Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31992L0053

Richtlijn 92/53/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

PB L 225 van 10/08/1992, p. 1–62 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 28/04/2009; stilzwijgende opheffing door 32007L0046

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1992/53/oj

31992L0053

Richtlijn 92/53/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

Publicatieblad Nr. L 225 van 10/08/1992 blz. 0001 - 0062
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 23 blz. 0086
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 23 blz. 0086


RICHTLIJN 92/53/EEG VAN DE RAAD van 18 juni 1992 tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

In samenwerking met het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat het van belang is maatregelen vast te stellen die ertoe zijn bestemd de interne markt geleidelijk tot stand te brengen in de loop van een periode die eindigt op 31 december 1992; dat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd;

Overwegende dat in Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (4) de communautaire goedkeuringsprocedure is vastgelegd voor voertuigen, onderdelen en technische eenheden die zijn gefabriceerd volgens de in bijzondere richtlijnen gegeven technische voorsschriften, alsmede een complete lijst van de voertuigsystemen, -onderdelen en technische eenheden die onder deze richtlijnen vallen;

Overwegende dat het voor de instelling en de werking van de interne markt van de Gemeenschap dienstig blijkt om de bestaande typegoedkeuringssystemen van de Lid-Staten te vervangen door de communautaire typegoedkeuringsprocedure;

Overwegende dat het, om deze typegoedkeuringsprocedure zo goed mogelijk aan haar doel te laten beantwoorden, nodig is de administratieve bepalingen ervan nauwkeuriger te maken en hun werkingssfeer te verruimen; dat dit onder meer betekent dat volgens deze bepalingen de typegoedkeuring van een compleet voertuig, indien de fabrikant dat wenst, moet kunnen plaatsvinden door samenvoeging van goedkeuringen van de samenstellende systemen, onderdelen en technische eenheden, en in het geval van in verscheidene fasen door verscheidene fabrikanten gebouwde voertuigen, door samenvoeging van de tijdens de onderscheiden bouwfasen verleende goedkeuringen;

Overwegende dat een voertuig aan de bepalingen van deze richtlijn kan voldoen en toch bepaalde kenmerken kan hebben die een aantoonbaar potentieel gevaar betekenen voor de verkeersveiligheid; dat het daarom wenselijk is de Lid-Staten toe te staan de goedkeuring van deze voertuigtypen te weigeren, de verkoop en het in het verkeer brengen te verbieden en de registratie van genoemde voertuigen te weigeren; dat voor laatstgenoemd geval passende voorwaarden dienen te worden vastgesteld;

Overwegende dat in verband met het verplichte karakter van de communautaire typegoedkeuringsprocedure uitzonderingen moeten worden toegestaan en alternatieve procedures vastgesteld voor voertuigen die voor speciale doelen zijn ontworpen of in kleine series zijn gebouwd, of voor voertuigen waarin nieuwe technologieën zijn verwerkt die nog niet onder de bepalingen van bijzondere richtlijnen vallen;

Overwegende dat het, om toegang tot de markten van landen buiten de Gemeenschap te vergemakkelijken, nodig is om onder bepaalde voorwaarden de erkenning toe te staan van op gelijkwaardige internationale voorschriften en op voorschriften van derde landen gebaseerde goedkeuringen van systemen, onderdelen en technische eenheden; dat de gelijkwaardigheid van deze voorschriften aan de hand van de relevante bepalingen van het Verdrag dient te worden vastgesteld;

Overwegende dat, om de nodige doorzichtigheid van de communautaire typegoedkeuringsprocedures te waarborgen, bepalingen moeten worden vastgesteld volgens welke de Lid-Staten hun goedkeuringsinstanties en technische diensten alsmede bepalingen inzake kwaliteitscriteria waaraan goedkeuringsinstanties moeten voldoen, bij elkaar en bij de Commissie moeten aanmelden;

Overwegende dat, aangezien de bijlagen bij deze richtlijn alleen voor voertuigen van de categorie M1 zijn voltooid, deze richtlijn uitsluitend op de typegoedkeuring van die voertuigen van toepassing is; dat het raadzaam is dat, zolang de bijlagen nog niet zijn aangevuld met bepalingen voor voertuigen van alle overige categorieën, de Lid-Staten hun nationale goedkeuringssystemen met betrekking tot deze voertuigen mogen blijven gebruiken overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG;

Overwegende dat het, om een zowel vanuit technisch als vanuit administratief oogpunt behoorlijke overgang mogelijk te maken van de huidige facultatieve communautaire voorschriften naar de door deze richtlijn ingestelde verplichte typegoedkeuringsprocedure, passend is de fabrikanten voor een periode van drie jaar de keuze te laten tussen de procedure van deze richtlijn en die van artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG; dat volgens laatstgenoemde procedure verleende goedkeuringen tot 31 december 1997 geldig blijven;

Overwegende dat bovengenoemde overgangsbepalingen er niet toe strekken de Lid-Staten toe te staan af te wijken van de bepalingen van de op totale harmonisatie gebaseerde bijzondere richtlijnen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 70/156/EEG wordt gewijzigd als volgt:

1. de artikelen 1 tot en met 16 worden door de volgende artikelen vervangen:

"Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze richtlijn is van toepassing op de typegoedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan, die in een of meer fasen zijn opgebouwd, alsmede van systemen, onderdelen en technische eenheden die zijn bedoeld voor gebruik op deze voertuigen en aanhangwagens.

Zij is niet van toepassing:

- op de goedkeuring van afzonderlijke voertuigen. De Lid-Staten die dergelijke goedkeuringen verlenen aanvaarden evenwel iedere geldige goedkeuring van een systeem, onderdeel, technische eenheid of niet-compleet voertuig die krachtens deze richtlijn in plaats van krachtens de desbetreffende nationale voorschriften is verleend;

- op vierwielers in de zin van artikel 1, lid 3, van Richtlijn 92/61/EEG van de Raad van 30 juni 1992 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen (5)().

(6)() PB nr. L 225 van 10. 8. 1992, blz. 72.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

- typegoedkeuring: de handeling waarbij door een Lid-Staat wordt verklaard dat een type voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid voldoet aan de desbetreffende technische voorschriften van deze richtlijn of van een van de in de uitputtende lijst van bijlage IV of van bijlage XI opgesomde bijzondere richtlijnen;

- meerfasentypegoedkeuring: de handeling waarbij een of meer Lid-Staten verklaren dat een niet-compleet of voltooid type voertuig, naar gelang van de staat van voltooiing, aan de desbetreffende technische voorschriften van deze richtlijn voldoet;

- voertuig: ieder voor deelname aan het wegverkeer bestemd compleet of niet-compleet motorvoertuig op ten minste vier wielen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km/h, alsmede aanhangwagens daarvan, met uitzondering van voertuigen die zich over rails voortbewegen, landbouw- en bosbouwtrekkers en alle mobiele machines;

- basisvoertuig: ieder niet-compleet voertuig dat gedurende de volgende fasen van de meerfasentypegoedkeuringsprocedure zijn voertuigidentificatienummer behoudt;

- niet-compleet voertuig: ieder voertuig waarvan de afwerking nog minstens één fase vergt voordat aan de desbetreffende technische voorschriften van deze richtlijn is voldaan;

- voltooid voertuig: een voertuig dat na de meerfasentypegoedkeuringsprocedure te hebben doorlopen aan alle desbetreffende voorschriften van deze richtlijn voldoet;

- type voertuig: alle tot een categorie behorende voertuigen die ten minste op de in bijlage II onder B vermelde essentiële punten niet van elkaar verschillen. Een typevoertuig kan varianten en uitvoeringen omvatten (zie bijlage II onder B);

- systeem: ieder voertuigsysteem, zoals remmen, inrichtingen voor emissiebeperking, binneninrichting enzovoort, dat aan de voorschriften van een bijzondere richtlijn moet voldoen;

- onderdeel: een als onderdeel van een voertuig bedoelde inrichting, zoals een lamp, die aan de eisen van een bijzondere richtlijn moet voldoen en waarvoor typegoedkeuring mogelijk is van een voertuig, indien de bijzondere richtlijn hierin uitdrukkelijk voorziet;

- technische eenheid: een als onderdeel van een voertuig bedoelde inrichting, zoals de beschermingsinrichting tegen klemrijden van achteren, die aan de eisen van een bijzondere richtlijn moet voldoen en waarvoor afzonderlijke typegoedkeuring mogelijk is, maar alleen in samenhang met een of meer welbepaalde voertuigtypen, indien de bijzondere richtlijn hierin uitdrukkelijk voorziet;

- fabrikant: de persoon of organisatie die tegenover de goedkeuringsinstantie verantwoordelijk is voor alle aspecten van de goedkeuringsprocedure en instaat voor de overeenstemming van de produktie. Het is niet noodzakelijk dat deze persoon of organisatie rechtstreeks betrokken is bij alle fasen van de bouw van het voertuig, het systeem, het onderdeel of de technische eenheid waarop de typegoedkeuringsprocedure betrekking heeft;

- goedkeuringsinstantie: de bevoegde instantie van een Lid-Staat die verantwoordelijk is voor alle aspecten van de typegoedkeuring van een type voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid, die goedkeuringsformulieren afgeeft en desnoods intrekt, die als contactpunt dient voor de goedkeuringsinstanties van de andere Lid-Staten en die de door de fabrikant genomen maatregelen inzake de overeenstemming van de produktie verifieert;

- technische dienst: de organisatie of instantie die tot taak heeft gekregen om als beproevingslaboratorium namens de goedkeuringsinstantie van een Lid-Staat beproevingen of inspecties te verrichten. Deze functie kan ook door de goedkeuringsinstantie zelf worden vervuld;

- inlichtingenformulier: de formulieren bedoeld in bijlage I of III bij deze richtlijn of de overeenkomstige bijlagen bij een bijzondere richtlijn, waarin staat vermeld welke gegevens door de aanvrager moeten worden verstrekt;

- informatiedossier: de map of het dossier met alle gegevens, tekeningen, foto's enzovoort, die door de aanvrager overeenkomstig de instructies van het inlichtingenformulier aan de technische dienst of de goedkeuringsinstantie zijn verstrekt;

- informatiepakket: het informatiedossier plus alle beproevingsrapporten of andere stukken die de technische dienst of de goedkeuringsinstantie tijdens de uitvoering van hun taken aan het informatiedossier hebben toegevoegd;

- inhoudsopgave bij het informatiepakket: het document waarin een opsomming wordt gegeven van de inhoud van het informatiepakket met een passende nummering of andere tekens voor een duidelijke aanduiding van alle bladzijden.

Artikel 3

De aanvraag van een typegoedkeuring

1. De aanvraag voor een typegoedkeuring van een voertuig wordt door de fabrikant ingediend bij de goedkeuringsinstantie van een Lid-Staat. De aanvraag gaat vergezeld van een informatiedossier dat de in bijlage III voorgeschreven gegevens dient te bevatten, en van de goedkeuringsformulieren die overeenkomen met de bijzondere richtlijnen die volgens bijlage IV of XI van toepassing zijn. Verder dient het informatiepakket met betrekking tot elke bijzondere richtlijn ter beschikking te worden gesteld van de goedkeuringsinstantie tot aan het tijdstip van afgifte of weigering van de goedkeuring.

2. Wanneer er voor een enkele relevante bijzondere richtlijn goedkeuringsformulieren kunnen worden overgelegd, gaat de aanvraag in afwijking van lid 1 onder meer vergezeld van een informatiedossier dat de gegevens bevat die in bijlage I in verband met de in bijlage IV of XI vermelde richtlijnen, en in voorkomend geval in deel II van bijlage III, worden verlangd.

3. In geval van een meerfasentypegoedkeuring omvat de te verstrekken informatie:

- in fase 1: de delen van het informatiedossier en van de goedkeuringsformulieren die voor een compleet voertuig zijn vereist en die relevant zijn voor de bouwfase waarin het basisvoertuig zich bevindt;

- in de tweede en daaropvolgende fasen: de delen van het informatiedossier en de goedkeuringsformulieren die relevant zijn voor de lopende bouwfase en een afschrift van het in de vorige bouwfase voor het niet-complete voertuig afgegeven goedkeuringsformulier. Voorts verschaft de fabrikant alle gegevens over de door hem in het niet-complete voertuig aangebrachte wijzigingen en toevoegingen.

4. De aanvraag voor een typegoedkeuring van een systeem, onderdeel of technische eenheid wordt door de fabrikant ingediend bij de goedkeuringsinstantie van een Lid-Staat. De aanvraag gaat vergezeld van een informatiedossier, waarvan de inhoud wordt bepaald door het inlichtingenformulier van de desbetreffende bijzondere richtlijn.

5. Voor een type voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid mag in niet meer dan één Lid-Staat een aanvraag worden ingediend. Voor ieder goed te keuren type wordt een afzonderlijke aanvraag ingediend.

Artikel 4

Typegoedkeuringsproces

1. Iedere Lid-Staat verleent

a) typegoedkeuring voor

- de typen voertuigen die in overeenstemming zijn met de gegevens van het informatiedossier en voldoen aan de technische voorschriften van de in bijlage IV genoemde relevante bijzondere richtlijnen;

- de typen voertuigen voor speciale doelen genoemd in bijlage XI, die in overeenstemming zijn met de gegevens van het informatiedossier en voldoen aan de technische voorschriften van de bijzondere richtlijnen vermeld in de desbetreffende kolom van bijlage XI.

In dit geval worden de in bijlage V beschreven procedures gevolgd;

b) meerfasentypegoedkeuring van basis-, niet-complete of voltooide voertuigtypen die in overeenstemming zijn met de gegevens van het informatiedossier en die voldoen aan de technichse voorschriften van de relevante bijzondere richtlijnen vermeld in bijlage IV of XI, naar gelang van de bouwfase waarin het voertuigtype zich bevindt.

In dit geval worden de in bijlage XIV beschreven procedures gevolgd;

c) typegoedkeuring van een systeem voor alle voertuigtypen de in overeenstemming zijn met de gegevens van het informatiedossier en voldoen aan de technische voorschriften van een relevante bijzondere richtlijn;

d) typegoedkeuring van alle typen onderdeel of technische eenheid die in overeenstemming zijn met de gegevens van het informatiedossier en voldoen aan de technische voorschriften van de relevante bijzondere richtlijn die dienaangaande uitdrukkelijke bepalingen bevat.

2. Indien een Lid-Staat echter van oordeel is dat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid hoewel het aan de bepalingen van lid 1 voldoet toch een ernstig gevaar voor de verkeersveiligheid betekent, kan hij de goedkeuring weigeren. Hij stelt de overige Lid-Staten en de Commissie hiervan onverwijld in kennis onder opgave van de redenen voor zijn besluit.

3. Iedere Lid-Staat vult alle van toepassing zijnde rubrieken van het goedkeuringsformulier in (hiervan worden modellen gegeven in bijlage VI bij deze richtlijn en in een bijlage bij elke bijzondere richtlijn) voor ieder type voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid dat hij goedkeurt en vult bovendien de desbetreffende rubrieken van het aan het goedkeuringsformulier van het voertuig gehechte formulier met beproevingsresultaten in (zie model in bijlage VIII) en stelt de inhoudsopgave bij het informatiepakket samen of controleert deze. De goedkeuringsformulieren worden genummerd volgens het systeem van bijlage VII. Het ingevulde formulier en de bijlagen worden aan de aanvrager toegezonden.

4. Indien het goed te keuren onderdeel of de goed te keuren technische eenheid zijn functie slechts vervult of een bijzonder kenmerk slechts vertoont in combinatie met andere onderdelen van het voertuig en daarom de naleving van een of meer voorschriften slechts kan worden geverifieerd wanneer de/het goed te keuren technische eenheid of onderdeel in combinatie met andere gesimuleerde of echte onderdelen van het voertuig functioneert, moet de geldigheid van de typegoedkeuring van het onderdeel of de technische eenheid dienovereenkomstig worden beperkt. In het goedkeuringsformulier voor een onderdeel of technische eenheid worden de eventuele beperkingen van het gebruik vermeld, alsmede eventuele voorwaarden waaraan bij montage moet worden voldaan. Op het tijdstip van typegoedkeuring van het voertuig wordt nagegaan of aan deze beperkingen en voorschriften de hand is gehouden.

5. De goedkeuringsinstantie van iedere Lid-Staat zendt binnen een maand aan de goedkeuringsinstanties van de overige Lid-Staten een afschrift toe van het typegoedkeuringsformulier (met bijlagen) voor ieder type voertuig waarvoor zij de goedkeuring heeft verleend, geweigerd dan wel ingetrokken.

6. De goedkeuringsinstantie van iedere Lid-Staat zendt maandelijks aan de goedkeuringsinstanties van de overige Lid-Staten een lijst (die de in bijlage XIII vermelde gegevens bevat) van de goedkeuringen van systemen, onderdelen of technische eenheden die zij die maand heeft verleend, geweigerd of ingetrokken. Op verzoek van de goedkeuringsinstantie van een andere Lid-Staat zendt zij voorts onverwijld een kopie van het typegoedkeuringsformulier en/of het informatiepakket voor ieder type systeem, onderdeel of technische eenheid waarvan zij de goedkeuring heeft verleend, geweigerd dan wel ingetrokken.

Artikel 5

Wijziging van goedkeuring

1. De Lid-Staat die de goedkeuring heeft verleend, moet de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat hij in kennis wordt gesteld van eventuele wijzigingen van de gegevens van het informatiepakket.

2. De aanvraag voor wijziging of uitbreiding van een typegoedkeuring wordt uitsluitend ingediend bij de Lid-Staat die de oorspronkelijke typegoedkeuring heeft verleend.

3. Indien in het geval van goedkeuringen van systemen, onderdelen of technische eenheden, bepaalde gegevens van het informatiepakket zijn gewijzigd, gaat de goedkeuringsinstantie van de betrokken Lid-Staat als volgt te werk:

- zij zorgt voor de nodige herziene bladzijden van het informatiepakket; op iedere herziene bladzijde moeten duidelijk de aard van de wijziging en de datum van de heruitgave zijn aangegeven. Bij iedere afgifte van herziene bladzijden worden ook in de inhoudsopgave van het informatiepakket (die bij het goedkeuringsformulier is gevoegd) voor de betrokken bladzijden de data van de laatste herziening vermeld;

- zij verstrekt een herzien goedkeuringsformulier (met een daarbij behorend uitbreidingsnummer), indien de daarin voorkomende gegevens (de bijlagen buiten beschouwing gelaten) zijn gewijzigd, of indien de voorschriften van de richtlijn sinds de op de goedkeuring vermelde datum zijn veranderd. Op het herziene formulier moet duidelijk de reden voor de herziening en de datum van afgifte van het herziene formulier worden vermeld.

Indien de goedkeuringsinstantie van de betrokken Lid-Staat van mening is dat een wijziging in een informatiepakket reden is voor nieuwe proeven of controles, stelt zij de fabrikant daarvan in kennis en geeft zij bovengenoemde documenten pas af nadat tot haar voldoening nieuwe proeven of onderzoeken zijn verricht.

4. In geval van wijziging van gegevens van het informatiepakket met betrekking tot de goedkeuring van een voertuig gaat de goedkeuringsinstantie van de betrokken Lid-Staat als volgt te werk:

- zij zorgt voor de nodige herziene bladzijden van het informatiepakket; op iedere herziene bladzijde moeten duidelijk de aard van de wijziging en de datum van de heruitgave zijn aangegeven. Bij iedere afgifte van herziene bladzijden worden ook in de inhoudsopgave van het informatiepakket (die bij het goedkeuringsformulier is gevoegd) voor de betrokken bladzijden de data van de laatste herziening vermeld;

- zij verstrekt een herzien goedkeuringsformulier (met een daarbij behorend uitbreidingsnummer) indien verdere controles nodig zijn of indien gegevens op het goedkeuringsformulier (de bijlagen buiten beschouwing gelaten) zijn gewijzigd dan wel indien de voorschriften van een der bijzondere richtlijnen die van toepassing zijn op de datum vanaf welke het voor het eerst in het verkeer brengen wordt verboden, sinds de nu op de goedkeuring van het voertuigtype vermelde datum veranderd zijn. Op het nieuwe formulier moet duidelijk de reden van de uitbreiding en de datum van afgifte worden vermeld.

Indien de goedkeuringsinstantie van de betreffende Lid-Staat van mening is dat de wijziging van een informatiepakket reden is voor nieuwe inspecties, stelt zij de fabrikant daarvan in kennis en stelt zij bovengenoemde documenten pas op, nadat nieuwe inspecties met goed gevolg zijn verricht. Herziene documenten worden binnen een maand aan alle overige goedkeuringsinstanties toegezonden.

5. Indien een typegoedkeuring van een voertuig niet meer geldig is, omdat een of meer van de in het informatiepakket vermelde bijzondere-richtlijngoedkeuringen niet meer geldig is, respectievelijk zijn, deelt de goedkeuringsinstantie van de Lid-Staat die die goedkeuring heeft verleend dit feit binnen een maand mee aan de goedkeuringsinstanties van de overige Lid-Staten, onder vermelding van de desbetreffende datum of van het voertuigidentificatienummer van het laatste voertuig dat in overeenstemming met het oude formulier is gefabriceerd.

Artikel 6

Certificaat van overeenstemming

1. Als houder van de typegoedkeuring van een voertuig verstrekt de fabrikant een certificaat van overeenstemming. Ieder al dan niet compleet voertuig dat is vervaardigd in overeenstemming met het goedgekeurde type voertuig gaat vergezeld van dit certificaat, waarvan een model in bijlage IX staat. In geval van een niet-compleet of een voltooid type voertuig vult de fabrikant alleen de punten op bladzijde 2 van het certificaat van overeenstemming in die in de lopende fase van goedkeuring toegevoegd of gewijzigd zijn, en voegt hij in voorkomend geval alle in de vorige fase(n) afgegeven certificaten van overeenstemming bij dit certificaat.

2. De Lid-Staten kunnen echter met het oog op de belasting of de registratie van de voertuigen, na de Commissie en de overige Lid-Staten hiervan ten minste drie maanden van tevoren in kennis te hebben gesteld, verlangen dat niet in bijlage IX vermelde gegevens aan het certificaat worden toegevoegd, mits deze gegevens uitdrukkelijk in het informatiepakket staan vermeld of daaruit door een eenvoudige berekening kunnen worden afgeleid.

De Lid-Staten kunnen ook verlangen dat het certificaat van overeenstemming van bijlage IX zo wordt ingevuld dat de noodzakelijke en toereikende gegevens met het oog op belasting en registratie door de bevoegde nationale instanties beter naar voren komen.

3. De fabrikant brengt als houder van een typegoedkeuring van een onderdeel of technische eenheid op ieder onderdeel of iedere eenheid dat of die in overeenstemming is met het goedgekeurde type, de handelsnaam of het handelsmerk, de typeaanduiding en/of, indien de bijzondere richtlijn dit voorschrijft, het typegoedkeuringsmerk of -nummer aan. In dat laatste geval staat het de fabrikant echter vrij om de handelsnaam of het handelsmerk en de typeaanduiding niet aan te brengen.

4. Als houder van een typegoedkeuringsformulier voor het gebruik waarvan overeenkomstig artikel 4, lid 4, beperkingen gelden, verstrekt de fabrikant bij ieder(e) gefabriceerd(e) onderdeel of eenheid gedetailleerde gegevens over deze beperkingen en vermeldt hij eventuele voorwaarden waaraan bij montage moet worden voldaan.

Artikel 7

Registratie en in het verkeer brengen

1. Iedere Lid-Staat registreert nieuwe voertuigen en staat de verkoop of het in het verkeer brengen daarvan op grond van hun constructie en werking enkel en alleen toe, indien die voertuigen vergezeld gaan van een geldig certificaat van overeenstemming. In het geval van niet-complete voertuigen staat iedere Lid-Staat de verkoop toe, maar kan hij de definitieve registratie en het in het verkeer brengen weigeren zolang zij nog niet voltooid zijn.

2. Iedere Lid-Staat staat de verkoop of het in gebruik nemen van onderdelen of technische eenheden enkel en alleen toe, indien zij voldoen aan de voorschriften van de betrokken bijzondere richtlijn en de in artikel 6, lid 3, bedoelde voorschriften, met dien verstande dat het voorgaande niet van toepassing is op onderdelen en technische eenheden die bestemd zijn voor gebruik op voertuigen die geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld van of niet vallen onder deze richtlijn.

3. Indien een Lid-Staat constateert dat voertuigen, onderdelen of technische eenheden van een bepaald type een ernstig gevaar betekenen voor de verkeersveiligheid, hoewel ze vergezeld gaan van een geldig certificaat van overeenstemming of naar behoren van een merkteken zijn voorzien, dan mag die Lid-Staat voor een periode van ten hoogste zes maanden weigeren deze voertuigen te registreren of mag hij de verkoop of het in het verkeer brengen op zijn grondgebied van deze voertuigen, onderdelen of technische eenheden verbieden. Hij stelt de overige Lid-Staten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis onder opgave van de redenen voor zijn besluit. Indien de Lid-Staat die de goedkeuring heeft verleend het gevaar voor de verkeersveiligheid waarvan bij hem melding is gemaakt betwist, trachten de betrokken Lid-Staten het geschil bij te leggen. De Commissie wordt op de hoogte gehouden en organiseert indien nodig passend overleg om tot een vergelijk te komen.

Artikel 8

Ontheffingen en alternatieve procedures

1. De voorschriften van artikel 7, lid 1, zijn niet van toepassing op

- voertuigen bestemd voor gebruik door het leger, de burgerbescherming, de brandweer en de ordediensten;

- overeenkomstig lid 2 goedgekeurde voertuigen.

2. Op verzoek van de fabrikant kan iedere Lid-Staat de volgende voertuigen vrijstellen van de toepassing van een of meer bepalingen van een of meer bijzondere richtlijnen:

a) In kleine series gefabriceerde voertuigen

In dat geval wordt het aantal voertuigen van een familie van typen die jaarlijks in die Lid-Staat worden geregistreerd, verkocht of in het verkeer gebracht, beperkt tot ten hoogste het in bijlage XII vermelde aantal exemplaren. De Lid-Staten zenden de Commissie jaarlijks een lijst van deze goedkeuringen toe. De Lid-Staat die een dergelijke goedkeuring verleent zendt een afschrift van het goedkeuringsformulier met de bijbehorende bijlagen toe aan de goedkeuringsinstanties van de door de fabrikant aangewezen andere Lid-Staten, met vermelding van de aard van de verleende vrijstellingen. Deze Lid-Staten beslissen binnen drie maanden of zij de typegoedkeuring voor op hun grondgebied te registreren voertuigen aanvaarden en zo ja voor hoeveel exemplaren. Op de aldus verleende goedkeuringen zijn de voorschriften van de artikelen 3, 4, 5, 6, 10 en 11 slechts in zoverre van toepassing als zij door de goedkeuringsinstantie relevant worden geacht. Indien overeenkomstig dit punt a) een vrijstelling is verleend, mag de Lid-Staat andere passende maatregelen verlangen.

b) Restantvoorraden van voertuigen

1. Binnen de in bijlage XII, afdeling B, aangegeven maxima mogen de Lid-Staten gedurende een beperkte periode nieuwe voertuigen die in overeenstemming zijn met een type voertuig waarvan de goedkeuring overeenkomstig artikel 5, lid 5, niet meer geldig is, registreren en de verkoop of het in het verkeer brengen ervan toestaan.

Deze bepaling is niet van toepassing op voertuigen die, op het moment dat de goedkeuring van het betrokken type voertuig nog geldig was:

- zich op het grondgebied van de Europese Gemeenschap bevonden, en

- vergezeld gingen van een al eerder afgegeven geldig certificaat van overeenstemming,

maar die nog niet waren registreerd of in het verkeer gebracht toen die goedkeuring haar geldigheid verloor.

Deze mogelijkheid blijft beperkt tot twaalf maanden voor voltooide voertuigen en tot achttien maanden voor voertuigen die worden voltooid nadat de goedkeuring haar geldigheid heeft verloren.

2. Om toepassing van lid 1 op een of meer typen voertuigen van een bepaalde categorie te verkrijgen, dient de fabrikant vóór de inwerkingtreding van de bijzondere richtlijnen of de wijzigingen daarvan een aanvraag in bij de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat die het of de desbetreffende voertuigtype(n) heeft goedgekeurd.

In de aanvraag worden de technische en/of economische beweegredenen voor de aanvraag opgegeven.

Indien de aanvraag door de Lid-Staat wordt aanvaard, deelt deze binnen een maand de inhoud van en de redenen voor de aan de fabrikant verleende afwijkingen, alsook de in artikel 5, lid 5, bedoelde gegevens aan de bevoegde autoriteiten van de andere Lid-Staten mede.

Elke Lid-Staat die bij het in het verkeer brengen van deze voertuigtypen is betrokken, ziet erop toe dat de fabrikant de bepalingen in bijlage XII, afdeling B, naleeft.

De Lid-Staten delen elk jaar aan de Commissie een lijst van de verleende afwijkingen, alsmede de redenen voor die afwijkingen mede.

c) Voertuigen, onderdelen of technische eenheden waarin technologieën of concepten zijn verwerkt die wegens hun specifieke aard niet aan een of meer van de voorschriften van een of meer bijzondere richtlijnen kunnen voldoen

In dat geval zendt de Lid-Staat die een dergelijke goedkeuring verleent, binnen een maand een afschrift van het goedkeuringsformulier met de bijbehorende bijlagen toe aan de goedkeuringsinstanties van de andere Lid-Staten en zendt hij de Commissie onverwijld een rapport toe met

- de uitleg waarom de technologie of het ontwerp maakt dat het voertuig, het onderdeel of de technische eenheid niet aan de voorschriften van een of meer van de bedoelde bijzondere richtlijnen kan voldoen,

- een beschrijving van de desbetreffende veiligheids- en milieubeschermingsaspecten en de genomen maatregelen,

- een beschrijving van de proeven en de resultaten daarvan, waaruit een niveau van veiligheid en milieubescherming blijkt dat ten minste gelijk is aan het door de voorschriften van een of meer van de bedoelde bijzondere richtlijnen voorgeschreven niveau,

- voorstellen tot wijziging van de betrokken bijzondere richtlijnen of voor nieuwe bijzondere richtlijnen, al naar gelang het geval.

De Commissie besluit volgens de procedure van artikel 13 binnen drie maanden of het rapport al dan niet goed wordt goedgekeurd.

Indien de Commissie het rapport goedkeurt, mag de betrokken Lid-Staat overeenkomstig de onderhavige richtlijn een goedkeuring afgeven en neemt de Commissie de nodige maatregelen om de bijzondere richtlijn(en) met betrekking tot welke uitzondering is toegestaan, aan te passen. Een dergelijke goedkeuring blijft slechts 24 maanden geldig, maar kan door de Commissie worden verlengd op verzoek van de Lid-Staat die de goedkeuring heeft verleend.

3. Overeenkomstig lid 2 afgegeven goedkeuringsformulieren, waarvan het model in bijlage VI staat, mogen niet als titel hebben "EEG-goedkeuringsformulier voor een type voertuig", behalve in het in lid 2, onder c), bedoelde geval wanneer de Commissie het rapport heeft goedgekeurd.

Artikel 9

Aanvaarding van gelijkwaardige goedkeuringen

1. In het kader van multilaterale of bilaterale overeenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen kan de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de gelijkwaardigheid erkennen van de bij deze richtlijn vastgestelde voorwaarden of bepalingen inzake de goedkeuring van systemen, onderdelen en technische eenheden en de bij internationale reglementen of reglementeringen van derde landen vastgestelde procedures.

2. De gelijkwaardigheid van de in bijlage IV, deel II, vermelde internationale reglementen met de corresponderende bijzondere richtlijnen wordt erkend. De goedkeuringsinstanties van de Lid-Staten aanvaarden de overeenkomstig deze reglementen afgegeven goedkeuringen en, in voorkomend geval, de bijbehorende goedkeuringsmerken in plaats van de goedkeuringen en/of goedkeuringsmerken van de daarmee gelijkwaardige bijzondere richtlijnen. Deze internationale reglementen worden gepubliceerd in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 10

Maatregelen inzake de overeenstemming van de produktie

1. Een Lid-Staat die een typegoedkeuring verleent neemt met betrekking tot die goedkeurig de nodige maatregelen overeenkomstig bijlage X om, indien nodig in samenwerking met de goedkeuringsinstanties van de overige Lid-Staten, te controleren of afdoende maatregelen zijn getroffen om te waarborgen dat de produktie van voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden in overeenstemming is met het goedgekeurde type.

2. Een Lid-Staat die een typegoedkeuring heeft verleend neemt met betrekking tot die goedkeuring de nodige maatregelen overeenkomstig bijlage X om, indien nodig in samenwerking met de goedkeuringsinstanties van de overige Lid-Staten, te controleren of de in lid 1 bedoelde maatregelen nog steeds afdoende zijn en of de produktie van voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden nog steeds in overeenstemming is met het goedgekeurde type. De verificatie inzake de overeenstemming van de produkten met het goedgekeurde type wordt beperkt tot de procedures van bijlage X, punt 2, en deze van de bijzondere richtlijnen die specifieke voorschriften bevatten.

Artikel 11

Gebrek aan overeenstemming met het goedgekeurde type

1. Er is gebrek aan overeenstemming met het goedgekeurde type, indien er afwijkingen worden geconstateerd van de gegevens op het typegoedkeuringsformulier en/of in het informatiepakket en indien deze afwijkingen niet door de Lid-Staat die de typegoedkeuring heeft verleend zijn toegestaan op grond van artikel 5, leden 3 en 4. Een voertuig wordt niet geacht af te wijken van het goedkeurde type, indien er door bijzondere richtlijnen toleranties zijn toegestaan en deze toleranties niet zijn overschreden.

2. Indien de Lid-Staat die de typegoedkeuring heeft verleend constateert dat voertuigen, onderdelen of technische eenheden die van een certificaat van overeenstemming of een goedkeuringsmerk zijn voorzien niet in overeenstemming zijn met het door hem goedgekeurde type, neemt hij de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de produktie van, naar gelang van het geval, de voertuigen, onderdelen of technische eenheden opnieuw in overeenstemming is met het goedgekeurde type. De goedkeuringsinstantie van deze Lid-Staat stelt de goedkeuringsinstanties van de overige Lid-Staten in kennis van de genomen maatregelen, die kunnen gaan tot intrekking van de typegoedkeuring.

3. Indien een Lid-Staat aantoont dat voertuigen, onderdelen of technische eenheden die van een certificaat van overeenstemming of het goedkeuringsmerk zijn voorzien niet in overeenstemming zijn met het goedgekeurde type, kan hij de Lid-Staat die de typegoedkeuring heeft verleend verzoeken te controleren of de produktie van de voertuigen, onderdelen of technische eenheden in overeenstemming is met het goedgekeurde type. Deze controle moet zo spoedig mogelijk, en in elk geval binnen zes maanden na de datum van het verzoek worden uitgevoerd.

4. In het geval van

- een typegoedkeuring van een voertuig waarbij het gebrek aan overeenstemming van een voertuig uitsluitend voortvloeit uit het gebrek aan overeenstemming van een systeem, onderdeel of technische eenheid, of

- een meerfasentypegoedkeuring waarbij het gebrek aan overeenstemming van een voltooid voertuig uitsluitend voortvloeit uit het gebrek aan overeenstemming van een systeem, onderdeel of technische eenheid die deel uitmaakt van het niet-complete voertuig, of uit het gebrek aan overeenstemming van het niet-complete voertuig zelf,

verzoekt de instantie die de goedkeuring voor het voertuig heeft verleend, de Lid-Staten die een typegoedkeuring hebben verleend van een systeem, onderdeel, technische eenheid of niet-compleet voertuig, de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de produktie van de voertuigen opnieuw in overeenstemming is met het goedgekeurde type. Deze maatregel moet zo spoedig mogelijk, en in elk geval binnen zes maanden na de datum van het verzoek worden genomen, indien nodig in samenwerking met de Lid-Staat die het verzoek heeft gedaan.

Wanneer een gebrek aan overeenstemming wordt vastgesteld, nemen de goedkeuringsinstanties van de Lid-Staten die de typegoedkeuring van het systeem, onderdeel of technische eenheid dan wel de goedkeuring van het niet-complete voertuig hebben verleend, de in lid 2 vermelde maatregelen.

5. De goedkeuringsinstanties van de Lid-Staten stellen elkaar binnen een maand in kennis van de intrekking van een goedkeuring en van de redenen daarvoor.

6. Indien de Lid-Staat die de typegoedkeuring heeft verleend het hem ter kennis gebrachte gebrek aan overeenstemming betwist, trachten de betrokken Lid-Staten het geschil op te lossen. De Commissie wordt op de hoogte gehouden. Zij pleegt voor zover nodig het dienstige overleg ten einde tot een oplossing te komen.

