftige gassen | Pelsdieren | Koolstofmonoxideconcentratie Duur van de blootstelling Temperatuur van het gas Filtering van het gas dat door de motor wordt geproduceerd | Punt 8 Punt 9 |

    Tabel 4 — Overige methoden

    Nr. | Naam | Beschrijving | Categorie dieren | Cruciale parameters | Specifieke voorschriften in hoofdstuk II van deze bijlage |

    1 | Dodelijke injectie onder veterinair toezicht | Verlies van bewustzijn en gevoeligheid gevolgd door een onomkeerbaar intreden van de dood veroorzaakt door een injectie met veterinaire geneesmiddelen | Alle diersoorten | Niet van toepassing | Niet van toepassing |

    Hoofdstuk II — Specifieke voorschriften voor bepaalde methoden

    1. Maceratie

    Deze methode dient tot de onmiddellijke maceratie en dood van de dieren te leiden.

    2. Breken van de nek

    De methoden voor het breken van de nek mogen per dag op niet meer dan vijftig dieren worden toegepast.

    3. Elektrische bedwelming (uitsluitend kop)

    3.1 Bij het gebruik van elektrische bedwelming via uitsluitend de kop van een dier, worden de elektroden aan weerszijden van de hersenen van het dier bevestigd.

    3.2 Bij de elektrische bedwelming via uitsluitend de kop van een dier wordt gebruikgemaakt van de minimale stroomsterkte zoals voorgeschreven in tabel 1.

    Tabel 1 — Minimale stroomsterkte voor elektrische bedwelming (uitsluitend kop)

    Categorie dieren | Runderen van zes maanden en ouder | Runderen jonger dan zes maanden | Schapen en geiten | Varkens | Kippen | Kalkoenen |

    Minimale stroomsterkte | 1,28 A | 1,25 A | 1,00 A | 1,30 A | 240 mA | 400 mA |

    4. Elektrisch doden (kop tot rug)

    4.1 Schapen, geiten en varkens.

    De minimale stroomsterkte voor het elektrisch doden (van kop tot rug) is 1 ampère voor schapen en 1,30 ampère voor varkens.

    4.2 Vossen

    De elektroden worden aan de bek en het rectum bevestigd, waarbij gedurende ten minste drie seconden een minimale stroomsterkte van 0,3 ampère en een minimale spanning van 110 volt toegediend wordt.

    4.3 Chinchilla’s

    De elektroden worden aan de kop en de staart bevestigd, waarbij gedurende ten minste zestig seconden een minimale stroomsterkte van 0,57 ampère toegediend wordt.

    5. Bedwelmen van pluimvee middels elektrische waterbaden

    5.1 Dieren mogen niet aangehaakt worden als zij te klein zijn voor de waterbadbedwelmer of indien het aanhaken naar alle waarschijnlijkheid tot pijn lijdt dan wel de bestaande pijn vergroot (zoals bij gewonde dieren). In dergelijke gevallen worden deze dieren op een andere manier gedood.

    5.2 De haken dienen nat te zijn voordat levende vogels aangehaakt worden. De dieren worden met beide poten aangehaakt.

    5.3 Bij waterbadbedwelming wordt gebruikgemaakt van de minimale stroomsterkte zoals voorgeschreven in tabel 2. Dieren worden gedurende minimaal vier seconden aan die stroomsterkte blootgesteld.

    Tab el 2 — Elektrische vereisten voor de uitrusting voor waterbadbedwelming

    Frequentie (Hz) | Kippen | Kalkoenen | Eenden en ganzen |

    < 200 Hz | 100 mA | 250 mA | 130 mA |

    Van 200 tot 400 Hz | 150 mA | 400 mA | Niet toegestaan |

    Van 400 tot 1500 Hz | 200 mA | 400 mA | Niet toegestaan |

    6. Koolstofdioxide in hoge concentratie (meer dan 30%)

    Na een blootstelling van 30 seconden mag geen enkel dier nog tekenen van bewustzijn of gevoeligheid vertonen.

    7. Koolstofdioxide in hoge en lage concentratie, gebruik van inerte gassen of een combinatie van deze gasmengsels bij pluimvee

    In geen geval mogen gassen de kamer of de locatie binnendringen waar pluimvee bedwelmd en gedood dient te worden indien dit tot brandwonden zou kunnen leiden of onnodig lijden veroorzaakt door bevriezing of een te lage vochtigheidsgraad.

