EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52023PC0532

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD betreffende een kader voor de belastingheffing van de inkomsten van bedrijven in Europa (Befit)

COM/2023/532 final

Brussel, 12.9.2023

COM(2023) 532 final

2023/0321(CNS)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN DE RAAD

betreffende een kader voor de belastingheffing van de inkomsten van bedrijven in Europa (Befit)

{SWD(2023) 308 final} - {SWD(2023) 309 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Het Befit-voorstel werd in mei 2021 aangekondigd in de mededeling over de belastingheffing van ondernemingen in de 21e eeuw 1 . Het voorstel is ook opgenomen in het werkprogramma van de Commissie voor 2023 2 en is ook relevant vanuit het oogpunt van de eigen middelen, zoals uiteengezet in de mededeling van 2021 over de volgende generatie eigen middelen voor de EU-begroting 3 .

De wens om een gemeenschappelijk kader voor de vennootschapsbelasting te ontwikkelen ter ondersteuning van de interne markt, leeft al sinds de begindagen van de Unie en werd al in de jaren 1960 genoemd in beleidsdocumenten van de Europese Economische Gemeenschap. Nu we vieren dat de interne markt dertig jaar bestaat, ontbreekt het evenwel nog steeds aan gemeenschappelijke regels voor de berekening van het belastbare inkomen van in de Unie actieve ondernemingen. Daarom moeten ondernemingen (tot) 27 verschillende nationale belastingstelsels naleven, waardoor het vennootschappen veel geld en moeite kost om overal in de Unie zaken te doen. De complexiteit van en de verschillen in de wisselwerking tussen de verschillende belastingstelsels zorgen voor een ongelijk speelveld en verhogen de fiscale onzekerheid en de kosten voor de naleving van de belastingvoorschriften voor ondernemingen die in meer dan één lidstaat actief zijn. Dit heeft een negatief effect op de werking van de interne markt, aangezien hierdoor grensoverschrijdende investeringen worden ontmoedigd en ondernemingen in de Unie een concurrentienadeel ervaren ten opzichte van ondernemingen die elders in de wereld actief zijn op markten van vergelijkbare omvang.

Bovendien leidt het zakelijkheidsbeginsel, dat wordt toegepast bij de waardering van transacties tussen geassocieerde ondernemingen aan de hand van verrekenprijzen, tot hogere kosten en langdurige geschillen en vereist het dat er vergelijkbare transacties beschikbaar zijn, waardoor dit beginsel minder nauwkeurig is, met name voor transacties in verband met immateriële activa (octrooien, handelsmerken, goodwill enz.), die in beginsel uniek zijn. Hierdoor is de belastinggrondslag van de lidstaten minder stabiel en bestaat het risico dat ondernemingen een groot deel van hun activiteiten willekeurig waarderen.

Bij de aanpak van de vastgestelde problemen kunnen de waardevolle inzichten die zijn opgedaan met vele jaren van onderhandelingen en bijbehorende analyses in het kader van belastingdossiers nu worden benut in het ontwerp van Befit. Met name de voorstellen van 2011 4 en 2016 5 voor een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting brachten een intensieve gedachtewisseling op gang, en de lidstaten hebben hun technische aanpak tijdens die onderhandelingen in sterke mate gelijkgeschakeld. Dit voorstel vervangt de voorstellen van de Commissie betreffende een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting en voor een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting, die worden ingetrokken. In Befit zal rekening worden gehouden met de opgedane inzichten en de veranderingen in de moderne economie in een context van toenemende globalisering en digitalisering.

De context van het belastingbeleid van de Unie is de afgelopen jaren aanzienlijk veranderd. Kernaspecten van de initiatieven op het gebied van de vennootschapsbelasting en de vervolgbesprekingen zijn ingebed in andere, bredere kaders dan voorheen. In 2020 zijn de Raad, het Parlement en de Commissie het erover eens geworden dat een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting de basis kan vormen voor een nieuw eigen middel waarvoor de Commissie een voorstel zal doen 6 . In 2021 hebben meer dan 135 landen in het kader van de verklaring van het inclusief kader van de OESO/G20 over een tweepijleroplossing 7 afgesproken het effectieve belastingtarief van een grote multinationale groep te berekenen op basis van de geconsolideerde jaarrekening van de groep (pijler 2) en de belastbare winsten op evenredige wijze gedeeltelijk opnieuw toe te wijzen op grond van een formule (pijler 1). De lidstaten hebben het akkoord over pijler 2 in december 2021 bekrachtigd met de unanieme aanneming van de richtlijn tot waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing voor groepen van multinationale ondernemingen en omvangrijke binnenlandse groepen in de Unie (pijler 2-richtlijn) 8 . Het beleid van de Unie kan dus niet alleen voortbouwen op de eigen ervaringen, maar ook op deze internationale ontwikkelingen op het gebied van de vennootschapsbelasting.

Door de technologische vooruitgang en de verbeterde administratieve capaciteit van de belastingautoriteiten in de lidstaten zijn de invoering en het beheer van een Uniebreed belastingkader voorts een realistischer vooruitzicht geworden waarmee een efficiëntieslag kan worden gemaakt. Bovendien zijn betrouwbare regels en stabiele overheidsinkomsten belangrijker dan ooit in de nasleep van de COVID-19-crisis en gezien de economische onzekerheid als gevolg van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne. Niettemin verschuiven de belastinggrondslagen van de lidstaten als gevolg van megatrends, zoals globalisering, digitalisering, klimaatverandering, aantasting van het milieu, vergrijzing en een veranderende arbeidsmarkt. Met name de globalisering en de digitalisering hebben de weg vrijgemaakt voor winstverschuiving middels belastingplanningspraktijken die eerder door de Unie en de lidstaten zijn aangepakt via de vaststelling van maatregelen tegen belastingontduiking en -ontwijking. Deze maatregelen vormen een succesvolle aanpak voor specifieke problemen, maar hebben daarnaast de belastingstelsels waartussen ondernemingen moeten laveren, ingewikkelder gemaakt. Het belastingbeleid van de Unie moet er dan ook eens te meer voor zorgen dat de lidstaten beschikken over robuuste en duurzame belastinggrondslagen die bestand zijn tegen misbruik en tegelijkertijd de complexiteit op de interne markt verminderen.