Artikel 12

Kennisgeving van beschikkingen en rechtsmiddelen

Elk besluit tot weigering of intrekking van een typegoedkeuring, weigering van de registratie of verbod van de verkoop, genomen uit hoofde van de bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn, wordt nauwkeurig met redenen omkleed. Het besluit wordt ter kennis gebracht van de belanghebbende onder vermelding van de rechtsmiddelen waarover hij krachtens de geldende wettelijke voorschriften van de Lid-Staten beschikt en van de termijnen waarbinnen deze rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

Artikel 13

Aanpassing van de bijlagen

1. Er wordt een Comité voor de aanpassing aan de vooruitgang van de techniek ingesteld, hierna het "Comité" te noemen, dat is samengesteld uit de vertegenwoordigers van de Lid-Staten en wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2. Alle wijzigingen die nodig zijn voor de aanpassing van

- de bijlagen bij deze richtlijn of

- de bepalingen van de bijzondere richtlijnen, tenzij daarin anders is bepaald,

worden overeenkomstig de procedure van lid 3 aangenomen. Deze procedure geldt ook voor het opnemen in de bijzondere richtlijnen van bepalingen betreffende de typegoedkeuring van technische eenheden.

3. De Commissievertegenwoordiger legt aan het Comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor. Het Comité brengt over dit ontwerp advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de aangelegenheid. Het advies wordt uitgebracht met de in artikel 148, lid 2, van het Verdrag voorgeschreven meerderheid voor de aanneming van besluiten die de Raad neemt op voorstel van de Commissie. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig het bepaalde in bovengenoemd artikel. De voorzitter neemt geen deel aan de stemming.

De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer deze in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of bij ontstentenis van dit advies, doet de Commissie onverwijld een voorstel aan de Raad betreffende de vast te stellen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad na een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de indiening van het voorstel, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

4. Indien de Raad op voorstel van de Commissie een nieuwe bijzondere richtlijn aanneemt, neemt hij op grond van hetzelfde voorstel de passende wijzigingen van de desbetreffende bijlagen bij de onderhavige richtlijn aan.

Artikel 14

Aanmelding van goedkeuringsinstanties en technische diensten

1. De Lid-Staten stellen de Commissie en de overige Lid-Staten in kennis van de namen en de adressen van

- de typegoedkeuringsinstanties en, indien van toepassing, de gebieden waarvoor deze instanties verantwoordelijk zijn en

- de door hen aangewezen technische diensten, met vermelding van de beproevingsprocedures waarvoor elk van deze diensten is aangewezen. De aangemelde diensten moeten voldoen aan de geharmoniseerde normen inzake de werking van beproevingslaboratoria (EN 45001), onder de volgende voorwaarden:

i) een fabrikant kan niet als technische dienst worden erkend, tenzij een bijzondere richtlijn dit uitdrukkelijk bepaalt;

ii) in deze richtlijn wordt het niet als uitzonderlijk beschouwd, wanneer een technische dienst met toestemming van de goedkeuringsinstantie apparatuur van derden gebruikt.

2. Een aangemelde dienst wordt geacht aan de geharmoniseerde norm te voldoen, maar de Commissie kan de Lid-Staten zo nodig verzoeken het bewijs daarvan te leveren.

Diensten in derde landen kunnen alleen als aangewezen technische dienst worden aangemeld in het kader van een bilaterale of multilaterale overeenkomst tussen de Gemeenschap en het derde land.";

2. de bijlagen I tot en met III worden vervangen door de bijlagen bij deze richtlijn.

Artikel 2

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1992 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Zij passen deze bepalingen toe vanaf 1 januari 1993.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

2. Wat de goedkeuring van voertuigen betreft, passen de Lid-Staten deze richtlijn uitsluitend toe op met een verbrandingsmotor uitgeruste voertuigen van categorie M1, in afwachting van een wijziging van de bijlagen overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG, zoals gewijzigd bij de onderhavige richtlijn, ten einde voertuigen van categorie M1 met andere dan verbrandingsmotoren en andere voertuigcategorieën erin op te nemen. Tot dat tijdstip zijn de bepalingen van artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 87/403/EEG, van toepassing op de typegoedkeuring van voertuigen van de andere categorieën.

3. Tot en met 31 december 1995 voor complete voertuigen en tot en met 31 december 1997 voor volgens de meerfasentypegoedkeuringsprocedure voltooide voertuigen passen de Lid-Staten artikel 4, lid 1, van Richtlijn 70/156/EEG, zoals gewijzigd bij de onderhavige richtlijn, alleen toe als de fabrikant hierom vraagt. Tot dat tijdstip verlenen de Lid-Staten nationale typegoedkeuringen en staan de registratie, de verkoop en het in het verkeer brengen van voertuigen, onderdelen en technische eenheden toe overeenkomstig de bepalingen van artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 87/403/EEG.

4. Tot en met 31 december 1997 voor complete voertuigen en tot en met 31 december 1999 voor volgens de meerfasentypegoedkeuringsprocedure voltooide voertuigen zijn de leden 1 en 2 van artikel 7 van Richtlijn 70/156/EEG, zoals gewijzigd bij de onderhavige richtlijn, niet van toepassing op voertuigen, onderdelen en technische eenheden die behoren tot een type waarvoor vóór 1 januari 1996, respectievelijk vóór 1 januari 1998 een nationale typegoedkeuring is verleend of tot een type dat een Lid-Staat vóór 1 januari 1996, respectievelijk vóór 1 januari 1998 heeft geregistreerd of waarvan hij vóór de desbetreffende datum de verkoop dan wel het in het verkeer brengen heeft toegestaan.

De overeenkomstig de bijzondere richtlijnen verleende goedkeuringen die deel uitmaken van de bovengenoemde nationale typegoedkeuring blijven geldig na 31 december 1997 voor complete voertuigen en na 31 december 1999 voor volgens de meerfasentypegoedkeuringsprocedure voltooide voertuigen, tenzij het bepaalde in artikel 5, lid 3, tweede alinea, van Richtlijn 70/156/EEG, zoals bij de onderhavige richtlijn gewijzigd, van toepassing is.

5. Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 8, lid 2, onder a) en b), van Richtlijn 70/156/EEG, zoals bij de onderhavige richtlijn gewijzigd, geven de leden 3 en 4 de Lid-Staten niet het recht om afwijkingen toe te staan van een bepaling van een bijzondere richtlijn, die voorschriften op basis van totale harmonisatie bevat met betrekking tot de typegoedkeuring en het voor het eerst in het verkeer brengen van een voertuig, een onderdeel of een technische eenheid.

Artikel 3

Uiterlijk op 31 december 1994 stelt de Commissie, aan de hand van de door de bevoegde instanties van de Lid-Staten medegedeelde relevante gegevens, een verslag op over de toepassing van de Europese typegoedkeuringsprocedures - waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan de afwijkingen krachtens artikel 8 - en over de invloed van het nieuwe beginsel van harmonisatie in de verschillende Lid-Staten en dient zij in voorkomend geval de overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG, zoals bij de onderhavige richtlijn gewijzigd, aangenomen wijzigingen in die nodig zijn om de typegoedkeuringsregeling, met inbegrip van de aanpassing van de bijzondere richtlijnen aan het nieuwe beginsel van harmonisatie, te verbeteren en het in het verkeer brengen van voertuigen in de Lid-Staten te vergemakkelijken.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Luxemburg, 18 juni 1992.

Voor de Raad

De Voorzitter

Vitor MARTINS

(1) PB nr. C 301 van 21. 11. 1991, blz. 1.(2) PB nr. C 67 van 16. 3. 1992, blz. 44, en PB nr. C 176 van 13. 7. 1992.(3) PB nr. C 79 van 30. 3. 1992, blz. 4.(4) PB nr. L 42 van 23. 2. 1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 87/403/EEG (PB nr. L 220 van 8. 8. 1987, blz. 44).

LIJST VAN BIJLAGEN

Bijlage I Volledige lijst met gegevens ten behoeve van de goedkeuring van voertuigen

Bijlage II Definitie van voertuigcategorieën en voertuigtypen

Bijlage III Inlichtingenformulier voor de goedkeuring van een type voertuig

Bijlage IV Lijst van voorschriften met betrekking tot de goedkeuring van een type voertuig

Bijlage V Bij goedkeuring van voertuigen te volgen procedures

Bijlage VI EEG-goedkeuringsformulier voor een type voertuig

Bijlage VII Nummeringssysteem

Bijlage VIII Beproevingsresultaten

Bijlage IX Certificaat van overeenstemming

Bijlage X Procedures met betrekking tot de overeenstemming van de produktie

Bijlage XI Aard van en bepalingen inzake voertuigen met speciaal gebruiksdoel

Bijlage XII Beperkingen voor kleine series en restantvoorraden van voertuigen

Bijlage XIII Lijst van afgegeven bijzondere-richtlijngoedkeuringen

Bijlage XIV Procedures die moeten worden gevolgd bij de meerfasengoedkeuring

BIJLAGE I (a)

VOLLEDIGE LIJST MET GEGEVENS TEN BEHOEVE VAN DE GOEDKEURING VAN VOERTUIGEN (Alle inlichtingenformulieren van deze richtlijn en de bijzondere richtlijnen bestaan slechts uit uittreksels van deze volledige lijst en hebben dezelfde nummering van de punten.)

De onderstaande gegevens worden in voorkomend geval verstrekt in drievoud en gaan vergezeld van een lijst van de opgenomen elementen. De tekeningen worden in voorkomend geval op een passende schaal met voldoende details in formaat A 4 of tot dat formaat gevouwen verstrekt. Op eventuele foto's zijn voldoende details te zien.

Indien de systemen, onderdelen en afzonderlijke technische eenheden elektronisch gestuurde functies hebben, worden gegevens over de prestaties verstrekt.

0. ALGEMENE GEGEVENS

0.1. Merk (firmanaam): .

0.2. Type en algemene handelsbenaming(en): .

0.3. Middel tot identificatie van het type, indien het op het voertuig is aangegeven (b): .

0.3.1. Plaats van dat merkteken: .

0.4. Categorie waartoe het voertuig behoort (c): .

0.5. Naam en adres van de fabrikant: .

0.6. Plaats en wijze van aanbrenging van de voorgeschreven platen en vermeldingen

0.6.1. Op het chassis: .

0.6.2. Op de carrosserie: .

0.7. In het geval van onderdelen en technische eenheden, plaats en wijze van aanbrenging van het EEG-goedkeuringsmerk: .

0.8. Adres(sen) van de assemblagefabriek(en): .

1. ALGEMENE BOUWWIJZE VAN HET VOERTUIG

1.1. Foto's en/of tekeningen van een representatief voertuig: .

1.2. Maattekening van het gehele voertuig: .

1.3. Aantal assen en aantal wielen: .

1.3.1. Aantal en plaats van assen met dubbele bandenmontage: .

1.3.2. Aantal en plaats van gestuurde assen: .

1.3.3. Aangedreven assen (aantal, plaats, onderlinge verbinding): .

1.4. Chassis (indien aanwezig) (overzichtstekening): .

1.5. Materiaal van de langsbalken (d): .

1.6. Plaats en opstelling van de motor: .

1.7. Stuurcabine (front of normaal) (z): .

1.8. Kant van het stuur: rechts/links (¹)

2. AFMETINGEN EN MASSA'S (mm en kg) (in voorkomend geval naar tekening verwijzen) (e)

2.1. Wielbasis of -bases (bij volle belasting) (f): .

2.1.1. Voor opleggers: afstand tussen de as van de koppelpen en de eerste achteras: .

2.2. Voor trekkers

2.2.1. Afstand hart koppelschotel/hart achteras (maximaal en minimaal) (g): .

2.2.2. Maximale hoogte van de koppelschotel (genormaliseerd) (h): .

2.2.3. Afstand tussen achterzijde stuurcabine en achteras(sen)

2.2.3.1. Afstand tusen achterzijde stuurcabine en achteras(sen) (bij chassis met stuurcabine): .

2.2.3.2. Afstand tussen stuurwiel en achteras(sen) (bij chassis zonder opbouw): .

2.3. (Spoor)breedte van de assen

2.3.1. Spoorwijdte op elke gestuurde as (i): .

2.3.2. Spoorwijdte op alle andere assen (i): .

2.3.3. Breedte van de breedste achteras: .

2.3.4. Breedte van de achterste as: .

2.4. Bereik van de afmetingen (buitenmaten) van het voertuig

2.4.1. Chassis zonder carrosserie

2.4.1.1. Lengte (j): .

2.4.1.2. Breedte (k): .

2.4.1.2.1. Maximumbreedte: .

2.4.1.2.2. Minimumbreedte: .

2.4.1.3. Hoogte (ledig) (l) (bij in de hoogte verstelbare vering de normale rijstand aangeven): .

2.4.1.4. Vooroverbouw (m): .

2.4.1.5. Achteroverbouw (n): .

2.4.1.6. Vrije hoogte boven het wegdek (als omschreven in punt 4.5.4 van hoofdstuk A van bijlage II): .

2.4.1.7. Afstand tussen de assen (indien meerassig): .

2.4.2. Chassis met carrosserie

2.4.2.1. Lengte (j): .

2.4.2.2. Breedte (k): .

2.4.2.3. Hoogte (ledig) (l) (bij in de hoogte verstelbare vering de normale rijstand aangeven): .

2.4.2.4. Vooroverbouw (m): .

2.4.2.5. Achteroverbouw (n): .

2.4.2.6. Vrije hoogte boven het wegdek (als omschreven in punt 4.5.4 van hoofdstuk A van bijlage II): .

2.4.2.7. Afstand tussen de assen (indien meerassig): .

2.5. Massa van het chassis zonder opbouw (zonder cabine, koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof, reservewiel, outillage en bestuurder):.

2.5.1. Verdeling van deze massa over de assen: .

2.6. Massa van het voertuig met carrosserie en in bedrijfsklare toestand, of massa van het chassis met cabine indien de fabrikant niet de carrosserie levert (met koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof, outillage, reservewiel en bestuurder) (o) (maximum en minimum voor iedere uitvoering):.

2.6.1. Verdeling van deze massa over de assen en, in het geval van een oplegger of middenasaanhangwagen, de belasting op de opleggerkoppeling (maximum en minimum voor iedere uitvoering): .

2.7. Minimummassa van het voertuig volgens fabrieksopgave: .

2.7.1. Verdeling van deze massa over de assen en, in het geval van een oplegger of middenasaanhangwagen, de belasting op de opleggerkoppeling: .

2.8. Technisch toelaatbare maximummassa volgens fabrieksopgave (maximum en minimum voor iedere uitvoering) (y): .

2.8.1. Verdeling van deze massa over de assen en, in het geval van een oplegger of middenasaanhangwagen, de belasting op de opleggerkoppeling (maximum en minimum voor iedere uitvoering): .

2.9. Technisch toelaatbare maximummassa op iedere as en, in het geval van een oplegger of middenasaanhangwagen, op de opleggerkoppeling volgens fabrieksopgave: .

2.10. Maximummassa van aanhangwagen die getrokken mag worden

2.10.1. Aanhangwagen: .

2.10.2. Oplegger: .

2.10.3. Middenasaanhangwagen: .

2.10.3.1. Maximumverhouding tussen koppelingsoverhang (p) en wielbasis: .

2.10.3.2. Maximum-V-waarde (kN): .

2.10.4. Maximummassa van de voertuigcombinatie: .

2.10.5. Het voertuig is/is niet (¹) geschikt voor het trekken van lasten (geldt alleen voor voertuigen van categorie M1):

2.10.6. Maximummassa van niet-geremde aanhangwagens: .

2.11. Maximale verticale belasting

2.11.1. Op het koppelingspunt van trekker en aanhangwagen: .

2.11.2. Op de trekstang van de aanhangwagen: .

2.12. In een bocht beschreven baan: .

2.13. Verhouding tussen motorvermogen en maximummassa (kW/kg): .

2.14. Startvermogen op een helling: . . . . . . %

3. MOTOR (q)

3.1. Fabrikant: .

3.1.1. Motorcode van de fabrikant (zoals op de motor vermeld of ander identificatiemiddel): .

3.2. Verbrandingsmotor

3.2.1. Specifieke gegevens over de motor

3.2.1.1. Werkingsbegingsel: elektrische ontsteking/compressieontsteking, viertakt/tweetakt (¹)

3.2.1.2. Aantal, opstelling en ontstekingsvolgorde van de cilinders: .

3.2.1.2.1. Boring (r): . . . . . . mm

3.2.1.2.2. Slag (r): . . . . . . mm

3.2.1.2.3. Ontstekingsvolgorde: .

3.2.1.3. Cilinderinhoud (s): . . . . . . cm³

3.2.1.4. Volumetrische compressieverhouding (²): .

3.2.1.5. Tekeningen van verbrandingskamer, zuigerkop en zuigerveren: .

3.2.1.6. Stationair toerental (²): . . . . . . min-1

3.2.1.7. Volumepercentage koolmonoxyde in de uitlaatgassen bij stationair lopende motor (²): . . . . . . % volgens fabrieksopgave

3.2.1.8. Netto-maximumvermogen (t): . . . . . . kW bij . . . . . . min-1

3.2.1.9. Maximaal toegestaan motortoerental volgens fabrieksopgave: . . . . . . min-1

3.2.1.10. Netto-maximumkoppel (t): . . . . . . Nm bij . . . . . . min-1

3.2.2. Brandstof: dieselolie/benzine/LPG/andere (specificeer) (¹): .

3.2.2.1. RON, gelode benzine:.

3.2.2.2. RON, ongelode benzine: .

3.2.2.3. Opening brandstoftank: opening . . ./sticker (¹)

3.2.3. Brandstoftank(s)

3.2.3.1. Bedrijfsbrandstoftank(s)

3.2.3.1.1. Aantal, inhoud en materiaal: .

3.2.3.1.2. Tekening en technische beschrijving van de tank(s) met alle verbindingen en alle leidingen van het ontluchtings- en ventilatiesysteem, vergrendeling, kleppen, bevestigingsmiddelen: .

3.2.3.1.3. Tekening waarop duidelijk de plaats(en) van de tank(s) in het voertuig is (zijn) aangegeven: .

3.2.3.2. Reservebrandstoftank(s)

3.2.3.2.1. Aantal, inhoud en materiaal: .

3.2.3.2.2. Tekening en technische beschrijving van de tank(s) met alle verbindingen en alle leidingen van het ontluchtings- en ventilatiesysteem, vergrendeling, kleppen, bevestigingsmiddelen: .

3.2.3.2.3. Tekening waarop duidelijk de plaats(en) van de tank(s) in het voertuig is (zijn) aangegeven: .

3.2.4. Brandstoftoevoer

3.2.4.1. Via carburateur(s): ja/neen (¹)

3.2.4.1.1. Merk(en): .

3.2.4.1.2. Type(n): .

3.2.4.1.3. Aantal: .

3.2.4.1.4. Afstellingen (²)

3.2.4.1.4.1.

3.2.4.1.4.2.

3.2.4.1.4.3.

3.2.4.1.4.4.

3.2.4.1.4.5.

Sproeiers: .

Venturi's: .

Niveau in de vlotterkamer: .

Massa van de vlotter: .

Vlotternaald: .

aa

of de curve van het brandstofdebiet uitgezet tegen de luchtstroom en de instellingen waarbij het verloop van de curve gewaarborgd blijft: .

3.2.4.1.5. Koudstartsysteem: manueel/automatisch (¹)

3.2.4.1.5.1. Werkingsbeginsel(en): .

3.2.4.1.5.2. Bedrijfsgrenzen/instellingen (¹) (²): .

3.2.4.2. Door brandstofinspuiting (alleen compressieontsteking): ja/neen (¹)

3.2.4.2.1. Beschrijving van het systeem: .

3.2.4.2.2. Werkingsbeginsel: directe inspuiting/voorkamer/wervelkamer (¹)

3.2.4.2.3. Inspuitpomp

3.2.4.2.3.1. Merk(en): .

3.2.4.2.3.2. Type(n): .

3.2.4.2.3.3. Maximale brandstofopbrengst (¹) (²): . . . . . . mm³/slag of cyclus bij een pompsnelheid van: . . . . . . min-1 of eventueel karakteristiek schema: .

3.2.4.2.3.4. Inspuitingstijdstip (²): .

3.2.4.2.3.5. Vervroegingscurve (²): .

3.2.4.2.3.6. Kalibreringsmethode: proefbank/motor (¹)

3.2.4.2.4. Regulateur

3.2.4.2.4.1. Type: .

3.2.4.2.4.2. Uitschakelingspunt

3.2.4.2.4.2.1. Uitschakelingspunt onder belasting: . . . . . . min-1

3.2.4.2.4.2.2. Uitschakelingspunt zonder belasting: . . . . . . min-1

3.2.4.2.5. Inspuitleidingen

3.2.4.2.5.1. Lengte: . . . . . . mm

3.2.4.2.5.2. Inwendige diameter: . . . . . . mm

3.2.4.2.6. Verstuiver(s)

3.2.4.2.6.1. Merk(en): .

3.2.4.2.6.2. Type(n): .

3.2.4.2.6.3. Openingsdruk (²): . . . . . . kPa of karakteristiek schema (²): .

3.2.4.2.7. Koudstartsysteem

3.2.4.2.7.1. Merk(en): .

3.2.4.2.7.2. Type(n): .

3.2.4.2.7.3. Beschrijving: .

3.2.4.2.8. Hulpstartsysteem

3.2.4.2.8.1. Merk(en): .

3.2.4.2.8.2. Type(n): .

3.2.4.2.8.3. Beschrijving van het systeem: .

3.2.4.3. Door brandstofinspuiting (alleen elektrische ontsteking): ja/neen (¹)

3.2.4.3.1. Werkingsbeginsel: inlaatspruitstuk (enkel-/meerpunts) (¹)/directe inspuiting/andere (specificeer) (¹): .

3.2.4.3.2. Merk(en): .

3.2.4.3.3. Type(n): .

3.2.4.3.4. Beschrijving van het systeem

3.2.4.3.4.1.

3.2.4.3.4.2.

3.2.4.3.4.3.

3.2.4.3.4.4.

3.2.4.3.4.5.

3.2.4.3.4.6.

3.2.4.3.4.7.

3.2.4.3.4.8.

3.2.4.3.4.9.

3.2.4.3.4.10.

3.2.4.3.4.11.

Type of nummer van het regelorgaan: .

Type brandstofregelaar: .

Type luchtmengselmeter: .

Type verdelerpomp: .

Type drukregelaar: .

Type microschakelaar: .

Type instelschroef voor stationair draaien: .

Type smoorklephuis: .

Type watertemperatuursensor: .

Type luchttemperatuursensor: .

Type luchttemperatuurschakelaar: .

aa

Bij andere dan

continue inspuitingssystemen soortgelijke gegevens verstrekken.

3.2.4.3.5. Openingsdruk van de verstuivers (²): . . . . . . kPa of karakteristiek schema (²): .

3.2.4.3.6. Inspuitingstijdstip: .

3.2.4.3.7. Koudstartsysteem

3.2.4.3.7.1. Werkingsbeginsel(en): .

3.2.4.3.7.2. Bedrijfsgrenzen/instellingen (¹) (²): .

3.2.4.4. Brandstofpomp

3.2.4.4.1. Druk (²): . . . . . . kPa of karakteristiek schema (²): .

3.2.5. Elektrische installatie

3.2.5.1. Nominale spanning: . . . . . . V, positieve/negatieve (¹) massaverbinding

3.2.5.2. Generator

3.2.5.2.1. Soort: .

3.2.5.2.2. Nominaal vermogen: . . . . . . VA

3.2.6. Ontsteking

3.2.6.1. Merk(en): .

3.2.6.2. Type(n): .

3.2.6.3. Werkingsbeginsel: .

3.2.6.4. Vervroegingscurve (²): .

3.2.6.5. Vast ontstekingstijdstip (²): . . . . . . graden voor BDP

3.2.6.6. Opening onderbrekerspunten (²): . . . . . . mm

3.2.6.7. Contacthoek (²): . . . . . . graden

3.2.6.8. Ontstoring (beschrijving): .

3.2.7. Koeling: vloeistof/lucht (¹)

3.2.7.1. Nominale instelling van de motortemperatuurregeling: .

3.2.7.2. Vloeistof

3.2.7.2.1. Aard van de vloeistof: .

3.2.7.2.2. Circulatiepomp(en): ja/neen (¹)

3.2.7.2.3. Kenmerken: . , of

3.2.7.2.3.1. Merk(en): .

3.2.7.2.3.2. Type(n): .

3.2.7.2.4. Aandrijvingsverhouding(en): .

3.2.7.2.5. Beschrijving van de ventilator en het drijfwerk ervan: .

3.2.7.3. Lucht

3.2.7.3.1. Ventilator: ja/neen (¹)

3.2.7.3.2. Kenmerken: . , of

3.2.7.3.2.1. Merk(en): .

3.2.7.3.2.2. Type(n): .

3.2.7.3.3. Aandrijvingsverhouding(en): .

3.2.8. Inlaatsysteem

3.2.8.1. Drukvulling: ja/neen (¹)

3.2.8.1.1. Merk(en): .

3.2.8.1.2. Type(n): .

3.2.8.1.3. Beschrijving van het systeem (bij voorbeeld maximale vuldruk: . . . . . . kPa, afvoerklep, indien van toepassing): .

3.2.8.2. Tussenkoeler: ja/neen (¹)

3.2.8.3. Inlaatonderdruk bij nominaal motortoerental en 100 % belasting

Toelaatbaar minimum: . . . . . . kPa

Toelaatbaar maximum: . . . . . . kPa

3.2.8.4. Beschrijving en tekeningen van inlaatpijpen en bijbehorende onderdelen (drukkamer, voorverwarmingssysteem, extra luchtinlaten, enz.): .

3.2.8.4.1. Beschrijving van het inlaatspruitstuk (met tekeningen en/of foto's): .

3.2.8.4.2. Luchtfilter, tekeningen: . , of

3.2.8.4.2.1. Merk(en): .

3.2.8.4.2.2. Type(n): .

3.2.8.4.3. Inlaatgeluiddemper, tekeningen: . , of

3.2.8.4.3.1. Merk(en): .

3.2.8.4.3.2. Type(n): .

3.2.9. Uitlaatsysteem

3.2.9.1. Beschrijving of tekening van het uitlaatspruitstuk: .

3.2.9.2. Beschrijving of tekening van het uitlaatsysteem: .

3.2.9.3. Uitlaattegendruk bij nominaal motortoerental en bij 100 % belasting

Toelaatbaar maximum: . . . . . . kPa

3.2.9.4. Uitlaatgeluiddemper(s) (voorste, middelste, achterste geluiddemper: constructie, type, merkteken; voor buitengeluid: geluiddempende maatregelen in de motorruimte en op de motor): .

3.2.10. Minimumdwarsdoorsnede van inlaat- en uitlaatpoorten: .

3.2.11. Klepafstelling of equivalente gegevens

3.2.11.1. Maximale lichthoogte van de kleppen, openings- en sluitingshoeken of gegevens betreffende de afstelling van alternatieve distributiesystemen, ten opzichte van dode punten: .

3.2.11.2. Referentie- of afstelbereik (¹): .

3.2.12. Voorzieningen tegen luchtverontreiniging

3.2.12.1. Inrichting voor het reccycleren van cartergassen (beschrijving en tekeningen): .

3.2.12.2. Extra voorzieningen tegen luchtverontreiniging (voor zover aanwezig en niet elders vermeld)

3.2.12.2.1. Katalysator: ja/neen (¹)

3.2.12.2.1.1. Aantal katalysatoren en elementen: .

3.2.12.2.1.2. Afmetingen, vorm en volume van de katalysator(en): .

3.2.12.2.1.3. Soort katalytische werking: .

3.2.12.2.1.4. Totale hoeveelheid edelmetalen: .

3.2.12.2.1.5. Relatieve concentratie: .

3.2.12.2.1.6. Ondergrond (structuur en materiaal): .

3.2.12.2.1.7. Celdichtheid: .

3.2.12.2.1.8. Type katalysatorhuis: .

3.2.12.2.1.9. Plaats van de katalysator(en) (plaats en referentieafstand in de uitlaatpijp): .

3.2.12.2.2. Zuurstofsensor: ja/neen (¹)

3.2.12.2.2.1. Type: .

3.2.12.2.2.2. Plaats: .

3.2.12.2.2.3. Regelbereik: .

3.2.12.2.3. Luchtinjectie: ja/neen (¹)

3.2.12.2.3.1. Soort (pulse air, luchtpomp, enz.): .

3.2.12.2.4. Uitlaatgasrecirculatie: ja/neen (¹)

3.2.12.2.4.1. Kenmerken (debiet, enz.): .

3.2.12.2.5. Controlesysteem verdampingsemissies: ja/neen (¹)

3.2.12.2.5.1. Gedetailleerde beschrijving van de inrichtingen en de afstelling: .

3.2.12.2.5.2. Tekening van het verdampingscontrolesysteem: .

3.2.12.2.5.3. Tekening van de koolstofhouder: .

3.2.12.2.5.4. Schematische tekening van de brandstoftank met vermelding van inhoud en materiaal: .

3.2.12.2.6. Deeltjesvanger: ja/neen (¹)

3.2.12.2.6.1. Afmetingen, vorm en inhoud van de deeltjesvanger: .

3.2.12.2.6.2. Type deeltjesvanger en ontwerp: .

3.2.12.2.6.3. Plaats (referentieafstand in de uitlaatpijp): .

3.2.12.2.6.4. Regeneratiemethode of -systeem, beschrijving of tekening: .

3.2.12.2.7. Andere systemen (beschrijving en werking): .

3.2.13. Plaats van het absorptiecoëfficiëntsymbool (alleen voor motoren met compressieontsteking): .

3.2.14. Gegevens betreffende eventuele voorzieningen voor een zuinig brandstofverbruik (indien niet elders vermeld): .

3.3. Elektrische aandrijfmotor

3.3.1. Type (veldwikkeling): .

3.3.1.1. Maximumuurvermogen: . . . . . . kW

3.3.1.2. Bedrijfsspanning: . . . . . . V

3.3.2. Accu

3.3.2.1. Aantal cellen: .

3.3.2.2. Massa: . . . . . . kg

3.3.2.3. Capaciteit: . . . . . . Ah (ampère-uren)

3.3.2.4. Plaats: .

3.4. Andere verbrandingsmotoren of elektromotoren of combinaties daarvan (gegevens over de onderdelen van dergelijke verbrandingsmotoren of elektromotoren): .

3.5. Brandstofverbruik (u)

3.5.1. Stadsverkeer: . . . . . . l/100 km

3.5.2. Constante snelheid van 90 km/h: . . . . . . l/100 km

3.5.3. Constante snelheid van 120 km/h: . . . . . . l/100 km

3.6. Van fabriekswege toegestane temperaturen

3.6.1. Koelsysteem

3.6.1.1. Vloeistofkoeling

Maximumtemperatuur aan de afvoer: . . . . . . oC

3.6.1.2. Luchtkoeling

3.6.1.2.1. Referentiepunt: .

3.6.1.2.2. Maximumtemperatuur op het referentiepunt: . . . . . . oC

3.6.2. Maximumuitlaattemperatuur van de inlaattussenkoeler: . . . . . . oC

3.6.3. Maximumtemperatuur van de uitlaatgassen op het punt in de uitlaatpijp(en) ter hoogte van de buitenflens (-flenzen) van het uitlaatspruitstuk: . . . . . . oC

3.6.4. Brandstoftemperatuur

Minimum: . . . . . . oC

Maximum: . . . . . . oC

3.6.5. Smeermiddeltemperatuur

Minimum: . . . . . . oC

Maximum: . . . . . . oC

3.7. Met de motor aangedreven hulpapparatuur

Maximaal toegestaan vermogen dat wordt opgenomen door de met de motor aangedreven hulpapparatuur als omschreven in en onder de bedrijfsomstandigheden van Richtlijn 80/1269/EEG, als gewijzigd, bijlage I, punt 5.1.1, bij elk motortoerental als vastgesteld in punt 4.1 van bijlage III bij Richtlijn 88/77/EEG

Stationair toerental: . . . . . . kW

Tussentoerental: . . . . . . kW

Nominaal toerental: . . . . . . kW

3.8. Smeersysteem

3.8.1. Beschrijving van het systeem

3.8.1.1. Plaats van het smeermiddelreservoir: .

3.8.1.2. Toevoersysteem (pomp/inspuiting in het inlaatsysteem/vermenging met brandstof, enz.): .

3.8.2. Smeerpomp

3.8.2.1. Merk(en): .

3.8.2.2. Type(n): .

3.8.3. Vermenging met brandstof

3.8.3.1. Mengverhouding: .

3.8.4. Oliekoeler: ja/neen (¹)

3.8.4.1. Tekening(en): . , of

3.8.4.1.1. Merk(en): .

3.8.4.1.2. Type(n): .

4. KRACHTOVERBRENGING (v)

4.1. Tekening van de transmissie: .

4.2. Transmissiesysteem (mechanisch, hydraulisch, elektrisch, enz.): .

4.3. Traagheidsmoment van het motorvliegwiel: .

4.3.1. Bijkomend traagheidsmoment in de vrijstand: .

4.4. Koppeling (type): .

4.4.1. Maximumkoppelomvorming: .

4.5. Versnellingsbak

4.5.1. Type (manueel/automatisch/CVT (*) (¹)): .

4.5.2. Plaats ten opzichte van de motor: .

4.5.3. Bedieningswijze: .

4.6. Overbrengingsverhoudingen

Versnelling

Verhoudingen in de

versnellingsbak (verhoudingen

tussen omwentelingen van motor

en omwentelingen van uitgaande as van de

versnellingsbak)

Eindaandrijvingsverhouding(en)

(verhouding(en) tussen omwentelingen van uitgaande as van de versnellingsbak en omwentelingen van aangedreven wiel)

Totale verhouding

Maximum voor CVT (*)

1

2

3

. . .

Minimum voor CVT (*)

Achteruit

(*) Continue variabele transmissie.

4.6.1. Punten van overschakeling (voor de eerste naar de tweede versnelling, enz., alleen handgeschakelde transmissies bij proeven overeenkomstig bijlage III A van Richtijn 70/220/EEG): .

4.7. Maximumsnelheid van het voertuig en versnelling waarin deze wordt bereikt (in km/h) (w): .

4.8. Snelheidsmeter (voor een tachograaf volstaat vermelding van het goedkeuringsmerk): .

4.8.1. Werkwijze en beschrijving van het aandrijfmechanisme: .

4.8.2. Technische constante van het instrument: .

4.8.3. Tolerantie van het meetmechanisme (overeenkomstig punt 2.1.3 van bijlage II bij Richtlijn 75/443/EEG): .

4.8.4. Totale overbrengingsverhouding (overeenkomstig punt 2.1.2 van bijlage II bij Richtlijn 75/443/EEG) of gelijkwaardige gegevens: .

4.8.5. Tekening van de snelheidsmeterschaal of andere vormen van weergave: .

4.9. Differentieelblokkering: ja/neen (1)

5. ASSEN

5.1. Een tekening van elke as bijvoegen met vermelding van de gebruikte materialen en (facultatief) van merk en type: .

6. OPHANGING

6.1. Tekening van de ophanging: .

6.2. Type en ontwerp van de ophanging van iedere as of ieder wiel: .

6.2.1. Hoogteregulering: ja/neen (2)

6.3. Kenmerken van de verende onderdelen van de ophanging (ontwerp, kenmerken van de materialen en afmetingen): .

6.4. Stabilisatoren: ja/neen (3)

6.5. Schokdempers: ja/neen (4)

6.6. Banden en wielen

6.6.1. Band/wielcombinatie(s) (voor banden de maataanduidingen, de laagste belastingsindex en het symbool voor de laagste snelheidscategorie opgeven, voor wielen de velgmaat(maten) en wielbolling(en))

6.6.1.1. As 1: .

6.6.1.2. As 2: .

enz.

6.6.2. Boven- en ondergrenzen van de rolstralen

6.6.2.1. As 1: .

6.6.2.2. As 2: .

enz.

6.6.3. Door de fabrikant van het voertuig aanbevolen bandenspanning: . . . . . . kPa

6.6.4. Door de fabrikant aanbevolen ketting/band/wielcombinatie op de voor- of achteras die geschikt is voor het type voertuig: .

6.6.5. Korte beschrijving van het eventuele reservewiel voor tijdelijk gebruik: .

7. STUURINRICHTING

7.1. Schematisch diagram van de bestuurde as(sen) met aanduiding van de stuurgeometrie: .

7.2. Mechanisme en stuurorganen

7.2.1. Soort mechanisme: .

7.2.2. Stuurstangenstelsel: .

7.2.3. Soort (eventuele) stuurbekrachtiging: .

7.2.3.1. Principe en diagram van de werking, merk(en) en type(n): .

7.2.4. Schematisch diagram van het stuurmechanisme: .

7.2.5. Schematisch(e) diagram(men) van het stuurorgaan (de stuurorganen): .

7.2.6. Eventueel bereik en methode van verstelling van het stuurorgaan:.

7.3. Maximumstuurhoek van de wielen

7.3.1. Naar rechts: . . . . . . (graden); aantal omwentelingen van het stuurwiel: . . . . . . (of gelijkwaardige gegevens)

7.3.2. Naar links: . . . . . . (graden); aantal omwentelingen van het stuurwiel: . . . . . . (of gelijkwaardige gegevens)

8. REMINRICHTING

De volgende bijzonderheden, met inbegrip van identificatiemiddelen, indien van toepassing, dienen te worden verstrekt:

8.1. Type en kenmerken van de remmen (zoals omschreven in punt 1.6 van bijlage I van Richtlijn 71/320/EEG) met een tekening (bij voorbeeld trommels of schijven, geremde wielen, verbinding met geremde wielen, merk en type van voeringen/blokken, effectief remoppervlak, straal van trommels, schoenen of schijven, gewicht van trommels, bijstelinrichtingen, relevante delen van de as(sen) en ophanging, enz.): .