    8. Koolstofmonoxide (zuivere bron of vermengd met andere gassen) voor pelsdieren

    8.1 Er wordt te allen tijde visueel toezicht op de dieren uitgeoefend.

    8.2 De dieren worden afzonderlijk in de bedwelmingsruimte binnengebracht, waarbij ervoor wordt gezorgd dat het volgende dier pas binnengebracht wordt als het vorige dier bewusteloos of dood is.

    8.3 De dieren blijven in de bedwelmingsruimte totdat zij dood zijn.

    9. Koolstofmonoxide vermengd met andere gassen voor pelsdieren

    9.1 Uitlaatgassen van een speciaal hiervoor aangepaste motor zijn toegestaan mits tests hebben uitgewezen dat het gebruikte gas:

    a) naar behoren is afgekoeld;

    b) voldoende is gefilterd, en

    c) vrij is van irriterende componenten en gassen.

    9.2 De dieren mogen pas de ruimte binnen worden gebracht wanneer de concentratie koolstofmonoxide het vereiste minimale niveau heeft bereikt.

    BIJLAGE II

    BOUW, INDELING EN UITRUSTING VAN SLACHTHUIZEN

    (zoals bedoeld in artikel 11)

    1. Alle onderbrengvoorzieningen

    1.1 Ventilatiesystemen zijn zodanig ontworpen, geïnstalleerd en onderhouden dat het welzijn van de dieren continu is gewaarborgd; hierbij wordt rekening gehouden met het verwachte scala aan weersomstandigheden.

    1.2 Indien er gebruikgemaakt moet worden van mechanische ventilatiemiddelen, dienen er noodvoorzieningen beschikbaar te zijn met het oog op een storing in of uitval van die mechanische ventilatie.

    2. Onderbrengvoorzieningen voor dieren die niet in containers worden afgeleverd

    2.1 Hokken, drijfgangen en looppaden zijn zodanig ontworpen en gebouwd dat:

    a) de dieren zich middels hun normale loopgedrag en zonder afleiding vrij in de gewenste richting kunnen bewegen;

    b) varkens of schapen naast elkaar kunnen lopen, met uitzondering van looppaden die naar de fixatie-uitrusting leiden.

    2.2 Het systeem voor de watertoevoer is zodanig ontworpen en gebouwd dat alle dieren op elk moment toegang hebben tot schoon drinkwater zonder daarbij letsel op te lopen of beperkt te worden in hun bewegingen.

    2.3 Tussen de stalruimte en het looppad dat naar het bedwelmingspunt leidt, is een wachthok beschikbaar met een effen vloer en stevige zijwanden om een gestage toevoer van dieren voor de bedwelming en het doden te waarborgen en om te voorkomen dat dierenbegeleiders dieren op moeten jagen vanuit de stalruimte. Het ontwerp van deze wachtruimte is zodanig dat dieren niet vast kunnen komen te zitten of vertrapt kunnen worden.

    2.4 De constructie van de vloeren is zodanig dat het risico dat dieren uitglijden, vallen of letsel aan hun poten oplopen, zo veel mogelijk beperkt is.

    3. Fixatie-uitrusting en fixatievoorzieningen

    3.1 Fixatie-uitrusting en fixatievoorzieningen zijn zodanig ontworpen en gebouwd dat:

    a) de methoden voor het bedwelmen of het doden optimaal kunnen worden toegepast;

    b) letsel of kneuzingen bij de dieren worden voorkomen, en

    c) eventuele worstelingen om los te komen en het uitbrengen van geluiden tijdens het fixeren van dieren zo veel mogelijk worden beperkt.

    3.2 Fixatieboxen die in combinatie met een penschiettoestel worden gebruikt, zijn voorzien van een systeem dat zowel de laterale als de verticale beweging van de kop van het dier beperkt.

    3.3 Er mogen geen systemen gebruikt worden waarmee runderen in een geroteerde of onnatuurlijke houding worden gefixeerd.

    4. Uitrusting voor elektrische bedwelming

    4.1 De uitrusting voor elektrische bedwelming is voorzien van een systeem dat de gegevens van de cruciale elektrische parameters registreert voor elk bedwelmd of gedood dier.