Met dit voorstel wordt beoogd al deze aspecten met elkaar in overeenstemming te brengen door een gemeenschappelijk kader voor de vennootschapsbelasting in de Unie in te voeren. Het gemeenschappelijk kader zal het belastingklimaat op de interne markt vereenvoudigen, aangezien het in de plaats zal komen van de huidige 27 manieren om de belastinggrondslag te bepalen voor groepen vennootschappen met jaarlijkse gecombineerde inkomsten boven 750 miljoen EUR. Bijgevolg zal het gemeenschappelijk kader een gelijk speelveld opleveren, de rechtszekerheid vergroten, de nalevingskosten verminderen, ondernemingen aansporen grensoverschrijdend actief te worden en investeringen en groei in de Unie stimuleren.

Tegelijk met dit voorstel heeft de Commissie een afzonderlijk voorstel inzake verrekenprijzen aangenomen, dat in hetzelfde effectbeoordelingsverslag aan bod komt.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Deze richtlijn is in overeenstemming met en vormt een aanvulling op een aantal recente voorstellen van de Commissie, die ook zijn aangekondigd in de mededeling over de belastingheffing van ondernemingen in de 21e eeuw: het “Debra”-voorstel, dat tot doel heeft groei en innovatie te bevorderen door de ongelijkheid tussen vreemd en eigen vermogen in de vennootschapsbelasting aan te pakken via een tegemoetkoming 9 , en het “Unshell”-voorstel, met als doel het misbruik van lege entiteiten voor belastingdoeleinden aan te pakken met nieuwe maatregelen ter bestrijding van belastingontwijking 10 .

Dit initiatief is ook volledig in overeenstemming met het bestaande beleid van de Unie op het gebied van directe belastingheffing. De moeder-dochterrichtlijn 11 , de richtlijn interest en royalty's 12 en de fusierichtlijn 13 hadden tot doel dubbele belastingheffing van vennootschappen aan te pakken. Befit bouwt verder voort op dit beleid en moet een omvattender oplossing bieden. Daarnaast zorgt de richtlijn betreffende administratieve samenwerking 14 voor samenwerking en uitwisseling van verschillende soorten inlichtingen tussen de belastingdiensten van de lidstaten. Met name moeten uiteindelijke moederentiteiten van MNO-groepen uit hoofde van de vierde herziene versie van de richtlijn betreffende administratieve samenwerking 15 sinds 2017 landenrapporten indienen met informatie over inkomsten, winsten, belastingen, werknemers en materiële activa, alsook over hun groepsentiteiten. De lidstaten delen deze informatie met elkaar. Het beheersysteem van Befit zal profiteren van deze bestaande samenwerking en deze efficiënter maken.

Dit voorstel is ook verenigbaar met de richtlijn bestrijding belastingontwijking 16 , die in 2016 is vastgesteld om belastingontwijking aan te pakken. Befit is niet in strijd met deze regels. Ondernemingen in het toepassingsgebied van Befit kunnen in dit verband zelfs profiteren van grotere fiscale zekerheid. Hun fiscale situatie zal transparanter en duidelijker zijn dan in de situatie waarin zij hun activiteiten moeten afstemmen op meerdere nationale rechtskaders en tegelijkertijd moeten waarborgen dat zij het hoofddoel van elk kader in acht nemen en tegenstrijdigheden voorkomen. De enige bepaling waarmee het Befit-voorstel de samenhang moet waarborgen, is de regel inzake renteaftrekbeperking (artikel 4 van de richtlijn bestrijding belastingontwijking). Daartoe bevat het voorstel een specifieke bepaling om deze maatregel te laten gelden voor grensoverschrijdende groepen en niet voor elke vennootschap (artikel 13).

Het voorstel is ook in overeenstemming met de uitvoering van de tweepijleroplossing van het inclusief kader van de OESO/G20. In het verlengde van het OESO/G20-project inzake grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS) van 2015, en met name het rapport over BEPS-actie 1 betreffende de aanpak van de uitdagingen van de digitale economie op belastinggebied, is het inclusief kader van de OESO/G20 opgezet om fiscale problemen in verband met digitalisering aan te pakken. De aanpak was gericht op twee verschillende, maar verwante werkstromen en in 2021 bereikten jurisdicties wereldwijd een historisch akkoord over een tweepijleroplossing. Pijler 1 omvat een gedeeltelijke herverdeling van belastingrechten over marktjurisdicties (bedrag A) en een vereenvoudiging van het zakelijkheidsbeginsel voor bepaalde activiteiten (bedrag B). Pijler 2 omvat de regels ter bestrijding van grondslaguitholling (Global Anti-Base Erosion — GloBE), d.w.z. twee onderling verbonden binnenlandse regels die een minimale effectieve belasting van 15 % garanderen, en de onderworpenheidsregel (Subject to Tax Rule — STTR), een verdragsrechtelijke regel op grond waarvan een minimumtarief van 9 % mag worden geheven op bepaalde betalingen. Op 15 december 2022 heeft de Unie de pijler 2-richtlijn vastgesteld met het oog op de uniforme uitvoering van de GloBE-regels in de Unie. Op 11 juli 2023 hebben 138 landen en jurisdicties overeenstemming bereikt over de verdere werkzaamheden van het inclusief kader van de OESO/G20 met betrekking tot de resterende elementen van de tweepijleroplossing 17 . Het voorstel bouwt voort op de verwezenlijkingen van de twee pijlers en moet ondernemingen in de Unie in alle opzichten eenvoudige en zekere regels bieden.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Commissievoorzitter Ursula von der Leyen kondigde in haar toespraak over de Staat van de Europese Unie van 2022 aan dat de Commissie zou komen met een steunpakket voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s). Dat pakket moet kmo’s de broodnodige steun bieden om de kasstroom zeker te stellen, vereenvoudigingen door te voeren en investeringen en groei te verwezenlijken. Zo moet het voor kmo’s gemakkelijker worden om zaken te doen op de interne markt. In dit verband zullen de initiatieven van de Commissie ter vereenvoudiging van de vennootschapsbelasting naar verwachting worden aangevuld met een aanverwant voorstel voor een richtlijn voor kmo’s met een beperkte belastbare aanwezigheid in het buitenland (enkel via vaste inrichtingen in een of meer andere lidstaten). Dat voorstel zal ervoor zorgen dat kmo-groepen ook worden aangemoedigd hun activiteiten over de grenzen heen uit te breiden en dat hoge kosten voor de naleving van de belastingvoorschriften kmo’s niet beletten de kansen op de interne markt ten volle te benutten.