.

8.2. Remschema, beschrijving en/of tekening van de volgende reminrichtingen (zoals omschreven in punt 1.2 van bijlage I van Richtlijn 71/320/EEG), met name van de overbrenging en de bediening (constructie, bijstelling, hefboomkrachtverhoudingen, toegankelijkheid van het bedieningsorgaan en plaats ervan, het palmechanisme bij mechanische overbrenging, kenmerken van de voornaamste onderdelen van het remstangenstelsel, hoofdremcilinders en bedieningszuigers, wielremcilinders of gelijkwaardige onderdelen bij elektrische remsystemen)

8.2.1. Bedrijfsreminrichting: .

8.2.2. Hulpreminrichting: .

8.2.3. Parkeerreminrichting: .

8.2.4. Eventuele extra reminrichting: .

8.2.5. Automatische reminrichting bij breuk van de koppeling: .

8.3. Bediening en overbrenging van reminrichtingen van aanhangwagens bij voertuigen (met inbegrip van aanhangwagens) die zijn ontworpen om een aanhangwagen te trekken: .

8.4. Het voertuig is uitgerust om een aanhangwagen met elektrische/pneumatische/hydraulische (5) bedrijfsreminrichting te trekken: ja/neen (6)

8.5. Bij voertuigen met een antiblokkeersysteem, beschrijving van de werking van het systeem (met inbegrip van eventuele elektronische onderdelen), elektrisch blokschema, schema van het hydraulisch of pneumatisch circuit: .

8.6. Berekening en curven overeenkomstig punt 1.1.4.2 van het aanhangsel van bijlage II van Richtlijn 71/320/EEG (of, indien van toepassing, het aanhangsel bij bijlage XI): .

8.7. Beschrijving en/of tekening van de energietoevoer (eveneens aan te geven voor reminrichtingen met rembekrachtiging): .

8.8. Berekening van het remsysteem (bepaling van de verhouding tussen het totaal der remkrachten aan de omtrek der wielen en de op het bedieningsorgaan uitgeoefende kracht): .

8.9. Korte beschrijving van de reminrichtingen (overeenkomstig punt 1.3 van bijlage IX van Richtlijn 71/320/EEG): .

8.10. Indien aanspraak wordt gemaakt op vrijstelling van de proeven van type I en/of type II, het nummer van het rapport overeenkomstig aanhangsel 2 van bijlage VII van Richtlijn 71/320/EEG opgeven: .

9. CARROSSERIE

9.1. Aard van de carrosserie: .

9.2. Materialen en bouwwijze: .

9.3. Deuren voor de inzittenden, hang- en sluitwerk

9.3.1. Configuratie van de deuren en aantal deuren: .

9.3.1.1. Afmetingen, openingsrichting en maximale openingshoek van de deuren: .

9.3.2. Tekening van het hang- en sluitwerk en de plaats daarvan in de deuren: .

9.3.3. Technische beschrijving van het hang- en sluitwerk: .

9.3.4. Details (met afmetingen) van ingangen, treden en noodzakelijke handvatten, indien van toepassing: .

9.4. Gezichtsveld

9.4.1. Gegevens betreffende de primaire referentiemerken; deze moeten voldoende gedetailleerd zijn om ze gemakkelijk te kunnen identificeren en de plaats van elk merk ten opzichte van de andere en het punt R te kunnen controleren: .

9.4.2. Tekening(en) of een foto (foto's) waarop de plaats van de samenstellende delen binnen het 180o-gezichtsveld naar voren is aangegeven: .

9.5. Voorruit en andere ruiten

9.5.1. Voorruit

9.5.1.1. Materialen: .

9.5.1.2. Montage: .

9.5.1.3. Hellingshoek: .

9.5.1.4. Goedkeuringsnummer(s): .

9.5.2. Andere ruiten

9.5.2.1. Materialen: .

9.5.2.2. Goedkeuringsnummer(s): .

9.6. Ruitewisser(s)

9.6.1. Gedetailleerde technische beschrijving (met foto's of tekeningen): .

9.7. Ruitesproeier

9.7.1. Gedetailleerde technische beschrijving (met foto's of tekeningen) of, indien goedgekeurd als technische eenheid, goedkeuringsnummer: .

9.8. Ontdooiing en ontwaseming

9.8.1. Gedetailleerde technische beschrijving (met foto's of tekeningen): .

9.8.2. Maximumelektriciteitsverbruik: . . . . . . kW

9.9. Achteruitkijkspiegels (gegevens voor elke spiegel verstrekken)

9.9.1. Merk: .

9.9.2. Goedkeuringsmerk: .

9.9.3. Variant: .

9.9.4. Tekening(en) waarop de plaats van de achteruitkijkspiegels ten opzichte van de voertuigcarrosserie is aangegeven: .

9.9.5. Gegevens over de bevestigingswijze, met inbegrip van dat deel van de voertuigcarrosserie waarop de spiegel is bevestigd: .

9.9.6. Facultatieve uitrusting die van invloed kan zijn op het gezichtsveld naar achteren: .

9.10. Binneninrichting

9.10.1. Bescherming van de inzittenden

9.10.1.1. Overzichtstekening of foto's waarop de plaats van de uitstekende delen is aangegeven: .

9.10.1.2. Foto of tekening waarop de referentielijn met het uitgezonderde gebied is aangegeven (punt 2.3.1 van bijlage I van Richtlijn 74/60/EEG): .

9.10.1.3. Foto's, tekeningen of een opengewerkte tekening van de binneninrichting die een overzicht geven van de delen van het interieur en de gebruikte materialen - met uitzondering van binnenachteruitkijkspiegels -, de plaats van de bedieningsorganen, het dak en het rol- of schuifdak, de rugleuning, de zitplaatsen en de achterzijde van de zitplaatsen (punt 3.2 van bijlage I van Richtlijn 74/60/EEG): .

9.10.2. Plaatsing en identificatie van de bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters

9.10.2.1. Foto's of tekeningen van de plaatsing van symbolen en bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters: .

9.10.2.2. Foto's of tekeningen van de identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters en, indien van toepassing, van de in Richtlijn 78/316/EEG vermelde voertuigonderdelen: .

9.10.2.3. Overzichtstabel

Het voertuigtype is uitgerust met de volgende bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters overeenkomstig de bijlagen II en III van Richtlijn 78/316/EEG:

Bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters waarvoor bij montage identificatie verplicht is, en de daarvoor te gebruiken symbolen

Symboolnummer

Inrichting

Bedieningsorgaan/

meter

aanwezig (¹)

Geïdentificeerd

door symbool (¹)

Waar (²)

Verklikkerlicht

aanwezig (¹)

Geïdentificeerd

door symbool (¹)

Waar (²)

1

Hoofdlichtschakelaar

2

Dimlicht

3

Grootlicht

4

Achterlichten en breedtelichten

5

Mistlicht voor

6

Mistlicht achter

7

Verstelinrichting koplamp

8

Parkeerlichten

9

Richtingaanwijzers

10

Waarschuwingsknipperlichten

11

Ruitewisser

12

Ruitesproeier

13

Combinatie ruitewisserruitesproeier

14

Koplampwisser

15

Ontwaseming en ontdooiing van

de voorruit

16

VERVOLG VAN DE TEKST ONDER NUMMER : 392L0053.1Ontwaseming en ontmisting

van de achterruit

17

Ventilator

18

Dieselvoorverwarmer

19

Chokeknop

20

Signalering reminrichting

21

Brandstofpeil

22

Acculadingmeter

23

Temperatuur koelvloeistof motor (¹) × = Aanwezig.

- = Niet aanwezig of niet afzonderlijk aanwezig.

o = Facultatief.

(²) a = Op respectievelijk bedieningsorgaan, meter of verklikkerlicht.

n = In de onmiddellijke nabijheid.

Bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters waarvoor eventueel aangebrachte identificatie facultatief is, en de voor eventuele identificatie te gebruiken symbolen

Symboolnummer

Inrichting

Bedieningsorgaan/

meter aanwezig (¹)

Geïdentificeerd door symbool (¹)

Waar (²)

Verklikkerlicht aanwezig (¹)

Geïdentificeerd door symbool (¹)

Waar (²)

1

Parkeerrem

2

Ruitewisser achterruit

3

Sproeier achterruit

4

Combinatie ruitewisser-sproeier

achterruit

5

Ruitewisser voorruit met

intervalschakelaar

6

Geluidssignaalinrichting (claxon)

7

Klep motorkap

8

Klep kofferbak

9

Veiligheidsgordel

10

Oliedrukmeter

11

Ongelode benzine

(¹) × = Aanwezig.

- = Niet aanwezig of niet afzonderlijk aanwezig.

o = Facultatief.

(²) a = Op respectievelijk bedieningsorgaan, meter of verklikkerlicht.

n = In de onmiddellijke nabijheid.

9.10.3. Zitplaatsen

9.10.3.1. Aantal: .

9.10.3.2. Plaats en opstelling: .

9.10.3.3. Massa: .

9.10.3.4. Kenmerken: beschrijving en tekening van:

9.10.3.4.1. de zitplaatsen en de bevestiging daarvan: .

9.10.3.4.2. het verstelsysteem: .

9.10.3.4.3. het verplaatsings- en vergrendelingssysteem: .

9.10.3.4.4. de bevestigingspunten voor de veiligheidsgordels indien deze in de zitplaatsconstructie zijn ingebouwd: .

9.10.3.5. Cooerdinaten of tekening van het punt R (x)

9.10.3.5.1. Zitplaats van de bestuurder: .

9.10.3.5.2. Alle andere zitplaatsen: .

9.10.3.6. Voorziene hellingshoek van de rugleuning

9.10.3.6.1. Zitplaats van de bestuurder: .

9.10.3.6.2. Alle andere zitplaatsen: .

9.10.3.7. Bereik van de zitplaatsverstelling

9.10.3.7.1. Zitplaats van de bestuurder: .

9.10.3.7.2. Alle andere zitplaatsen: .

9.10.4. Type hoofdsteun(en) (vermeld goedkeuringsnummer indien beschikbaar): .

9.10.5. Verwarming van het interieur

9.10.5.1. Een korte beschrijving van het voertuigtype wat betreft de interieurverwarming indien daarbij gebruik wordt gemaakt van de warmte van de koelvloeistof van de motor: .

9.10.5.2. Een gedetailleerde beschrijving van het voertuigtype wat betreft de interieurverwarming indien daarbij gebruik wordt gemaakt van de koellucht of de uitlaatgassen van de motor, met inbegrip van:

9.10.5.2.1. een tekening van het verwarmingssysteem met aanduiding van de plaats daarvan in het voertuig: .

9.10.5.2.2. schema van de warmtewisselaar bij verwarmingssystemen die voor de verwarming gebruik maken van de uitlaatgassen of van de delen waar de warmtewisseling plaatsvindt (bij verwarmingssystemen die voor de verwarming gebruik maken van de koellucht van de motor): .

9.10.5.2.3. doorsnede van de warmtewisselaar of van de delen waar de warmtewisseling plaatsvindt met aanduiding van de wanddikte, de gebruikte materialen en de oppervlakte-eigenschappen: .

9.10.5.2.4. specificaties van andere belangrijke onderdelen van het verwarmingssysteem, zoals bij voorbeeld de kachelventilator, wat betreft de wijze van constructie en technische gegevens: .

9.10.5.3. Maximaal elektriciteitsverbruik: . . . . . . kW

9.10.6. Onderdelen die van invloed zijn op het gedrag van de stuurinrichting bij botsingen

9.10.6.1. Een gedetailleerde beschrijving met foto('s) of tekening(en) wat betreft de constructie, de afmetingen, de lijnen en de samenstellende materialen van dat gedeelte van het voertuig dat zich vóór het besturingsorgaan bevindt, met inbegrip van onderdelen die zijn ontworpen om mede energie te absorberen bij een stoot tegen het stuurorgaan: .

9.10.6.2. Foto('s) of tekening(en) van andere dan de in punt 9.10.6.1 beschreven voertuigonderdelen die volgens opgave van de fabrikant in overleg met de technische dienst mede het gedrag van de stuurinrichting bij botsingen bepalen: .

9.11. Naar buiten uitstekende delen

9.11.1. Algemeen overzicht (tekening of foto's) met aanduiding van de plaats van de uitstekende delen: .

9.11.2. Tekeningen of foto's van bij voorbeeld de deur- en raamstijlen, luchtinlaatroosters, sierroosters, regenlijsten, handgrepen, rails, kleppen, scharnieren en sloten van deuren, haken, trekogen, sierstrippen, badges, decoratieve emblemen en uitsparingen en andere naar buiten uitstekende delen en delen van het buitenoppervlak die als kritisch kunnen worden beschouwd (bij voorbeeld verlichtingsinstallatie). Indien de in de vorige zin genoemde delen niet kritisch zijn, kunnen zij voor documentatiedoeleinden worden vervangen door foto's met, indien noodzakelijk, vermelding van afmetingen of begeleidende tekst: .

9.11.3. Tekeningen van delen van het buitenoppervlak overeenkomstig punt 6.9.1 van bijlage I van Richtlijn 74/483/EEG: .

9.11.4. Tekening van de bumpers: .

9.11.5. Tekening van de vloerlijn: .

9.12. Veiligheidsgordels of andere bevestigingssystemen

9.12.1. Aantal en plaats van de veiligheidsgordels en bevestigingssystemen en zitplaatsen waarop zij kunnen worden gebruikt:

(B = bestuurderszijde, P = passagierszijde, M = midden)

B/P/M

Volledig EEG-goedkeuringsmerk

Variant, indien van toepassing

Zitplaats voor

Zitplaats achter

Facultatieve extra voorzieningen (bij voorbeeld voor in de hoogte verstelbare zitplaatsen, voorbelasting, enz.)

9.12.2. Aantal en plaats van de bevestigingspunten voor veiligheidsgordels en bewijs van overeenstemming met Richtlijn 76/115/EEG als gewijzigd (dat wil zeggen het EEG-goedkeuringsnummer of het keuringsrapport): .

9.13. Bevestigingspunten voor veiligheidsgordels

9.13.1. Foto's of tekeningen van de carrosserie met aanduiding van de plaats en de afmetingen van de reële en de effectieve bevestigingspunten, met inbegrip van het punt R: .

9.13.2. Tekeningen van de bevestigingspunten van de veiligheidsgordels en delen van de voertuigconstructie waaraan zij zijn bevestigd (met aanduiding van het materiaal): .

9.13.3. Vermelding van de typen (7)() veiligheidsgordels die mogen worden gemonteerd op de bevestigingspunten waarvan het voertuig is voorzien:

Plaats van bevestigingspunt

Voertuigconstructie

Zitplaatsconstructie

Voor

Rechterzitplaats

"

Y

y

Y

x

bevestigingspunten onder

bevestigingspunt boven

"

y

x

buitenwaarts

binnenwaarts

Middelste zitplaats

"

Y

y

Y

x

bevestigingspunten onder

bevestigingspunt boven

"

y

x

rechts

links

Linkerzitplaats

"

Y

y

Y

x

bevestigingspunten onder

bevestigingspunt boven

"

y

x

buitenwaarts

binnenwaarts

Achter

Rechterzitplaats

"

Y

y

Y

x

bevestigingspunten onder

bevestigingspunt boven

"

y

x

buitenwaarts

binnenwaarts

Middelste zitplaats

"

Y

y

Y

x

bevestigingspunten onder

bevestigingspunt boven

"

y

x

rechts

links

Linkerzitplaats

"

Y

y

Y

x

bevestigingspunten onder

bevestigingspunt boven

"

y

x

buitenwaarts

binnenwaarts

9.13.4. Beschrijving van een bijzonder type veiligheidsgordel dat is vereist voor een bevestigingspunt dat zich in de rugleuning van de zitplaats bevindt of waarin een energiedissiperende voorziening is opgenomen: .

9.14. Plaats voor het aanbrengen van de achterste kentekenplaat (vermeld in voorkomend geval het bereik; er kan eventueel gebruik worden gemaakt van tekeningen)

9.14.1. Hoogte boven het wegdek, bovenrand: .

9.14.2. Hoogte boven het wegdek, onderrand: .

9.14.3. Afstand van de middellijn tot het middenlangsvlak van het voertuig: .

9.14.4. Afstand van de linkerrand van het voertuig: .

9.14.5. Afmetingen (lengte×breedte): .

9.14.6. Helling van het vlak ten opzichte van de verticaal: .

9.14.7. Zichtbaarheidshoek in het horizontale vlak: .

9.15. Beschermingsinrichtingen aan de achterzijde tegen klemrijden

9.15.1. Tekening van de voertuigdelen die van belang zijn voor de beschermingsinrichtingen aan de achterzijde tegen klemrijden, dat wil zeggen tekening van het voertuig en/of chassis met de plaats en montage van de achterste as, tekening van de bevestigingsmiddelen of hulpstukken van de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden. Indien de beschermingsinrichting tegen klemrijden geen afzonderlijke inrichting is, moet uit de tekening duidelijk blijken dat de afmetingen aan de voorschriften voldoen: .

(8)() Voor de te gebruiken symbolen en merktekens zie de punten 1.1.3 en 1.1.4 van bijlage III bij Richtlijn 77/541/EEG. Bij gordels van het "S"-type de aard van het (de) type(n) vermelden.

9.15.2. Volledige beschrijving of tekening van de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden (met bevestigingsmiddelen en hulpstukken), indien het een afzonderlijke inrichting is (indien deze is goedgekeurd als technische eenheid, het goedkeuringsnummer vermelden): .

.

9.16. Wielafschermingen

9.16.1. Korte beschrijving van het voertuig wat betreft de wielafschermingen: .

9.16.2. Gedetailleerde tekeningen van de wielafschermingen en de plaats daarvan op het voertuig met aanduiding van de afmetingen zoals opgegeven in figuur 1 van bijlage I bij Richtlijn 78/549/EEG en rekening houdend met de uiterste waarden van de band/wielcombinaties: .

9.17. Voorgeschreven platen

9.17.1. Foto's of tekeningen van de plaats van de voorgeschreven platen en opschriften en van het chassisnummer: .

9.17.2. Foto's of tekeningen van het officiële gedeelte van de platen en opschriften (ingevuld voorbeeld met afmetingen): .

9.17.3. Foto's of tekeningen van het chassisnummer (ingevuld voorbeeld met afmetingen): .

9.17.4. Door de fabrikant opgestelde toelichting aangaande de overeenstemming met de voorschriften van punt 3 van bijlage I van Richtlijn 76/114/EEG: .

9.17.4.1. De betekenis van tekens van de tweede groep en, indien van toepassing, van de derde groep, die gebruikt zijn om aan de voorschriften van punt 3.1.1.2 te voldoen, moet worden verklaard: .

9.17.4.2. Indien er tekens van de tweede groep gebruikt zijn om aan de voorschriften van punt 3.1.1.3 te voldoen, moeten deze tekens worden vermeld: .

9.18. Ontstoring

9.18.1. Beschrijving en tekeningen (of foto's) van de vormen en samenstellende materialen van het gedeelte van de carrosserie bestaande uit de motorruimte en het aangrenzende gedeelte van het interieur: .

9.18.2. Tekeningen of foto's van de plaats van de metalen onderdelen die zich in de motorruimte bevinden (verwarmingsapparaten, reservewiel, luchtfilter, stuurinrichting, enz.): .

9.18.3. Tabel en tekening van de ontstoringsinrichting: .

9.18.4. Opgave van de nominale waarde van de gelijkstroomweerstanden en, voor weerstandskabels voor de ontsteking, van de nominale weerstand per meter: .

10. VERLICHTINGS- EN LICHTSIGNAALINRICHTINGEN

10.1. Tabel van alle inrichtingen (lijstnummer, merk, type, goedkeuringsmerk, maximale sterkte van de grootlichtbundels, kleur van de lichten, verklikker): .

10.2. Tekening van de plaats van de verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen: .

10.3. Verstrek de volgende gegevens (schriftelijk en/of aan de hand van een schema) voor alle in Richtlijn 76/756/EEG (als gewijzigd) vermelde lichten en reflectoren

10.3.1. Tekening met aanduiding van de grootte van het lichtdoorlatende gedeelte: .

10.3.2. Referentieas en referentiepunt: .

10.3.3. Werkwijze van camoufleerbare lichten: .

10.3.4. Eventuele specifieke montage- en bedradingsvoorschriften: .

10.4. Dimlichten: normale richting zoals bedoeld in punt 4.2.6.1 van bijlage I van Richtlijn 76/756/EEG: .

10.4.1. Waarde van de begininstelling: .

10.4.2. Plaats van de aanduiding: .

10.4.3.

10.4.4.

10.4.5.

10.4.6.

Beschrijving/schets (9) en type verstelinrichting voor de koplamp (bij voorbeeld automatisch, manueel getrapt verstelbare inrichting, continu verstelbare inrichting): .

Bedieningsinrichting: .

Referentiemerktekens: .

Merktekens voor de belastingstoestanden: .

aa

Geldt alleen voor voertuigen met een verstelinrichting voor de

koplamp.

11. VERBINDINGEN TUSSEN TREKKER EN AANHANGWAGEN OF OPLEGGER

11.1. Klasse en type van de koppelinrichting(en): .

11.2. Maximum-D-waarde: . . . . . . kN

11.3. Door de fabrikant gegeven instructies voor de bevestiging van het type koppeling van het voertuig en foto's of tekeningen van de bevestigingspunten op het voertuig; aanvullende gegevens indien het type koppeling slechts voor speciale typen voertuigen wordt gebruikt: .

11.4. Gegevens over de montage van afzonderlijke trekhaken of montageplaten: .

12. DIVERSEN

12.1. Geluidssignaalinrichting(en): .

12.1.1. Plaats, wijze van bevestiging, plaatsing en richting van de inrichting, met afmetingen: .

12.1.2. Aantal inrichtingen: .

12.1.3. Typegoedkeuringsmerk(en): .

12.1.4. Schema van het elektrisch/pneumatisch (10) circuit: .

12.1.5. Nominale spanning of druk: .

12.1.6. Tekening van het montagesysteem: .

12.2. Inrichtingen ter beveiliging tegen ongeoorloofd gebruik van het voertuig

12.2.1. Gedetailleerde beschrijving van het voertuigtype wat betreft de opstelling en het ontwerp van het bedieningsorgaan of van de eenheid waarop de beveiligingsinrichting werkt: .

12.2.2. Tekeningen van de beveiligingsinrichting en van de montage ervan op het voertuig: .

12.2.3. Technische beschrijving van de inrichting: .

12.2.4. Gegevens van de gebruikte vergrendelingscombinaties: .

12.3. Trekinrichting(en)

12.3.1. Voor: haak/oog/andere (11)

12.3.2. Achter: haak/oog/andere/geen (12)

12.3.3. Tekening of foto van het chassis/gedeelte van de voertuigcarrosserie met aanduiding van de plaats, constructie en montage van de trekinrichting(en): .

12.4. Gegevens betreffende eventuele niet met de motor verbonden inrichtingen die zijn ontworpen om het brandstofverbruik te beïnvloeden (voor zover niet elders vermeld): .

12.5. Gegevens betreffende eventuele niet met de motor verbonden geluiddempingsinrichtingen (voor zover niet elders vermeld): .

Voetnoten

(13) Doorhalen wat niet van toepassing is.

(14) Tolerantie aangeven.

(a) Voor ieder goedgekeurd onderdeel kan een beschrijving worden vervangen door een verwijzing naar de goedkeuring. Een beschrijving is evenmin vereist voor elk onderdeel waarvan de constructie duidelijk op de bijgevoegde schema's of tekeningen is weergegeven. Voor ieder punt waarvoor tekeningen of foto's moeten worden bijgevoegd, nummers van de bijbehorende bijgevoegde stukken aangeven.

(b) Indien de middelen ter identificatie van het type tekens bevatten die niet van betekenis zijn voor de beschrijving van het type voertuig, technische eenheid of onderdeel waarop dit inlichtingenformulier betrekking heeft, moeten dergelijke tekens op het formulier worden weergegeven door het symbool "?" (bij voorbeeld ABC??123??).

(c) Ingedeeld aan de hand van de definities van bijlage II, sectie A.

(d) Indien mogelijk aanduiding conform Euronormen; anders:

- materiaalbeschrijving,

- strekgrens,

- breukgrens,

- rek (in %),

- Brinell-hardheid.

(e) Indien de ene uitvoering een normale stuurcabine en de andere een slaapcabine heeft, moeten de massa's en afmetingen van beide uitvoeringen worden vermeld.

(f) ISO-norm 612 - 1978, benaming nr. 6.4.

(g) ISO-norm 612 - 1978, benaming nr. 6.19.2.

(h) ISO-norm 612 - 1978, benaming nr. 6.20.

(i) ISO-norm 612 - 1978, benaming nr. 6.5.

(j) ISO-norm 612 - 1978, benaming nr. 6.1.

(k) ISO-norm 612 - 1978, benaming nr. 6.2.

(l) ISO-norm 612 - 1978, benaming nr. 6.3.

(m) ISO-norm 612 - 1978, benaming nr. 6.6.

(n) ISO-norm 612 - 1978, benaming nr. 6.7.

(o) De massa van de bestuurder wordt gesteld op 75 kg en de brandstoftank wordt gevuld tot 90 % van de door de fabrikant opgegeven inhoud.

(p) De "koppelingsoverhang" is de horizontale afstand tussen de koppeling bij middenasaanhangwagens en de hartlijn van de achteras(sen).

(q) Bij niet-conventionele motoren en systemen dienen door de fabrikant gegevens te worden verstrekt die gelijkwaardig zijn met de hier gevraagde gegevens.

(r) Dit cijfer moet worden afgerond op het naaste tiende gedeelte van een millimeter.

(s) De waarde wordt berekend met ð = 3,1416 en afgerond op de naaste cm³.

(t) Vastgesteld overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 80/1269/EEG.

(u) Vastgesteld overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 80/1268/EEG.

(v) Bij variantuitvoeringen dienen voor elk van deze uitvoeringen de gevraagde gegevens te worden verstrekt.

(w) Een tolerantie van 5 % is toegestaan.

(x) Onder "punt R" of "referentiepunt van de zitplaats" wordt verstaan een op de tekeningen van de fabrikant voor elke zitplaats opgegeven punt, gelocaliseerd met betrekking tot het driedimensionaal referentiesysteem, overeenkomstig bijlage III van Richtlijn 77/649/EEG.

(y) Voor aanhangwagens of opleggers en voor voertuigen waaraan een aanhangwagen of oplegger gekoppeld is, die een aanzienlijke verticale belasting uitoefenen op de koppelinrichting of de koppelschotel, wordt deze belasting, gedeeld door de standaardversnelling van de zwaartekracht, bij de technisch toelaatbare maximummassa gerekend.

(z) Onder "bediening voorin" wordt verstaan een configuratie waarin meer dan de helft van de lengte van de motor is gelegen achter het voorste punt van de basis van de voorruit en waarin de naaf van het stuurwiel in het voorste vierde deel van de lengte van het voertuig is gelegen.

BIJLAGE II

DEFINITIE VAN VOERTUIGCATEGORIEËN EN VOERTUIGTYPEN A. De voertuigcategorieën worden gedefinieerd overeenkomstig het onderstaande:

1. Categorie M:

voor het vervoer van personen bestemde motorvoertuigen op ten minste vier wielen, alsmede dergelijke voertuigen op drie wielen met een maximummassa van meer dan 1 ton.

- Categorie M1:

voertuigen bestemd voor het vervoer van personen, met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend.

- Categorie M2:

voertuigen bestemd voor het vervoer van personen, met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en met een maximummassa van ten hoogste 5 ton.

- Categorie M3:

voertuigen bestemd voor het vervoer van personen, met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en met een maximummassa van meer dan 5 ton.

2. Categorie N:

voor het vervoer van goederen bestemde motorvoertuigen op ten minste vier wielen, alsmede dergelijke voertuigen op drie wielen met een maximummassa van meer dan 1 ton.

- Categorie N1:

voor het vervoer van goederen bestemde voertuigen met een maximummassa van ten hoogste 3,5 ton.

- Categorie N2:

voor het vervoer van goederen bestemde voertuigen met een maximummassa van meer dan 3,5 ton, doch niet meer dan 12 ton.

- Categorie N3:

voor het vervoer van goederen bestemde voertuigen met een maximummassa van meer dan 12 ton.

In het geval van een voor koppeling aan een oplegger of middenasaanhangwagen bestemde trekker is de voor indeling van het voertuig geldende massa de massa van de trekker in rijklare toestand vermeerderd met de massa die overeenkomt met de maximale statische verticale belasting die op de trekker wordt overgebracht door de oplegger of de middenasaanhangwagen en, indien van toepassing, met de maximummassa van de eigen belasting van de trekker.

3. Categorie O:

aanhangwagens en opleggers.

- Categorie O1:

aanhangwagens en opleggers met een maximummassa van ten hoogste 0,75 ton.

- Categorie O2:

aanhangwagens en opleggers met een maximummassa van meer dan 0,75 ton, doch niet meer dan 3,5 ton.

- Categorie O3:

aanhangwagens en opleggers met een maximummassa van meer dan 3,5 ton, doch niet meer dan 10 ton.

- Categorie O4:

aanhangwagens en opleggers met een maximummassa van meer dan 10 ton.

In het geval van een oplegger of middenasaanhangwagen is de voor indeling van de aanhangwagen of oplegger geldende massa de statische verticale belasting die naar de grond wordt overgebracht door de as of assen van de oplegger of middenasaanhangwagen, wanneer die aan de trekker gekoppeld is en de maximumlast draagt.

4. Voertuigen van de hierboven bedoelde categorieën M en N, beschouwd als terreinvoertuigen onder de beladings- en controlevoorwaarden van punt 4.4 en volgens de definities en tekeningen vermeld in punt 4.5.

4.1. Elk voertuig van categorie N1 met een maximummassa van ten hoogste 2 ton en elk voertuig van categorie M1 wordt als terreinvoertuig beschouwd, indien het voorzien is van:

- ten minste één vooras en ten minste één achteras die ontworpen zijn om gelijktijdig te worden aangedreven, met inbegrip van voertuigen waarvan de aandrijving op één van de assen kan worden ontkoppeld;

- ten minste één differentieelblokkeringsmechanisme of ten minste één mechanisme waarmee een soortgelijk effect wordt bewerkstelligd, en

indien met het voertuig een helling van 30 % kan worden bestegen, berekend voor het voertuig afzonderlijk.

Voorts dient het voertuig aan ten minste vijf van de volgende zes eisen te voldoen:

- het moet een oploophoek hebben van ten minste 25o;

- het moet een afloophoek hebben van ten minste 20o;

- het moet een hellingshoek hebben van ten minste 20o;

- het moet onder de vooras een minimum vrije hoogte boven de grond hebben van 180 mm;

- het moet onder de achteras een minimum vrije hoogte boven de grond hebben van 180 mm;

- het moet tussen de assen een minimum vrije hoogte boven de grond hebben van 200 mm.

4.2. Elk voertuig van categorie N1 met een maximale massa van meer dan 2 ton, van de categorieën N2 en M2 en van categorie M3 met een maximale massa van ten hoogste 12 ton wordt als een terreinvoertuig beschouwd, indien het of wel voorzien is van wielen die ontworpen zijn om gelijktijdig te worden aangedreven, met inbegrip van voertuigen waarvan de aandrijving op één van de assen kan worden ontkoppeld, of wel aan de volgende drie eisen voldoet:

- uitgerust zijn met ten minste één vooras en ten minste één achteras die ontworpen zijn om gelijktijdig te worden aangedreven, ook wanneer de aandrijving op één van de assen kan worden ontkoppeld;

- uitgerust zijn met ten minste één differentieelblokkeringsmechanisme of met ten minste één mechanisme waarmee een soortgelijk effect wordt bewerkstelligd;

- een helling van 25 %, berekend voor het voertuig afzonderlijk, kunnen bestijgen.

4.3. Elk voertuig van categorie M3 met een maximale massa van meer dan 12 ton en van categorie N3 wordt als een terreinvoertuig beschouwd, indien het of wel is uitgerust met wielen die zijn ontworpen om gelijktijdig te worden aangedreven, ook wanneer de aandrijving op één as kan worden ontkoppeld, of wel aan de volgende eisen voldoet:

- voor ten minste 50 % zijn uitgerust met aangedreven wielen;

- met ten minste één differentieelblokkeringsmechanisme zijn uitgerust of met ten minste één mechanisme waarmee een soortgelijk effect wordt bewerkstelligd;

- een helling kunnen bestijgen van 25 %, berekend voor het voertuig afzonderlijk;

- aan ten minste vier van de volgende zes eisen voldoen:

- het moet een oploophoek hebben van ten minste 25o;

- het moet een afloophoek hebben van ten minste 25o;

- het moet een hellingshoek hebben van ten minste 25o;

- het moet onder de vooras een vrije hoogte boven de grond hebben van ten minste 250 mm;

- het moet tussen de assen een vrije hoogte boven de grond hebben van ten minste 300 mm;

- het moet onder de achteras een vrije hoogte boven de grond hebben van ten minste 250 mm.

4.4. Beladings- en controlevoorschriften

4.4.1. De voertuigen van categorie N1 met een maximale massa van ten hoogste 2 ton en van categorie M1 moeten gebruiksklaar zijn, dat wil zeggen met inbegrip van koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof, gereedschap, reservewiel en bestuurder met een overeengekomen lichaamsgewicht van 75 kg.

4.4.2. Motorvoertuigen die niet vallen onder punt 4.4.1 moeten tot hun technisch toelaatbare maximummassa overeenkomstig fabrieksopgave zijn beladen.

4.4.3. Of een voertuig in staat is de vereiste hellingen (25 % en 30 %) te bestijgen wordt alleen door middel van berekeningen gecontroleerd. In uitzonderlijke gevallen kan de keuringsdienst echter om terbeschikkingstelling van een voertuig van het desbetreffende type verzoeken ten einde een proef onder reële omstandigheden uit te voeren.

4.4.4. Bij meting van de oploop-, afloop- en hellingshoek worden de beveiligingsvoorzieningen tegen klemrijden buiten beschouwing gelaten.

4.5. Definities en tekeningen van oploop-, afloop- en hellingshoek en van de vrije hoogte boven de grond.

4.5.1. Onder "oploophoek" wordt verstaan de maximale hoek tussen het steunvlak en de raakvlakken aan de voorwielbanden bij de statische belasting en gemeten op zodanige wijze dat geen enkel punt van het voertuig voor de eerste as zich onder deze vlakken bevindt, en geen enkel stijf deel van het voertuig, met uitzondering van eventuele opstappen, zich onder deze vlakken bevindt.

4.5.2. Onder "afloophoek" wordt verstaan de maximale hoek tussen het steunvlak en de raakvlakken aan de achterwielbanden bij statische belasting en gemeten op zodanige wijze dat geen enkel punt van het voertuig achter de laatste as zich onder deze vlakken bevindt, en geen enkel stijf deel van het voertuig zich onder deze vlakken bevindt.

4.5.3. Onder "hellingshoek" wordt verstaan de minimale scherpe hoek tussen twee vlakken loodrecht op het middenlangsvlak van het voertuig, respectievelijk rakend aan de banden van de voorwielen en aan de banden van de achterwielen, bij statische belasting en waarvan het snijpunt de stijve onderkant van het voertuig buiten de wielen raakt. Deze hoek bepaalt het hoogste hellingspunt dat het voertuig kan passeren.

4.5.4. Onder "vrije hoogte boven de grond tussen de assen" wordt verstaan de kleinste afstand tussen het steunvlak en het laagste vaste punt van het voertuig.

Meerassige wielstellen worden als één enkele as beschouwd.

4.5.5. Onder "vrije hoogte boven de grond onder een as" wordt verstaan de afstand bepaald door het hoogste punt van een cirkelboog die loopt door het midden van het draagvlak van de wielen van een as (bij uitvoeringen met dubbele banden de binnenwielen) en welk punt het laagste vaste deel van het voertuig tussen de wielen raakt.

Geen enkel stijf voertuigdeel mag in het gearceerde segment op de tekening uitsteken. De vrije hoogte boven de grond voor verschillende assen kan, overeenkomstig de hoogte van die assen, bij voorbeeld worden aangegeven met 280/250/250.

B. DEFINITIE VAN VOERTUIGTYPE

1. Met betrekking tot categorie M1:

Een "type" bestaat uit voertuigen die ten minste op de volgende essentiële punten niet van elkaar verschillen:

- de fabrikant;

- de typeaanduiding van de fabrikant;

- essentiële aspecten van de constructie en het ontwerp:

- chassis/bodemplaat (duidelijke en fundamentele verschillen),

- motor (verbranding/elektrisch/hybride).

Onder "variant" van een type worden tot een type behorende voertuigen verstaan die tenminste op de volgende essentiële punten niet van elkaar verschillen:

- carrosserievorm (bij voorbeeld sedan, coupé, cabriolet, stationcar, enz.);

- motor:

- werkingsbeginsel (als in punt 3.2.1.1 van bijlage III),

- aantal en opstelling van de cilinders,

- vermogensverschillen van meer dan 30 % (het hoogste vermogen is meer dan 1,3 maal het laagste vermogen),

- verschillen in cilinderinhoud van minder dan 20 % (de grootste cilinderinhoud is meer dan 1,2 maal de kleinste);

- aangedreven assen (aantal, plaats, onderlinge verbinding);

- gestuurde assen (aantal en plaats).