    4.2 De elektrische apparatuur levert een constante stroom.

    5. Uitrusting voor waterbadbedwelming

    5.1 De aanhaaklijnen zijn zodanig ontworpen en geplaatst dat de dieren die eraan worden gehangen, nergens door belemmerd worden en waarbij de stress voor de dieren tot een minimum gereduceerd wordt.

    5.2 De aanhaaklijn is tot aan het toegangspunt van de broeibak over de volledige lengte eenvoudig toegankelijk voor het geval dat dieren van de slachtlijn verwijderd moeten worden.

    5.3 De omvang en de vorm van de metalen haken zijn adequaat afgestemd op de poten van het te slachten pluimvee zodat een elektrisch contact gewaarborgd is zonder dat de dieren pijn lijden.

    5.4 De uitrusting voor waterbadbedwelming is voorzien van een elektrisch geïsoleerde toegangsvlonder en is zodanig ontworpen en gebouwd dat er bij de toegang geen water kan overlopen.

    5.5 De elektroden die in de uitrusting voor waterbadbedwelming worden gebruikt, moeten over de volle lengte van het waterbad zijn aangebracht. Het waterbad is zodanig ontworpen en onderhouden dat de haken, wanneer zij over het water passeren, in constant contact staan met de geaarde geleider.

    5.6 Vanaf het punt van het aanhaken van de dieren totdat zij de waterbadbedwelmer in gaan is er een voorziening aangebracht die met de borst van de dieren in aanraking komt om hen te kalmeren.

    5.7 Waterbaden worden van een constante stroom voorzien.

    5.8 De toegang tot de uitrusting voor waterbadbedwelming dient te allen tijde mogelijk te zijn om te zorgen dat dieren die bedwelmd zijn en in het waterbad achterblijven als gevolg van een uitval of vertraging van de slachtlijn, kunnen verbloeden.

    6. Uitrusting voor bedwelming van varkens met gas

    6.1 De ruimtes voor gasbedwelming en de uitrusting om de dieren door deze ruimtes te transporteren, zijn zodanig ontworpen en gebouwd dat:

    a) de methoden voor het bedwelmen met gas optimaal kunnen worden toegepast;

    b) letsel of kneuzingen bij de dieren worden voorkomen, en

    c) eventuele worstelingen om los te komen en het uitbrengen van geluiden tijdens het fixeren van dieren zo veel mogelijk worden beperkt.

    6.2 De ruimte voor gasbedwelming is voorzien van faciliteiten om de gasconcentratie en de blootstellingsduur te meten, weer te geven en te registreren. De apparatuur dient tevens een duidelijk zichtbaar en hoorbaar waarschuwingssignaal te geven wanneer de gasconcentratie onder het vereiste niveau daalt.

    6.3 De gasbedwelmingsruimte en het transportmechanisme zijn zodanig ontworpen en gebouwd dat visuele inspectie in alle fasen van de bedwelming mogelijk is.

    6.4 De gasbedwelmingsruimte is zodanig ontworpen dat de dieren zelfs bij de maximaal toegestane verwerkingscapaciteit nog kunnen gaan liggen zonder dat zij over elkaar heen komen te liggen.

    7. Uitrusting voor bedwelming van pluimvee met gas

    7.1 De punten 6.1 en 6.2 zijn van overeenkomstige toepassing op de uitrusting voor bedwelming van pluimvee met gas.

    7.2 Voorzieningen voor pluimvee zijn zodanig ontworpen en gebouwd dat de dieren in transportkratten aan de gasmengsels blootgesteld kunnen worden zonder dat zij uitgeladen hoeven te worden.

    BIJLAGE III

    OPERATIONELE VOORSCHRIFTEN VOOR SLACHTHUIZEN

    (zoals bedoeld in artikel 12)

    1. De aankomst en verplaatsing van en het omgaan met dieren

    1.1 De welzijnsomstandigheden van elke zending dieren worden systematisch beoordeeld door de functionaris voor het dierenwelzijn of door een persoon die aan die functionaris rapporteert om de prioriteiten in kaart te kunnen brengen, met name door te bepalen welke dieren specifieke welzijnsbehoeften hebben en welke maatregelen genomen dienen te worden om in die behoeften te voorzien.