Befit en het steunpakket voor kmo’s vullen elkaar aan. Beide initiatieven zijn erop gericht de situatie voor ondernemingen verder te vereenvoudigen. Op fiscaal gebied moet het steunpakket voor kmo’s vereenvoudigingen opleveren voor kleine en middelgrote ondernemingen met een beperkte aanwezigheid in het buitenland, terwijl Befit gericht is op grote groepen ondernemingen die reeds uitgebreide grensoverschrijdende activiteiten ontplooien. Befit biedt evenwel facultatieve regels voor kmo’s die deel uitmaken van een groep die geconsolideerde jaarrekeningen indient. Dankzij de facultatieve toepassing kunnen zij de eenvoudigste en meest kostenefficiënte optie kiezen op basis van hun individuele behoeften.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Dit voorstel valt binnen het toepassingsgebied van artikel 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De regels van het voorstel zijn erop gericht de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of administratieve praktijken van de lidstaten nader op elkaar af te stemmen, aangezien deze rechtstreeks van invloed zijn op de totstandbrenging of de werking van de interne markt. Het voorstel wordt derhalve volgens een bijzondere wetgevingsprocedure overeenkomstig dit artikel en in de vorm van een richtlijn vastgesteld. De bevoegdheid van de Unie op dit gebied wordt gedeeld met de lidstaten.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Ondernemingen in de Unie zijn steeds vaker over de grenzen heen actief op de interne markt, maar het huidige belastingkader in de Unie bestaat uit 27 verschillende vennootschapsbelastingstelsels. Deze veelvoud van regels leidt tot versnippering en vormt een ernstig obstakel voor het zakendoen op de interne markt. Op de interne markt hebben grensoverschrijdende ondernemingen namelijk te maken met hoge kosten voor de naleving van de belastingvoorschriften, aangezien zij zich moeten houden aan verschillende rechtskaders. Bovendien zorgen de verschillen tussen de lidstaten voor tegenstrijdigheden die kunnen leiden tot dubbele niet-belasting en onbedoelde belastingvoordelen.

Deze problemen komen in alle lidstaten voor en kunnen niet doeltreffend worden aangepakt via nationale maatregelen. Aangezien zij het resultaat zijn van de werking van verschillende belastingstelsels, zouden ongecoördineerde nationale maatregelen onvoldoende effect sorteren. Hoewel een betere samenwerking ook nuttig kan zijn, is deze aanpak hoofdzakelijk bilateraal en beperkt geweest, met name voor groepen die in meer dan twee lidstaten actief zijn.

In dit verband kan alleen een Uniebreed initiatief dat voorziet in gemeenschappelijke regels, doeltreffend zijn. De complexiteit en de gevolgen ervan zouden aanzienlijk worden verminderd indien voor groepen vennootschappen in de gehele Unie dezelfde vennootschapsbelastingregels zouden worden ingevoerd. Tegenstrijdigheden kunnen voorts enkel met gemeenschappelijke regels worden weggenomen in plaats van slechts gecorrigeerd.

Actie op Unieniveau zou een duidelijke meerwaarde hebben. Zo zou de aggregatie van de belastinggrondslagen van de groepsleden in één pool, gecombineerd met een eenvoudige wijze van toerekening van de winsten binnen de groep, een objectievere en goedkopere manier zijn om de belastingverplichtingen van groepen vennootschappen te bepalen. De afzonderlijke lidstaten kunnen deze methode evenwel niet doeltreffend toepassen, omdat het risico van dubbele belasting en geschillen zou blijven bestaan indien de methode voor winsttoerekening niet uniform is voor de hele groep en de toerekenbare belastinggrondslag van de groep niet volgens dezelfde regels wordt berekend.

Gemeenschappelijke materiële regels kunnen ook worden beheerd door middel van een gemeenschappelijk kader, dat absoluut voordelen zou hebben voor ondernemingen en belastingdiensten in de Unie. In plaats van in elke lidstaat een aangifte in te dienen, zouden groepen vennootschappen met behulp van een éénloketsysteem hun verplichtingen kunnen nakomen via één enkele entiteit. Belastingdiensten, die momenteel de belastingverplichtingen van dezelfde grensoverschrijdende ondernemingen afzonderlijk en elk met hun eigen middelen beoordelen, zouden die middelen in collectief verband doeltreffender en gerichter kunnen inzetten. Bovendien is voor grensoverschrijdende kwesties soms overeenstemming tussen verschillende lidstaten nodig en leiden dergelijke kwesties vaak tot langdurige geschillen of procedures. Een gemeenschappelijk administratief kader zou ondernemingen in de Unie bijgevolg ook in staat stellen vroegtijdig een bepaalde mate van zekerheid te verkrijgen over bepaalde zaken.

Dit initiatief is daarom in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel dat is vastgelegd in artikel 5, lid 3, VWEU, aangezien de doelstellingen niet voldoende kunnen worden verwezenlijkt door de lidstaten en een gemeenschappelijke aanpak voor alle lidstaten de grootste kans zou bieden om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

Evenredigheid

De beoogde maatregelen gaan niet verder dan nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken en zijn derhalve in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Het voorstel voorziet niet in volledige harmonisatie van de vennootschapsbelastingstelsels, maar enkel in gemeenschappelijke regels om het belastbare inkomen van (grote) groepen vennootschappen in de Unie te bepalen. Dit is nodig om de doelstellingen van het initiatief te kunnen verwezenlijken, en er is op gelet dat de regels beperkt blijven tot het strikt noodzakelijke.

Het belastingtarief en het handhavingsbeleid blijven geheel aan de lidstaten. De voorgestelde maatregelen hebben enkel betrekking op de belastinggrondslag. Meer in het bijzonder zal het voorstel alleen regels invoeren wanneer dat noodzakelijk is om ondernemingen in de Unie in staat te stellen hun belastinggrondslag in de hele Unie te berekenen op basis van dezelfde regels. Dit betekent dat de nieuwe Befit-belastinggrondslag in de eerste plaats zal worden gebaseerd op de bestaande, reeds op grond van het Unierecht aanvaarde regels inzake financiële verslaglegging, d.w.z. hetzij de nationale algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen (GAAP) van de lidstaten, hetzij de internationale standaarden voor financiële verslaglegging (IFRS). Het voorstel zorgt niet voor een algehele harmonisatie van de regels inzake de belastinggrondslag, maar harmoniseert die regels alleen voor zover dat nodig is en biedt de mogelijkheid om aanvullende correcties aan te brengen na de toerekening van de Befit-belastinggrondslagrekening houdend met nationale beleidsbehoeften.