Onder "uitvoering" van een variant worden voertuigen verstaan die bestaan uit toegestane combinaties van overeenkomstig bijlage III en bijlage VIII in het informatiepakket vermelde punten.

De volledige identificatie van een voertuig door middel van alleen maar de aanduidingen van het type, de variant en de uitvoering, moet corresponderen met één enkele nauwkeurige definitie van alle technische kenmerken die nodig zijn voor het in het verkeer brengen van het voertuig, met name de parameters die nodig zijn voor de vaststelling van de op dit voertuig toepasselijke belastingen. Deze parameters worden vastgesteld in de relevante bijlagen betreffende de informatie die met het oog op de goedkeuring moet worden verstrekt.

BIJLAGE III

INLICHTINGENFORMULIER VOOR DE GOEDKEURING VAN EEN TYPE VOERTUIG (voor voetnoten zie bijlage I) DEEL I De onderstaande gegevens worden in voorkomend geval verstrekt in drievoud en gaan vergezeld van een lijst van de opgenomen elementen. De tekeningen worden in voorkomend geval op een passende schaal met voldoende details in formaat A 4 of tot dat formaat gevouwen verstrekt. Op eventuele foto's zijn voldoende details te zien.

Indien de systemen, onderdelen en afzonderlijke technische eenheden elektronisch gestuurde functies hebben, worden gegevens over de prestaties verstrekt.

0. ALGEMENE GEGEVENS

0.1. Merk (firmanaam): .

0.2. Type en algemene handelsbenaming(en): .

0.3. Middel tot identificatie van het type, indien het op het voertuig is aangegeven (b): .

0.3.1. Plaats van dat merkteken: .

0.4. Categorie waartoe het voertuig behoort (c): .

0.5. Naam en adres van de fabrikant: .

0.8. Adres(sen) van de assemblagefabriek(en): .

1. ALGEMENE BOUWWIJZE VAN HET VOERTUIG

1.1. Foto's of tekeningen van een representatief voertuig (alleen de verschillende carrosserievormen): .

1.3. Aantal assen en aantal wielen: .

1.3.2. Aantal en plaats van gestuurde assen: .

1.3.3. Aangedreven assen (aantal, plaats, onderlinge verbinding): .

1.4. Chassis (indien aanwezig) (overzichtstekening): .

1.6. Plaats en opstelling van de motor: .

1.8. Kant van het stuur: rechts/links (¹)

2. AFMETINGEN EN MASSA'S

2.1. Wielbasis of -bases (bij volle belasting) (f): .

2.3.1. Spoorwijdte op elke gestuurde as (i): .

2.3.2. Spoorwijdte op alle andere assen (i): .

2.4. Bereik van de afmetingen (buitenmaten) van het voertuig: .

2.4.2.1. Lengte (j): .

2.4.2.2. Breedte (k): .

2.4.2.3. Hoogte (ledig) (l) (bij in de hoogte verstelbare vering de normale rijstand aangeven): .

2.6. Massa van het voertuig met carrosserie en in bedrijfsklare toestand (met koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof, outillage, reservewiel en bestuurder) (o) (maximum en minimum voor iedere uitvoering): .

2.6.1. Verdeling van deze massa over de assen (maximum en minimum voor iedere uitvoering): .

2.8. Technisch toelaatbare maximummassa volgens fabrieksopgave (maximum en minimum voor iedere uitvoering) (y): .

2.8.1. Verdeling van deze massa over de assen (maximum en minimum voor iedere uitvoering): .

.

2.9. Technisch toelaatbare maximummassa op iedere as: .

2.10. Maximummassa van de aanhangwagen die getrokken mag worden: .

2.10.1. Aanhangwagen: .

2.10.2. Oplegger: .

2.10.3. Middenasaanhangwagen: .

2.10.4. Maximummassa van voertuigcombinatie: .

2.10.5. Het voertuig is/is niet (¹) geschikt voor het trekken van lasten

2.10.6. Maximummassa van niet-geremde aanhangwagen: .

2.11. Maximale verticale belasting

2.11.1. Op het koppelingspunt van trekker en aanhangwagen: .

3. MOTOR (q)

3.1. Fabrikant: .

3.1.1. Motorcode van de fabrikant (zoals op de motor vermeld of ander identificatiemiddel): .

3.2. Verbrandingsmotor

3.2.1.1. Werkingsbeginsel: elektrische ontsteking/compressieontsteking, viertakt/tweetakt (¹)

3.2.1.2. Aantal en opstelling van de cilinders: .

3.2.1.3. Cilinderinhoud (s): . . . . . . cm³

3.2.1.8. Netto-maximumvermogen (t): . . . . . . kW bij . . . . . . min-1

3.2.2. Brandstof: dieselolie/benzine/LPG/andere (specificeer) (¹): .

3.2.4. Brandstoftoevoer

3.2.4.1. Via carburateur(s): ja/neen (¹)

3.2.4.2. Door brandstofinspuiting (alleen compressieontsteking): ja/neen (¹)

3.2.4.2.1. Beschrijving van het systeem: .

3.2.4.2.2. Werkingsbeginsel: directe inspuiting/voorkamer/wervelkamer (¹): .

3.2.4.3. Door brandstofinspuiting (alleen elektrische ontsteking): ja/neen (¹)

3.2.7. Koeling: vloeistof/lucht (¹)

3.2.8. Inlaatsysteem

3.2.8.1. Drukvulling: ja/neen (¹)

3.2.12. Voorzieningen tegen luchtverontreiniging

3.2.12.2. Additionele anti-verontreinigingsinrichtingen (indien aanwezig en niet onder een ander hoofstuk vallend)

3.2.12.2.1. Katalysator: ja/neen (¹)

3.2.12.2.2. Zuurstofsensor: ja/neen (¹)

3.2.12.2.3. Luchtinjectie: ja/neen (¹)

3.2.12.2.4. Uitlaatgasrecirculatie: ja/neen (¹)

3.2.12.2.5. Controlesysteem verdampingsemissies: ja/neen (¹)

3.2.12.2.6. Deeltjesvanger: ja/neen (¹)

3.2.12.2.7. Andere systemen (beschrijving en werking): .

3.2.13. Plaats van het absorptiecoëfficiëntsymbool (alleen voor motoren met compressieontsteking):

.

3.3. Elektromotor

3.3.1. Type (serie, wikkelingsbekrachtiging): .

3.3.1.1. Maximumuurvermogen: . . . . . . kW

3.3.1.2. Bedrijfsspanning: . . . . . . V

3.3.2. Accu

3.3.2.4. Plaats: .

4. KRACHTOVERBRENGING (v)

4.2. Transmissiesysteem (mechanisch, hydraulisch, elektrisch, enz.): .

4.5. Versnellingsbak

4.5.1. Type (manueel/automatisch/CVT (*)): .

4.6. Overbrengingsverhoudingen

Versnelling

Verhoudingen in de versnellingsbak (of verhoudingen tussen omwentelingen van motor en omwentelingen van uitgaande as van de versnellingsbak)

Eindaandrijvingsverhouding(en) (verhouding(en) tussen omwentelingen van uitgaande as van de versnellingsbak en omwentelingen van aangedreven wiel)

Totale verhouding

Maximum voor CVT (*)

1

2

3

. . .

Minimum voor CVT (*)

Achteruit

(*) Continue variabele transmissie.

4.7. Maximumsnelheid van het voertuig en versnelling waarin deze wordt bereikt (in km/h) (w): .

6. OPHANGING

6.2. Type en ontwerp van de ophanging van iedere as of ieder wiel (McPherson veerpoot, schroefveer, enz.):.

6.2.1. Hoogteregeling: ja/neen (1)

6.6.1. Band/wielcombinatie(s) (voor banden de maataanduidingen, de laagste belastingindex en het symbool voor de laagste snelheidscategorie opgeven; voor wielen de velgmaat(maten) en wielbolling(en))

6.6.1.1. As 1: .

6.6.1.2. As 2: .

enz.

6.6.2. Boven- en ondergrenzen van de rolstralen

6.6.2.1. As 1: .

6.6.2.2. As 2: .

enz.

7. STUURINRICHTING

7.2. Stuurmechanisme en bediening

7.2.1. Soort mechanisme: .

7.2.2. Stuurstangenstelsel: .

7.2.3. Eventuele stuurbekrachtiging: .

8. REMINRICHTING

8.9. Korte beschrijving van de reminrichtingen (overeenkomstig punt 1.3 van bijlage IX van Richtlijn 71/320/EEG): .

9. CARROSSERIE

9.1. Aard van de carrosserie: .

9.3. Deuren voor de inzittenden, hang- en sluitwerk

9.3.1. Configuratie van de deuren en aantal deuren: .

9.10. Binneninrichting

9.10.3. Zitplaatsen: .

9.10.3.1. Aantal: .

9.10.3.2. Plaats en opstelling: .

9.10.4. Type hoofdsteun(en) (vermeld goedkeuringsnummer indien beschikbaar): .

9.17. Voorgeschreven platen en opschriften

9.17.1. Foto's of tekeningen van de plaats van de voorgeschreven platen en opschriften en van het chassisnummer: .

9.17.4. Fabrikantenverklaring van overeenstemming met de voorschriften van punt 3 van bijlage I bij Richtlijn 76/114/EEG: .

9.17.4.1. De betekenis van tekens van de tweede groep, en indien van toepassing van de derde groep, die gebruikt zijn om aan de voorschriften van punt 3.1.1.2 te voldoen moet worden verklaard: .

9.17.4.2. Indien er tekens van de tweede groep gebruikt zijn om aan de voorschriften van punt 3.1.1.3 te voldoen, moeten deze tekens worden vermeld: .

11. VERBINDINGEN TUSSEN TREKKER EN AANHANGWAGEN OF OPLEGGER

11.1. Klasse en type van de koppelinrichting(en): .

DEEL II Matrix die de toelaatbare combinaties tot voertuiguitvoeringen aangeeft van die punten van deel I waarvoor meervoudige gegevens kunnen worden verstrekt. Ieder gegeven van genoemde punten wordt aangeduid met een kenletter die in deze matrix wordt gebruikt om aan te geven welk gegeven (of gegevens) van een bepaald punt van toepassing is (zijn) op een bepaalde uitvoering. Voor iedere variant van een type moet een aparte matrix worden opgesteld. Met het oog op de berekening van de belasting mogen voor de volgende parameters geen meervoudige gegevens binnen één uitvoering worden gecombineerd:

- wielbasis;

- massa van het voertuig met carrossie en in bedrijfsklare toestand;

- massa van het voertuig (zonder bestuurder, koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof);

- technisch toelaatbare maximummassa op iedere as;

- technisch toelaatbare massa;

- technisch toelaatbare maximummassa op iedere as;

- cilinderinhoud;

- netto-maximumvermogen;

- type versnellingsbak;

- aantal versnellingen, verhoudingen in de versnellingsbak en eindaandrijvingsverhouding;

- boven- en ondergrenzen van de rolstralen van op iedere as gemonteerde banden;

- aantal zitplaatsen.

Meervoudige gegevens voor de combinatie waarvan binnen een variant geen beperkingen gelden moeten vermeld worden in de kolom "Alle".

Punt

nr.

Alle

Uitvoering 1

Uitvoering 2

[enz.]

Uitvoering n

Voor de presentatie van deze gegevens mag een ander(e) formaat of layout worden gebruikt, mits deze aan het oorspronkelijke doel beantwoorden.

Elke variant en elke uitvoering moet door middel van een numerieke of alfanumerieke code worden geïdentificeerd, welke code ook op het certificaat van overeenstemming (bijlage IX) van het betrokken voertuig moet worden vermeld.

DEEL III Goedkeuringsnummers van bijzondere richtlijnen

Vermeld de in onderstaande tabel gevraagde gegevens met betrekking tot de voor dit voertuig van toepassing zijnde onderwerpen (*) van bijlage IV of XI. (Alle relevante goedkeuringen voor ieder onderwerp moeten worden vermeld.)

Onderwerp

Goedkeuringsnummer

Lid-Staat die de goedkeuring verleent (¹)

Datum van uitbreiding

Variant(en)/

uitvoering(en)

(¹) Vermelden indien dit gegeven niet aan de hand van het goedkeuringsnummer kan worden verkregen.

Getekend .

Positie in het bedrijf .

Datum .

(1)() Deze gegevens behoeven niet te worden verstrekt wanneer ze vermeld staan op het desbetreffende goedkeuringsformulier voor de installatie.

BIJLAGE IV

LIJST VAN VOORSCHRIFTEN MET BETREKKING TOT DE GOEDKEURING VAN EEN TYPE VOERTUIG DEEL I Lijst van bijzondere richtlijnen

(Naar gelang van de toepassing is rekening gehouden met het toepassingsgebied en de laatste wijziging van de hierna volgende bijzondere richtlijnen.)

L 375 van 31. 12. 1980, blz. 122 Onderwerp

Richtlijn

Publikatieblad nr.

Van toepassing op

M1

M2

M3

N1

N2

N3

O1

O2

O3

O4

1.

Geluidsniveau

70/157/EEG

L 42 van 23. 2. 1970, blz. 16

×

×

×

×

×

×

2.

Emissies

70/220/EEG

L 76 van 6. 4. 1970, blz. 1

×

×

×

×

×

×

3.

Brandstoftanks/beschermingsinrichtingen aan de achterzijde

70/221/EEG

L 76 van 6. 4. 1970, blz. 23

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

4.

Plaats voor achterste kentekenplaten

70/222/EEG

L 76 van 6. 4. 1970, blz. 25

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

5.

Stuurinrichtingen

70/311/EEG

L 133 van 18. 6. 1970, blz. 10

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

6.

Hang- en sluitwerk van deuren

70/387/EEG

L 176 van 10. 8. 1970, blz. 5

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

7.

Geluidssignaalinrichting

70/388/EEG

L 176 van 10. 8. 1970, blz. 12

×

×

×

×

×

×

8.

Achteruitkijkspiegels

71/127/EEG

L 68 van 22. 3. 1971, blz. 1

×

×

×

×

×

×

9.

Reminrichtingen

71/320/EEG

L 202 van 6. 9. 1971, blz.37

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

10.

Onderdrukking radiostoring

72/245/EEG

L 152 van 6. 7. 1972, blz. 15

×

×

×

×

×

×

11.

Verontreiniging door dieselmotoren

72/306/EEG

L 190 van 20. 8. 1972, blz. 1

×

×

×

×

×

×

12.

Binneninrichting

74/60/EEG

L 38 van 11. 2. 1974, blz. 2

×

13.

Beveiliging tegen diefstal

74/61/EEG

L 38 van 11. 2. 1974, blz. 22

×

×

×

×

×

×

14.

Gedrag stuurinrichting bij botsingen

74/297/EEG

L 165 van 20. 6. 1974, blz. 16

×

×

15.

Sterkte van de zitplaatsen

74/408/EEG

L 221 van 12. 8. 1974. blz. 1

×

×

×

×

×

×

16.

Naar buiten uitstekende delen

74/483/EEG

L 256 van 2. 10. 1974, blz. 4

×

17.

Snelheidsmeter en

achteruitrijinrichtingen

75/443/EEG

L 196 van 26. 7. 1975, blz. 1

×

×

×

×

×

×

18.

Platen (voorgeschreven)

76/114/EEG

L 24 van 30. 1. 1976, blz. 1

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

19.

Bevestigingspunten veiligheidsgordels

76/115/EEG

L 24 van 30. 1. 1976, blz. 6

×

×

×

×

×

×

20.

Verlichtings- en

lichtsignaalinrichtingen

76/756/EEG

L 262 van 27. 9. 1976, blz. 1

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

21.

Retroflectoren

76/757/EEG

L 262 van 27. 9. 1976, blz. 32

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

22.

Lichten (markerings-, breedte-, achter- en stoplichten)

76/758/EEG

L 262 van 27. 9. 1976, blz. 54

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

23.

Richtingaanwijzers

76/759/EEG

L 262 van 27. 9. 1976, blz. 71

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

24.

Lichten (kentekenplaat)

76/760/EEG

L 262 van 27. 9. 1976, blz. 85

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

25.

Koplichten (met gloeilampen)

76/761/EEG

L 262 van 27. 9. 1976, blz. 96

×

×

×

×

×

×

26.

Mistlichten (voor)

76/762/EEG

L 262 van 27. 9. 1976, blz. 122

×

×

×

×

×

×

27.

Sleepinrichtingen

77/389/EEG

L 145 van 13. 6. 1977, blz. 41

×

×

×

×

×

×

28.

Mistlichen (achter)

77/538/EEG

L 220 van 29. 8. 1977, blz. 60

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

29.

Achteruitrijlichten

77/539/EEG

L 220 van 29. 8. 1977, blz. 72

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

30.

Parkeerlichten

77/540/EEG

L 220 van 29. 8. 1977, blz. 83

×

×

×

×

×

×

31.

Veiligheidsgordels

77/541/EEG

L 220 van 29. 8. 1977, blz. 95

×

×

×

×

×

×

32.

Zichtveld

77/649/EEG

L 267 van 19. 10. 1977, blz. 1

×

33.

Identificatie van bedieningsorganen

78/316/EEG

L 81 van 28. 3. 1978, blz. 3

×

×

×

×

×

×

34.

Ontdooiings- en

ontwasemingsinrichtingen

78/317/EEG

L 81 van 28. 3. 1978, blz. 27

×

35.

Ruitewissers en ruitesproeiers

78/318/EEG

L 81 van 28. 3. 1978, blz. 49

×

36.

Verwarmingssystemen

78/548/EEG

L 168 van 26. 6. 1978, blz. 40

×

37.

Wielafschermingen

78/549/EEG

L 168 van 26. 6. 1978, blz. 45

×

38.

Hoofdsteunen van zitplaatsen

78/932/EEG

L 325 van 20. 11. 1978, blz. 1

×

39.

Brandstofverbruik

80/1268/EEG

L 375 van 31. 12. 1980, blz. 36

×

40.

Motorvermogen

80/1269/EEG

L 375 van 31. 12. 1980, blz. 46

×

×

×

×

×

×

L 375 van 31. 12. 1980, blz. 122 Onderwerp

Richtlijn

Publikatieblad nr.

Van toepassing op

M1

M2

M3

N1

N2

N3

O1

O2

O3

O4

41.

Emissies van dieselmotoren

88/77/EEG

L 36 van 9. 2. 1988, blz. 33

×

×

×

×

×

×

42.

Zijdelingse afscherming

89/297/EEG

L 124 van 5. 5. 1989, blz. 1

×

×

×

×

43.

Veiligheidsglas

92/22/EEG

L 129 van 14. 5. 1992, blz. 11

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

44.

Massa's en afmetingen (personenwagens)

92/21/EEG

L 129 van 14. 5. 1992, blz. 1

×

45.

Banden

92/23/EEG

L 129 van 14. 5. 1992, blz. 95

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

46.

Koppelingen

92/ /EEG

. . .

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

47.

Opspatafschermingsinrichtingen

91/226/EEG

L 103 van 24. 4. 1991, blz. 5

×

×

×

×

48.

Massa's en afmetingen (andere dan de voertuigen van punt 44)

92/ /EEG

. . .

×

×

×

×

×

×

×

×

×

49.

Ontvlambaarheid

92/ /EEG

. . .

×

50.

Naar buiten uitstekende delen van

bestuurderscabines

92/ /EEG

. . .

×

×

×

51.

Snelheidsbegrenzers

92/24/EEG

L 129 van 14. 5. 1992, blz. 154

×

×

×

52.

Voertuigen voor openbare diensten

92/ /EEG

. . .

×

×

DEEL II Indien in artikel 3, 4, 5, 7, 8 of 11 wordt verwezen naar een bijzondere richtlijn, wordt een goedkeuring volgens onderstaande ECE-reglementen (naar gelang van hun toepassingsgebied (¹)) geacht gelijk te staan met een goedkeuring volgens de in de tabel van deel I voor het betrokken onderwerp vermelde bijzondere richtlijn.

Onderwerp

Nummer

basisreglement

Reeks

wijzigingen

Aanvulling

Corrigendum (²)

1. Geluidsniveau

51/59

01/-

2/1

1/-

2. Emissies

83

01

-

1

3. Beschermingsinrichting aan de achterzijde

58

01

-

-

5. Stuurinrichting

79

-

2

1

6. Hang- en sluitwerk deuren

11

02

1

1

7. Geluidssignaalinrichting

28

-

2

1

8. Achteruitkijkspiegels

46

01

2

1

9. Reminrichting

13

06

2

-

10. Onderdrukking radiostoring

10

01

-

-

11. Emissie van dieselmotoren

24

03

-

-

12. Binneninrichting

21

01

1

1

13. Beveiligingsinrichting tegen diefstal

18

01

-

1

14. Gedrag stuurinrichtingen bij botsingen

12

03

-

-

15. Sterkte zitplaats

17

04

-

-

16. Naar buiten uitstekende delen

26

01

-

1

17. Snelheidsmeter

39

-

1

-

19. Bevestigingspunten zitplaatsen

14

03

-

1

20. Verlichtingsinrichtingen

48

-

2

-

21. Retroflectoren

3

02

1

-

22. Breedte-, achter- en stoplichten

7

01

4

2

23. Richtingaanwijzers

6

01

5

2

24. Verlichting kentekenplaat

4

-

4

-

25. Koplampen (met gloeilampen)

1/2/5

8/20/37

01/03/02

04/02/03

3/-/2

4/3/9

1/1/-

-/-/2

26. Mistlichten (voor)

19

02

4

-

28. Mistlichten (achter)

38

-

2

-

29. Achteruitrijlichten

23

-

4

4

30. Parkeerlichten

77

-

2

1

31. Veiligheidsgordels

16

04

5

3

38. Hoofdsteunen

25/17

03/04

-/-

-/-

39. Brandstofverbruik

84

-

-

-

40. Motorvermogen

85

-

-

-

41. Emissies diesel

49

02

-

1

42. Zijdelingse afscherming

73

-

-

-

43. Veiligheidsglas

43

-

3

-

45. Banden

30/54/64

02/-/-

3/4/1

1/2/-

(¹) Wanneer de bijzondere richtlijnen installatievoorschriften bevatten, zijn deze ook van toepassing op volgens de ECE-reglementen goedgekeurde onderdelen en technische eenheden.

(²) Corrigenda op vorige wijzigingen en/of aanvullingen kunnen ook van toepassing zijn.

BIJLAGE V

BIJ GOEDKEURING VAN VOERTUIGEN TE VOLGEN PROCEDURES (zie artikel 4) 1. Bij indiening van een aanvraag overeenkomstig artikel 3, lid 1, gaat de goedkeuringsinstantie als volgt te werk:

a) zij controleert of alle bijzondere richtlijngoedkeuringen van toepassing zijn op de passende norm in de betreffende bijzondere richtlijn;

b) zij vergewist zich er met betrekking tot de verstrekte documenten van dat de voertuigspecificatie(s) en gegevens van deel I van het inlichtingenformulier voor het voertuig ook in de informatiepakketten en/of de goedkeuringsformulieren van de betreffende bijzondere richtlijngoedkeuringen zijn opgenomen.

Wanneer een nummer van een punt van deel I van het inlichtingenformulier niet voorkomt in het informatiepakket bij een bijzondere richtlijn vergewist zij zich ervan dat het betreffende onderdeel of kenmerk overeenkomt met de gegevens van de informatiemap;

c) zij verricht inspecties, of laat deze verrichten, van onderdelen en systemen van een aantal representatieve exemplaren van het goed te keuren type voertuig om te controleren of het (de) voertuig(en) gebouwd is/zijn overeenkomstig de betreffende gegevens in het gewaarmerkte informatiepakket met betrekking tot elke bijzondere richtlijngoedkeuring;

d) zij controleert de installatie van technische eenheden, indien van toepassing, of laat deze controles verrichten.

2. Het aantal in de zin van punt 1, onder c), te inspecteren voertuigen moet voldoende zijn om een behoorlijke controle volgens de hierna volgende criteria mogelijk te maken van de verschillende goed te keuren combinaties:

- motor,

- versnellingsbak,

- aangedreven assen (aantal, plaats en onderlinge verbindingen),

- gestuurde assen (aantal en plaats),

- carrosserievormen,

- aantal deuren,

- kant van het stuur,

- aantal zitplaatsen,

- uitrustingsniveau.

3. Wanneer een aanvraag overeenkomstig lid 2 van artikel 3 wordt ingediend gaat de goekeuringsinstantie als volgt te werk:

a) zij zorgt ervoor dat de nodige proeven en controles volgens de voorschriften van elk van de relevante bijzondere richtlijnen plaatsvinden;

b) zij controleert of het voertuig in overeenstemming is met de gegevens van de informatiemap van het voertuig en of het voldoet aan de technische voorschriften van elk van de relevante bijzondere richtlijnen;

c) zij verricht, indien van toepassing, passende controles, of laat deze verrichten, met betrekking tot de installatie van technische eenheden.

BIJLAGE VI

DEEL I MODEL

(maximumformaat: A 4 (210 × 297 mm))

EEG-GOEDKEURINGSFORMULIER VOOR EEN TYPE VOERTUIG

voor complete/voltooide (¹) (²) voertuigen

Bladzijde 1

Dienststempel

Mededeling betreffende:

- goedkeuring (¹)

- uitbreiding van de goedkeuring (¹)

- weigering van de goedkeuring (¹)

- intrekking van de goedkeuring (¹)

van een type voertuig met betrekking tot Richtlijn 70/156/EEG, als laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/53/EEG.

Goedkeuringsnummer: .

Reden voor uitbreiding: .

0. ALGEMENE GEGEVENS

0.1. Merk (firmanaam): .

0.2. Type en handelsbenaming(en): .

0.3. Middel tot identificatie van het type, indien het op het voertuig is aangegeven: .

0.3.1. Plaats van dat merkteken: .

0.4. Categorie waartoe het voertuig behoort: .

0.5. Naam en adres van de fabrikant van het basisvoertuig: .

Naam en adres van de fabrikant van de laatste bouwfase van het voertuig: .

0.8. Naam/namen en adres(sen) van de assemblagefabriek(en): .

Ondergetekende verklaart dat de door de fabrikant in bijgevoegd inlichtingenformulier gegeven beschrijving van het (de) hierboven beschreven voertuig(en) (door de goedkeuringsinstantie is (zijn) een exemplaar (exemplaren) uitgekozen en dat/die is/zijn door de fabrikant aangeboden als prototype(n) van het type voertuig) juist is en dat bijgevoegde keuringsresultaten van toepassing zijn op het type voertuig.

Het type voertuig voldoet/voldoet niet (¹) aan de technische voorschriften van alle relevante bijzondere richtlijnen van de bijlagen IV en XI bij Richtlijn 70/156/EEG.

De goedkeuring wordt verleend/geweigerd/ingetrokken (¹).

.

(plaats)

.

(datum)

.

(handtekening)

Bijlagen: Informatiepakket.

Keuringsresultaten (zie bijlage VIII).

Naam (namen) en handtekening(en) van de persoon (personen) die gemachtigd zijn certificaten van overeenstemming te tekenen met vermelding van hun positie in het bedrijf.

(¹) Doorhalen wat niet van toepassing is.

(²) Zie bladzijde 2.

NB: Indien van dit model gebruik wordt gemaakt voor een goedkeuring volgens artikel 8, lid 2, mag het niet als titel hebben "EEG-goedkeuringsformulier voor een type voertuig", behalve in het geval van lid 2, onder c), van dat artikel, wanneer de Commissie het rapport heeft goedgekeurd.

Bladzijde 2

Deze goedkeuring is gebaseerd op onderstaande goedkeuringen van niet-complete voertuigen:

Fase 1: Fabrikant van het basisvoertuig: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

Fase 2: Fabrikant: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

Fase 3: Fabrikant: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

DEEL II MODEL

(maximumformaat: A 4 (210 × 297 mm))

EEG-GOEDKEURINGSFORMULIER VOOR EEN TYPE VOERTUIG

voor niet-complete (²) voertuigen

Bladzijde 1

Dienststempel

Mededeling betreffende:

- goedkeuring (¹)

- uitbreiding van de goedkeuring (¹)

- weigering van de goedkeuring (¹)

- intrekking van de goedkeuring (¹)

van een type voertuig met betrekking tot Richtlijn 70/156/EEG, als laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/53/EEG.

Goedkeuringsnummer: .

Reden voor uitbreiding: .

0. ALGEMENE GEGEVENS

0.1. Merk (firmanaam): .

0.2. Type en handelsbenaming(en): .

0.3. Middel tot identificatie van het type, indien het op het voertuig is aangegeven: .

0.3.1. Plaats van dat merkteken: .

0.4. Categorie waartoe het voertuig behoort: .

0.5. Naam en adres van de fabrikant van het basisvoertuig: .

Naam en adres van de fabrikant van de laatste bouwfase van het voertuig: .

0.8. Naam/namen en adres(sen) van de assemblagefabriek(en): .

Ondergetekende verklaart dat de door de fabrikant in bijgevoegd inlichtingenformulier gegeven beschrijving van het (de) hierboven beschreven voertuig(en) (door de goedkeuringsinstantie is (zijn) een exemplaar (exemplaren) uitgekozen en dat/die is/zijn door de fabrikant aangeboden als prototype(n) van het type voertuig) juist is en dat bijgevoegde keuringsresultaten van toepassing zijn op het type voertuig.

Het type voertuig voldoet/voldoet niet (¹) aan de technische voorschriften van de bijzondere richtlijnen vermeld in de tabel van bladzijde 2.

De goedkeuring wordt verleend/geweigerd/ingetrokken (¹).

.

(plaats)

.

(datum)

.

(handtekening)

Bijlagen: Informatiepakket.

Keuringsresultaten (zie bijlage VIII).

Naam (namen) en handtekening(en) van de persoon (personen) die gemachtigd zijn certificaten van overeenstemming te tekenen met vermelding van hun positie in het bedrijf.

(¹) Doorhalen wat niet van toepassing is.

(²) Zie bladzijde 2.

NB: Indien van dit model gebruik wordt gemaakt voor een goedkeuring volgens artikel 8, lid 2, mag het niet als titel hebben "EEG-goedkeuringsformulier voor een type voertuig", behalve in het geval van lid 2, onder c), van dat artikel, wanneer de Commissie het rapport heeft goedgekeurd.

Bladzijde 2

Deze goedkeuring is gebaseerd op onderstaande goedkeuring(en):

Fase 1: Fabrikant van het basisvoertuig: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

Fase 2: Fabrikant: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

Fase 3: Fabrikant: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

Lijst van voorschriften die gelden voor het goedgekeurde niet-complete type voertuig

(Naar gelang van de toepassing rekening houdend met het toepassingsgebied en de laatste wijziging van elk van onderstaande bijzondere richtlijnen.)

Punt

Onderwerp

Nummer richtlijn

Laatste wijziging

(Uitsluitend onderwerpen vermelden waarvoor een bijzondere-richtlijngoedkeuring bestaat.)

BIJLAGE VII

NUMMERINGSSYSTEEM (¹) (zie artikel 4, lid 3) 1. Het nummer van een goedkeuring voor een systeem, onderdeel of technische eenheid:

bestaat uit vijf door een ster (*) van elkaar gescheiden delen:

Deel 1: de kleine letter "e" gevolgd door de kenletters of het kengetal van de Lid-Staat die de goedkeuring verleent:

1

voor Duitsland,

2

voor Frankrijk,

3

voor Italië,

4

voor Nederland,

6

voor België,

9

voor Spanje,

11

voor het Verenigd Koninkrijk,

13

voor Luxemburg,

18

voor Denemarken,

21

voor Portugal,

EL

voor Griekenland,

IRL

voor Ierland.

Deel 2: het nummer van de basisrichtlijn.

Deel 3: het nummer van de laatste wijzigingsrichtlijn die op de goedkeuring van toepassing is. Indien in een richtlijn verschillende data van toepassing voorkomen, die verwijzen naar verschillende technische normen, wordt een letterteken toegevoegd. Deze letter dient ter aanduiding van het specifieke technische voorschrift op grond waarvan de goedkeuring is verleend.

Deel 4: een uit vier cijfers bestaand reeksnummer (eventueel met nullen beginnend) ter aanduiding van het basisgoedkeuringsnummer. De reeks begint voor iedere basisrichtlijn met 0001.

Deel 5: een uit twee cijfers bestaand reeksnummer (eventueel beginnend met een nul) om de uitbreiding aan te geven. De reeks begint voor ieder basisgoedkeuringsnummer met 01.

2. Bij goedkeuringen van een voertuig wordt deel 2 weggelaten.

3. Voorbeeld van de derde goedkeuring (nog zonder uitbreiding) die door Frankrijk overeenkomstig de richtlijn voor reminrichtingen is afgegeven:

e 2*71/320*88/194*0003*00

of e 2*88/77*91/542A*0003*00 in geval van een richtlijn die in twee fasen (A en B)

van toepassing wordt.

4. Voorbeeld van de tweede uitbreiding van de vierde goedkeuring van een voertuig die door het Verenigd Koninkrijk is afgegeven:

e 11*91/???*0004*02.

(¹) Onderdelen en technische eenheden worden overeenkomstig de bepalingen van de relevante bijzondere richtlijn aangeduid.

BIJLAGE VIII

BEPROEVINGSRESULTATEN (Dit blad moet door de goedkeuringsinstantie worden ingevuld en bij het voertuiggoedkeuringsformulier worden gevoegd.) Voor ieder geval moet worden aangegeven op welke variant of uitvoering de informatie van toepassing is. Er mag niet meer dan één resultaat per uitvoering zijn.

1. Resultaten van de geluidsniveauproeven

Variant/uitvoering

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

Rijdend (dB(A)/E)

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

Stilstaand (dB(A)/E)

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

bij (min-1)

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

2. Resultaten van de uitlaatemissieproeven met vermelding van de gebezigde beproevingsmethode (de resultaten worden uitgedrukt in de meeteenheid van de gebezigde beproevingsmethode) (*)

2.1. Diesel

Variant/uitvoering

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

CO

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

HC

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

NOx

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

Deeltjes

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

2.2. Benzine

Variant/uitvoering

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

CO (type I)

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

CO (%) (type II)

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

HC

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

NOx

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

3. Resultaten van de brandstofverbruikproeven (l/100 km)

Variant/uitvoering

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

Stadscyclus

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

Constante snelheid 90 km/h

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

Constante snelheid 120 km/h

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

(*) of g/test (*)g/km bepaald overeenkomstig bijlage III van Richtlijn 91/441/EEG (PB nr. L 242 van 30. 8. 1991, blz. 1), of g/km bepaald overeenkomstig bijlage III van Richtlijn 88/76/EEG (PB nr. L 36 van 9. 2. 1988, blz. 1), of g/test bepaald overeenkomstig bijlage III van Richtlijn 88/76/EEG (PB nr. L 36 van 9. 2. 1988, blz. 1).

BIJLAGE IX

DEEL I (maximumformaat: A 4 (210 × 297 mm))

CERTIFICAAT VAN OVEREENSTEMMING

voor complete/voltooide (¹) voertuigen

Bladzijde 1

Ondergetekende, . ,

(volledige naam)

verklaart dat het voertuig

0.1. Merk: .

(firmanaam)

0.2. Type en handelsbenaming: .

Variant (²): .

Uitvoering (²): .

0.4. Categorie waartoe het voertuig behoort: .

0.5. Naam en adres van de fabrikant van het basisvoertuig: .

Naam en adres van de fabrikant van de laatste bouwfase van het voertuig: .

0.6. Plaats van de voorgeschreven platen: .

Identificatienummer van het voertuig: .

dat is gebaseerd op het (de) in de goedkeuring beschreven type(n) voertuig(en) (¹)

Basisvoertuig

Fabrikant: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

Fase 2:

Fabrikant: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

in alle opzichten in overeenstemming is met het complete/voltooide (¹) type als beschreven in: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

Het voertuig mag zonder verdere goedkeuringen permanent worden geregistreerd.

.

(plaats)

.

(datum)

.

(handtekening)

.

(positie in het bedrijf)

Bijgevoegde stukken (geldt alleen voor meerfase voertuigtypen): certificaat van overeenstemming voor iedere fase.

(¹) Doorhalen wat niet van toepassing is.

(²) Ook de numerieke of alfanumerieke identificatiecode vermelden.

Bladzijde 2

"1. Aantal assen: . en wielen: .

"2. Aangedreven assen: .