    1.2 De dieren worden zo spoedig mogelijk na aankomst uitgeladen en vervolgens zonder onnodige vertraging geslacht.

    Bij pluimvee en lagomorfen mag de totale transporttijd plus de tijd tussen het moment van uitladen en de uiteindelijke slacht niet meer dan 12 uur bedragen.

    Met uitzondering van lagomorfen mag bij zoogdieren de totale transporttijd plus de tijd tussen het moment van uitladen en de uiteindelijke slacht niet meer bedragen dan:

    a) 19 uur voor niet-gespeende dieren;

    b) 24 uur voor eenhoevigen en varkens;

    c) 29 uur voor herkauwers.

    Na het verstrijken van genoemde termijnen worden de dieren ondergebracht en gevoederd, waarna zij vervolgens met gepaste, regelmatige tussenpozen een redelijke hoeveelheid voer dienen te krijgen. In dergelijke gevallen worden de dieren voorzien van een adequate hoeveelheid strooisel of gelijksoortig materiaal dat een mate van comfort waarborgt die afgestemd is op de diersoort en de betreffende hoeveelheid dieren. Dit materiaal dient urine en uitwerpselen op adequate wijze te absorberen.

    1.3 Containers waarin dieren worden vervoerd, worden zorgvuldig behandeld. Het is met name verboden om ermee te gooien of om ze op de grond te laten vallen.

    1.4 Indien containers op elkaar worden geplaatst, worden er voorzorgsmaatregelen genomen om:

    a) de hoeveelheid urine en uitwerpselen die op de dieren in de lagere containers valt, te beperken;

    b) de stabiliteit van de containers te waarborgen;

    c) te waarborgen dat de ventilatie niet belemmerd wordt.

    1.5 Bij het slachten krijgen niet-gespeende dieren, melkvee, vrouwelijke dieren die tijdens het transport hebben geworpen en dieren die in containers zijn afgeleverd, voorrang boven andere soorten dieren. Indien dit niet mogelijk is, worden maatregelen getroffen om hun lijden te verlichten, met name door:

    a) melkvee te melken met tussenpozen van maximaal 12 uur;

    b) adequate voorzieningen te treffen voor het zogen en het welzijn van pas geboren dieren als een dier heeft geworpen;

    c) dieren die in containers zijn afgeleverd van drinkwater te voorzien.

    1.6 Met uitzondering van lagomorfen moeten zoogdieren die na het uitladen niet onmiddellijk naar de slachtplaats worden gebracht, steeds via adequate voorzieningen over voldoende drinkwater kunnen beschikken.

    1.7 Het is verboden:

    a) de dieren te slaan of te schoppen;

    b) op een bijzonder gevoelig deel van het lichaam op zodanige wijze druk uit te oefenen dat het de dieren vermijdbare pijn of vermijdbaar lijden berokkent;

    c) de dieren bij kop, oren, horens, poten, staart of vacht op te tillen of voort te trekken, of ze zodanig te behandelen dat het hun vermijdbare pijn of vermijdbaar lijden berokkent;

    d) prikstokken of andere puntige voorwerpen te gebruiken.

    1.8 Het gebruik van apparaten waarmee elektrische schokken worden toegediend, moet zo veel mogelijk worden vermeden. Deze instrumenten mogen in elk geval alleen worden gebruikt voor volwassen runderen en volwassen varkens die weigeren zich te verplaatsen, en uitsluitend op voorwaarde dat de dieren vóór zich ruimte hebben om zich voort te bewegen. De schokken mogen niet langer duren dan één seconde, moeten voldoende worden gespreid en mogen uitsluitend op de spieren van de achterpoten worden toegediend. Wanneer de dieren niet reageren, mogen de schokken niet herhaaldelijk worden toegediend.

    1.9 Dieren mogen in geen geval aan horens, gewei, neusringen of met samengebonden poten worden aangebonden. Wanneer de dieren moeten worden aangebonden, moeten de gebruikte touwen, tuiers of andere middelen:

    a) zo sterk zijn dat ze niet breken;

    b) zo lang zijn dat de dieren, indien noodzakelijk, kunnen gaan liggen, eten en drinken;

    c) zo ontworpen zijn dat ieder risico van wurging of verwonding is uitgesloten en dat de dieren snel kunnen worden losgemaakt.