Om ervoor te zorgen dat het initiatief niet verder gaat dan nodig is, zullen de regels ook facultatief zijn voor de meeste ondernemingen, die de bestaande regels van de lidstaten kunnen blijven toepassen. De verplichte toepassing is beperkt tot in de Unie gevestigde entiteiten van grote groepen die ook binnen het toepassingsgebied van de pijler 2-richtlijn vallen, tenzij een grote groep haar hoofdkantoor buiten de Unie heeft maar in beperkte mate actief is op de interne markt (materialiteitsdrempel). Deze gerichte aanpak is gekozen om de consistentie en samenhang in de Unie te waarborgen en omdat de gemeenschappelijke regels in het kader van deze richtlijn met name deze ondernemingen ten goede zouden komen. Zij hebben dus hoogstwaarschijnlijk een sterke grensoverschrijdende aanwezigheid en de nieuwe regels zijn zo nauw mogelijk afgestemd op de tweepijlerbenadering.

Een uniforme toepassing van de Befit-regels op deze groepen zou zorgen voor samenhang met de pijler 2-richtlijn. Zo kunnen synergieën worden benut en kunnen de uitvoeringskosten tot een minimum worden beperkt. De Befit-belastinggrondslag en het minimale effectieve belastingtarief van pijler 2 zouden op hetzelfde niveau worden behandeld, d.w.z. het niveau van de groep binnen de Unie. Ook kunnen de processen op elkaar worden afgestemd; zo nemen beide processen de jaarrekeningen als uitgangspunt en moeten vennootschappen in beide gevallen de Uniebrede belastingcorrecties toepassen. Dit is aldus een evenredige stap in de richting van eenvoudiger belastingregels en grotere fiscale zekerheid in de Unie.

De invoering van een nieuw belastingkader voor ondernemingen in de Unie zou in het begin aanpassingskosten en administratieve lasten met zich meebrengen. Deze kosten zullen naar schatting echter worden gecompenseerd door besparingen op de nalevingskosten, vereenvoudigde administratieve procedures en op de lange termijn een verbeterde toerekening van middelen door ondernemingen en belastingdiensten.

Bijgevolg is dit initiatief ook in overeenstemming met het in artikel 5, lid 3, VWEU neergelegde evenredigheidsbeginsel, aangezien de inhoud en de vorm ervan niet verder gaan dan noodzakelijk is en in verhouding staan tot de beoogde doelstellingen.

Keuze van het instrument

Het voorstel betreft een richtlijn, het enige toegestane rechtsinstrument volgens de rechtsgrondslag (artikel 115 VWEU).

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

De strategie voor het raadplegen van belanghebbenden voor dit initiatief bestond uit zowel openbare als gerichte raadplegingen. Voor de openbare raadpleging zijn op 13 oktober 2022 een verzoek om input 18 en een online-enquête gepubliceerd, waarna een twaalf weken durende raadpleging plaatsvond, die eindigde op 26 januari 2023. Doel hiervan was te inventariseren hoe belanghebbenden denken over de kernbeginselen van de gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting in de Unie. In totaal werden 123 zienswijzen ingediend, verdeeld over 46 reacties op het verzoek om input en 77 reacties op de enquête in het kader van de openbare raadpleging, waaronder 29 schriftelijke bijdragen die bij de feedback waren gevoegd of per e-mail werden verzonden. 54 van de 123 bijdragen waren ingediend door bedrijfsverenigingen die algemene bedrijfsbelangen vertegenwoordigen, belastingadviseurs, advocaten of specifieke bedrijfstakken, zoals het verzekeringswezen. Ook burgers en zowel grotere als kleinere ondernemingen, alsook academische en onderzoeksinstellingen, non-gouvernementele organisaties en vakbonden hebben hun opvattingen gedeeld. Er is geen input ontvangen van nationale overheden.

Alle bijdragen van belanghebbenden zijn in aanmerking genomen in de effectbeoordeling. Een samenvattend verslag is opgenomen in de bijlage bij het effectbeoordelingsverslag en de Commissie heeft de input van belanghebbenden en een samenvattend feitenverslag op de raadplegingspagina gepubliceerd. Die pagina biedt een gedetailleerd overzicht van de profielen van de respondenten en de ontvangen input.

Er hebben ook gerichte raadplegingen en bilaterale bijeenkomsten met belanghebbenden (belastingplichtige vennootschappen die waarschijnlijk onder Befit vallen, universiteiten en lidstaten) plaatsgevonden. Bij het effectbeoordelingsverslag is een samenvatting van de gespreksverslagen van de gerichte raadplegingen gevoegd. De lidstaten werden ook geïnformeerd via vergaderingen van Commissiewerkgroep IV Directe belastingen en de Groep op hoog niveau van de Raad.

Uit al deze uitwisselingen en de input van verschillende belanghebbenden wordt duidelijk dat de meningen uiteenlopen, maar dat er een brede consensus bestaat over de problemen die voortvloeien uit de verschillen tussen de nationale belastingstelsels en over de noodzaak van actie op Unieniveau om de gefragmenteerde en inefficiënte situatie aan te pakken.

Over de belangrijkste kenmerken van een nieuw systeem bestond minder eensgezindheid. In het voorstel zijn evenwel de opties opgenomen waar de respondenten van de openbare raadpleging het vaakst voor pleitten, zoals een hybride toepassingsgebied, berekening van de belastinggrondslag op een wijze waarbij de financiële rekeningen zo min mogelijk worden gecorrigeerd, de mogelijkheid van grensoverschrijdende verliesverrekening en een vereenvoudiging van de aangifteverplichtingen. Voor transacties met geassocieerde ondernemingen buiten de Befit-groep blijven de verrekenprijsregels van toepassing, maar het voorstel bevat benchmarks voor een vereenvoudigd risicobeoordelingskader. De meeste respondenten waren daar voorstander van.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De Commissie heeft een beroep gedaan op de deskundigheid van haar Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, dat de mogelijke effecten van het initiatief heeft onderzocht aan de hand van het Cortax-model. Dat model is een algemeen evenwichtsmodel dat voor het inschatten van de effecten van hervormingen van de vennootschapsbelasting in de 27 lidstaten is ontworpen en waarin gedetailleerde gegevens uit verschillende gegevensbronnen worden gebruikt.

De Commissie heeft bij de voorbereiding van dit voorstel geen beroep gedaan op externe deskundigen.