"3. Wielbasis: . . . . . . mm

"4. Spoorbreedte van de assen: 1. . . . . . . mm; 2. . . . . . . mm; 3. . . . . . . mm

"5. Lengte: . . . . . . mm

"6. Breedte: . . . . . . mm

"7. Hoogte: . . . . . . mm

"8. Achteroverbouw: . . . . . . mm

"9. Massa van het voertuig met carrosserie en in bedrijfsklare toestand: . . . . . . kg

10. Massa van het voertuig (zonder bestuurder, koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof): . . . . . . kg

11. Technisch toelaatbare maximummassa: . . . . . . kg

11.1. Verdeling van deze massa over de assen: 1. . . . . . . kg; 2. . . . . . . kg; 3. . . . . . . kg

12. Technisch toelaatbare maximummassa op iedere as: 1. . . . . . . kg; 2. . . . . . . kg; 3. . . . . . . kg

13. Maximummassa van de aanhangwagen: geremd: . . . . . . kg; ongeremd: . . . . . . kg

14. Maximummassa van de voertuigcombinatie: . . . . . . kg

15. Maximale verticale belasting op het koppelingspunt van trekker en aanhangwagen: . . . . . . kg

16. Fabrikant van de motor: .

17. Motorcode: .

18. Werkingsbeginsel: . Rechtstreekse inspuiting: ja/nee (¹)

19. Aantal en opstelling van de cilinders: .

20. Cilinderinhoud: . . . . . . cm³

21. Brandstof: .

22. Netto-maximumvermogen: . . . . . . kW bij . . . . . . min-1

23. Koppeling (type): .

24. Versnellingsbak (type): .

25. Overbrengingsverhoudingen: 1. . . . . . . 2. . . . . . . 3. . . . . . . 4. . . . . . . 5. . . . . . . 6. . . . . . .

26. Totale verhouding: .

27. Banden en wielen: As 1: . . . . . . As 2: . . . . . . As 3: . . . . . .

28. Stuurinrichting, stuurbekrachtigingssysteem: .

29. Korte beschrijving van de reminrichting: .

30. Carrosserievorm: .

31. Aantal en configuratie van de deuren: .

32. Aantal en plaats van de zitplaatsen: .

33. Goedkeuringsmerk van de trekinrichting, in voorkomend geval: .

34. Maximumsnelheid: . . . . . . km/h

35. Geluidsniveau: stilstaand: . . . . . . dB(A); voorbijrijdend: . . . . . . dB(A)

36. Uitlaatemissies (²): CO: . . . . . . g/km; HC: . . . . . . g/km;

NOx: . . . . . . g/km; HC + NOx: . . . . . . g/km; deeltjes: . . . . . . g/km

37. Fiscaal vermogen of belastingklasse: Italië: . . . . . .; Frankrijk: . . . . . .; Spanje: . . . . . .; België: . . . . . .; Duitsland: . . . . . .; Luxemburg: . . . . . .; Denemarken: . . . . . .; Nederland: . . . . . .; Griekenland: . . . . . .; Verenigd Koninkrijk: . . . . . .; Ierland: . . . . . .; Portugal: . . . . . .

38. Opmerkingen: .

.

(¹) Doorhalen wat niet van toepassing is.

(²) De gebruikte testmethode vermelden.

DEEL II MODEL

(maximumformaat: A 4 (210 × 297 mm))

CERTIFICAAT VAN OVEREENSTEMMING

voor niet-complete voertuigen

Bladzijde 1

Ondergetekende,. ,

(volledige naam)

verklaart dat het voertuig:

0.1. Merk: .

(firmanaam)

0.2. Type en handelsbenaming: .

Variant (¹): .

Uitvoering (¹): .

0.4. Categorie: .

0.5. Naam en adres van de fabrikant van het basisvoertuig: .

Naam en adres van de fabrikant van de laatste bouwfase van het voertuig (²): .

0.6. Plaats van de voorgeschreven platen: .

Identificatienummer van het voertuig: .

dat is gebaseerd op het (de) in de goedkeuring beschreven type(n) (²)

Basisvoertuig:

Fabrikant: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

Fase 2:

Fabrikant: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

in alle opzichten in overeenstemming is met het niet-complete type als beschreven in: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

Het voertuig mag niet permanent worden geregistreerd zonder verdere goedkeuringen.

.

(plaats)

.

(datum)

.

(handtekening)

.

(positie in het bedrijf)

Bijgevoegde stukken: certificaat van overeenstemming van iedere fase.

(¹) Ook de numerieke of alfanumerieke identificatiecode vermelden.

(²) Doorhalen wat niet van toepassing is.

Bladzijde 2

"1. Aantal assen: . en wielen: .

"2. Aangedreven assen: .

"3. Wielbasis: . . . . . . mm

"4. Spoorbreedte van de assen: 1. . . . . . . mm; 2. . . . . . . mm; 3. . . . . . . mm

"5. Lengte: . . . . . . mm

"6. Breedte: . . . . . . mm

"6.1. Maximaal toelaatbare breedte van het voltooide voertuig: . . . . . . mm

"7. Hoogte: . . . . . . mm

"7.1. Hoogte van het zwaartepunt: . . . . . . mm

"7.2. Maximaal toelaatbare hoogte van het zwaartepunt van het voltooide voertuig: . . . . . . mm

"8. Achteroverbouw: . . . . . . mm

"9. Massa van het voertuig met carrosserie en in bedrijfsklare toestand: . . . . . . kg

10. Massa van het voertuig (zonder bestuurder, koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof): . . . . . . kg

11. Technisch toelaatbare maximummassa: . . . . . . kg

11.1. Verdeling van deze massa over de assen: 1. . . . . . . kg; 2. . . . . . . kg; 3. . . . . . . kg

12. Technisch toelaatbare maximummassa op iedere as: 1. . . . . . . kg; 2. . . . . . . kg; 3. . . . . . . kg

13. Maximummassa van de aanhangwagen: geremd: . . . . . . kg; ongeremd: . . . . . . kg

14. Maximummassa van de voertuigcombinatie: . . . . . . kg

15. Maximale verticale belasting op het koppelingspunt van de trekker en aanhangwagen: . . . . . . kg

16. Fabrikant van de motor: .

17. Motorcode: .

18. Werkingsbeginsel:. Rechtstreekse inspuiting: ja/neen (¹)

19. Aantal en opstelling van de cilinders: .

20. Cilinderinhoud: . . . . . . cm³

21. Brandstof: .

22. Netto-maximumvermogen: . . . . . . kW bij . . . . . . min-1

23. Koppeling (type): .

24. Versnellingsbak (type): .

25. Overbrengingsverhoudingen: 1. . . . . . . 2. . . . . . . 3. . . . . . . 4. . . . . . . 5. . . . . . . 6. . . . . . .

26. Totale verhouding: .

27. Banden en wielen: As 1: . . . . . . As 2: . . . . . . As 3: . . . . . .

28. Stuurinrichting, stuurbekrachtigingssysteem: .

29. Korte beschrijving van de reminrichting: .

30. Carrosserievorm: .

31. Aantal en configuratie van de deuren: .

32. Aantal en plaats van de zitplaatsen: .

33. Goedkeuringsmerk van de trekinrichting, in voorkomend geval: .

34. Maximumsnelheid: . . . . . . km/h

35. Geluidsniveau: stilstaand: . . . . . . dB(A); voorbijrijdend: . . . . . . dB(A)

36. Uitlaatemissies (²): CO: . . . . . . g/km; HC: . . . . . . g/km;

NOx: . . . . . . g/km; HC + NOx: . . . . . . g/km; deeltjes: . . . . . . g/km

37. Fiscaal vermogen of belastingklasse: Italië: . . . . . .; Frankrijk: . . . . . .; Spanje: . . . . . .; Belgie: . . . . . .; Duitsland: . . . . . .; Luxemburg: . . . . . .; Denemarken: . . . . . .; Nederland: . . . . . . ; Griekenland: . . . . . .; Verenigd Koninkrijk: . . . . . .; Ierland: . . . . . .; Portugal: . . . . . .

38. Opmerkingen: .

(¹) Doorhalen wat niet van toepassing is.

(²) De gebruikte testmethode vermelden.

BIJLAGE X

PROCEDURES MET BETREKKING TOT DE OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUKTIE 1. EERSTE BEOORDELING

1.1. Alvorens goedkeuring te verlenen controleert de goedkeuringsinstantie van een Lid-Staat of er voldoende maatregelen en procedures zijn die voorzien in een effectieve controle, zodat onderdelen, systemen, technische eenheden en voertuigen, wanneer ze in produktie zijn, overeenstemmen met het goedgekeurde type.

1.2. De goedkeuringsinstantie controleert of naar behoren aan het vereiste van punt 1.1 is voldaan. Deze controle kan echter ook namens de goedkeuringsinstantie door de goedkeuringsinstantie van een andere Lid-Staat worden verricht. In dat geval stelt de laatstgenoemde instantie een verklaring van overeenstemming op waarin de bij het (de) goed te keuren produkt(en) betrokken gebieden en produktiefaciliteiten die zij gecontroleerd heeft vermeld staan.

1.3. De goedkeuringsinstantie aanvaardt ook dat aan de vereisten van punt 1.1 is voldaan wanneer de fabrikant over een inschrijving beschikt volgens welke hij aan de geharmoniseerde norm EN 29002 (waaronder het (de) goed te keuren produkt(en) valt (vallen)) of aan een daarmee gelijkstaande officiële norm voldoet. De fabrikant verschaft ook de bijbehorende gegevens en verbindt zich ertoe de goedkeuringsinstantie op de hoogte te brengen, wanneer de geldigheid of het toepassingsgebied wordt gewijzigd.

1.4. Na ontvangst van een aanvraag van de bevoegde instantie van een andere Lid-Staat verzendt de goedkeuringsinstantie onverwijld de in de laatste zin van punt 1.2 genoemde verklaring of meldt dat zij niet in de positie is om een dergelijke verklaring te verstrekken.

2. OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUKTIE

2.1. Ieder(e) voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid, waaraan krachtens deze richtlijn of een bijzondere richtlijn goedkeuring is verleend, moet zo zijn vervaardigd dat het/zij in overeenstemming is met het type dat is goedgekeurd, en met name voldoet aan de voorschriften van deze richtlijn of aan een op de volledige lijst van bijlage IV of bijlage XI voorkomende bijzondere richtlijn.

2.2. De goedkeuringsinstantie van een Lid-Staat die goedkeuring verleent controleert of er behoorlijke afspraken en gedocumenteerde plannen zijn, die bij iedere goedkeuring in overleg met de fabrikant moeten worden opgesteld, om op gezette tijden die proeven of bijbehorende controles uit te voeren die nodig zijn om na te gaan of er nog steeds overeenstemming is met het goedgekeurde type, waartoe, indien van toepassing, ook de in de bijzondere richtlijnen vermelde proeven behoren.

2.3. De houder van de goedkeuring dient met name:

2.3.1. ervoor te zorgen dat er procedures voor een doeltreffende controle van de overeenstemming van produkten (voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden) met het goedgekeurde type zijn;

2.3.2. toegang te hebben tot de testapparatuur die nodig is om de overeenstemming met ieder goedgekeurd type te controleren;

2.3.3. ervoor te zorgen dat de resultaten en gegevens van proeven worden vastgelegd en dat bijgevoegde documenten gedurende een in overleg met de goedkeuringsinstantie vastgestelde periode beschikbaar blijven. Deze periode duurt ten hoogste tien jaar;

2.3.4. de resultaten van iedere soort proef te analyseren, ten einde te controleren of en ervoor te zorgen dat de eigenschappen van het produkt stabiel blijven, daarbij rekening houdend met de variaties van een industriële produktie;

2.3.5. ervoor te zorgen dat voor ieder soort produkt tenminste de in deze richtlijn voorgeschreven controles worden verricht, alsmede de proeven die zijn voorgeschreven in de van toepassing zijnde bijzondere richtlijnen van de volledige lijst van bijlage IV of XI;

2.3.6. ervoor te zorgen dat, wanneer een stel monsters of proefstukken bij de betreffende soort proef niet in overeenstemming blijken te zijn, er verdere bemonstering en beproeving volgen. Alle nodige stappen dienen te worden genomen om de overeenstemming van de betreffende produktie te herstellen.

2.3.7. In het geval van goedkeuring van een voertuig blijven de maatregelen van punt 2.3.5 beperkt tot het toetsen van de bouwspecificaties aan het goedkeuringsformulier.

2.4. De instantie die de goedkeuring heeft verleend kan te allen tijde in ieder produktiebedrjf de aldaar toegepaste methoden voor het controleren van de overeenstemming controleren. De normale frequentie waarmee deze controles plaatsvinden dient te zijn afgestemd op (eventuele) afspraken die krachtens punt 1.2 of 1.3 van deze bijlage zijn gemaakt, en de garantie te bieden dat de betreffende controles worden herzien na een periode die past bij het door de goedkeuringsinstantie gestelde vertrouwen.

2.4.1. Bij iedere inspectie moeten de test- en produktiegegevens ter beschikking worden gesteld van de bezoekende inspecteur.

2.4.2. Indien de aard van de proef zich hiervoor leent, mag de inspecteur willekeurig monsters nemen, die in het laboratorium van de fabrikant (of door de technische dienst, indien de bijzondere richtlijn dit voorschrijft) moeten worden getest. Het minimumaantal monsters mag worden bepaald aan de hand van de resultaten van de door de fabriek zelf verrichte keuring.

2.4.3. Indien het niveau van de controle onvoldoende blijkt, of indien het nodig blijkt de geldigheid van de op grond van punt 2.4.2 uitgevoerde proeven te controleren, kiest de inspecteur monsters uit, die naar de technische dienst die de goedkeuringsproeven heeft verricht moeten worden gezonden.

2.4.4. De goedkeuringsinstantie mag iedere controle of proef uitvoeren die in deze richtlijn is voorgeschreven dan wel in de van toepassing zijnde bijzondere richtlijnen van de volledige lijst van bijlage IV of XI.

2.4.5. Wanneer de tijdens een inspectie verkregen resultaten onbevredigend zijn, zorgt de goedkeuringsinstantie ervoor dat alle maatregelen worden genomen die nodig zijn om de overeenstemming van de produktie zo snel mogelijk te herstellen.

BIJLAGE XI

AARD VAN EN BEPALINGEN INZAKE VOERTUIGEN MET SPECIAAL GEBRUIKSDOEL (zie artikel 4) Voertuigen van categorie M1

Punt

Onderwerp

Richtlijnnummer

Gepantserde

voertuigen

Voertuigen met speciaal

gebruiksdoel:

- ziekenwagens

- kampeerbussen

- lijkwagens

1.1

Geluidsniveau

70/157/EEG

X

X

1.2

Emissies

70/220/EEG

A

X

1.3

Brandstoftanks/beschermingsinrichtingen aan de achterzijde

70/221/EEG

X

X

1.4

Plaats voor achterste kentekenplaat

70/222/EEG

X

X

1.5

Stuurinrichting

70/311/EEG

X

X

1.6

Hang- en sluitwerk van deuren

70/387/EEG

X

C

1.7

Geluidssignaalinrichting

70/388/EEG

A

X

1.8

Achteruitkijkspiegels

71/127/EEG

B

X

1.9

Reminrichtingen

71/320/EEG

X

X

1.10

Onderdrukking radiostoring

72/245/EEG

X

X

1.11

Verontreiniging door dieselmotoren

72/306/EEG

X

X

1.12

Binneninrichting

74/60/EEG

A

D

1.13

Beveiliging tegen diefstal

74/61/EEG

X

X

1.14

Gedrag stuurinrichting bij botsingen

74/297/EEG

N/T

X/G

1.15

Sterkte van de zitplaatsen

74/408/EEG

X

E

1.16

Naar buiten uitstekende delen

74/483/EEG

A

A

1.17

Snelheidsmeter en achteruitrijinrichtingen

75/443/EEG

X

X

1.18

Voorgeschreven platen

76/114/EEG

X

X

1.19

Bevestigingspunten van veiligheidsgordels

76/115/EEG

A

E

1.20

Verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen

76/756/EEG

A

A

1.21

Retroflectoren

76/757/EEG

X

X

1.22

Lichten (markerings-, breedte-, achter- en stoplichten)

76/758/EEG

X

X

1.23

Richtingaanwijzers

76/759/EEG

X

X

1.24

Achterkentekenplaatverlichting

76/760/EEG

X

X

1.25

Koplampen (met gloeilampen)

76/761/EEG

X

X

1.26

Mistlampen (voor)

76/762/EEG

X

X

1.27

Sleepinrichtingen

77/389/EEG

A

F

1.28

Mistlampen (achter)

77/538/EEG

X

X

1.29

Achteruitrijlichten

77/539/EEG

X

X

1.30

Parkeerlichten

77/540/EEG

X

X

1.31

Veiligheidsgordels

77/541/EEG

A

VERVOLG VAN DE TEKST ONDER NUMMER : 392L0053.2E

1.32

Zichtveld

77/649/EEG

B

X

1.33

Identificatie van bedieningsorganen

78/316/EEG

X

X

1.34

Ontdooiings- en ontwasemingsinrichtingen

78/317/EEG

A

X

1.35

Ruitewissers en ruitesproeiers

78/318/EEG

A

X

1.36

Verwarmingssystemen

78/548/EEG

X

X

1.37

Wielafschermingen

78/549/EEG

X

X

1.38

Hoofdsteunen

78/932/EEG

X

E

1.39

Brandstofverbruik

80/1268/EEG

N/T

N/T

1.40

Motorvermogen

80/1269/EEG

X

X

1.41

Veiligheidsglas

92/ /EEG

N/T

X

1.42

Massa's en afmetingen

92/ /EEG

X

X

1.43

Banden

92/ /EEG

N/T

X

1.44

Koppelingen

92/ /EEG

X

X

N/T = Deze richtlijn is niet van toepassing op dit voertuig (geen voorschriften).

X = Geen uitzondering.

A = Uitzondering toegestaan, wanneer wegens het speciale gebruiksdoel onmogelijk volledig aan de voorschriften kan worden voldaan.

B = De lichtdoorlatingsfactor is minstens 60 % en de afschermingshoek van de A-stijl bedraagt niet meer dan 10o.

C = Toepassing beperkt tot deuren die toegang geven tot de zitplaatsen die zijn ontworpen voor normaal gebruik, wanneer het voertuig op een weg rijdt.

D = Toepassing beperkt tot het deel van het voertuig dat zich bevindt vóór de achterste zitplaats die bestemd is voor normaal gebruik, wanneer het voertuig op een weg rijdt.

E = Toepassing beperkt tot de zitplaatsen die bestemd zijn voor normaal gebruik, wanneer het voertuig op een weg rijdt.

F = Alleen aan de voorzijde.

G = Niet van toepassing op kampeerbussen opgebouwd op een combinatie chassis-cabine van categorie N1 met een maximummassa van meer dan 1 500 kg of van categorie N2.

BIJLAGE XII

BEPERKINGEN VOOR KLEINE SERIES EN RESTANTVOORRADEN VAN VOERTUIGEN A. BEPERKINGEN VOOR KLEINE SERIES (zie artikel 8, lid 2, onder a)) Het aantal voertuigen van een familie van typen, zoals hieronder omschreven, dat per jaar in een Lid-Staat mag worden geregistreerd, verkocht of in het verkeer gebracht, mag niet hoger zijn dan hieronder voor de betrokken voertuigcategorie is aangegeven.

Categorie

Aantal voertuigen

M1

500

Een "familie van typen" bestaat uit voertuigen die niet van elkaar verschillen op onderstaande essentiële punten:

- de fabrikant;

- essentiële constructie- en ontwerpaspecten:

- chassis/bodemplaat (duidelijke en fundamentele verschillen);

- motor (verbranding/elektrisch/hybride).

B. BEPERKINGEN VOOR RESTANTVOORRADEN VAN VOERTUIGEN (zie artikel 8, lid 2, onder b)) Voor categorie M1 mag het maximumaantal voertuigen van een of meer typen die in een Lid-Staat in het verkeer worden gebracht overeenkomstig de procedure van artikel 8, lid 2, onder b), niet hoger zijn dan 10 % van de voertuigen van alle betrokken typen welke het voorafgaande jaar in die Lid-Staat in het verkeer zijn gebracht.

Op het certificaat van overeenstemming van de volgens deze procedure in het verkeer gebrachte voertuigen wordt een speciale vermelding aangebracht.

LIJST VAN BIJLAGEN

Bijlage I Volledige lijst met gegevens ten behoeve van de goedkeuring van voertuigen

Bijlage II Definitie van voertuigcategorieën en voertuigtypen

Bijlage III Inlichtingenformulier voor de goedkeuring van een type voertuig

Bijlage IV Lijst van voorschriften met betrekking tot de goedkeuring van een type voertuig

Bijlage V Bij goedkeuring van voertuigen te volgen procedures

Bijlage VI EEG-goedkeuringsformulier voor een type voertuig

Bijlage VII Nummeringssysteem

Bijlage VIII Beproevingsresultaten

Bijlage IX Certificaat van overeenstemming

Bijlage X Procedures met betrekking tot de overeenstemming van de produktie

Bijlage XI Aard van en bepalingen inzake voertuigen met speciaal gebruiksdoel

Bijlage XII Beperkingen voor kleine series en restantvoorraden van voertuigen

Bijlage XIII Lijst van afgegeven bijzondere-richtlijngoedkeuringen

Bijlage XIV Procedures die moeten worden gevolgd bij de meerfasengoedkeuring

BIJLAGE I (a)

VOLLEDIGE LIJST MET GEGEVENS TEN BEHOEVE VAN DE GOEDKEURING VAN VOERTUIGEN (Alle inlichtingenformulieren van deze richtlijn en de bijzondere richtlijnen bestaan slechts uit uittreksels van deze volledige lijst en hebben dezelfde nummering van de punten.)

De onderstaande gegevens worden in voorkomend geval verstrekt in drievoud en gaan vergezeld van een lijst van de opgenomen elementen. De tekeningen worden in voorkomend geval op een passende schaal met voldoende details in formaat A 4 of tot dat formaat gevouwen verstrekt. Op eventuele foto's zijn voldoende details te zien.

Indien de systemen, onderdelen en afzonderlijke technische eenheden elektronisch gestuurde functies hebben, worden gegevens over de prestaties verstrekt.

0. ALGEMENE GEGEVENS

0.1. Merk (firmanaam): .

0.2. Type en algemene handelsbenaming(en): .

0.3. Middel tot identificatie van het type, indien het op het voertuig is aangegeven (b): .

0.3.1. Plaats van dat merkteken: .

0.4. Categorie waartoe het voertuig behoort (c): .

0.5. Naam en adres van de fabrikant: .

0.6. Plaats en wijze van aanbrenging van de voorgeschreven platen en vermeldingen

0.6.1. Op het chassis: .

0.6.2. Op de carrosserie: .

0.7. In het geval van onderdelen en technische eenheden, plaats en wijze van aanbrenging van het EEG-goedkeuringsmerk: .

0.8. Adres(sen) van de assemblagefabriek(en): .

1. ALGEMENE BOUWWIJZE VAN HET VOERTUIG

1.1. Foto's en/of tekeningen van een representatief voertuig: .

1.2. Maattekening van het gehele voertuig: .

1.3. Aantal assen en aantal wielen: .

1.3.1. Aantal en plaats van assen met dubbele bandenmontage: .

1.3.2. Aantal en plaats van gestuurde assen: .

1.3.3. Aangedreven assen (aantal, plaats, onderlinge verbinding): .

1.4. Chassis (indien aanwezig) (overzichtstekening): .

1.5. Materiaal van de langsbalken (d): .

1.6. Plaats en opstelling van de motor: .

1.7. Stuurcabine (front of normaal) (z): .

1.8. Kant van het stuur: rechts/links (¹)

2. AFMETINGEN EN MASSA'S (mm en kg) (in voorkomend geval naar tekening verwijzen) (e)

2.1. Wielbasis of -bases (bij volle belasting) (f): .

2.1.1. Voor opleggers: afstand tussen de as van de koppelpen en de eerste achteras: .

2.2. Voor trekkers

2.2.1. Afstand hart koppelschotel/hart achteras (maximaal en minimaal) (g): .

2.2.2. Maximale hoogte van de koppelschotel (genormaliseerd) (h): .

2.2.3. Afstand tussen achterzijde stuurcabine en achteras(sen)

2.2.3.1. Afstand tusen achterzijde stuurcabine en achteras(sen) (bij chassis met stuurcabine): .

2.2.3.2. Afstand tussen stuurwiel en achteras(sen) (bij chassis zonder opbouw): .

2.3. (Spoor)breedte van de assen

2.3.1. Spoorwijdte op elke gestuurde as (i): .

2.3.2. Spoorwijdte op alle andere assen (i): .

2.3.3. Breedte van de breedste achteras: .

2.3.4. Breedte van de achterste as: .

2.4. Bereik van de afmetingen (buitenmaten) van het voertuig

2.4.1. Chassis zonder carrosserie

2.4.1.1. Lengte (j): .

2.4.1.2. Breedte (k): .

2.4.1.2.1. Maximumbreedte: .

2.4.1.2.2. Minimumbreedte: .

2.4.1.3. Hoogte (ledig) (l) (bij in de hoogte verstelbare vering de normale rijstand aangeven): .

2.4.1.4. Vooroverbouw (m): .

2.4.1.5. Achteroverbouw (n): .

2.4.1.6. Vrije hoogte boven het wegdek (als omschreven in punt 4.5.4 van hoofdstuk A van bijlage II): .

2.4.1.7. Afstand tussen de assen (indien meerassig): .

2.4.2. Chassis met carrosserie

2.4.2.1. Lengte (j): .

2.4.2.2. Breedte (k): .

2.4.2.3. Hoogte (ledig) (l) (bij in de hoogte verstelbare vering de normale rijstand aangeven): .

2.4.2.4. Vooroverbouw (m): .

2.4.2.5. Achteroverbouw (n): .

2.4.2.6. Vrije hoogte boven het wegdek (als omschreven in punt 4.5.4 van hoofdstuk A van bijlage II): .

2.4.2.7. Afstand tussen de assen (indien meerassig): .

2.5. Massa van het chassis zonder opbouw (zonder cabine, koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof, reservewiel, outillage en bestuurder):.

2.5.1. Verdeling van deze massa over de assen: .

2.6. Massa van het voertuig met carrosserie en in bedrijfsklare toestand, of massa van het chassis met cabine indien de fabrikant niet de carrosserie levert (met koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof, outillage, reservewiel en bestuurder) (o) (maximum en minimum voor iedere uitvoering):.

2.6.1. Verdeling van deze massa over de assen en, in het geval van een oplegger of middenasaanhangwagen, de belasting op de opleggerkoppeling (maximum en minimum voor iedere uitvoering): .

2.7. Minimummassa van het voertuig volgens fabrieksopgave: .

2.7.1. Verdeling van deze massa over de assen en, in het geval van een oplegger of middenasaanhangwagen, de belasting op de opleggerkoppeling: .

2.8. Technisch toelaatbare maximummassa volgens fabrieksopgave (maximum en minimum voor iedere uitvoering) (y): .

2.8.1. Verdeling van deze massa over de assen en, in het geval van een oplegger of middenasaanhangwagen, de belasting op de opleggerkoppeling (maximum en minimum voor iedere uitvoering): .

2.9. Technisch toelaatbare maximummassa op iedere as en, in het geval van een oplegger of middenasaanhangwagen, op de opleggerkoppeling volgens fabrieksopgave: .

2.10. Maximummassa van aanhangwagen die getrokken mag worden

2.10.1. Aanhangwagen: .

2.10.2. Oplegger: .

2.10.3. Middenasaanhangwagen: .

2.10.3.1. Maximumverhouding tussen koppelingsoverhang (p) en wielbasis: .

2.10.3.2. Maximum-V-waarde (kN): .

2.10.4. Maximummassa van de voertuigcombinatie: .

2.10.5. Het voertuig is/is niet (¹) geschikt voor het trekken van lasten (geldt alleen voor voertuigen van categorie M1):

2.10.6. Maximummassa van niet-geremde aanhangwagens: .

2.11. Maximale verticale belasting

2.11.1. Op het koppelingspunt van trekker en aanhangwagen: .

2.11.2. Op de trekstang van de aanhangwagen: .

2.12. In een bocht beschreven baan: .

2.13. Verhouding tussen motorvermogen en maximummassa (kW/kg): .

2.14. Startvermogen op een helling: . . . . . . %

3. MOTOR (q)

3.1. Fabrikant: .

3.1.1. Motorcode van de fabrikant (zoals op de motor vermeld of ander identificatiemiddel): .

3.2. Verbrandingsmotor

3.2.1. Specifieke gegevens over de motor

3.2.1.1. Werkingsbegingsel: elektrische ontsteking/compressieontsteking, viertakt/tweetakt (¹)

3.2.1.2. Aantal, opstelling en ontstekingsvolgorde van de cilinders: .

3.2.1.2.1. Boring (r): . . . . . . mm

3.2.1.2.2. Slag (r): . . . . . . mm

3.2.1.2.3. Ontstekingsvolgorde: .

3.2.1.3. Cilinderinhoud (s): . . . . . . cm³

3.2.1.4. Volumetrische compressieverhouding (²): .

3.2.1.5. Tekeningen van verbrandingskamer, zuigerkop en zuigerveren: .

3.2.1.6. Stationair toerental (²): . . . . . . min-1

3.2.1.7. Volumepercentage koolmonoxyde in de uitlaatgassen bij stationair lopende motor (²): . . . . . . % volgens fabrieksopgave

3.2.1.8. Netto-maximumvermogen (t): . . . . . . kW bij . . . . . . min-1

3.2.1.9. Maximaal toegestaan motortoerental volgens fabrieksopgave: . . . . . . min-1

3.2.1.10. Netto-maximumkoppel (t): . . . . . . Nm bij . . . . . . min-1

3.2.2. Brandstof: dieselolie/benzine/LPG/andere (specificeer) (¹): .

3.2.2.1. RON, gelode benzine:.

3.2.2.2. RON, ongelode benzine: .

3.2.2.3. Opening brandstoftank: opening . . ./sticker (¹)

3.2.3. Brandstoftank(s)

3.2.3.1. Bedrijfsbrandstoftank(s)

3.2.3.1.1. Aantal, inhoud en materiaal: .

3.2.3.1.2. Tekening en technische beschrijving van de tank(s) met alle verbindingen en alle leidingen van het ontluchtings- en ventilatiesysteem, vergrendeling, kleppen, bevestigingsmiddelen: .

3.2.3.1.3. Tekening waarop duidelijk de plaats(en) van de tank(s) in het voertuig is (zijn) aangegeven: .

3.2.3.2. Reservebrandstoftank(s)

3.2.3.2.1. Aantal, inhoud en materiaal: .

3.2.3.2.2. Tekening en technische beschrijving van de tank(s) met alle verbindingen en alle leidingen van het ontluchtings- en ventilatiesysteem, vergrendeling, kleppen, bevestigingsmiddelen: .

3.2.3.2.3. Tekening waarop duidelijk de plaats(en) van de tank(s) in het voertuig is (zijn) aangegeven: .

3.2.4. Brandstoftoevoer

3.2.4.1. Via carburateur(s): ja/neen (¹)

3.2.4.1.1. Merk(en): .

3.2.4.1.2. Type(n): .

3.2.4.1.3. Aantal: .

3.2.4.1.4. Afstellingen (²)

3.2.4.1.4.1.

3.2.4.1.4.2.

3.2.4.1.4.3.

3.2.4.1.4.4.

3.2.4.1.4.5.

Sproeiers: .

Venturi's: .

Niveau in de vlotterkamer: .

Massa van de vlotter: .

Vlotternaald: .

aa

of de curve van het brandstofdebiet uitgezet tegen de luchtstroom en de instellingen waarbij het verloop van de curve gewaarborgd blijft: .

3.2.4.1.5. Koudstartsysteem: manueel/automatisch (¹)

3.2.4.1.5.1. Werkingsbeginsel(en): .

3.2.4.1.5.2. Bedrijfsgrenzen/instellingen (¹) (²): .

3.2.4.2. Door brandstofinspuiting (alleen compressieontsteking): ja/neen (¹)

3.2.4.2.1. Beschrijving van het systeem: .

3.2.4.2.2. Werkingsbeginsel: directe inspuiting/voorkamer/wervelkamer (¹)

3.2.4.2.3. Inspuitpomp

3.2.4.2.3.1. Merk(en): .

3.2.4.2.3.2. Type(n): .

3.2.4.2.3.3. Maximale brandstofopbrengst (¹) (²): . . . . . . mm³/slag of cyclus bij een pompsnelheid van: . . . . . . min-1 of eventueel karakteristiek schema: .

3.2.4.2.3.4. Inspuitingstijdstip (²): .

3.2.4.2.3.5. Vervroegingscurve (²): .

3.2.4.2.3.6. Kalibreringsmethode: proefbank/motor (¹)

3.2.4.2.4. Regulateur

3.2.4.2.4.1. Type: .

3.2.4.2.4.2. Uitschakelingspunt

3.2.4.2.4.2.1. Uitschakelingspunt onder belasting: . . . . . . min-1

3.2.4.2.4.2.2. Uitschakelingspunt zonder belasting: . . . . . . min-1

3.2.4.2.5. Inspuitleidingen

3.2.4.2.5.1. Lengte: . . . . . . mm

3.2.4.2.5.2. Inwendige diameter: . . . . . . mm

3.2.4.2.6. Verstuiver(s)

3.2.4.2.6.1. Merk(en): .

3.2.4.2.6.2. Type(n): .

3.2.4.2.6.3. Openingsdruk (²): . . . . . . kPa of karakteristiek schema (²): .

3.2.4.2.7. Koudstartsysteem

3.2.4.2.7.1. Merk(en): .

3.2.4.2.7.2. Type(n): .

3.2.4.2.7.3. Beschrijving: .

3.2.4.2.8. Hulpstartsysteem

3.2.4.2.8.1. Merk(en): .

3.2.4.2.8.2. Type(n): .

3.2.4.2.8.3. Beschrijving van het systeem: .

3.2.4.3. Door brandstofinspuiting (alleen elektrische ontsteking): ja/neen (¹)

3.2.4.3.1. Werkingsbeginsel: inlaatspruitstuk (enkel-/meerpunts) (¹)/directe inspuiting/andere (specificeer) (¹): .

3.2.4.3.2. Merk(en): .

3.2.4.3.3. Type(n): .

3.2.4.3.4. Beschrijving van het systeem

3.2.4.3.4.1.

3.2.4.3.4.2.

3.2.4.3.4.3.

3.2.4.3.4.4.

3.2.4.3.4.5.

3.2.4.3.4.6.

3.2.4.3.4.7.

3.2.4.3.4.8.

3.2.4.3.4.9.

3.2.4.3.4.10.

3.2.4.3.4.11.

Type of nummer van het regelorgaan: .

Type brandstofregelaar: .

Type luchtmengselmeter: .

Type verdelerpomp: .

Type drukregelaar: .

Type microschakelaar: .

Type instelschroef voor stationair draaien: .

Type smoorklephuis: .

Type watertemperatuursensor: .

Type luchttemperatuursensor: .

Type luchttemperatuurschakelaar: .

aa

Bij andere dan

continue inspuitingssystemen soortgelijke gegevens verstrekken.

3.2.4.3.5. Openingsdruk van de verstuivers (²): . . . . . . kPa of karakteristiek schema (²): .

3.2.4.3.6. Inspuitingstijdstip: .

3.2.4.3.7. Koudstartsysteem

3.2.4.3.7.1. Werkingsbeginsel(en): .

3.2.4.3.7.2. Bedrijfsgrenzen/instellingen (¹) (²): .

3.2.4.4. Brandstofpomp

3.2.4.4.1. Druk (²): . . . . . . kPa of karakteristiek schema (²): .

3.2.5. Elektrische installatie

3.2.5.1. Nominale spanning: . . . . . . V, positieve/negatieve (¹) massaverbinding

3.2.5.2. Generator

3.2.5.2.1. Soort: .

3.2.5.2.2. Nominaal vermogen: . . . . . . VA

3.2.6. Ontsteking

3.2.6.1. Merk(en): .

3.2.6.2. Type(n): .

3.2.6.3. Werkingsbeginsel: .

3.2.6.4. Vervroegingscurve (²): .

3.2.6.5. Vast ontstekingstijdstip (²): . . . . . . graden voor BDP

3.2.6.6. Opening onderbrekerspunten (²): . . . . . . mm

3.2.6.7. Contacthoek (²): . . . . . . graden

3.2.6.8. Ontstoring (beschrijving): .

3.2.7. Koeling: vloeistof/lucht (¹)

3.2.7.1. Nominale instelling van de motortemperatuurregeling: .

3.2.7.2. Vloeistof

3.2.7.2.1. Aard van de vloeistof: .

3.2.7.2.2. Circulatiepomp(en): ja/neen (¹)

3.2.7.2.3. Kenmerken: . , of

3.2.7.2.3.1. Merk(en): .

3.2.7.2.3.2. Type(n): .

3.2.7.2.4. Aandrijvingsverhouding(en): .

3.2.7.2.5. Beschrijving van de ventilator en het drijfwerk ervan: .

3.2.7.3. Lucht

3.2.7.3.1. Ventilator: ja/neen (¹)

3.2.7.3.2. Kenmerken: . , of

3.2.7.3.2.1. Merk(en): .

3.2.7.3.2.2. Type(n): .

3.2.7.3.3. Aandrijvingsverhouding(en): .

3.2.8. Inlaatsysteem

3.2.8.1. Drukvulling: ja/neen (¹)

3.2.8.1.1. Merk(en): .

3.2.8.1.2. Type(n): .

3.2.8.1.3. Beschrijving van het systeem (bij voorbeeld maximale vuldruk: . . . . . . kPa, afvoerklep, indien van toepassing): .

3.2.8.2. Tussenkoeler: ja/neen (¹)

3.2.8.3. Inlaatonderdruk bij nominaal motortoerental en 100 % belasting

Toelaatbaar minimum: . . . . . . kPa

Toelaatbaar maximum: . . . . . . kPa

3.2.8.4. Beschrijving en tekeningen van inlaatpijpen en bijbehorende onderdelen (drukkamer, voorverwarmingssysteem, extra luchtinlaten, enz.): .