    2. Aanvullende voorschriften voor ondergebrachte zoogdieren (met uitzondering van lagomorfen)

    2.1 Elk dier dient over voldoende ruimte te beschikken om op te kunnen staan, te gaan liggen en rond te draaien.

    2.2 Dieren worden op een veilige locatie ondergebracht en er wordt voor gezorgd dat zij niet kunnen ontsnappen of ten prooi vallen aan roofdieren.

    2.3 Elke dag dat het slachthuis operationeel is, worden er, voordat er dieren arriveren, isolatiehokken in gereedheid gebracht die onmiddellijk beschikbaar zijn voor dieren die speciale zorg nodig hebben.

    2.4 De toestand en gezondheid van de dieren op een onderbrenglocatie worden periodiek geïnspecteerd door de functionaris die verantwoordelijk is voor het welzijn van dieren, dan wel door een persoon die over de benodigde vakbekwaamheid beschikt.

    3. Verbloeden van dieren

    3.1 Wanneer het bedwelmen, het aanhaken, het ophangen en het laten verbloeden van de dieren door dezelfde persoon worden uitgevoerd, moet die persoon al deze handelingen achtereenvolgens bij één bepaald dier hebben uitgevoerd voordat hij met de uitvoering daarvan bij een ander dier begint.

    3.2 Indien het dier door de bedwelmingsmethode niet wordt gedood, worden systematisch de twee halsslagaderen of de toevoerende bloedvaten doorgesneden.

    3.3 Vogels mogen niet met behulp van automatische halsafsnijders worden geslacht, tenzij kan worden vastgesteld of die halsafsnijders de bloedvaten al dan niet daadwerkelijk hebben doorgesneden. Indien blijkt dat de halsafsnijder niet effectief heeft gefunctioneerd, wordt de vogel onmiddellijk gedood.

    BIJLAGE IV

    SAMENHANG TUSSEN ACTIVITEITEN EN VEREISTEN VOOR HET EXAMINEREN VAN DE VAKBEKWAAMHEID

    (zoals bedoeld in artikel 18)

    Overzicht van slachtactiviteiten in artikel 7, lid 2 | Onderwerpen die met het oog op de vakbekwaamheid geëxamineerd dienen te worden |

    Alle in artikel 7, lid 2, onder a) tot en met f), beschreven activiteiten | dierlijke gedragingen; dierlijk lijden; tekenen van bewustzijn en gevoeligheid; stress bij dieren; |

    a) het omgaan met en het verzorgen van dieren voorafgaand aan de fixatie; | praktische aspecten met betrekking tot het omgaan met en het fixeren van dieren; |

    b) het fixeren van dieren met het oog op het bedwelmen of doden; |

    c) het bedwelmen van dieren; | praktische aspecten van bedwelmingstechnieken; back-upmethoden voor het bedwelmen en/of doden van dieren; onderhoud van de uitrusting voor het bedwelmen en/of doden van dieren; |

    d) het beoordelen van de effectiviteit van de bedwelming; | controle op de effectiviteit van het bedwelmen; back-upmethoden voor het bedwelmen en/of doden van dieren; |

    e) het aanhaken of ophangen van levende dieren; | praktische aspecten met betrekking tot het omgaan met en het fixeren van dieren; |

    f) het verbloeden van levende dieren. | controle op de effectiviteit van het bedwelmen; back-upmethoden voor het bedwelmen en/of doden van dieren. |

    [1] PB L 340 van 31.12.1993, blz. 21.

    [2] PB C xxx van xx.xx.xxxx, blz. xx.

    [3] PB C xxx van xx.xx.xxxx, blz. xx.

    [4] PB C xxx van xx.xx.xxxx, blz. xx.

    [5] PB C xxx van xx.xx.xxxx, blz. xx.

    [6] PB L 340 van 31.12.1993, blz. 21. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1/2005 (PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1).

    [7] PB C 340 van 10.11.1997, blz. 110.

    [8] The EFSA Journal (2004) 45, blz. 1.

    [9] The EFSA Journal (2006) 326, blz. 1.

    [10] PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1; rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 3.

    [11] PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55; rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1243/2007 (PB L 281 van 25.10.2007, blz. 8).

    [12] PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 737/2008 van de Commissie (PB L 201 van 30.7.2008, blz. 29).

    [13] PB L 226 van 25.6.2004, blz. 83. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

    [14] PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 202/2008 van de Commissie (PB L 60 van 5.3.2008, blz. 17).

    [15] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

    Top