Effectbeoordeling

Ter voorbereiding van dit initiatief en van het voorstel voor een richtlijn betreffende verrekenprijzen is een effectbeoordeling uitgevoerd. Het ontwerpeffectbeoordelingsverslag is op 26 april 2023 aan de Raad voor regelgevingstoetsing van de Commissie voorgelegd en op 24 mei 2023 besproken. De Raad voor regelgevingstoetsing heeft op 26 mei 2023 een positief advies 19 met punten van voorbehoud uitgebracht, waarin verbeterpunten werden voorgesteld. De belangrijkste verbeterpunten waren: verduidelijking van het verband met eerdere voorstellen en lopende internationale ontwikkelingen op belastinggebied, een uitvoeriger beschrijving van de geraamde nalevingskosten, een betere uitleg van de kosten en baten en een duidelijkere beschrijving van de toezichtregelingen.

Er is een herzien effectbeoordelingsverslag opgesteld waarin deze punten van voorbehoud aan bod komen. Zo zijn de uit eerdere initiatieven op het gebied van de vennootschapsbelasting getrokken lessen verduidelijkt en zijn de verbanden met de tweepijlerbenadering van de OESO toegelicht. De nalevingskosten worden ook breder geraamd, voor zover mogelijk op basis van de beschikbare gegevens.

Het werd noodzakelijk geacht de in het verslag beoordeelde initiatieven die een positief advies met voorbehoud van de Raad voor regelgevingstoetsing ontvingen, als afzonderlijke voorstellen te presenteren. Daarom wordt in het effectbeoordelingsverslag alleen het effect beoordeeld van de voorstellen voor een richtlijn van de Raad betreffende Befit en voor een richtlijn van de Raad betreffende verrekenprijzen.

In het effectbeoordelingsverslag bij dit voorstel is de analyse inzake Befit en verrekenprijzen die in de onderzochte ontwerpeffectbeoordeling is verricht, accuraat weergegeven en zijn de aanbevelingen die de Raad voor regelgevingstoetsing in dat verband heeft gedaan, overgenomen.

In het verslag worden de effecten van verschillende beleidsopties onder de loep genomen. De opties voor het toepassingsgebied van Befit omvatten een verplichte, een facultatieve en een hybride variant (die laatste is voor sommige groepen verplicht en voor andere groepen facultatief). Voor de berekening van de belastinggrondslag voorzien de opties in beperkte correcties van de jaarrekening en een uitgebreide reeks belastingregels. De opties voor de toerekening van de belastinggrondslag zijn een formule waarbij immateriële activa buiten beschouwing worden gelaten, een formule waarin immateriële activa zijn opgenomen en een overgangsregeling inzake toerekening. Voor transacties met verbonden partijen buiten de Befit-groep zijn de opties instandhouding van de status quo en invoering van een risicobeoordelingsinstrument in de vorm van een “verkeerslichtsysteem”. De beheersopties zijn een geavanceerd éénloketsysteem, een beperkt éénloketsysteem en een hybride éénloketsysteem.

Ter beoordeling van deze opties worden in het verslag drie “varianten” van Befit onderzocht, d.w.z. drie combinaties van de verschillende opties. Aangezien de beoordeling van de verrekenprijsopties in een afzonderlijk voorstel aan bod komt, wordt die beoordeling niet samengevat in het kader van deze richtlijn.

Variant 1 — Befit “alomvattend”:

Toepassingsgebied

Berekening van de belastinggrondslag

Toerekening van de belastinggrondslag

Beoordeling van het verrekenprijsrisico

Beheer

Verplicht voor alle groepen

Alomvattende regels

Formule waarin immateriële activa zijn opgenomen

Verkeerslichtsysteem

Geavanceerd éénloketsysteem

In deze variant worden regels voorgesteld die bindend zijn voor alle belastingplichtigen, de hoogste graad van harmonisatie opleveren en onmiddellijk toepasselijk zijn. Deze combinatie van opties heeft de breedst mogelijke reikwijdte en levert bijgevolg de meest verregaande vereenvoudiging op voor ondernemingen in de Unie en de belastingautoriteiten van de lidstaten, aangezien zij in de plaats zou komen van de huidige nationale regels inzake belasting van groepen in de Unie.

Variant 2 — Befit “light”:

Toepassingsgebied

Berekening van de belastinggrondslag

Toerekening van de belastinggrondslag

Beoordeling van het verrekenprijsrisico

Beheer

Facultatief voor alle groepen

Beperkte belastingcorrecties

Overgangsregel inzake toerekening

De huidige regels blijven in stand

Beperkt éénloketsysteem

Deze variant voorziet voornamelijk in facultatieve regels, leidt tot de geringste mate van harmonisatie en gaat gepaard met een geleidelijke toepassing. Deze combinatie van opties zou de bestaande situatie op een aantal punten wijzigen, maar die wijzigingen zouden een beperktere reikwijdte hebben, minder omvattend zijn en geleidelijk worden toegepast.

Variant 3 — Befit “combinatie”:

Toepassingsgebied

Berekening van de belastinggrondslag

Toerekening van de belastinggrondslag

Beoordeling van het verrekenprijsrisico

Beheer

Hybride

Beperkte belastingcorrecties

Overgangsregel inzake toerekening

Verkeerslichtsysteem

Hybride éénloketsysteem

Deze derde variant is een “tussenvariant” die aspecten van verplichte harmonisatie en geleidelijke toepassing combineert. De combinatievariant omvat een hybride aanpak van de toepassing en het toepassingsgebied. Deze variant zou zorgen voor gemeenschappelijke en verplichte regels voor grote groepen die zeer waarschijnlijk over de grenzen heen structuren hebben en actief zijn en aldus naar verwachting het meeste baat zullen hebben bij de vereenvoudiging die Befit biedt.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Het voorstel is gericht op het verminderen van de regeldruk voor zowel belastingplichtigen als belastingdiensten. De kosten voor de naleving van de belastingvoorschriften vormen een last voor ondernemingen en één van de grote voordelen van de invoering van het initiatief zal zijn dat die kosten verminderen. De geraamde verlaging van de nalevingskosten staat vermeld in het effectbeoordelingsverslag.