3.2.8.4.1. Beschrijving van het inlaatspruitstuk (met tekeningen en/of foto's): .

3.2.8.4.2. Luchtfilter, tekeningen: . , of

3.2.8.4.2.1. Merk(en): .

3.2.8.4.2.2. Type(n): .

3.2.8.4.3. Inlaatgeluiddemper, tekeningen: . , of

3.2.8.4.3.1. Merk(en): .

3.2.8.4.3.2. Type(n): .

3.2.9. Uitlaatsysteem

3.2.9.1. Beschrijving of tekening van het uitlaatspruitstuk: .

3.2.9.2. Beschrijving of tekening van het uitlaatsysteem: .

3.2.9.3. Uitlaattegendruk bij nominaal motortoerental en bij 100 % belasting

Toelaatbaar maximum: . . . . . . kPa

3.2.9.4. Uitlaatgeluiddemper(s) (voorste, middelste, achterste geluiddemper: constructie, type, merkteken; voor buitengeluid: geluiddempende maatregelen in de motorruimte en op de motor): .

3.2.10. Minimumdwarsdoorsnede van inlaat- en uitlaatpoorten: .

3.2.11. Klepafstelling of equivalente gegevens

3.2.11.1. Maximale lichthoogte van de kleppen, openings- en sluitingshoeken of gegevens betreffende de afstelling van alternatieve distributiesystemen, ten opzichte van dode punten: .

3.2.11.2. Referentie- of afstelbereik (¹): .

3.2.12. Voorzieningen tegen luchtverontreiniging

3.2.12.1. Inrichting voor het reccycleren van cartergassen (beschrijving en tekeningen): .

3.2.12.2. Extra voorzieningen tegen luchtverontreiniging (voor zover aanwezig en niet elders vermeld)

3.2.12.2.1. Katalysator: ja/neen (¹)

3.2.12.2.1.1. Aantal katalysatoren en elementen: .

3.2.12.2.1.2. Afmetingen, vorm en volume van de katalysator(en): .

3.2.12.2.1.3. Soort katalytische werking: .

3.2.12.2.1.4. Totale hoeveelheid edelmetalen: .

3.2.12.2.1.5. Relatieve concentratie: .

3.2.12.2.1.6. Ondergrond (structuur en materiaal): .

3.2.12.2.1.7. Celdichtheid: .

3.2.12.2.1.8. Type katalysatorhuis: .

3.2.12.2.1.9. Plaats van de katalysator(en) (plaats en referentieafstand in de uitlaatpijp): .

3.2.12.2.2. Zuurstofsensor: ja/neen (¹)

3.2.12.2.2.1. Type: .

3.2.12.2.2.2. Plaats: .

3.2.12.2.2.3. Regelbereik: .

3.2.12.2.3. Luchtinjectie: ja/neen (¹)

3.2.12.2.3.1. Soort (pulse air, luchtpomp, enz.): .

3.2.12.2.4. Uitlaatgasrecirculatie: ja/neen (¹)

3.2.12.2.4.1. Kenmerken (debiet, enz.): .

3.2.12.2.5. Controlesysteem verdampingsemissies: ja/neen (¹)

3.2.12.2.5.1. Gedetailleerde beschrijving van de inrichtingen en de afstelling: .

3.2.12.2.5.2. Tekening van het verdampingscontrolesysteem: .

3.2.12.2.5.3. Tekening van de koolstofhouder: .

3.2.12.2.5.4. Schematische tekening van de brandstoftank met vermelding van inhoud en materiaal: .

3.2.12.2.6. Deeltjesvanger: ja/neen (¹)

3.2.12.2.6.1. Afmetingen, vorm en inhoud van de deeltjesvanger: .

3.2.12.2.6.2. Type deeltjesvanger en ontwerp: .

3.2.12.2.6.3. Plaats (referentieafstand in de uitlaatpijp): .

3.2.12.2.6.4. Regeneratiemethode of -systeem, beschrijving of tekening: .

3.2.12.2.7. Andere systemen (beschrijving en werking): .

3.2.13. Plaats van het absorptiecoëfficiëntsymbool (alleen voor motoren met compressieontsteking): .

3.2.14. Gegevens betreffende eventuele voorzieningen voor een zuinig brandstofverbruik (indien niet elders vermeld): .

3.3. Elektrische aandrijfmotor

3.3.1. Type (veldwikkeling): .

3.3.1.1. Maximumuurvermogen: . . . . . . kW

3.3.1.2. Bedrijfsspanning: . . . . . . V

3.3.2. Accu

3.3.2.1. Aantal cellen: .

3.3.2.2. Massa: . . . . . . kg

3.3.2.3. Capaciteit: . . . . . . Ah (ampère-uren)

3.3.2.4. Plaats: .

3.4. Andere verbrandingsmotoren of elektromotoren of combinaties daarvan (gegevens over de onderdelen van dergelijke verbrandingsmotoren of elektromotoren): .

3.5. Brandstofverbruik (u)

3.5.1. Stadsverkeer: . . . . . . l/100 km

3.5.2. Constante snelheid van 90 km/h: . . . . . . l/100 km

3.5.3. Constante snelheid van 120 km/h: . . . . . . l/100 km

3.6. Van fabriekswege toegestane temperaturen

3.6.1. Koelsysteem

3.6.1.1. Vloeistofkoeling

Maximumtemperatuur aan de afvoer: . . . . . . oC

3.6.1.2. Luchtkoeling

3.6.1.2.1. Referentiepunt: .

3.6.1.2.2. Maximumtemperatuur op het referentiepunt: . . . . . . oC

3.6.2. Maximumuitlaattemperatuur van de inlaattussenkoeler: . . . . . . oC

3.6.3. Maximumtemperatuur van de uitlaatgassen op het punt in de uitlaatpijp(en) ter hoogte van de buitenflens (-flenzen) van het uitlaatspruitstuk: . . . . . . oC

3.6.4. Brandstoftemperatuur

Minimum: . . . . . . oC

Maximum: . . . . . . oC

3.6.5. Smeermiddeltemperatuur

Minimum: . . . . . . oC

Maximum: . . . . . . oC

3.7. Met de motor aangedreven hulpapparatuur

Maximaal toegestaan vermogen dat wordt opgenomen door de met de motor aangedreven hulpapparatuur als omschreven in en onder de bedrijfsomstandigheden van Richtlijn 80/1269/EEG, als gewijzigd, bijlage I, punt 5.1.1, bij elk motortoerental als vastgesteld in punt 4.1 van bijlage III bij Richtlijn 88/77/EEG

Stationair toerental: . . . . . . kW

Tussentoerental: . . . . . . kW

Nominaal toerental: . . . . . . kW

3.8. Smeersysteem

3.8.1. Beschrijving van het systeem

3.8.1.1. Plaats van het smeermiddelreservoir: .

3.8.1.2. Toevoersysteem (pomp/inspuiting in het inlaatsysteem/vermenging met brandstof, enz.): .

3.8.2. Smeerpomp

3.8.2.1. Merk(en): .

3.8.2.2. Type(n): .

3.8.3. Vermenging met brandstof

3.8.3.1. Mengverhouding: .

3.8.4. Oliekoeler: ja/neen (¹)

3.8.4.1. Tekening(en): . , of

3.8.4.1.1. Merk(en): .

3.8.4.1.2. Type(n): .

4. KRACHTOVERBRENGING (v)

4.1. Tekening van de transmissie: .

4.2. Transmissiesysteem (mechanisch, hydraulisch, elektrisch, enz.): .

4.3. Traagheidsmoment van het motorvliegwiel: .

4.3.1. Bijkomend traagheidsmoment in de vrijstand: .

4.4. Koppeling (type): .

4.4.1. Maximumkoppelomvorming: .

4.5. Versnellingsbak

4.5.1. Type (manueel/automatisch/CVT (*) (¹)): .

4.5.2. Plaats ten opzichte van de motor: .

4.5.3. Bedieningswijze: .

4.6. Overbrengingsverhoudingen

Versnelling

Verhoudingen in de

versnellingsbak (verhoudingen

tussen omwentelingen van motor

en omwentelingen van uitgaande as van de

versnellingsbak)

Eindaandrijvingsverhouding(en)

(verhouding(en) tussen omwentelingen van uitgaande as van de versnellingsbak en omwentelingen van aangedreven wiel)

Totale verhouding

Maximum voor CVT (*)

1

2

3

. . .

Minimum voor CVT (*)

Achteruit

(*) Continue variabele transmissie.

4.6.1. Punten van overschakeling (voor de eerste naar de tweede versnelling, enz., alleen handgeschakelde transmissies bij proeven overeenkomstig bijlage III A van Richtijn 70/220/EEG): .

4.7. Maximumsnelheid van het voertuig en versnelling waarin deze wordt bereikt (in km/h) (w): .

4.8. Snelheidsmeter (voor een tachograaf volstaat vermelding van het goedkeuringsmerk): .

4.8.1. Werkwijze en beschrijving van het aandrijfmechanisme: .

4.8.2. Technische constante van het instrument: .

4.8.3. Tolerantie van het meetmechanisme (overeenkomstig punt 2.1.3 van bijlage II bij Richtlijn 75/443/EEG): .

4.8.4. Totale overbrengingsverhouding (overeenkomstig punt 2.1.2 van bijlage II bij Richtlijn 75/443/EEG) of gelijkwaardige gegevens: .

4.8.5. Tekening van de snelheidsmeterschaal of andere vormen van weergave: .

4.9. Differentieelblokkering: ja/neen (1)

5. ASSEN

5.1. Een tekening van elke as bijvoegen met vermelding van de gebruikte materialen en (facultatief) van merk en type: .

6. OPHANGING

6.1. Tekening van de ophanging: .

6.2. Type en ontwerp van de ophanging van iedere as of ieder wiel: .

6.2.1. Hoogteregulering: ja/neen (2)

6.3. Kenmerken van de verende onderdelen van de ophanging (ontwerp, kenmerken van de materialen en afmetingen): .

6.4. Stabilisatoren: ja/neen (3)

6.5. Schokdempers: ja/neen (4)

6.6. Banden en wielen

6.6.1. Band/wielcombinatie(s) (voor banden de maataanduidingen, de laagste belastingsindex en het symbool voor de laagste snelheidscategorie opgeven, voor wielen de velgmaat(maten) en wielbolling(en))

6.6.1.1. As 1: .

6.6.1.2. As 2: .

enz.

6.6.2. Boven- en ondergrenzen van de rolstralen

6.6.2.1. As 1: .

6.6.2.2. As 2: .

enz.

6.6.3. Door de fabrikant van het voertuig aanbevolen bandenspanning: . . . . . . kPa

6.6.4. Door de fabrikant aanbevolen ketting/band/wielcombinatie op de voor- of achteras die geschikt is voor het type voertuig: .

6.6.5. Korte beschrijving van het eventuele reservewiel voor tijdelijk gebruik: .

7. STUURINRICHTING

7.1. Schematisch diagram van de bestuurde as(sen) met aanduiding van de stuurgeometrie: .

7.2. Mechanisme en stuurorganen

7.2.1. Soort mechanisme: .

7.2.2. Stuurstangenstelsel: .

7.2.3. Soort (eventuele) stuurbekrachtiging: .

7.2.3.1. Principe en diagram van de werking, merk(en) en type(n): .

7.2.4. Schematisch diagram van het stuurmechanisme: .

7.2.5. Schematisch(e) diagram(men) van het stuurorgaan (de stuurorganen): .

7.2.6. Eventueel bereik en methode van verstelling van het stuurorgaan:.

7.3. Maximumstuurhoek van de wielen

7.3.1. Naar rechts: . . . . . . (graden); aantal omwentelingen van het stuurwiel: . . . . . . (of gelijkwaardige gegevens)

7.3.2. Naar links: . . . . . . (graden); aantal omwentelingen van het stuurwiel: . . . . . . (of gelijkwaardige gegevens)

8. REMINRICHTING

De volgende bijzonderheden, met inbegrip van identificatiemiddelen, indien van toepassing, dienen te worden verstrekt:

8.1. Type en kenmerken van de remmen (zoals omschreven in punt 1.6 van bijlage I van Richtlijn 71/320/EEG) met een tekening (bij voorbeeld trommels of schijven, geremde wielen, verbinding met geremde wielen, merk en type van voeringen/blokken, effectief remoppervlak, straal van trommels, schoenen of schijven, gewicht van trommels, bijstelinrichtingen, relevante delen van de as(sen) en ophanging, enz.): .

.

8.2. Remschema, beschrijving en/of tekening van de volgende reminrichtingen (zoals omschreven in punt 1.2 van bijlage I van Richtlijn 71/320/EEG), met name van de overbrenging en de bediening (constructie, bijstelling, hefboomkrachtverhoudingen, toegankelijkheid van het bedieningsorgaan en plaats ervan, het palmechanisme bij mechanische overbrenging, kenmerken van de voornaamste onderdelen van het remstangenstelsel, hoofdremcilinders en bedieningszuigers, wielremcilinders of gelijkwaardige onderdelen bij elektrische remsystemen)

8.2.1. Bedrijfsreminrichting: .

8.2.2. Hulpreminrichting: .

8.2.3. Parkeerreminrichting: .

8.2.4. Eventuele extra reminrichting: .

8.2.5. Automatische reminrichting bij breuk van de koppeling: .

8.3. Bediening en overbrenging van reminrichtingen van aanhangwagens bij voertuigen (met inbegrip van aanhangwagens) die zijn ontworpen om een aanhangwagen te trekken: .

8.4. Het voertuig is uitgerust om een aanhangwagen met elektrische/pneumatische/hydraulische (5) bedrijfsreminrichting te trekken: ja/neen (6)

8.5. Bij voertuigen met een antiblokkeersysteem, beschrijving van de werking van het systeem (met inbegrip van eventuele elektronische onderdelen), elektrisch blokschema, schema van het hydraulisch of pneumatisch circuit: .

8.6. Berekening en curven overeenkomstig punt 1.1.4.2 van het aanhangsel van bijlage II van Richtlijn 71/320/EEG (of, indien van toepassing, het aanhangsel bij bijlage XI): .

8.7. Beschrijving en/of tekening van de energietoevoer (eveneens aan te geven voor reminrichtingen met rembekrachtiging): .

8.8. Berekening van het remsysteem (bepaling van de verhouding tussen het totaal der remkrachten aan de omtrek der wielen en de op het bedieningsorgaan uitgeoefende kracht): .

8.9. Korte beschrijving van de reminrichtingen (overeenkomstig punt 1.3 van bijlage IX van Richtlijn 71/320/EEG): .

8.10. Indien aanspraak wordt gemaakt op vrijstelling van de proeven van type I en/of type II, het nummer van het rapport overeenkomstig aanhangsel 2 van bijlage VII van Richtlijn 71/320/EEG opgeven: .

9. CARROSSERIE

9.1. Aard van de carrosserie: .

9.2. Materialen en bouwwijze: .

9.3. Deuren voor de inzittenden, hang- en sluitwerk

9.3.1. Configuratie van de deuren en aantal deuren: .

9.3.1.1. Afmetingen, openingsrichting en maximale openingshoek van de deuren: .

9.3.2. Tekening van het hang- en sluitwerk en de plaats daarvan in de deuren: .

9.3.3. Technische beschrijving van het hang- en sluitwerk: .

9.3.4. Details (met afmetingen) van ingangen, treden en noodzakelijke handvatten, indien van toepassing: .

9.4. Gezichtsveld

9.4.1. Gegevens betreffende de primaire referentiemerken; deze moeten voldoende gedetailleerd zijn om ze gemakkelijk te kunnen identificeren en de plaats van elk merk ten opzichte van de andere en het punt R te kunnen controleren: .

9.4.2. Tekening(en) of een foto (foto's) waarop de plaats van de samenstellende delen binnen het 180o-gezichtsveld naar voren is aangegeven: .

9.5. Voorruit en andere ruiten

9.5.1. Voorruit

9.5.1.1. Materialen: .

9.5.1.2. Montage: .

9.5.1.3. Hellingshoek: .

9.5.1.4. Goedkeuringsnummer(s): .

9.5.2. Andere ruiten

9.5.2.1. Materialen: .

9.5.2.2. Goedkeuringsnummer(s): .

9.6. Ruitewisser(s)

9.6.1. Gedetailleerde technische beschrijving (met foto's of tekeningen): .

9.7. Ruitesproeier

9.7.1. Gedetailleerde technische beschrijving (met foto's of tekeningen) of, indien goedgekeurd als technische eenheid, goedkeuringsnummer: .

9.8. Ontdooiing en ontwaseming

9.8.1. Gedetailleerde technische beschrijving (met foto's of tekeningen): .

9.8.2. Maximumelektriciteitsverbruik: . . . . . . kW

9.9. Achteruitkijkspiegels (gegevens voor elke spiegel verstrekken)

9.9.1. Merk: .

9.9.2. Goedkeuringsmerk: .

9.9.3. Variant: .

9.9.4. Tekening(en) waarop de plaats van de achteruitkijkspiegels ten opzichte van de voertuigcarrosserie is aangegeven: .

9.9.5. Gegevens over de bevestigingswijze, met inbegrip van dat deel van de voertuigcarrosserie waarop de spiegel is bevestigd: .

9.9.6. Facultatieve uitrusting die van invloed kan zijn op het gezichtsveld naar achteren: .

9.10. Binneninrichting

9.10.1. Bescherming van de inzittenden

9.10.1.1. Overzichtstekening of foto's waarop de plaats van de uitstekende delen is aangegeven: .

9.10.1.2. Foto of tekening waarop de referentielijn met het uitgezonderde gebied is aangegeven (punt 2.3.1 van bijlage I van Richtlijn 74/60/EEG): .

9.10.1.3. Foto's, tekeningen of een opengewerkte tekening van de binneninrichting die een overzicht geven van de delen van het interieur en de gebruikte materialen - met uitzondering van binnenachteruitkijkspiegels -, de plaats van de bedieningsorganen, het dak en het rol- of schuifdak, de rugleuning, de zitplaatsen en de achterzijde van de zitplaatsen (punt 3.2 van bijlage I van Richtlijn 74/60/EEG): .

9.10.2. Plaatsing en identificatie van de bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters

9.10.2.1. Foto's of tekeningen van de plaatsing van symbolen en bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters: .

9.10.2.2. Foto's of tekeningen van de identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters en, indien van toepassing, van de in Richtlijn 78/316/EEG vermelde voertuigonderdelen: .

9.10.2.3. Overzichtstabel

Het voertuigtype is uitgerust met de volgende bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters overeenkomstig de bijlagen II en III van Richtlijn 78/316/EEG:

Bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters waarvoor bij montage identificatie verplicht is, en de daarvoor te gebruiken symbolen

Symboolnummer

Inrichting

Bedieningsorgaan/

meter

aanwezig (¹)

Geïdentificeerd

door symbool (¹)

Waar (²)

Verklikkerlicht

aanwezig (¹)

Geïdentificeerd

door symbool (¹)

Waar (²)

1

Hoofdlichtschakelaar

2

Dimlicht

3

Grootlicht

4

Achterlichten en breedtelichten

5

Mistlicht voor

6

Mistlicht achter

7

Verstelinrichting koplamp

8

Parkeerlichten

9

Richtingaanwijzers

10

Waarschuwingsknipperlichten

11

Ruitewisser

12

Ruitesproeier

13

Combinatie ruitewisserruitesproeier

14

Koplampwisser

15

Ontwaseming en ontdooiing van

de voorruit

16

Ontwaseming en ontmisting

van de achterruit

17

Ventilator

18

Dieselvoorverwarmer

19

Chokeknop

20

Signalering reminrichting

21

Brandstofpeil

22

Acculadingmeter

23

Temperatuur koelvloeistof motor (¹) × = Aanwezig.

- = Niet aanwezig of niet afzonderlijk aanwezig.

o = Facultatief.

(²) a = Op respectievelijk bedieningsorgaan, meter of verklikkerlicht.

n = In de onmiddellijke nabijheid.

Bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters waarvoor eventueel aangebrachte identificatie facultatief is, en de voor eventuele identificatie te gebruiken symbolen

Symboolnummer

Inrichting

Bedieningsorgaan/

meter aanwezig (¹)

Geïdentificeerd door symbool (¹)

Waar (²)

Verklikkerlicht aanwezig (¹)

Geïdentificeerd door symbool (¹)

Waar (²)

1

Parkeerrem

2

Ruitewisser achterruit

3

Sproeier achterruit

4

Combinatie ruitewisser-sproeier

achterruit

5

Ruitewisser voorruit met

intervalschakelaar

6

Geluidssignaalinrichting (claxon)

7

Klep motorkap

8

Klep kofferbak

9

Veiligheidsgordel

10

Oliedrukmeter

11

Ongelode benzine

(¹) × = Aanwezig.

- = Niet aanwezig of niet afzonderlijk aanwezig.

o = Facultatief.

(²) a = Op respectievelijk bedieningsorgaan, meter of verklikkerlicht.

n = In de onmiddellijke nabijheid.

9.10.3. Zitplaatsen

9.10.3.1. Aantal: .

9.10.3.2. Plaats en opstelling: .

9.10.3.3. Massa: .

9.10.3.4. Kenmerken: beschrijving en tekening van:

9.10.3.4.1. de zitplaatsen en de bevestiging daarvan: .

9.10.3.4.2. het verstelsysteem: .

9.10.3.4.3. het verplaatsings- en vergrendelingssysteem: .

9.10.3.4.4. de bevestigingspunten voor de veiligheidsgordels indien deze in de zitplaatsconstructie zijn ingebouwd: .

9.10.3.5. Cooerdinaten of tekening van het punt R (x)

9.10.3.5.1. Zitplaats van de bestuurder: .

9.10.3.5.2. Alle andere zitplaatsen: .

9.10.3.6. Voorziene hellingshoek van de rugleuning

9.10.3.6.1. Zitplaats van de bestuurder: .

9.10.3.6.2. Alle andere zitplaatsen: .

9.10.3.7. Bereik van de zitplaatsverstelling

9.10.3.7.1. Zitplaats van de bestuurder: .

9.10.3.7.2. Alle andere zitplaatsen: .

9.10.4. Type hoofdsteun(en) (vermeld goedkeuringsnummer indien beschikbaar): .

9.10.5. Verwarming van het interieur

9.10.5.1. Een korte beschrijving van het voertuigtype wat betreft de interieurverwarming indien daarbij gebruik wordt gemaakt van de warmte van de koelvloeistof van de motor: .

9.10.5.2. Een gedetailleerde beschrijving van het voertuigtype wat betreft de interieurverwarming indien daarbij gebruik wordt gemaakt van de koellucht of de uitlaatgassen van de motor, met inbegrip van:

9.10.5.2.1. een tekening van het verwarmingssysteem met aanduiding van de plaats daarvan in het voertuig: .

9.10.5.2.2. schema van de warmtewisselaar bij verwarmingssystemen die voor de verwarming gebruik maken van de uitlaatgassen of van de delen waar de warmtewisseling plaatsvindt (bij verwarmingssystemen die voor de verwarming gebruik maken van de koellucht van de motor): .

9.10.5.2.3. doorsnede van de warmtewisselaar of van de delen waar de warmtewisseling plaatsvindt met aanduiding van de wanddikte, de gebruikte materialen en de oppervlakte-eigenschappen: .

9.10.5.2.4. specificaties van andere belangrijke onderdelen van het verwarmingssysteem, zoals bij voorbeeld de kachelventilator, wat betreft de wijze van constructie en technische gegevens: .

9.10.5.3. Maximaal elektriciteitsverbruik: . . . . . . kW

9.10.6. Onderdelen die van invloed zijn op het gedrag van de stuurinrichting bij botsingen

9.10.6.1. Een gedetailleerde beschrijving met foto('s) of tekening(en) wat betreft de constructie, de afmetingen, de lijnen en de samenstellende materialen van dat gedeelte van het voertuig dat zich vóór het besturingsorgaan bevindt, met inbegrip van onderdelen die zijn ontworpen om mede energie te absorberen bij een stoot tegen het stuurorgaan: .

9.10.6.2. Foto('s) of tekening(en) van andere dan de in punt 9.10.6.1 beschreven voertuigonderdelen die volgens opgave van de fabrikant in overleg met de technische dienst mede het gedrag van de stuurinrichting bij botsingen bepalen: .

9.11. Naar buiten uitstekende delen

9.11.1. Algemeen overzicht (tekening of foto's) met aanduiding van de plaats van de uitstekende delen: .

9.11.2. Tekeningen of foto's van bij voorbeeld de deur- en raamstijlen, luchtinlaatroosters, sierroosters, regenlijsten, handgrepen, rails, kleppen, scharnieren en sloten van deuren, haken, trekogen, sierstrippen, badges, decoratieve emblemen en uitsparingen en andere naar buiten uitstekende delen en delen van het buitenoppervlak die als kritisch kunnen worden beschouwd (bij voorbeeld verlichtingsinstallatie). Indien de in de vorige zin genoemde delen niet kritisch zijn, kunnen zij voor documentatiedoeleinden worden vervangen door foto's met, indien noodzakelijk, vermelding van afmetingen of begeleidende tekst: .

9.11.3. Tekeningen van delen van het buitenoppervlak overeenkomstig punt 6.9.1 van bijlage I van Richtlijn 74/483/EEG: .

9.11.4. Tekening van de bumpers: .

9.11.5. Tekening van de vloerlijn: .

9.12. Veiligheidsgordels of andere bevestigingssystemen

9.12.1. Aantal en plaats van de veiligheidsgordels en bevestigingssystemen en zitplaatsen waarop zij kunnen worden gebruikt:

(B = bestuurderszijde, P = passagierszijde, M = midden)

B/P/M

Volledig EEG-goedkeuringsmerk

Variant, indien van toepassing

Zitplaats voor

Zitplaats achter

Facultatieve extra voorzieningen (bij voorbeeld voor in de hoogte verstelbare zitplaatsen, voorbelasting, enz.)

9.12.2. Aantal en plaats van de bevestigingspunten voor veiligheidsgordels en bewijs van overeenstemming met Richtlijn 76/115/EEG als gewijzigd (dat wil zeggen het EEG-goedkeuringsnummer of het keuringsrapport): .

9.13. Bevestigingspunten voor veiligheidsgordels

9.13.1. Foto's of tekeningen van de carrosserie met aanduiding van de plaats en de afmetingen van de reële en de effectieve bevestigingspunten, met inbegrip van het punt R: .

9.13.2. Tekeningen van de bevestigingspunten van de veiligheidsgordels en delen van de voertuigconstructie waaraan zij zijn bevestigd (met aanduiding van het materiaal): .

9.13.3. Vermelding van de typen (7)() veiligheidsgordels die mogen worden gemonteerd op de bevestigingspunten waarvan het voertuig is voorzien:

Plaats van bevestigingspunt

Voertuigconstructie

Zitplaatsconstructie

Voor

Rechterzitplaats

"

Y

y

Y

x

bevestigingspunten onder

bevestigingspunt boven

"

y

x

buitenwaarts

binnenwaarts

Middelste zitplaats

"

Y

y

Y

x

bevestigingspunten onder

bevestigingspunt boven

"

y

x

rechts

links

Linkerzitplaats

"

Y

y

Y

x

bevestigingspunten onder

bevestigingspunt boven

"

y

x

buitenwaarts

binnenwaarts

Achter

Rechterzitplaats

"

Y

y

Y

x

bevestigingspunten onder

bevestigingspunt boven

"

y

x

buitenwaarts

binnenwaarts

Middelste zitplaats

"

Y

y

Y

x

bevestigingspunten onder

bevestigingspunt boven

"

y

x

rechts

links

Linkerzitplaats

"

Y

y

Y

x

bevestigingspunten onder

bevestigingspunt boven

"

y

x

buitenwaarts

binnenwaarts

9.13.4. Beschrijving van een bijzonder type veiligheidsgordel dat is vereist voor een bevestigingspunt dat zich in de rugleuning van de zitplaats bevindt of waarin een energiedissiperende voorziening is opgenomen: .

9.14. Plaats voor het aanbrengen van de achterste kentekenplaat (vermeld in voorkomend geval het bereik; er kan eventueel gebruik worden gemaakt van tekeningen)

9.14.1. Hoogte boven het wegdek, bovenrand: .

9.14.2. Hoogte boven het wegdek, onderrand: .

9.14.3. Afstand van de middellijn tot het middenlangsvlak van het voertuig: .

9.14.4. Afstand van de linkerrand van het voertuig: .

9.14.5. Afmetingen (lengte×breedte): .

9.14.6. Helling van het vlak ten opzichte van de verticaal: .

9.14.7. Zichtbaarheidshoek in het horizontale vlak: .

9.15. Beschermingsinrichtingen aan de achterzijde tegen klemrijden

9.15.1. Tekening van de voertuigdelen die van belang zijn voor de beschermingsinrichtingen aan de achterzijde tegen klemrijden, dat wil zeggen tekening van het voertuig en/of chassis met de plaats en montage van de achterste as, tekening van de bevestigingsmiddelen of hulpstukken van de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden. Indien de beschermingsinrichting tegen klemrijden geen afzonderlijke inrichting is, moet uit de tekening duidelijk blijken dat de afmetingen aan de voorschriften voldoen: .

(8)() Voor de te gebruiken symbolen en merktekens zie de punten 1.1.3 en 1.1.4 van bijlage III bij Richtlijn 77/541/EEG. Bij gordels van het "S"-type de aard van het (de) type(n) vermelden.

9.15.2. Volledige beschrijving of tekening van de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden (met bevestigingsmiddelen en hulpstukken), indien het een afzonderlijke inrichting is (indien deze is goedgekeurd als technische eenheid, het goedkeuringsnummer vermelden): .

.

9.16. Wielafschermingen

9.16.1. Korte beschrijving van het voertuig wat betreft de wielafschermingen: .

9.16.2. Gedetailleerde tekeningen van de wielafschermingen en de plaats daarvan op het voertuig met aanduiding van de afmetingen zoals opgegeven in figuur 1 van bijlage I bij Richtlijn 78/549/EEG en rekening houdend met de uiterste waarden van de band/wielcombinaties: .

9.17. Voorgeschreven platen

9.17.1. Foto's of tekeningen van de plaats van de voorgeschreven platen en opschriften en van het chassisnummer: .

9.17.2. Foto's of tekeningen van het officiële gedeelte van de platen en opschriften (ingevuld voorbeeld met afmetingen): .

9.17.3. Foto's of tekeningen van het chassisnummer (ingevuld voorbeeld met afmetingen): .

9.17.4. Door de fabrikant opgestelde toelichting aangaande de overeenstemming met de voorschriften van punt 3 van bijlage I van Richtlijn 76/114/EEG: .

9.17.4.1. De betekenis van tekens van de tweede groep en, indien van toepassing, van de derde groep, die gebruikt zijn om aan de voorschriften van punt 3.1.1.2 te voldoen, moet worden verklaard: .

9.17.4.2. Indien er tekens van de tweede groep gebruikt zijn om aan de voorschriften van punt 3.1.1.3 te voldoen, moeten deze tekens worden vermeld: .

9.18. Ontstoring

9.18.1. Beschrijving en tekeningen (of foto's) van de vormen en samenstellende materialen van het gedeelte van de carrosserie bestaande uit de motorruimte en het aangrenzende gedeelte van het interieur: .

9.18.2. Tekeningen of foto's van de plaats van de metalen onderdelen die zich in de motorruimte bevinden (verwarmingsapparaten, reservewiel, luchtfilter, stuurinrichting, enz.): .

9.18.3. Tabel en tekening van de ontstoringsinrichting: .

9.18.4. Opgave van de nominale waarde van de gelijkstroomweerstanden en, voor weerstandskabels voor de ontsteking, van de nominale weerstand per meter: .

10. VERLICHTINGS- EN LICHTSIGNAALINRICHTINGEN

10.1. Tabel van alle inrichtingen (lijstnummer, merk, type, goedkeuringsmerk, maximale sterkte van de grootlichtbundels, kleur van de lichten, verklikker): .

10.2. Tekening van de plaats van de verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen: .

10.3. Verstrek de volgende gegevens (schriftelijk en/of aan de hand van een schema) voor alle in Richtlijn 76/756/EEG (als gewijzigd) vermelde lichten en reflectoren

10.3.1. Tekening met aanduiding van de grootte van het lichtdoorlatende gedeelte: .

10.3.2. Referentieas en referentiepunt: .

10.3.3. Werkwijze van camoufleerbare lichten: .

10.3.4. Eventuele specifieke montage- en bedradingsvoorschriften: .

10.4. Dimlichten: normale richting zoals bedoeld in punt 4.2.6.1 van bijlage I van Richtlijn 76/756/EEG: .

10.4.1. Waarde van de begininstelling: .

10.4.2. Plaats van de aanduiding: .

10.4.3.

10.4.4.

10.4.5.

10.4.6.

Beschrijving/schets (9) en type verstelinrichting voor de koplamp (bij voorbeeld automatisch, manueel getrapt verstelbare inrichting, continu verstelbare inrichting): .

Bedieningsinrichting: .

Referentiemerktekens: .

Merktekens voor de belastingstoestanden: .

aa

Geldt alleen voor voertuigen met een verstelinrichting voor de

koplamp.

11. VERBINDINGEN TUSSEN TREKKER EN AANHANGWAGEN OF OPLEGGER

11.1. Klasse en type van de koppelinrichting(en): .

11.2. Maximum-D-waarde: . . . . . . kN

11.3. Door de fabrikant gegeven instructies voor de bevestiging van het type koppeling van het voertuig en foto's of tekeningen van de bevestigingspunten op het voertuig; aanvullende gegevens indien het type koppeling slechts voor speciale typen voertuigen wordt gebruikt: .

11.4. Gegevens over de montage van afzonderlijke trekhaken of montageplaten: .

12. DIVERSEN

12.1. Geluidssignaalinrichting(en): .

12.1.1. Plaats, wijze van bevestiging, plaatsing en richting van de inrichting, met afmetingen: .

12.1.2. Aantal inrichtingen: .

12.1.3. Typegoedkeuringsmerk(en): .

12.1.4. Schema van het elektrisch/pneumatisch (10) circuit: .

12.1.5. Nominale spanning of druk: .

12.1.6. Tekening van het montagesysteem: .

12.2. Inrichtingen ter beveiliging tegen ongeoorloofd gebruik van het voertuig

12.2.1. Gedetailleerde beschrijving van het voertuigtype wat betreft de opstelling en het ontwerp van het bedieningsorgaan of van de eenheid waarop de beveiligingsinrichting werkt: .

12.2.2. Tekeningen van de beveiligingsinrichting en van de montage ervan op het voertuig: .

12.2.3. Technische beschrijving van de inrichting: .

12.2.4. Gegevens van de gebruikte vergrendelingscombinaties: .

12.3. Trekinrichting(en)

12.3.1. Voor: haak/oog/andere (11)

12.3.2. Achter: haak/oog/andere/geen (12)

12.3.3. Tekening of foto van het chassis/gedeelte van de voertuigcarrosserie met aanduiding van de plaats, constructie en montage van de trekinrichting(en): .

12.4. Gegevens betreffende eventuele niet met de motor verbonden inrichtingen die zijn ontworpen om het brandstofverbruik te beïnvloeden (voor zover niet elders vermeld): .

12.5. Gegevens betreffende eventuele niet met de motor verbonden geluiddempingsinrichtingen (voor zover niet elders vermeld): .

Voetnoten

(13) Doorhalen wat niet van toepassing is.

(14) Tolerantie aangeven.

(a) Voor ieder goedgekeurd onderdeel kan een beschrijving worden vervangen door een verwijzing naar de goedkeuring. Een beschrijving is evenmin vereist voor elk onderdeel waarvan de constructie duidelijk op de bijgevoegde schema's of tekeningen is weergegeven. Voor ieder punt waarvoor tekeningen of foto's moeten worden bijgevoegd, nummers van de bijbehorende bijgevoegde stukken aangeven.

(b) Indien de middelen ter identificatie van het type tekens bevatten die niet van betekenis zijn voor de beschrijving van het type voertuig, technische eenheid of onderdeel waarop dit inlichtingenformulier betrekking heeft, moeten dergelijke tekens op het formulier worden weergegeven door het symbool "?" (bij voorbeeld ABC??123??).

(c) Ingedeeld aan de hand van de definities van bijlage II, sectie A.

(d) Indien mogelijk aanduiding conform Euronormen; anders:

- materiaalbeschrijving,

- strekgrens,

- breukgrens,

- rek (in %),

- Brinell-hardheid.

(e) Indien de ene uitvoering een normale stuurcabine en de andere een slaapcabine heeft, moeten de massa's en afmetingen van beide uitvoeringen worden vermeld.

(f) ISO-norm 612 - 1978, benaming nr. 6.4.

(g) ISO-norm 612 - 1978, benaming nr. 6.19.2.

(h) ISO-norm 612 - 1978, benaming nr. 6.20.

(i) ISO-norm 612 - 1978, benaming nr. 6.5.

(j) ISO-norm 612 - 1978, benaming nr. 6.1.

(k) ISO-norm 612 - 1978, benaming nr. 6.2.

(l) ISO-norm 612 - 1978, benaming nr. 6.3.

(m) ISO-norm 612 - 1978, benaming nr. 6.6.

(n) ISO-norm 612 - 1978, benaming nr. 6.7.

(o) De massa van de bestuurder wordt gesteld op 75 kg en de brandstoftank wordt gevuld tot 90 % van de door de fabrikant opgegeven inhoud.

(p) De "koppelingsoverhang" is de horizontale afstand tussen de koppeling bij middenasaanhangwagens en de hartlijn van de achteras(sen).

(q) Bij niet-conventionele motoren en systemen dienen door de fabrikant gegevens te worden verstrekt die gelijkwaardig zijn met de hier gevraagde gegevens.

(r) Dit cijfer moet worden afgerond op het naaste tiende gedeelte van een millimeter.

(s) De waarde wordt berekend met ð = 3,1416 en afgerond op de naaste cm³.

(t) Vastgesteld overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 80/1269/EEG.

(u) Vastgesteld overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 80/1268/EEG.

(v) Bij variantuitvoeringen dienen voor elk van deze uitvoeringen de gevraagde gegevens te worden verstrekt.

(w) Een tolerantie van 5 % is toegestaan.

(x) Onder "punt R" of "referentiepunt van de zitplaats" wordt verstaan een op de tekeningen van de fabrikant voor elke zitplaats opgegeven punt, gelocaliseerd met betrekking tot het driedimensionaal referentiesysteem, overeenkomstig bijlage III van Richtlijn 77/649/EEG.

(y) Voor aanhangwagens of opleggers en voor voertuigen waaraan een aanhangwagen of oplegger gekoppeld is, die een aanzienlijke verticale belasting uitoefenen op de koppelinrichting of de koppelschotel, wordt deze belasting, gedeeld door de standaardversnelling van de zwaartekracht, bij de technisch toelaatbare maximummassa gerekend.

(z) Onder "bediening voorin" wordt verstaan een configuratie waarin meer dan de helft van de lengte van de motor is gelegen achter het voorste punt van de basis van de voorruit en waarin de naaf van het stuurwiel in het voorste vierde deel van de lengte van het voertuig is gelegen.

BIJLAGE II

DEFINITIE VAN VOERTUIGCATEGORIEËN EN VOERTUIGTYPEN A. De voertuigcategorieën worden gedefinieerd overeenkomstig het onderstaande:

1. Categorie M:

voor het vervoer van personen bestemde motorvoertuigen op ten minste vier wielen, alsmede dergelijke voertuigen op drie wielen met een maximummassa van meer dan 1 ton.

- Categorie M1:

voertuigen bestemd voor het vervoer van personen, met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend.

- Categorie M2:

voertuigen bestemd voor het vervoer van personen, met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en met een maximummassa van ten hoogste 5 ton.

- Categorie M3:

voertuigen bestemd voor het vervoer van personen, met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en met een maximummassa van meer dan 5 ton.

2. Categorie N:

voor het vervoer van goederen bestemde motorvoertuigen op ten minste vier wielen, alsmede dergelijke voertuigen op drie wielen met een maximummassa van meer dan 1 ton.

- Categorie N1:

voor het vervoer van goederen bestemde voertuigen met een maximummassa van ten hoogste 3,5 ton.

- Categorie N2:

voor het vervoer van goederen bestemde voertuigen met een maximummassa van meer dan 3,5 ton, doch niet meer dan 12 ton.

- Categorie N3:

voor het vervoer van goederen bestemde voertuigen met een maximummassa van meer dan 12 ton.

In het geval van een voor koppeling aan een oplegger of middenasaanhangwagen bestemde trekker is de voor indeling van het voertuig geldende massa de massa van de trekker in rijklare toestand vermeerderd met de massa die overeenkomt met de maximale statische verticale belasting die op de trekker wordt overgebracht door de oplegger of de middenasaanhangwagen en, indien van toepassing, met de maximummassa van de eigen belasting van de trekker.

3. Categorie O:

aanhangwagens en opleggers.

- Categorie O1:

aanhangwagens en opleggers met een maximummassa van ten hoogste 0,75 ton.

- Categorie O2:

aanhangwagens en opleggers met een maximummassa van meer dan 0,75 ton, doch niet meer dan 3,5 ton.

- Categorie O3:

aanhangwagens en opleggers met een maximummassa van meer dan 3,5 ton, doch niet meer dan 10 ton.

- Categorie O4:

aanhangwagens en opleggers met een maximummassa van meer dan 10 ton.

In het geval van een oplegger of middenasaanhangwagen is de voor indeling van de aanhangwagen of oplegger geldende massa de statische verticale belasting die naar de grond wordt overgebracht door de as of assen van de oplegger of middenasaanhangwagen, wanneer die aan de trekker gekoppeld is en de maximumlast draagt.

4. Voertuigen van de hierboven bedoelde categorieën M en N, beschouwd als terreinvoertuigen onder de beladings- en controlevoorwaarden van punt 4.4 en volgens de definities en tekeningen vermeld in punt 4.5.

4.1. Elk voertuig van categorie N1 met een maximummassa van ten hoogste 2 ton en elk voertuig van categorie M1 wordt als terreinvoertuig beschouwd, indien het voorzien is van:

- ten minste één vooras en ten minste één achteras die ontworpen zijn om gelijktijdig te worden aangedreven, met inbegrip van voertuigen waarvan de aandrijving op één van de assen kan worden ontkoppeld;

- ten minste één differentieelblokkeringsmechanisme of ten minste één mechanisme waarmee een soortgelijk effect wordt bewerkstelligd, en

indien met het voertuig een helling van 30 % kan worden bestegen, berekend voor het voertuig afzonderlijk.

Voorts dient het voertuig aan ten minste vijf van de volgende zes eisen te voldoen:

- het moet een oploophoek hebben van ten minste 25o;

- het moet een afloophoek hebben van ten minste 20o;

- het moet een hellingshoek hebben van ten minste 20o;

- het moet onder de vooras een minimum vrije hoogte boven de grond hebben van 180 mm;

- het moet onder de achteras een minimum vrije hoogte boven de grond hebben van 180 mm;

- het moet tussen de assen een minimum vrije hoogte boven de grond hebben van 200 mm.

4.2. Elk voertuig van categorie N1 met een maximale massa van meer dan 2 ton, van de categorieën N2 en M2 en van categorie M3 met een maximale massa van ten hoogste 12 ton wordt als een terreinvoertuig beschouwd, indien het of wel voorzien is van wielen die ontworpen zijn om gelijktijdig te worden aangedreven, met inbegrip van voertuigen waarvan de aandrijving op één van de assen kan worden ontkoppeld, of wel aan de volgende drie eisen voldoet:

- uitgerust zijn met ten minste één vooras en ten minste één achteras die ontworpen zijn om gelijktijdig te worden aangedreven, ook wanneer de aandrijving op één van de assen kan worden ontkoppeld;

- uitgerust zijn met ten minste één differentieelblokkeringsmechanisme of met ten minste één mechanisme waarmee een soortgelijk effect wordt bewerkstelligd;

- een helling van 25 %, berekend voor het voertuig afzonderlijk, kunnen bestijgen.

4.3. Elk voertuig van categorie M3 met een maximale massa van meer dan 12 ton en van categorie N3 wordt als een terreinvoertuig beschouwd, indien het of wel is uitgerust met wielen die zijn ontworpen om gelijktijdig te worden aangedreven, ook wanneer de aandrijving op één as kan worden ontkoppeld, of wel aan de volgende eisen voldoet:

- voor ten minste 50 % zijn uitgerust met aangedreven wielen;

- met ten minste één differentieelblokkeringsmechanisme zijn uitgerust of met ten minste één mechanisme waarmee een soortgelijk effect wordt bewerkstelligd;

- een helling kunnen bestijgen van 25 %, berekend voor het voertuig afzonderlijk;

- aan ten minste vier van de volgende zes eisen voldoen:

- het moet een oploophoek hebben van ten minste 25o;

- het moet een afloophoek hebben van ten minste 25o;

- het moet een hellingshoek hebben van ten minste 25o;

- het moet onder de vooras een vrije hoogte boven de grond hebben van ten minste 250 mm;

- het moet tussen de assen een vrije hoogte boven de grond hebben van ten minste 300 mm;

- het moet onder de achteras een vrije hoogte boven de grond hebben van ten minste 250 mm.

4.4. Beladings- en controlevoorschriften

4.4.1. De voertuigen van categorie N1 met een maximale massa van ten hoogste 2 ton en van categorie M1 moeten gebruiksklaar zijn, dat wil zeggen met inbegrip van koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof, gereedschap, reservewiel en bestuurder met een overeengekomen lichaamsgewicht van 75 kg.

4.4.2. Motorvoertuigen die niet vallen onder punt 4.4.1 moeten tot hun technisch toelaatbare maximummassa overeenkomstig fabrieksopgave zijn beladen.

4.4.3. Of een voertuig in staat is de vereiste hellingen (25 % en 30 %) te bestijgen wordt alleen door middel van berekeningen gecontroleerd. In uitzonderlijke gevallen kan de keuringsdienst echter om terbeschikkingstelling van een voertuig van het desbetreffende type verzoeken ten einde een proef onder reële omstandigheden uit te voeren.

4.4.4. Bij meting van de oploop-, afloop- en hellingshoek worden de beveiligingsvoorzieningen tegen klemrijden buiten beschouwing gelaten.

4.5. Definities en tekeningen van oploop-, afloop- en hellingshoek en van de vrije hoogte boven de grond.

4.5.1. Onder "oploophoek" wordt verstaan de maximale hoek tussen het steunvlak en de raakvlakken aan de voorwielbanden bij de statische belasting en gemeten op zodanige wijze dat geen enkel punt van het voertuig voor de eerste as zich onder deze vlakken bevindt, en geen enkel stijf deel van het voertuig, met uitzondering van eventuele opstappen, zich onder deze vlakken bevindt.

4.5.2. Onder "afloophoek" wordt verstaan de maximale hoek tussen het steunvlak en de raakvlakken aan de achterwielbanden bij statische belasting en gemeten op zodanige wijze dat geen enkel punt van het voertuig achter de laatste as zich onder deze vlakken bevindt, en geen enkel stijf deel van het voertuig zich onder deze vlakken bevindt.

4.5.3. Onder "hellingshoek" wordt verstaan de minimale scherpe hoek tussen twee vlakken loodrecht op het middenlangsvlak van het voertuig, respectievelijk rakend aan de banden van de voorwielen en aan de banden van de achterwielen, bij statische belasting en waarvan het snijpunt de stijve onderkant van het voertuig buiten de wielen raakt. Deze hoek bepaalt het hoogste hellingspunt dat het voertuig kan passeren.

4.5.4. Onder "vrije hoogte boven de grond tussen de assen" wordt verstaan de kleinste afstand tussen het steunvlak en het laagste vaste punt van het voertuig.

Meerassige wielstellen worden als één enkele as beschouwd.

4.5.5. Onder "vrije hoogte boven de grond onder een as" wordt verstaan de afstand bepaald door het hoogste punt van een cirkelboog die loopt door het midden van het draagvlak van de wielen van een as (bij uitvoeringen met dubbele banden de binnenwielen) en welk punt het laagste vaste deel van het voertuig tussen de wielen raakt.

Geen enkel stijf voertuigdeel mag in het gearceerde segment op de tekening uitsteken. De vrije hoogte boven de grond voor verschillende assen kan, overeenkomstig de hoogte van die assen, bij voorbeeld worden aangegeven met 280/250/250.

B. DEFINITIE VAN VOERTUIGTYPE

1. Met betrekking tot categorie M1:

Een "type" bestaat uit voertuigen die ten minste op de volgende essentiële punten niet van elkaar verschillen:

- de fabrikant;

- de typeaanduiding van de fabrikant;

- essentiële aspecten van de constructie en het ontwerp:

- chassis/bodemplaat (duidelijke en fundamentele verschillen),

- motor (verbranding/elektrisch/hybride).

Onder "variant" van een type worden tot een type behorende voertuigen verstaan die tenminste op de volgende essentiële punten niet van elkaar verschillen:

- carrosserievorm (bij voorbeeld sedan, coupé, cabriolet, stationcar, enz.);

- motor:

- werkingsbeginsel (als in punt 3.2.1.1 van bijlage III),

- aantal en opstelling van de cilinders,

- vermogensverschillen van meer dan 30 % (het hoogste vermogen is meer dan 1,3 maal het laagste vermogen),

- verschillen in cilinderinhoud van minder dan 20 % (de grootste cilinderinhoud is meer dan 1,2 maal de kleinste);

- aangedreven assen (aantal, plaats, onderlinge verbinding);

- gestuurde assen (aantal en plaats).

Onder "uitvoering" van een variant worden voertuigen verstaan die bestaan uit toegestane combinaties van overeenkomstig bijlage III en bijlage VIII in het informatiepakket vermelde punten.

De volledige identificatie van een voertuig door middel van alleen maar de aanduidingen van het type, de variant en de uitvoering, moet corresponderen met één enkele nauwkeurige definitie van alle technische kenmerken die nodig zijn voor het in het verkeer brengen van het voertuig, met name de parameters die nodig zijn voor de vaststelling van de op dit voertuig toepasselijke belastingen. Deze parameters worden vastgesteld in de relevante bijlagen betreffende de informatie die met het oog op de goedkeuring moet worden verstrekt.

BIJLAGE III

INLICHTINGENFORMULIER VOOR DE GOEDKEURING VAN EEN TYPE VOERTUIG (voor voetnoten zie bijlage I) DEEL I De onderstaande gegevens worden in voorkomend geval verstrekt in drievoud en gaan vergezeld van een lijst van de opgenomen elementen. De tekeningen worden in voorkomend geval op een passende schaal met voldoende details in formaat A 4 of tot dat formaat gevouwen verstrekt. Op eventuele foto's zijn voldoende details te zien.

Indien de systemen, onderdelen en afzonderlijke technische eenheden elektronisch gestuurde functies hebben, worden gegevens over de prestaties verstrekt.

0. ALGEMENE GEGEVENS

0.1. Merk (firmanaam): .

0.2. Type en algemene handelsbenaming(en): .

0.3. Middel tot identificatie van het type, indien het op het voertuig is aangegeven (b): .

0.3.1. Plaats van dat merkteken: .

0.4. Categorie waartoe het voertuig behoort (c): .

0.5. Naam en adres van de fabrikant: .

0.8. Adres(sen) van de assemblagefabriek(en): .

1. ALGEMENE BOUWWIJZE VAN HET VOERTUIG

1.1. Foto's of tekeningen van een representatief voertuig (alleen de verschillende carrosserievormen): .

1.3. Aantal assen en aantal wielen: .

1.3.2. Aantal en plaats van gestuurde assen: .

1.3.3. Aangedreven assen (aantal, plaats, onderlinge verbinding): .

1.4. Chassis (indien aanwezig) (overzichtstekening): .

1.6. Plaats en opstelling van de motor: .

1.8. Kant van het stuur: rechts/links (¹)

2. AFMETINGEN EN MASSA'S

2.1. Wielbasis of -bases (bij volle belasting) (f): .

2.3.1. Spoorwijdte op elke gestuurde as (i): .

2.3.2. Spoorwijdte op alle andere assen (i): .

2.4. Bereik van de afmetingen (buitenmaten) van het voertuig: .

2.4.2.1. Lengte (j): .

2.4.2.2. Breedte (k): .

2.4.2.3. Hoogte (ledig) (l) (bij in de hoogte verstelbare vering de normale rijstand aangeven): .

2.6. Massa van het voertuig met carrosserie en in bedrijfsklare toestand (met koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof, outillage, reservewiel en bestuurder) (o) (maximum en minimum voor iedere uitvoering): .

2.6.1. Verdeling van deze massa over de assen (maximum en minimum voor iedere uitvoering): .

2.8. Technisch toelaatbare maximummassa volgens fabrieksopgave (maximum en minimum voor iedere uitvoering) (y): .

2.8.1. Verdeling van deze massa over de assen (maximum en minimum voor iedere uitvoering): .

.

2.9. Technisch toelaatbare maximummassa op iedere as: .

2.10. Maximummassa van de aanhangwagen die getrokken mag worden: .

2.10.1. Aanhangwagen: .

2.10.2. Oplegger: .

2.10.3. Middenasaanhangwagen: .

2.10.4. Maximummassa van voertuigcombinatie: .

2.10.5. Het voertuig is/is niet (¹) geschikt voor het trekken van lasten

2.10.6. Maximummassa van niet-geremde aanhangwagen: .

2.11. Maximale verticale belasting

2.11.1. Op het koppelingspunt van trekker en aanhangwagen: .

3. MOTOR (q)

3.1. Fabrikant: .

3.1.1. Motorcode van de fabrikant (zoals op de motor vermeld of ander identificatiemiddel): .

3.2. Verbrandingsmotor

3.2.1.1. Werkingsbeginsel: elektrische ontsteking/compressieontsteking, viertakt/tweetakt (¹)

3.2.1.2. Aantal en opstelling van de cilinders: .

3.2.1.3. Cilinderinhoud (s): . . . . . . cm³

3.2.1.8. Netto-maximumvermogen (t): . . . . . . kW bij . . . . . . min-1

3.2.2. Brandstof: dieselolie/benzine/LPG/andere (specificeer) (¹): .

3.2.4. Brandstoftoevoer

3.2.4.1. Via carburateur(s): ja/neen (¹)

3.2.4.2. Door brandstofinspuiting (alleen compressieontsteking): ja/neen (¹)

3.2.4.2.1. Beschrijving van het systeem: .

3.2.4.2.2. Werkingsbeginsel: directe inspuiting/voorkamer/wervelkamer (¹): .

3.2.4.3. Door brandstofinspuiting (alleen elektrische ontsteking): ja/neen (¹)

3.2.7. Koeling: vloeistof/lucht (¹)

3.2.8. Inlaatsysteem

3.2.8.1. Drukvulling: ja/neen (¹)

3.2.12. Voorzieningen tegen luchtverontreiniging

3.2.12.2. Additionele anti-verontreinigingsinrichtingen (indien aanwezig en niet onder een ander hoofstuk vallend)

3.2.12.2.1. Katalysator: ja/neen (¹)

3.2.12.2.2. Zuurstofsensor: ja/neen (¹)

3.2.12.2.3. Luchtinjectie: ja/neen (¹)

3.2.12.2.4. Uitlaatgasrecirculatie: ja/neen (¹)

3.2.12.2.5. Controlesysteem verdampingsemissies: ja/neen (¹)

3.2.12.2.6. Deeltjesvanger: ja/neen (¹)

3.2.12.2.7. Andere systemen (beschrijving en werking): .

3.2.13. Plaats van het absorptiecoëfficiëntsymbool (alleen voor motoren met compressieontsteking):

.

3.3. Elektromotor

3.3.1. Type (serie, wikkelingsbekrachtiging): .

3.3.1.1. Maximumuurvermogen: . . . . . . kW

3.3.1.2. Bedrijfsspanning: . . . . . . V

3.3.2. Accu

3.3.2.4. Plaats: .

4. KRACHTOVERBRENGING (v)

4.2. Transmissiesysteem (mechanisch, hydraulisch, elektrisch, enz.): .

4.5. Versnellingsbak

4.5.1. Type (manueel/automatisch/CVT (*)): .

4.6. Overbrengingsverhoudingen

Versnelling

Verhoudingen in de versnellingsbak (of verhoudingen tussen omwentelingen van motor en omwentelingen van uitgaande as van de versnellingsbak)

Eindaandrijvingsverhouding(en) (verhouding(en) tussen omwentelingen van uitgaande as van de versnellingsbak en omwentelingen van aangedreven wiel)

Totale verhouding

Maximum voor CVT (*)

1

2

3

. . .

Minimum voor CVT (*)

Achteruit

(*) Continue variabele transmissie.

4.7. Maximumsnelheid van het voertuig en versnelling waarin deze wordt bereikt (in km/h) (w): .

6. OPHANGING

6.2. Type en ontwerp van de ophanging van iedere as of ieder wiel (McPherson veerpoot, schroefveer, enz.):.

6.2.1. Hoogteregeling: ja/neen (1)

6.6.1. Band/wielcombinatie(s) (voor banden de maataanduidingen, de laagste belastingindex en het symbool voor de laagste snelheidscategorie opgeven; voor wielen de velgmaat(maten) en wielbolling(en))

6.6.1.1. As 1: .

6.6.1.2. As 2: .

enz.

6.6.2. Boven- en ondergrenzen van de rolstralen

6.6.2.1. As 1: .

6.6.2.2. As 2: .

enz.

7. STUURINRICHTING

7.2. Stuurmechanisme en bediening

7.2.1. Soort mechanisme: .

7.2.2. Stuurstangenstelsel: .

7.2.3. Eventuele stuurbekrachtiging: .

8. REMINRICHTING

8.9. Korte beschrijving van de reminrichtingen (overeenkomstig punt 1.3 van bijlage IX van Richtlijn 71/320/EEG): .

9. CARROSSERIE

9.1. Aard van de carrosserie: .

9.3. Deuren voor de inzittenden, hang- en sluitwerk

9.3.1. Configuratie van de deuren en aantal deuren: .

9.10. Binneninrichting

9.10.3. Zitplaatsen: .

9.10.3.1. Aantal: .

9.10.3.2. Plaats en opstelling: .

9.10.4. Type hoofdsteun(en) (vermeld goedkeuringsnummer indien beschikbaar): .

9.17. Voorgeschreven platen en opschriften

9.17.1. Foto's of tekeningen van de plaats van de voorgeschreven platen en opschriften en van het chassisnummer: .

9.17.4. Fabrikantenverklaring van overeenstemming met de voorschriften van punt 3 van bijlage I bij Richtlijn 76/114/EEG: .

9.17.4.1. De betekenis van tekens van de tweede groep, en indien van toepassing van de derde groep, die gebruikt zijn om aan de voorschriften van punt 3.1.1.2 te voldoen moet worden verklaard: .

9.17.4.2. Indien er tekens van de tweede groep gebruikt zijn om aan de voorschriften van punt 3.1.1.3 te voldoen, moeten deze tekens worden vermeld: .

11. VERBINDINGEN TUSSEN TREKKER EN AANHANGWAGEN OF OPLEGGER

11.1. Klasse en type van de koppelinrichting(en): .

DEEL II Matrix die de toelaatbare combinaties tot voertuiguitvoeringen aangeeft van die punten van deel I waarvoor meervoudige gegevens kunnen worden verstrekt. Ieder gegeven van genoemde punten wordt aangeduid met een kenletter die in deze matrix wordt gebruikt om aan te geven welk gegeven (of gegevens) van een bepaald punt van toepassing is (zijn) op een bepaalde uitvoering. Voor iedere variant van een type moet een aparte matrix worden opgesteld. Met het oog op de berekening van de belasting mogen voor de volgende parameters geen meervoudige gegevens binnen één uitvoering worden gecombineerd:

- wielbasis;

- massa van het voertuig met carrossie en in bedrijfsklare toestand;

- massa van het voertuig (zonder bestuurder, koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof);

- technisch toelaatbare maximummassa op iedere as;

- technisch toelaatbare massa;

- technisch toelaatbare maximummassa op iedere as;

- cilinderinhoud;

- netto-maximumvermogen;

- type versnellingsbak;

- aantal versnellingen, verhoudingen in de versnellingsbak en eindaandrijvingsverhouding;

- boven- en ondergrenzen van de rolstralen van op iedere as gemonteerde banden;

- aantal zitplaatsen.

Meervoudige gegevens voor de combinatie waarvan binnen een variant geen beperkingen gelden moeten vermeld worden in de kolom "Alle".

Punt

nr.

Alle

Uitvoering 1

Uitvoering 2

[enz.]

Uitvoering n

Voor de presentatie van deze gegevens mag een ander(e) formaat of layout worden gebruikt, mits deze aan het oorspronkelijke doel beantwoorden.

Elke variant en elke uitvoering moet door middel van een numerieke of alfanumerieke code worden geïdentificeerd, welke code ook op het certificaat van overeenstemming (bijlage IX) van het betrokken voertuig moet worden vermeld.

DEEL III Goedkeuringsnummers van bijzondere richtlijnen

Vermeld de in onderstaande tabel gevraagde gegevens met betrekking tot de voor dit voertuig van toepassing zijnde onderwerpen (*) van bijlage IV of XI. (Alle relevante goedkeuringen voor ieder onderwerp moeten worden vermeld.)

Onderwerp

Goedkeuringsnummer

Lid-Staat die de goedkeuring verleent (¹)

Datum van uitbreiding

Variant(en)/

uitvoering(en)

(¹) Vermelden indien dit gegeven niet aan de hand van het goedkeuringsnummer kan worden verkregen.

Getekend .

Positie in het bedrijf .

Datum .

(1)() Deze gegevens behoeven niet te worden verstrekt wanneer ze vermeld staan op het desbetreffende goedkeuringsformulier voor de installatie.

BIJLAGE IV

LIJST VAN VOORSCHRIFTEN MET BETREKKING TOT DE GOEDKEURING VAN EEN TYPE VOERTUIG DEEL I Lijst van bijzondere richtlijnen

(Naar gelang van de toepassing is rekening gehouden met het toepassingsgebied en de laatste wijziging van de hierna volgende bijzondere richtlijnen.)

L 375 van 31. 12. 1980, blz. 122 Onderwerp

Richtlijn

Publikatieblad nr.

Van toepassing op

M1

M2

M3

N1

N2

N3

O1

O2

O3

O4

1.

Geluidsniveau

70/157/EEG

L 42 van 23. 2. 1970, blz. 16

×

×

×

×

×

×

2.

Emissies

70/220/EEG

L 76 van 6. 4. 1970, blz. 1

×

×

×

×

×

×

3.

Brandstoftanks/beschermingsinrichtingen aan de achterzijde

70/221/EEG

L 76 van 6. 4. 1970, blz. 23

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

4.

Plaats voor achterste kentekenplaten

70/222/EEG

L 76 van 6. 4. 1970, blz. 25

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

5.

Stuurinrichtingen

70/311/EEG

L 133 van 18. 6. 1970, blz. 10

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

6.

Hang- en sluitwerk van deuren

70/387/EEG

L 176 van 10. 8. 1970, blz. 5

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

7.

Geluidssignaalinrichting

70/388/EEG

L 176 van 10. 8. 1970, blz. 12

×

×

×

×

×

×

8.

Achteruitkijkspiegels

71/127/EEG

L 68 van 22. 3. 1971, blz. 1

×

×

×

×

×

×

9.

Reminrichtingen

71/320/EEG

L 202 van 6. 9. 1971, blz. 37

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

10.

Onderdrukking radiostoring

72/245/EEG

L 152 van 6. 7. 1972, blz. 15

×

×

×

×

×

×

11.

Verontreiniging door dieselmotoren

72/306/EEG

L 190 van 20. 8. 1972, blz. 1

×

×

×

×

×

×

12.

Binneninrichting

74/60/EEG

L 38 van 11. 2. 1974, blz. 2

×

13.

Beveiliging tegen diefstal

74/61/EEG

L 38 van 11. 2. 1974, blz. 22

×

×

×

×

×

×

14.

Gedrag stuurinrichting bij botsingen

74/297/EEG

L 165 van 20. 6. 1974, blz. 16

×

×

15.

Sterkte van de zitplaatsen

74/408/EEG

L 221 van 12. 8. 1974. blz. 1

×

×

×

×

×

×

16.

Naar buiten uitstekende delen

74/483/EEG

L 256 van 2. 10. 1974, blz. 4

×

17.

Snelheidsmeter en

achteruitrijinrichtingen

75/443/EEG

L 196 van 26. 7. 1975, blz. 1

×

×

×

×

×

×

18.

Platen (voorgeschreven)

76/114/EEG

L 24 van 30. 1. 1976, blz. 1

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

19.

Bevestigingspunten veiligheidsgordels

76/115/EEG

L 24 van 30. 1. 1976, blz. 6

×

×

×

×

×

×

20.

Verlichtings- en

lichtsignaalinrichtingen

76/756/EEG

L 262 van 27. 9. 1976, blz. 1

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

21.

Retroflectoren

76/757/EEG

L 262 van 27. 9. 1976, blz. 32

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

22.

Lichten (markerings-, breedte-, achter- en stoplichten)

76/758/EEG

L 262 van 27. 9. 1976, blz. 54

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

23.

Richtingaanwijzers

76/759/EEG

L 262 van 27. 9. 1976, blz. 71

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

24.

Lichten (kentekenplaat)

76/760/EEG

L 262 van 27. 9. 1976, blz. 85

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

25.

Koplichten (met gloeilampen)

76/761/EEG

L 262 van 27. 9. 1976, blz. 96

×

×

×

×

×

×

26.

Mistlichten (voor)

76/762/EEG

L 262 van 27. 9. 1976, blz. 122

×

×

×

×

×

×

27.

Sleepinrichtingen

77/389/EEG

L 145 van 13. 6. 1977, blz. 41

×

×

×

×

×

×

28.

Mistlichen (achter)

77/538/EEG

L 220 van 29. 8. 1977, blz. 60

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

29.

Achteruitrijlichten

77/539/EEG

L 220 van 29. 8. 1977, blz. 72

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

30.

Parkeerlichten

77/540/EEG

L 220 van 29. 8. 1977, blz. 83

×

×

×

×

×

×

31.

Veiligheidsgordels

77/541/EEG

L 220 van 29. 8. 1977, blz. 95

×

×

×

×

×

×

32.

Zichtveld

77/649/EEG

L 267 van 19. 10. 1977, blz. 1

×

33.

Identificatie van bedieningsorganen

78/316/EEG

L 81 van 28. 3. 1978, blz. 3

×

×

×

×

×

×

34.

Ontdooiings- en

ontwasemingsinrichtingen

78/317/EEG

L 81 van 28. 3. 1978, blz. 27

×

35.

Ruitewissers en ruitesproeiers

78/318/EEG

L 81 van 28. 3. 1978, blz. 49

×

36.

Verwarmingssystemen

78/548/EEG

L 168 van 26. 6. 1978, blz. 40

×

37.

Wielafschermingen

78/549/EEG

L 168 van 26. 6. 1978, blz. 45

×

38.

Hoofdsteunen van zitplaatsen

78/932/EEG

L 325 van 20. 11. 1978, blz. 1

×

39.

Brandstofverbruik

80/1268/EEG

L 375 van 31. 12. 1980, blz. 36

×

40.

Motorvermogen

80/1269/EEG

L 375 van 31. 12. 1980, blz. 46

×

×

×

×

×

×

L 375 van 31. 12. 1980, blz. 122 Onderwerp

Richtlijn

Publikatieblad nr.

Van toepassing op

M1

M2

M3

N1

N2

N3

O1

O2

O3

O4

41.

Emissies van dieselmotoren

88/77/EEG

L 36 van 9. 2. 1988, blz. 33

×

×

×

×

×

×

42.

Zijdelingse afscherming

89/297/EEG

L 124 van 5. 5. 1989, blz. 1

×

×

×

×

43.

Veiligheidsglas

92/22/EEG

L 129 van 14. 5. 1992, blz. 11

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

44.

Massa's en afmetingen (personenwagens)

92/21/EEG

L 129 van 14. 5. 1992, blz. 1

×

45.

Banden

92/23/EEG

L 129 van 14. 5. 1992, blz. 95

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

46.

Koppelingen

92/ /EEG

. . .

×

×

×

×

×

×

×

×

×

×

47.

Opspatafschermingsinrichtingen

91/226/EEG

L 103 van 24. 4. 1991, blz. 5

×

×

×

×

48.

Massa's en afmetingen (andere dan de voertuigen van punt 44)

92/ /EEG

. . .

×

×

×

×

×

×

×

×

×

49.

Ontvlambaarheid

92/ /EEG

. . .

×

50.

Naar buiten uitstekende delen van

bestuurderscabines

92/ /EEG

. . .

×

×

×

51.

Snelheidsbegrenzers

92/24/EEG

L 129 van 14. 5. 1992, blz. 154

×

×

×

52.

Voertuigen voor openbare diensten

92/ /EEG

. . .

×

×

DEEL II Indien in artikel 3, 4, 5, 7, 8 of 11 wordt verwezen naar een bijzondere richtlijn, wordt een goedkeuring volgens onderstaande ECE-reglementen (naar gelang van hun toepassingsgebied (¹)) geacht gelijk te staan met een goedkeuring volgens de in de tabel van deel I voor het betrokken onderwerp vermelde bijzondere richtlijn.

Onderwerp

Nummer

basisreglement

Reeks

wijzigingen

Aanvulling

Corrigendum (²)

1. Geluidsniveau

51/59

01/-

2/1

1/-

2. Emissies

83

01

-

1

3. Beschermingsinrichting aan de achterzijde

58

01

-

-

5. Stuurinrichting

79

-

2

1

6. Hang- en sluitwerk deuren

11

02

1

1

7. Geluidssignaalinrichting

28

-

2

1

8. Achteruitkijkspiegels

46

01

2

1

9. Reminrichting

13

06

2

-

10. Onderdrukking radiostoring

10

01

-

-

11. Emissie van dieselmotoren

24

03

-

-

12. Binneninrichting

21

01

1

1

13. Beveiligingsinrichting tegen diefstal

18

01

-

1

14. Gedrag stuurinrichtingen bij botsingen

12

03

-

-

15. Sterkte zitplaats

17

04

-

-

16. Naar buiten uitstekende delen

26

01

-

1

17. Snelheidsmeter

39

-

1

-

19. Bevestigingspunten zitplaatsen

14

03

-

1

20. Verlichtingsinrichtingen

48

-

2

-

21. Retroflectoren

3

02

1

-

22. Breedte-, achter- en stoplichten

7

01

4

2

23. Richtingaanwijzers

6

01

5

2

24. Verlichting kentekenplaat

4

-

4

-

25. Koplampen (met gloeilampen)

1/2/5

8/20/37

01/03/02

04/02/03

3/-/2

4/3/9

1/1/-

-/-/2

26. Mistlichten (voor)

19

02

4

-

28. Mistlichten (achter)

38

-

2

-

29. Achteruitrijlichten

23

-

4

4

30. Parkeerlichten

77

-

2

1

31. Veiligheidsgordels

16

04

5

3

38. Hoofdsteunen

25/17

03/04

-/-

-/-

39. Brandstofverbruik

84

-

-

-

40. Motorvermogen

85

-

-

-

41. Emissies diesel

49

02

-

1

42. Zijdelingse afscherming

73

-

-

-

43. Veiligheidsglas

43

-

3

-

45. Banden

30/54/64

02/-/-

3/4/1

1/2/-

(¹) Wanneer de bijzondere richtlijnen installatievoorschriften bevatten, zijn deze ook van toepassing op volgens de ECE-reglementen goedgekeurde onderdelen en technische eenheden.

(²) Corrigenda op vorige wijzigingen en/of aanvullingen kunnen ook van toepassing zijn.

BIJLAGE V

BIJ GOEDKEURING VAN VOERTUIGEN TE VOLGEN PROCEDURES (zie artikel 4) 1. Bij indiening van een aanvraag overeenkomstig artikel 3, lid 1, gaat de goedkeuringsinstantie als volgt te werk:

a) zij controleert of alle bijzondere richtlijngoedkeuringen van toepassing zijn op de passende norm in de betreffende bijzondere richtlijn;

b) zij vergewist zich er met betrekking tot de verstrekte documenten van dat de voertuigspecificatie(s) en gegevens van deel I van het inlichtingenformulier voor het voertuig ook in de informatiepakketten en/of de goedkeuringsformulieren van de betreffende bijzondere richtlijngoedkeuringen zijn opgenomen.

Wanneer een nummer van een punt van deel I van het inlichtingenformulier niet voorkomt in het informatiepakket bij een bijzondere richtlijn vergewist zij zich ervan dat het betreffende onderdeel of kenmerk overeenkomt met de gegevens van de informatiemap;

c) zij verricht inspecties, of laat deze verrichten, van onderdelen en systemen van een aantal representatieve exemplaren van het goed te keuren type voertuig om te controleren of het (de) voertuig(en) gebouwd is/zijn overeenkomstig de betreffende gegevens in het gewaarmerkte informatiepakket met betrekking tot elke bijzondere richtlijngoedkeuring;

d) zij controleert de installatie van technische eenheden, indien van toepassing, of laat deze controles verrichten.

2. Het aantal in de zin van punt 1, onder c), te inspecteren voertuigen moet voldoende zijn om een behoorlijke controle volgens de hierna volgende criteria mogelijk te maken van de verschillende goed te keuren combinaties:

- motor,

- versnellingsbak,

- aangedreven assen (aantal, plaats en onderlinge verbindingen),

- gestuurde assen (aantal en plaats),

- carrosserievormen,

- aantal deuren,

- kant van het stuur,

- aantal zitplaatsen,

- uitrustingsniveau.

3. Wanneer een aanvraag overeenkomstig lid 2 van artikel 3 wordt ingediend gaat de goekeuringsinstantie als volgt te werk:

a) zij zorgt ervoor dat de nodige proeven en controles volgens de voorschriften van elk van de relevante bijzondere richtlijnen plaatsvinden;

b) zij controleert of het voertuig in overeenstemming is met de gegevens van de informatiemap van het voertuig en of het voldoet aan de technische voorschriften van elk van de relevante bijzondere richtlijnen;

c) zij verricht, indien van toepassing, passende controles, of laat deze verrichten, met betrekking tot de installatie van technische eenheden.

BIJLAGE VI

DEEL I MODEL

(maximumformaat: A 4 (210 × 297 mm))

EEG-GOEDKEURINGSFORMULIER VOOR EEN TYPE VOERTUIG

voor complete/voltooide (¹) (²) voertuigen

Bladzijde 1

Dienststempel

Mededeling betreffende:

- goedkeuring (¹)

- uitbreiding van de goedkeuring (¹)

- weigering van de goedkeuring (¹)

- intrekking van de goedkeuring (¹)

van een type voertuig met betrekking tot Richtlijn 70/156/EEG, als laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/53/EEG.