Om de doelstellingen van eenvoudiger belastingregels, stimulering van groei en investeringen en tegelijkertijd eerlijke en duurzame belastinginkomsten op evenredige wijze te verwezenlijken, gaat de voorkeur uit naar een hybride toepassingsgebied voor grensoverschrijdende ondernemingen in de Unie. Ondernemingen in de Unie (met uitzondering van de in de Unie gevestigde entiteiten van de grootste groepen) die ook onder het toepassingsgebied van de pijler 2-richtlijn vallen, zijn vrijgesteld van het verplichte toepassingsgebied van het initiatief. Voor de grootste groepen zullen de Befit-regels worden verplicht om te zorgen voor consistentie en samenhang. Andere groepen, die onder de drempel uitkomen, waaronder kmo-groepen, kunnen ervoor kiezen de Befit-regels toe te passen, afhankelijk van hun bedrijfsstructuur. Deze vrijwillige toepassing moet ervoor zorgen dat het voorstel daadwerkelijk leidt tot vermindering van de regeldruk. Ondernemingen zullen waarschijnlijk voor deze optie kiezen wanneer zij kunnen profiteren van de vereenvoudiging die de regels bieden. Als dit niet het geval is, blijven zij de bestaande regels toepassen. Op deze manier zorgt het toepassingsgebied van het voorstel ervoor dat de nalevingskosten voor kmo’s laag worden gehouden. Tot slot, aangezien het voorstel in de eerste plaats gericht is op de behoeften van grensoverschrijdende ondernemingen met een belastbare aanwezigheid in meer dan één lidstaat, zullen veel micro-ondernemingen in feite buiten het toepassingsgebied vallen.

Belastingdiensten zouden ook baat moeten hebben bij de verwachte vermindering van het werk met betrekking tot verrekenprijzen, aangezien het door de Befit-regels minder vaak nodig zal zijn grondig te beoordelen of transacties binnen een groep in overeenstemming zijn met het zakelijkheidsbeginsel. Na de overgangsperiode zal het mogelijk zelfs niet langer nodig zijn om dergelijke transacties binnen de groep in overeenstemming met het zakelijkheidsbeginsel te beprijzen voor belastingdoeleinden. Ook zou het aantal geschillen moeten afnemen, voor zover de oprichting van Befit-teams de belastingdiensten in staat stelt vroegtijdig een bepaalde mate van zekerheid te bieden en problemen efficiënter op te lossen via overleg en coördinatie.

Grondrechten

De grondrechten zullen naar verwachting geen grote gevolgen ondervinden, en de voorgestelde maatregelen zijn verenigbaar met de rechten, vrijheden en beginselen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie 20 . Door het speelveld gelijk te trekken, grensoverschrijdende belemmeringen weg te nemen en meer fiscale zekerheid te bieden, zal het voorstel ook bijdragen tot het voorkomen van discriminatie of ongerechtvaardigde beperkingen van de vrijheden die verband houden met het voeren van een onderneming.

De onder het Handvest en de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) 21 vallende gegevensbeschermingsrechten worden gewaarborgd. Persoonsgegevens, zoals informatie over eigendomsbelangen in een Befit-groep, mogen door belastingdiensten worden verwerkt, maar alleen voor de toepassing van hoofdstuk IV alsook om de inhoud van de Befit-informatieaangifte te onderzoeken en daarover overeenstemming te bereiken en individuele belastingaangiften in het kader van hoofdstuk V te verwerken en te beoordelen. Persoonsgegevens mogen alleen worden doorgegeven tussen belastingdiensten die betrokken zijn bij het beheer van een bepaalde Befit-groep. De doorgifte van persoonsgegevens wordt beperkt tot wat nodig is om de regels na te leven en belastingfraude, -ontduiking en -ontwijking op te sporen in overeenstemming met de AVG-vereisten. Persoonsgegevens worden niet langer bewaard dan nodig is voor dit doel, doch in geen geval langer dan tien jaar.

Andere gevolgen

Er zijn geen andere significante gevolgen. Het voorstel heeft betrekking op groepen vennootschappen in alle sectoren die in een lidstaat vallen onder het vennootschapsbelastingstelsel. Het voorstel heeft als zodanig geen invloed op de huidige manier van zakendoen en zal naar verwachting geen rechtstreekse gevolgen hebben voor de doelstellingen van de Europese Green Deal of de Europese milieuwetgeving. Indirect kan worden gesteld dat ondernemingen de middelen die vrijkomen door de lagere kosten voor de naleving van de belastingvoorschriften, desgewenst kunnen investeren in ecologisch duurzamere productiemethoden.

Het voorstel neemt het beginsel “standaard digitaal” in acht en draagt bij tot de verwezenlijking van de Europese aanpak voor een digitale samenleving en economie.

In het voorstel wordt aandacht besteed aan de duurzameontwikkelingsdoelen nrs. 8 (Eerlijk werk en economische groei) en 9 (Industrie, innovatie en infrastructuur), zoals uiteengezet in bijlage 3 bij de effectbeoordeling.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het initiatief zal gevolgen hebben voor de begroting van de Commissie in verband met het Befit-samenwerkingsinstrument. De belastingdiensten zullen nauw moeten samenwerken en communicatiemiddelen moeten gebruiken voor de Befit-teams in het kader van dit initiatief. Om de werkzaamheden en de communicatie van de Befit-teams te vergemakkelijken, zal de Commissie de nodige praktische regelingen vaststellen, waaronder maatregelen om de uitwisseling van informatie tussen de Befit-teamleden te standaardiseren middels een Befit-samenwerkingsinstrument. De Commissie wordt belast met de ontwikkeling van dit instrument (eenmalige kosten), alsook met de hosting, contentbeheer, encryptie en het jaarlijkse onderhoud ervan. De kosten voor het Befit-samenwerkingsinstrument worden geraamd op eenmalig ongeveer 300 000 EUR (voor het eerste jaar) en ongeveer 600 000 EUR per jaar aan werkingskosten. Deze kosten zullen worden gefinancierd uit het geplande budget voor het Fiscalis-programma. Nadere bijzonderheden zijn opgenomen in het financieel memorandum bij dit voorstel.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Met het oog op het monitoren en evalueren van de uitvoering van de richtlijn zal het in eerste instantie nodig zijn om de lidstaten de tijd en alle noodzakelijke hulp te bieden om de EU-regels naar behoren uit te voeren. De Commissie zal de toepassing van de richtlijn vijf jaar na de inwerkingtreding ervan evalueren en aan de Raad verslag uitbrengen over de werking ervan. De lidstaten moeten de Commissie de tekst meedelen van de bepalingen van intern recht die zij op het door deze richtlijn bestreken gebied vaststellen, en moeten ook alle relevante informatie verstrekken waarover zij beschikken en die de Commissie voor evaluatiedoeleinden nodig heeft.

Naast een evaluatie zal de doeltreffendheid en efficiëntie van het initiatief regelmatig en voortdurend worden gemonitord aan de hand van de volgende vooraf gedefinieerde indicatoren: de uitvoerings- en opstartkosten van Befit; het aantal groepen vennootschappen dat het voorstel verplicht moet toepassen, alsmede het aantal ondernemingen dat zich vrijwillig heeft aangesloten; de ontwikkeling van de nalevingskosten, en het aantal geschillen over dubbele belasting. Dit wordt nader toegelicht in het effectbeoordelingsverslag bij dit voorstel.

Artikelsgewijze toelichting

Het voorstel omvat gemeenschappelijke regels voor de bepaling van de belastinggrondslag van vennootschappen die deel uitmaken van een groep die een geconsolideerde jaarrekening opstelt, en die in een lidstaat aan vennootschapsbelasting zijn onderworpen.

De belangrijkste aspecten van de voorstellen zijn:

Een hybride toepassingsgebied voor verplichte en facultatieve toepassing

In de algemene bepalingen van hoofdstuk I van het voorstel wordt een hybride toepassingsgebied voor de toepassing van de regels van deze richtlijn gedefinieerd. De verplichte toepassing ziet op dezelfde groepen als de pijler 2-regelgeving (d.w.z. groepen met jaarlijkse gecombineerde inkomsten van ten minste 750 miljoen EUR), maar geldt uitsluitend voor de in de Unie gevestigde entiteiten van dergelijke groepen die voldoen aan de eigendomsdrempel van 75 % (artikelen 5 en 6). Voor groepen met een hoofdkantoor in een derde land moeten voorts de jaarlijkse gecombineerde inkomsten van hun in de Unie gevestigde entiteiten in ten minste twee van de vier boekjaren onmiddellijk voorafgaand aan het boekjaar waarin de groep deze richtlijn begon toe te passen, ten minste 50 miljoen EUR bedragen, en moet dat bedrag ten minste 5 % van de totale inkomsten van de groep uitmaken (artikel 2, lid 4). Deze materialiteitsdrempel zorgt er verder voor dat de vereisten van het voorstel in verhouding staan tot de voordelen ervan.

De keuze om de verplichte toepassing af te stemmen op pijler 2 is gemaakt in de wetenschap dat deze belastingplichtigen reeds verschillende desbetreffende onderdelen van de pijler 2-richtlijn toepassen, bijvoorbeeld met betrekking tot de berekening van het belastbare resultaat. Deze keuze zorgt aldus voor een evenwicht tussen een consistente doorvoering van de noodzakelijke veranderingen en een eenvoudig systeem.

Andere, kleinere groepen kunnen desgewenst kiezen de regels toe te passen, mits zij een geconsolideerde jaarrekening opstellen. Dit vrijwillige toepassingsgebied zou zeer interessant kunnen zijn voor kleinere groepen die over de grens actief zijn, aangezien zij minder middelen hebben om te voldoen aan meerdere nationale vennootschapsbelastingstelsels.

Wanneer een groep de regels van deze richtlijn toepast of wenst toe te passen, is het kader van toepassing op de gehele “Befit-groep”, d.w.z. de subgroep van alle fiscaal in de Unie gevestigde vennootschappen en in de Unie gevestigde vaste inrichtingen van de groep die voldoen aan de eigendomsdrempel van 75 %, de “Befit-groepsleden” genoemd. Het toepassingsgebied is beperkt tot deze entiteiten.

Het voorstel sluit geen sectoren uit van het toepassingsgebied. Sectorspecifieke kenmerken worden in aanmerking genomen in de desbetreffende delen van het voorstel. Dit is met name het geval voor internationale vervoers- en winningsactiviteiten. Zo zijn inkomsten uit de scheepvaart vaak onderworpen aan speciale belastingregelingen die zijn afgestemd op de situatie van die sector. In het voorstel wordt hiermee rekening gehouden en worden scheepvaartinkomsten die onder een tonnagebelastingregeling vallen, uitgesloten van de Befit-belastinggrondslag.

Berekening van het voorlopig fiscaal resultaat van elk Befit-groepslid aan de hand van een vereenvoudigde methode

Hoofdstuk II omvat de regels voor de bepaling van het voorlopig fiscaal resultaat van elk Befit-groepslid. Daarbij worden de correcties van de afdelingen 2 en 3 en de regels van afdeling 4 inzake timing en kwantificering toegepast op het in de financiële rekeningen vermelde netto-inkomen of -verlies.

Net als in pijler 2 vormt het boekhoudkundige resultaat van de financiële rekeningen, die voor de Befit-groep volgens één enkele boekhoudnorm moeten worden vastgesteld, het uitgangspunt. Daartoe moeten de financiële rekeningen van elk Befit-groepslid worden afgestemd op de boekhoudnorm van de uiteindelijke moederentiteit of, indien de groep haar hoofdkantoor buiten de Unie heeft, die van de indienende entiteit. De boekhoudnorm moet worden aanvaard op grond van het recht van de Europese Unie, hetgeen in wezen betekent dat die norm ofwel de nationale algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen (GAAP) van een van de lidstaten moet zijn, ofwel de internationale standaarden voor financiële verslaglegging (IFRS), zoals uiteengezet in artikel 7.

Met het oog op vereenvoudiging worden de correcties tot het noodzakelijke minimum beperkt in plaats van een gedetailleerd kader voor de vennootschapsbelasting uit te werken. Daarom omvat Befit minder belastingcorrecties dan pijler 2, die een ander doel heeft, namelijk de berekening van het passende kwalificerende inkomen voor de verschuldigde belasting.

De Befit-correcties zijn opgenomen in afdeling 2. De volgende posten worden opgenomen, d.w.z. weer toegevoegd indien ze zijn afgetrokken of nog niet zijn opgenomen in de jaarrekening: voor handelsdoeleinden aangehouden financiële activa (artikel 11), financieringskosten die aan partijen buiten de Befit-groep worden betaald boven de regel inzake renteaftrekbeperking van de richtlijn bestrijding belastingontwijking (artikel 13), correcties van de reële waarde en vermogenswinsten ontvangen door levensverzekeringsondernemingen in het kader van aan beleggingen/indexen gekoppelde overeenkomsten (artikel 14), boeten, sancties en onwettige betalingen zoals steekpenningen (artikel 16), en vennootschapsbelasting die reeds is betaald of bijheffingen op grond van pijler 2 (artikel 17).