Goedkeuringsnummer: .

Reden voor uitbreiding: .

0. ALGEMENE GEGEVENS

0.1. Merk (firmanaam): .

0.2. Type en handelsbenaming(en): .

0.3. Middel tot identificatie van het type, indien het op het voertuig is aangegeven: .

0.3.1. Plaats van dat merkteken: .

0.4. Categorie waartoe het voertuig behoort: .

0.5. Naam en adres van de fabrikant van het basisvoertuig: .

Naam en adres van de fabrikant van de laatste bouwfase van het voertuig: .

0.8. Naam/namen en adres(sen) van de assemblagefabriek(en): .

Ondergetekende verklaart dat de door de fabrikant in bijgevoegd inlichtingenformulier gegeven beschrijving van het (de) hierboven beschreven voertuig(en) (door de goedkeuringsinstantie is (zijn) een exemplaar (exemplaren) uitgekozen en dat/die is/zijn door de fabrikant aangeboden als prototype(n) van het type voertuig) juist is en dat bijgevoegde keuringsresultaten van toepassing zijn op het type voertuig.

Het type voertuig voldoet/voldoet niet (¹) aan de technische voorschriften van alle relevante bijzondere richtlijnen van de bijlagen IV en XI bij Richtlijn 70/156/EEG.

De goedkeuring wordt verleend/geweigerd/ingetrokken (¹).

.

(plaats)

.

(datum)

.

(handtekening)

Bijlagen: Informatiepakket.

Keuringsresultaten (zie bijlage VIII).

Naam (namen) en handtekening(en) van de persoon (personen) die gemachtigd zijn certificaten van overeenstemming te tekenen met vermelding van hun positie in het bedrijf.

(¹) Doorhalen wat niet van toepassing is.

(²) Zie bladzijde 2.

NB: Indien van dit model gebruik wordt gemaakt voor een goedkeuring volgens artikel 8, lid 2, mag het niet als titel hebben "EEG-goedkeuringsformulier voor een type voertuig", behalve in het geval van lid 2, onder c), van dat artikel, wanneer de Commissie het rapport heeft goedgekeurd.

Bladzijde 2

Deze goedkeuring is gebaseerd op onderstaande goedkeuringen van niet-complete voertuigen:

Fase 1: Fabrikant van het basisvoertuig: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

Fase 2: Fabrikant: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

Fase 3: Fabrikant: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

DEEL II MODEL

(maximumformaat: A 4 (210 × 297 mm))

EEG-GOEDKEURINGSFORMULIER VOOR EEN TYPE VOERTUIG

voor niet-complete (²) voertuigen

Bladzijde 1

Dienststempel

Mededeling betreffende:

- goedkeuring (¹)

- uitbreiding van de goedkeuring (¹)

- weigering van de goedkeuring (¹)

- intrekking van de goedkeuring (¹)

van een type voertuig met betrekking tot Richtlijn 70/156/EEG, als laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/53/EEG.

Goedkeuringsnummer: .

Reden voor uitbreiding: .

0. ALGEMENE GEGEVENS

0.1. Merk (firmanaam): .

0.2. Type en handelsbenaming(en): .

0.3. Middel tot identificatie van het type, indien het op het voertuig is aangegeven: .

0.3.1. Plaats van dat merkteken: .

0.4. Categorie waartoe het voertuig behoort: .

0.5. Naam en adres van de fabrikant van het basisvoertuig: .

Naam en adres van de fabrikant van de laatste bouwfase van het voertuig: .

0.8. Naam/namen en adres(sen) van de assemblagefabriek(en): .

Ondergetekende verklaart dat de door de fabrikant in bijgevoegd inlichtingenformulier gegeven beschrijving van het (de) hierboven beschreven voertuig(en) (door de goedkeuringsinstantie is (zijn) een exemplaar (exemplaren) uitgekozen en dat/die is/zijn door de fabrikant aangeboden als prototype(n) van het type voertuig) juist is en dat bijgevoegde keuringsresultaten van toepassing zijn op het type voertuig.

Het type voertuig voldoet/voldoet niet (¹) aan de technische voorschriften van de bijzondere richtlijnen vermeld in de tabel van bladzijde 2.

De goedkeuring wordt verleend/geweigerd/ingetrokken (¹).

.

(plaats)

.

(datum)

.

(handtekening)

Bijlagen: Informatiepakket.

Keuringsresultaten (zie bijlage VIII).

Naam (namen) en handtekening(en) van de persoon (personen) die gemachtigd zijn certificaten van overeenstemming te tekenen met vermelding van hun positie in het bedrijf.

(¹) Doorhalen wat niet van toepassing is.

(²) Zie bladzijde 2.

NB: Indien van dit model gebruik wordt gemaakt voor een goedkeuring volgens artikel 8, lid 2, mag het niet als titel hebben "EEG-goedkeuringsformulier voor een type voertuig", behalve in het geval van lid 2, onder c), van dat artikel, wanneer de Commissie het rapport heeft goedgekeurd.

Bladzijde 2

Deze goedkeuring is gebaseerd op onderstaande goedkeuring(en):

Fase 1: Fabrikant van het basisvoertuig: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

Fase 2: Fabrikant: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

Fase 3: Fabrikant: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

Lijst van voorschriften die gelden voor het goedgekeurde niet-complete type voertuig

(Naar gelang van de toepassing rekening houdend met het toepassingsgebied en de laatste wijziging van elk van onderstaande bijzondere richtlijnen.)

Punt

Onderwerp

Nummer richtlijn

Laatste wijziging

(Uitsluitend onderwerpen vermelden waarvoor een bijzondere-richtlijngoedkeuring bestaat.)

BIJLAGE VII

NUMMERINGSSYSTEEM (¹) (zie artikel 4, lid 3) 1. Het nummer van een goedkeuring voor een systeem, onderdeel of technische eenheid:

bestaat uit vijf door een ster (*) van elkaar gescheiden delen:

Deel 1: de kleine letter "e" gevolgd door de kenletters of het kengetal van de Lid-Staat die de goedkeuring verleent:

1

voor Duitsland,

2

voor Frankrijk,

3

voor Italië,

4

voor Nederland,

6

voor België,

9

voor Spanje,

11

voor het Verenigd Koninkrijk,

13

voor Luxemburg,

18

voor Denemarken,

21

voor Portugal,

EL

voor Griekenland,

IRL

voor Ierland.

Deel 2: het nummer van de basisrichtlijn.

Deel 3: het nummer van de laatste wijzigingsrichtlijn die op de goedkeuring van toepassing is. Indien in een richtlijn verschillende data van toepassing voorkomen, die verwijzen naar verschillende technische normen, wordt een letterteken toegevoegd. Deze letter dient ter aanduiding van het specifieke technische voorschrift op grond waarvan de goedkeuring is verleend.

Deel 4: een uit vier cijfers bestaand reeksnummer (eventueel met nullen beginnend) ter aanduiding van het basisgoedkeuringsnummer. De reeks begint voor iedere basisrichtlijn met 0001.

Deel 5: een uit twee cijfers bestaand reeksnummer (eventueel beginnend met een nul) om de uitbreiding aan te geven. De reeks begint voor ieder basisgoedkeuringsnummer met 01.

2. Bij goedkeuringen van een voertuig wordt deel 2 weggelaten.

3. Voorbeeld van de derde goedkeuring (nog zonder uitbreiding) die door Frankrijk overeenkomstig de richtlijn voor reminrichtingen is afgegeven:

e 2*71/320*88/194*0003*00

of e 2*88/77*91/542A*0003*00 in geval van een richtlijn die in twee fasen (A en B)

van toepassing wordt.

4. Voorbeeld van de tweede uitbreiding van de vierde goedkeuring van een voertuig die door het Verenigd Koninkrijk is afgegeven:

e 11*91/???*0004*02.

(¹) Onderdelen en technische eenheden worden overeenkomstig de bepalingen van de relevante bijzondere richtlijn aangeduid.

BIJLAGE VIII

BEPROEVINGSRESULTATEN (Dit blad moet door de goedkeuringsinstantie worden ingevuld en bij het voertuiggoedkeuringsformulier worden gevoegd.) Voor ieder geval moet worden aangegeven op welke variant of uitvoering de informatie van toepassing is. Er mag niet meer dan één resultaat per uitvoering zijn.

1. Resultaten van de geluidsniveauproeven

Variant/uitvoering

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

Rijdend (dB(A)/E)

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

Stilstaand (dB(A)/E)

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

bij (min-1)

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

2. Resultaten van de uitlaatemissieproeven met vermelding van de gebezigde beproevingsmethode (de resultaten worden uitgedrukt in de meeteenheid van de gebezigde beproevingsmethode) (*)

2.1. Diesel

Variant/uitvoering

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

CO

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

HC

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

NOx

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

Deeltjes

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

2.2. Benzine

Variant/uitvoering

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

CO (type I)

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

CO (%) (type II)

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

HC

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

NOx

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

3. Resultaten van de brandstofverbruikproeven (l/100 km)

Variant/uitvoering

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

Stadscyclus

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

Constante snelheid 90 km/h

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

Constante snelheid 120 km/h

. . . . . . . . . . . . . . . . . .

(*) of g/test (*)g/km bepaald overeenkomstig bijlage III van Richtlijn 91/441/EEG (PB nr. L 242 van 30. 8. 1991, blz. 1), of g/km bepaald overeenkomstig bijlage III van Richtlijn 88/76/EEG (PB nr. L 36 van 9. 2. 1988, blz. 1), of g/test bepaald overeenkomstig bijlage III van Richtlijn 88/76/EEG (PB nr. L 36 van 9. 2. 1988, blz. 1).

BIJLAGE IX

DEEL I (maximumformaat: A 4 (210 × 297 mm))

CERTIFICAAT VAN OVEREENSTEMMING

voor complete/voltooide (¹) voertuigen

Bladzijde 1

Ondergetekende, . ,

(volledige naam)

verklaart dat het voertuig

0.1. Merk: .

(firmanaam)

0.2. Type en handelsbenaming: .

Variant (²): .

Uitvoering (²): .

0.4. Categorie waartoe het voertuig behoort: .

0.5. Naam en adres van de fabrikant van het basisvoertuig: .

Naam en adres van de fabrikant van de laatste bouwfase van het voertuig: .

0.6. Plaats van de voorgeschreven platen: .

Identificatienummer van het voertuig: .

dat is gebaseerd op het (de) in de goedkeuring beschreven type(n) voertuig(en) (¹)

Basisvoertuig

Fabrikant: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

Fase 2:

Fabrikant: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

in alle opzichten in overeenstemming is met het complete/voltooide (¹) type als beschreven in: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

Het voertuig mag zonder verdere goedkeuringen permanent worden geregistreerd.

.

(plaats)

.

(datum)

.

(handtekening)

.

(positie in het bedrijf)

Bijgevoegde stukken (geldt alleen voor meerfase voertuigtypen): certificaat van overeenstemming voor iedere fase.

(¹) Doorhalen wat niet van toepassing is.

(²) Ook de numerieke of alfanumerieke identificatiecode vermelden.

Bladzijde 2

"1. Aantal assen: . en wielen: .

"2. Aangedreven assen: .

"3. Wielbasis: . . . . . . mm

"4. Spoorbreedte van de assen: 1. . . . . . . mm; 2. . . . . . . mm; 3. . . . . . . mm

"5. Lengte: . . . . . . mm

"6. Breedte: . . . . . . mm

"7. Hoogte: . . . . . . mm

"8. Achteroverbouw: . . . . . . mm

"9. Massa van het voertuig met carrosserie en in bedrijfsklare toestand: . . . . . . kg

10. Massa van het voertuig (zonder bestuurder, koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof): . . . . . . kg

11. Technisch toelaatbare maximummassa: . . . . . . kg

11.1. Verdeling van deze massa over de assen: 1. . . . . . . kg; 2. . . . . . . kg; 3. . . . . . . kg

12. Technisch toelaatbare maximummassa op iedere as: 1. . . . . . . kg; 2. . . . . . . kg; 3. . . . . . . kg

13. Maximummassa van de aanhangwagen: geremd: . . . . . . kg; ongeremd: . . . . . . kg

14. Maximummassa van de voertuigcombinatie: . . . . . . kg

15. Maximale verticale belasting op het koppelingspunt van trekker en aanhangwagen: . . . . . . kg

16. Fabrikant van de motor: .

17. Motorcode: .

18. Werkingsbeginsel: . Rechtstreekse inspuiting: ja/nee (¹)

19. Aantal en opstelling van de cilinders: .

20. Cilinderinhoud: . . . . . . cm³

21. Brandstof: .

22. Netto-maximumvermogen: . . . . . . kW bij . . . . . . min-1

23. Koppeling (type): .

24. Versnellingsbak (type): .

25. Overbrengingsverhoudingen: 1. . . . . . . 2. . . . . . . 3. . . . . . . 4. . . . . . . 5. . . . . . . 6. . . . . . .

26. Totale verhouding: .

27. Banden en wielen: As 1: . . . . . . As 2: . . . . . . As 3: . . . . . .

28. Stuurinrichting, stuurbekrachtigingssysteem: .

29. Korte beschrijving van de reminrichting: .

30. Carrosserievorm: .

31. Aantal en configuratie van de deuren: .

32. Aantal en plaats van de zitplaatsen: .

33. Goedkeuringsmerk van de trekinrichting, in voorkomend geval: .

34. Maximumsnelheid: . . . . . . km/h

35. Geluidsniveau: stilstaand: . . . . . . dB(A); voorbijrijdend: . . . . . . dB(A)

36. Uitlaatemissies (²): CO: . . . . . . g/km; HC: . . . . . . g/km;

NOx: . . . . . . g/km; HC + NOx: . . . . . . g/km; deeltjes: . . . . . . g/km

37. Fiscaal vermogen of belastingklasse: Italië: . . . . . .; Frankrijk: . . . . . .; Spanje: . . . . . .; België: . . . . . .; Duitsland: . . . . . .; Luxemburg: . . . . . .; Denemarken: . . . . . .; Nederland: . . . . . .; Griekenland: . . . . . .; Verenigd Koninkrijk: . . . . . .; Ierland: . . . . . .; Portugal: . . . . . .

38. Opmerkingen: .

.

(¹) Doorhalen wat niet van toepassing is.

(²) De gebruikte testmethode vermelden.

DEEL II MODEL

(maximumformaat: A 4 (210 × 297 mm))

CERTIFICAAT VAN OVEREENSTEMMING

voor niet-complete voertuigen

Bladzijde 1

Ondergetekende,. ,

(volledige naam)

verklaart dat het voertuig:

0.1. Merk: .

(firmanaam)

0.2. Type en handelsbenaming: .

Variant (¹): .

Uitvoering (¹): .

0.4. Categorie: .

0.5. Naam en adres van de fabrikant van het basisvoertuig: .

Naam en adres van de fabrikant van de laatste bouwfase van het voertuig (²): .

0.6. Plaats van de voorgeschreven platen: .

Identificatienummer van het voertuig: .

dat is gebaseerd op het (de) in de goedkeuring beschreven type(n) (²)

Basisvoertuig:

Fabrikant: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

Fase 2:

Fabrikant: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

in alle opzichten in overeenstemming is met het niet-complete type als beschreven in: .

Goedkeuringsnummer: .

Datum: .

Het voertuig mag niet permanent worden geregistreerd zonder verdere goedkeuringen.

.

(plaats)

.

(datum)

.

(handtekening)

.

(positie in het bedrijf)

Bijgevoegde stukken: certificaat van overeenstemming van iedere fase.

(¹) Ook de numerieke of alfanumerieke identificatiecode vermelden.

(²) Doorhalen wat niet van toepassing is.

Bladzijde 2

"1. Aantal assen: . en wielen: .

"2. Aangedreven assen: .

"3. Wielbasis: . . . . . . mm

"4. Spoorbreedte van de assen: 1. . . . . . . mm; 2. . . . . . . mm; 3. . . . . . . mm

"5. Lengte: . . . . . . mm

"6. Breedte: . . . . . . mm

"6.1. Maximaal toelaatbare breedte van het voltooide voertuig: . . . . . . mm

"7. Hoogte: . . . . . . mm

"7.1. Hoogte van het zwaartepunt: . . . . . . mm

"7.2. Maximaal toelaatbare hoogte van het zwaartepunt van het voltooide voertuig: . . . . . . mm

"8. Achteroverbouw: . . . . . . mm

"9. Massa van het voertuig met carrosserie en in bedrijfsklare toestand: . . . . . . kg

10. Massa van het voertuig (zonder bestuurder, koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof): . . . . . . kg

11. Technisch toelaatbare maximummassa: . . . . . . kg

11.1. Verdeling van deze massa over de assen: 1. . . . . . . kg; 2. . . . . . . kg; 3. . . . . . . kg

12. Technisch toelaatbare maximummassa op iedere as: 1. . . . . . . kg; 2. . . . . . . kg; 3. . . . . . . kg

13. Maximummassa van de aanhangwagen: geremd: . . . . . . kg; ongeremd: . . . . . . kg

14. Maximummassa van de voertuigcombinatie: . . . . . . kg

15. Maximale verticale belasting op het koppelingspunt van de trekker en aanhangwagen: . . . . . . kg

16. Fabrikant van de motor: .

17. Motorcode: .

18. Werkingsbeginsel:. Rechtstreekse inspuiting: ja/neen (¹)

19. Aantal en opstelling van de cilinders: .

20. Cilinderinhoud: . . . . . . cm³

21. Brandstof: .

22. Netto-maximumvermogen: . . . . . . kW bij . . . . . . min-1

23. Koppeling (type): .

24. Versnellingsbak (type): .

25. Overbrengingsverhoudingen: 1. . . . . . . 2. . . . . . . 3. . . . . . . 4. . . . . . . 5. . . . . . . 6. . . . . . .

26. Totale verhouding: .

27. Banden en wielen: As 1: . . . . . . As 2: . . . . . . As 3: . . . . . .

28. Stuurinrichting, stuurbekrachtigingssysteem: .

29. Korte beschrijving van de reminrichting: .

30. Carrosserievorm: .

31. Aantal en configuratie van de deuren: .

32. Aantal en plaats van de zitplaatsen: .

33. Goedkeuringsmerk van de trekinrichting, in voorkomend geval: .

34. Maximumsnelheid: . . . . . . km/h

35. Geluidsniveau: stilstaand: . . . . . . dB(A); voorbijrijdend: . . . . . . dB(A)

36. Uitlaatemissies (²): CO: . . . . . . g/km; HC: . . . . . . g/km;

NOx: . . . . . . g/km; HC + NOx: . . . . . . g/km; deeltjes: . . . . . . g/km

37. Fiscaal vermogen of belastingklasse: Italië: . . . . . .; Frankrijk: . . . . . .; Spanje: . . . . . .; Belgie: . . . . . .; Duitsland: . . . . . .; Luxemburg: . . . . . .; Denemarken: . . . . . .; Nederland: . . . . . . ; Griekenland: . . . . . .; Verenigd Koninkrijk: . . . . . .; Ierland: . . . . . .; Portugal: . . . . . .

38. Opmerkingen: .

(¹) Doorhalen wat niet van toepassing is.

(²) De gebruikte testmethode vermelden.

BIJLAGE X

PROCEDURES MET BETREKKING TOT DE OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUKTIE 1. EERSTE BEOORDELING

1.1. Alvorens goedkeuring te verlenen controleert de goedkeuringsinstantie van een Lid-Staat of er voldoende maatregelen en procedures zijn die voorzien in een effectieve controle, zodat onderdelen, systemen, technische eenheden en voertuigen, wanneer ze in produktie zijn, overeenstemmen met het goedgekeurde type.

1.2. De goedkeuringsinstantie controleert of naar behoren aan het vereiste van punt 1.1 is voldaan. Deze controle kan echter ook namens de goedkeuringsinstantie door de goedkeuringsinstantie van een andere Lid-Staat worden verricht. In dat geval stelt de laatstgenoemde instantie een verklaring van overeenstemming op waarin de bij het (de) goed te keuren produkt(en) betrokken gebieden en produktiefaciliteiten die zij gecontroleerd heeft vermeld staan.

1.3. De goedkeuringsinstantie aanvaardt ook dat aan de vereisten van punt 1.1 is voldaan wanneer de fabrikant over een inschrijving beschikt volgens welke hij aan de geharmoniseerde norm EN 29002 (waaronder het (de) goed te keuren produkt(en) valt (vallen)) of aan een daarmee gelijkstaande officiële norm voldoet. De fabrikant verschaft ook de bijbehorende gegevens en verbindt zich ertoe de goedkeuringsinstantie op de hoogte te brengen, wanneer de geldigheid of het toepassingsgebied wordt gewijzigd.

1.4. Na ontvangst van een aanvraag van de bevoegde instantie van een andere Lid-Staat verzendt de goedkeuringsinstantie onverwijld de in de laatste zin van punt 1.2 genoemde verklaring of meldt dat zij niet in de positie is om een dergelijke verklaring te verstrekken.

2. OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUKTIE

2.1. Ieder(e) voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid, waaraan krachtens deze richtlijn of een bijzondere richtlijn goedkeuring is verleend, moet zo zijn vervaardigd dat het/zij in overeenstemming is met het type dat is goedgekeurd, en met name voldoet aan de voorschriften van deze richtlijn of aan een op de volledige lijst van bijlage IV of bijlage XI voorkomende bijzondere richtlijn.

2.2. De goedkeuringsinstantie van een Lid-Staat die goedkeuring verleent controleert of er behoorlijke afspraken en gedocumenteerde plannen zijn, die bij iedere goedkeuring in overleg met de fabrikant moeten worden opgesteld, om op gezette tijden die proeven of bijbehorende controles uit te voeren die nodig zijn om na te gaan of er nog steeds overeenstemming is met het goedgekeurde type, waartoe, indien van toepassing, ook de in de bijzondere richtlijnen vermelde proeven behoren.

2.3. De houder van de goedkeuring dient met name:

2.3.1. ervoor te zorgen dat er procedures voor een doeltreffende controle van de overeenstemming van produkten (voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden) met het goedgekeurde type zijn;

2.3.2. toegang te hebben tot de testapparatuur die nodig is om de overeenstemming met ieder goedgekeurd type te controleren;

2.3.3. ervoor te zorgen dat de resultaten en gegevens van proeven worden vastgelegd en dat bijgevoegde documenten gedurende een in overleg met de goedkeuringsinstantie vastgestelde periode beschikbaar blijven. Deze periode duurt ten hoogste tien jaar;

2.3.4. de resultaten van iedere soort proef te analyseren, ten einde te controleren of en ervoor te zorgen dat de eigenschappen van het produkt stabiel blijven, daarbij rekening houdend met de variaties van een industriële produktie;

2.3.5. ervoor te zorgen dat voor ieder soort produkt tenminste de in deze richtlijn voorgeschreven controles worden verricht, alsmede de proeven die zijn voorgeschreven in de van toepassing zijnde bijzondere richtlijnen van de volledige lijst van bijlage IV of XI;

2.3.6. ervoor te zorgen dat, wanneer een stel monsters of proefstukken bij de betreffende soort proef niet in overeenstemming blijken te zijn, er verdere bemonstering en beproeving volgen. Alle nodige stappen dienen te worden genomen om de overeenstemming van de betreffende produktie te herstellen.

2.3.7. In het geval van goedkeuring van een voertuig blijven de maatregelen van punt 2.3.5 beperkt tot het toetsen van de bouwspecificaties aan het goedkeuringsformulier.

2.4. De instantie die de goedkeuring heeft verleend kan te allen tijde in ieder produktiebedrjf de aldaar toegepaste methoden voor het controleren van de overeenstemming controleren. De normale frequentie waarmee deze controles plaatsvinden dient te zijn afgestemd op (eventuele) afspraken die krachtens punt 1.2 of 1.3 van deze bijlage zijn gemaakt, en de garantie te bieden dat de betreffende controles worden herzien na een periode die past bij het door de goedkeuringsinstantie gestelde vertrouwen.

2.4.1. Bij iedere inspectie moeten de test- en produktiegegevens ter beschikking worden gesteld van de bezoekende inspecteur.

2.4.2. Indien de aard van de proef zich hiervoor leent, mag de inspecteur willekeurig monsters nemen, die in het laboratorium van de fabrikant (of door de technische dienst, indien de bijzondere richtlijn dit voorschrijft) moeten worden getest. Het minimumaantal monsters mag worden bepaald aan de hand van de resultaten van de door de fabriek zelf verrichte keuring.

2.4.3. Indien het niveau van de controle onvoldoende blijkt, of indien het nodig blijkt de geldigheid van de op grond van punt 2.4.2 uitgevoerde proeven te controleren, kiest de inspecteur monsters uit, die naar de technische dienst die de goedkeuringsproeven heeft verricht moeten worden gezonden.

2.4.4. De goedkeuringsinstantie mag iedere controle of proef uitvoeren die in deze richtlijn is voorgeschreven dan wel in de van toepassing zijnde bijzondere richtlijnen van de volledige lijst van bijlage IV of XI.

2.4.5. Wanneer de tijdens een inspectie verkregen resultaten onbevredigend zijn, zorgt de goedkeuringsinstantie ervoor dat alle maatregelen worden genomen die nodig zijn om de overeenstemming van de produktie zo snel mogelijk te herstellen.

BIJLAGE XI

AARD VAN EN BEPALINGEN INZAKE VOERTUIGEN MET SPECIAAL GEBRUIKSDOEL (zie artikel 4) Voertuigen van categorie M1

Punt

Onderwerp

Richtlijnnummer

Gepantserde

voertuigen

Voertuigen met speciaal

gebruiksdoel:

- ziekenwagens

- kampeerbussen

- lijkwagens

1.1

Geluidsniveau

70/157/EEG

X

X

1.2

Emissies

70/220/EEG

A

X

1.3

Brandstoftanks/beschermingsinrichtingen aan de achterzijde

70/221/EEG

X

X

1.4

Plaats voor achterste kentekenplaat

70/222/EEG

X

X

1.5

Stuurinrichting

70/311/EEG

X

X

1.6

Hang- en sluitwerk van deuren

70/387/EEG

X

C

1.7

Geluidssignaalinrichting

70/388/EEG

A

X

1.8

Achteruitkijkspiegels

71/127/EEG

B

X

1.9

Reminrichtingen

71/320/EEG

X

X

1.10

Onderdrukking radiostoring

72/245/EEG

X

X

1.11

Verontreiniging door dieselmotoren

72/306/EEG

X

X

1.12

Binneninrichting

74/60/EEG

A

D

1.13

Beveiliging tegen diefstal

74/61/EEG

X

X

1.14

Gedrag stuurinrichting bij botsingen

74/297/EEG

N/T

X/G

1.15

Sterkte van de zitplaatsen

74/408/EEG

X

E

1.16

Naar buiten uitstekende delen

74/483/EEG

A

A

1.17

Snelheidsmeter en achteruitrijinrichtingen

75/443/EEG

X

X

1.18

Voorgeschreven platen

76/114/EEG

X

X

1.19

Bevestigingspunten van veiligheidsgordels

76/115/EEG

A

E

1.20

Verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen

76/756/EEG

A

A

1.21

Retroflectoren

76/757/EEG

X

X

1.22

Lichten (markerings-, breedte-, achter- en stoplichten)

76/758/EEG

X

X

1.23

Richtingaanwijzers

76/759/EEG

X

X

1.24

Achterkentekenplaatverlichting

76/760/EEG

X

X

1.25

Koplampen (met gloeilampen)

76/761/EEG

X

X

1.26

Mistlampen (voor)

76/762/EEG

X

X

1.27

Sleepinrichtingen

77/389/EEG

A

F

1.28

Mistlampen (achter)

77/538/EEG

X

X

1.29

Achteruitrijlichten

77/539/EEG

X

X

1.30

Parkeerlichten

77/540/EEG

X

X

1.31

Veiligheidsgordels

77/541/EEG

A

E

1.32

Zichtveld

77/649/EEG

B

X

1.33

Identificatie van bedieningsorganen

78/316/EEG

X

X

1.34

Ontdooiings- en ontwasemingsinrichtingen

78/317/EEG

A

X

1.35

Ruitewissers en ruitesproeiers

78/318/EEG

A

X

1.36

Verwarmingssystemen

78/548/EEG

X

X

1.37

Wielafschermingen

78/549/EEG

X

X

1.38

Hoofdsteunen

78/932/EEG

X

E

1.39

Brandstofverbruik

80/1268/EEG

N/T

N/T

1.40

Motorvermogen

80/1269/EEG

X

X

1.41

Veiligheidsglas

92/ /EEG

N/T

X

1.42

Massa's en afmetingen

92/ /EEG

X

X

1.43

Banden

92/ /EEG

N/T

X

1.44

Koppelingen

92/ /EEG

X

X

N/T = Deze richtlijn is niet van toepassing op dit voertuig (geen voorschriften).

X = Geen uitzondering.

A = Uitzondering toegestaan, wanneer wegens het speciale gebruiksdoel onmogelijk volledig aan de voorschriften kan worden voldaan.

B = De lichtdoorlatingsfactor is minstens 60 % en de afschermingshoek van de A-stijl bedraagt niet meer dan 10o.

C = Toepassing beperkt tot deuren die toegang geven tot de zitplaatsen die zijn ontworpen voor normaal gebruik, wanneer het voertuig op een weg rijdt.

D = Toepassing beperkt tot het deel van het voertuig dat zich bevindt vóór de achterste zitplaats die bestemd is voor normaal gebruik, wanneer het voertuig op een weg rijdt.

E = Toepassing beperkt tot de zitplaatsen die bestemd zijn voor normaal gebruik, wanneer het voertuig op een weg rijdt.

F = Alleen aan de voorzijde.

G = Niet van toepassing op kampeerbussen opgebouwd op een combinatie chassis-cabine van categorie N1 met een maximummassa van meer dan 1 500 kg of van categorie N2.

BIJLAGE XII

BEPERKINGEN VOOR KLEINE SERIES EN RESTANTVOORRADEN VAN VOERTUIGEN A. BEPERKINGEN VOOR KLEINE SERIES (zie artikel 8, lid 2, onder a)) Het aantal voertuigen van een familie van typen, zoals hieronder omschreven, dat per jaar in een Lid-Staat mag worden geregistreerd, verkocht of in het verkeer gebracht, mag niet hoger zijn dan hieronder voor de betrokken voertuigcategorie is aangegeven.

Categorie

Aantal voertuigen

M1

500

Een "familie van typen" bestaat uit voertuigen die niet van elkaar verschillen op onderstaande essentiële punten:

- de fabrikant;

- essentiële constructie- en ontwerpaspecten:

- chassis/bodemplaat (duidelijke en fundamentele verschillen);

- motor (verbranding/elektrisch/hybride).

B. BEPERKINGEN VOOR RESTANTVOORRADEN VAN VOERTUIGEN (zie artikel 8, lid 2, onder b)) Voor categorie M1 mag het maximumaantal voertuigen van een of meer typen die in een Lid-Staat in het verkeer worden gebracht overeenkomstig de procedure van artikel 8, lid 2, onder b), niet hoger zijn dan 10 % van de voertuigen van alle betrokken typen welke het voorafgaande jaar in die Lid-Staat in het verkeer zijn gebracht.

Op het certificaat van overeenstemming van de volgens deze procedure in het verkeer gebrachte voertuigen wordt een speciale vermelding aangebracht.

BIJLAGE XIII

LIJST VAN AFGEGEVEN BIJZONDERE-RICHTLIJNGOEDKEURINGEN Dienststempel

Lijstnummer: .

Bestrijkt de periode van: .

tot: .

Met betrekking tot iedere in deze periode verleende, geweigerde of ingetrokken goedkeuring worden de volgende gegevens verstrekt:

Fabrikant: .

Goedkeuringsnummer: .

Reden voor uitbreiding (indien van toepassing): .

Merk: .

Type: .

Datum van afgifte: .

Datum van eerste afgifte (in geval van uitbreidingen): .

BIJLAGE XIV

PROCEDURES DIE MOETEN WORDEN GEVOLGD BIJ DE MEERFASENGOEDKEURING (zie artikel 4) 1. ALGEMEEN

1.1. Het goede verloop van een meerfasengoedkeuring hangt af van samenwerking door alle betrokken fabrikanten. Met het oog hierop zorgen de goedkeuringsinstanties ervoor dat er, voordat goedkeuring aan de tweede of latere fase wordt verleend, goede afspraken zijn gemaakt tussen de betreffende fabrikanten wat betreft de levering en uitwisseling van documenten en gegevens, zodat het voltooide voertuigtype voldoet aan de technische voorschriften van alle betreffende bijzondere richtlijnen als voorgeschreven in bijlage IV of XI. Dergelijke informatie omvat gegevens met betrekking tot relevante goedkeuringen van systemen, onderdelen en technische eenheden, alsmede van voertuigdelen die bij het niet-complete voertuig behoren, maar nog niet zijn goedgekeurd.

1.2. De overeenkomstig deze bijlage verleende goedkeuringen zijn afgestemd op de staat van voltooiing van het type voertuig en omvatten alle voor eerdere fasen verleende goedkeuringen.

1.3. Iedere bij een meerfasengoedkeuring betrokken fabrikant is verantwoordelijk voor de goedkeuring en overeenstemming van de produktie van alle systemen, onderdelen of technische eenheden die door hem zijn vervaardigd dan wel toegevoegd in de vorige bouwfase. Hij is niet verantwoordelijk voor onderwerpen die in een vroegere fase goedgekeurd zijn, behalve wanneer hij de betreffende delen zo sterk wijzigt dat de eerder verleende goedkeuring ongeldig wordt.

2. PROCEDURES

Wanneer een aanvraag wordt ingediend overeenkomstig lid 3 van artikel 3, doet de goedkeuringsinstantie het volgende:

a) zij controleert of alle relevante bijzondere-richtlijngoedkeuringen van toepassing zijn op de juiste normen in de betreffende bijzondere richtlijnen;

b) zij zorgt ervoor dat alle relevante gegevens, naar gelang van de staat van voltooiing van het voertuig, worden opgenomen in de informatiemap;

c) zij vergewist zich er aan de hand van de verstrekte documentatie van dat de specificatie(s) en gegevens in deel I van de voertuiginformatiemap zich ook bij de gegevens van de informatiepakketten en/of de goedkeuringsformulieren van de betreffende bijzondere-richtlijngoedkeuringen bevinden.

Indien bij een voltooid voertuig een nummer van een punt van deel I van de informatiemap niet vermeld is in de informatiepakketten van de bijzondere richtlijnen, vergewist zij zich ervan dat het betreffende onderdeel of kenmerk in overeenstemming is met de gegevens van de informatiemap;

d) zij inspecteert van een aantal voertuigen van het goed te keuren type delen en systemen, of laat deze inspecteren, om na te gaan of het (de) voertuig(en) gebouwd is (zijn) overeenkomstig de betreffende gegevens van het gewaarmerkte informatiepakket met betrekking tot alle in dit verband van belang zijnde bijzondere-richtlijngoedkeuringen;

e) (indien van toepassing) zij controleert de installatie van technische eenheden of laat deze controles verrichten.

3. Het aantal in de zin van punt 2, onder d), te inspecteren voertuigen moet voldoende zijn om, rekening houdend met de staat van voltooiing van het voertuig en volgens onderstaande criteria, een passende controle mogelijk te maken van de verschillende goed te keuren combinaties:

- motor;

- versnellingsbak;

- aangedreven assen (aantal, plaats en onderlinge verbinding);

- gestuurde assen (aantal en plaats);

- carrosserievormen;

- aantal deuren;

- kant van het stuur;

- aantal zitplaatsen;

- niveau van de uitrusting.

4. IDENTIFICATIE VAN HET VOERTUIG

In de tweede en latere fasen bevestigt iedere fabrikant ter aanvulling van de bij Richtlijn 76/114/EEG (laatste versie) voorgeschreven plaat nog een plaat op het voertuig, waarvan in het aanhangsel bij deze bijlage een model wordt gegeven. Deze plaat wordt vast bevestigd op een in het oog springende en gemakkelijke plaats op een onderdeel dat normaal niet wordt vervangen. Hierop moeten duidelijk en onuitwisbaar in de onderstaande volgorde de volgende gegevens worden vermeld:

- naam van de fabrikant;

- EEG-goedkeuringsnummer;

- goedkeuringsfase;

- serienummer van het voertuig;

- toelaatbare maximummassa van het voertuig (a);

- toelaatbare maximummassa van de voertuigcombinatie (indien het voertuig geschikt is voor het trekken van een aanhangwagen) (a);

- toelaatbare maximummassa op iedere as; assen in volgorde van voren naar achteren vermelden (a);

- in het geval van een oplegger, de toelaatbare maximummassa op de opleggerkoppeling (a).

Aanhangsel MODEL VAN DE BIJKOMENDE FABRIEKSPLAAT

Navolging van onderstaand voorbeeld is niet verplicht.

HENSSLER BODYWORK COMPANY

e 2*91/289*2609*01

Fase 3

1 856

1 500 kg

2 500 kg

1: 700 kg

2: 810 kg

(a) Alleen vermelden wanneer deze waarde tijdens de lopende goedkeuringsfase is veranderd.

Top