De volgende posten worden uitgesloten, d.w.z. afgetrokken van het netto-inkomen of -verlies voor zover zij in de financiële rekeningen zijn opgenomen: dividenden en kapitaalwinsten of -verliezen op aandelen of eigendomsbelangen, in het geval van aanzienlijke eigendomsbelangen en tenzij zij voor handelsdoeleinden of door een levensverzekeringsonderneming worden aangehouden (artikelen 8 tot en met 11 en artikel 14), de winst of het verlies van vaste inrichtingen (artikel 12), scheepvaartinkomsten die onder een nationale tonnagebelastingregeling vallen (artikel 15), een doorschuifregeling voor winsten op activa die worden vervangen (artikel 18), kosten in verband met de verwerving, voortbrenging en verbetering van afschrijfbare activa, omdat deze kosten reeds deel zullen uitmaken van de afschrijvingsgrondslag, alsook rechtstreeks daarmee verband houdende subsidies, omdat subsidies noch in de afschrijvings- noch in de belastinggrondslag mogen worden opgenomen (artikel 19), niet-gerealiseerde winsten of verliezen uit wisselkoersschommelingen op vaste activa (artikel 20). De regel van artikel 21 sluit ook alle bedragen uit die verband houden met de in artikel 48 genoemde correcties na toerekening (zie hieronder). Deze posten vallen dus buiten het voorlopig fiscaal resultaat teneinde mogelijke dubbeltelling te voorkomen.

Daarnaast omvat afdeling 3 gemeenschappelijke regels voor fiscale afschrijving. Dit is een belangrijke aanpassing voor belastingdoeleinden, maar het voorstel sluit nauwer op de financiële verslaglegging aan dan de nationale regels inzake fiscale afschrijving. Materiële vaste activa met een waarde van minder dan 5 000 EUR zullen onmiddellijk worden geboekt. Andere activa worden altijd lineair afgeschreven, d.w.z. gelijk verdeeld over de looptijd van het actief. In principe komt de looptijd overeen met de gebruiksduur in de financiële rekeningen. Voor onroerende goederen, met inbegrip van industriële gebouwen, wordt de looptijd in de regel evenwel vastgesteld op 28 jaar. Voor immateriële vaste activa komt de looptijd overeen met de periode waarin rechtsbescherming wordt geboden, bv. voor intellectuele-eigendomsrechten, en indien daarvan geen sprake is, bedraagt de looptijd vijf jaar. Voor zover verworven wordt goodwill ook afgeschreven en bijgevolg in de financiële rekeningen opgenomen.

In afdeling 4 van het voorstel wordt ingegaan op aspecten van timing en kwantificering, die voor belastingdoeleinden nodig zijn om misbruik te voorkomen. Verschillen tussen de kostprijs van voorraden en onderhanden werk moeten bijvoorbeeld consequent worden gemeten aan de hand van de “eerst in-eerst uit”-methode of de gewogen gemiddelde kostprijs (artikel 29). Voorzieningen worden uitgesloten indien zij niet wettelijk verplicht zijn of niet betrouwbaar kunnen worden geschat (artikel 30). Oninbare vorderingen kunnen alleen worden afgetrokken indien alle redelijke stappen om een betaling te verkrijgen van de debiteur, zijn uitgeput of indien het bedrag dat verloren gaat, betrouwbaar kan worden geschat, maar nooit indien de debiteur een geassocieerde onderneming is (artikel 31). Inkomsten en kosten in verband met langlopende contracten tellen alleen mee voor het jaar waarin zij zijn opgebouwd of gerealiseerd (artikel 32). De behandeling van afdekkingsinstrumenten moet de fiscale behandeling van de afgedekte positie volgen (artikel 33).

Tot slot bevat afdeling 5 van het voorstel ook de nodige regels voor entiteiten die tot de Befit-groep toetreden of die groep verlaten. Zo mogen verliezen die zijn gemaakt voordat het nieuwe lid tot de Befit-groep toetrad, niet worden opgenomen ten koste van de belastinggrondslag van andere lidstaten waar de Befit-groep leden heeft. Deze verliezen moeten worden verrekend met het toegerekende aandeel, dus na aggregatie en toerekening (artikel 38 in samenhang met 48, lid 1, punt a)). De regels hebben ook betrekking op bedrijfsreorganisaties, bijvoorbeeld om te verduidelijken dat de fusierichtlijn voorrang heeft (artikel 40). Er is ook een antimisbruikregel opgenomen om ervoor te zorgen dat vermogenswinsten op activa in het voorlopig fiscaal resultaat worden opgenomen wanneer de activa zonder fiscale gevolgen binnen de groep worden verplaatst naar een groepslid dat vervolgens buiten de groep wordt verkocht. Dit komt normaal gesproken in aanmerking voor een belastingvrijstelling voor de verkoop van aandelen, maar mag niet worden toegestaan, tenzij dit vanuit commercieel oogpunt kan worden gerechtvaardigd (artikel 41).

Aggregatie van de voorlopige fiscale resultaten in één enkele belastinggrondslag en toerekening van deze geaggregeerde belastinggrondslag aan in aanmerking komende Befit-groepsleden 

Hoofdstuk III bevat de regels voor de aggregatie en toerekening van de belastinggrondslag. Eerst worden de voorlopige fiscale resultaten van alle Befit-groepsleden geaggregeerd in één “pool” voor de groep op Unieniveau, die de “Befit-belastinggrondslag” vormt. Dit wordt beschreven in de artikelen 42 tot en met 44 en levert een aantal belangrijke voordelen op:

·Grensoverschrijdende verliesverrekening: hierdoor kunnen groepen hun verliezen over de grenzen heen compenseren. Momenteel is dit slechts zelden mogelijk, wat kan leiden tot te hoge belastingheffing op de winsten van de groep, en ondernemingen ervan kan weerhouden grensoverschrijdende activiteiten te ontplooien op de interne markt, en

·Vereenvoudigde naleving van de verrekenprijsregels: tijdens de overgangsperiode zal het resultaat van de transacties binnen de Befit-groep bepalend zijn voor de toerekening van de (geaggregeerde) Befit-belastinggrondslag aan de Befit-groepsleden. Gezien het belang van de prijsstelling van transacties binnen de Befit-groep voor belastingdoeleinden zal de vereiste overeenstemming ervan met het zakelijkheidsbeginsel worden gehandhaafd, maar tegelijkertijd zullen de Befit-groepsleden profiteren van grotere fiscale zekerheid (een comfortzone) indien hun lasten of baten als gevolg van hun transacties binnen de Befit-groep maximaal 10 % hoger uitkomen dan het gemiddelde van de drie voorgaande boekjaren. Dit systeem biedt enige zekerheid en maakt het mogelijk overbodig de prijs van transacties binnen de Befit-groep te bepalen in overeenstemming met het zakelijkheidsbeginsel indien een factorgebaseerde formule wordt overeengekomen als permanente wijze van toerekening van de Befit-belastinggrondslag.

·Voorts zal er geen bronbelasting worden geheven op transacties zoals interest- en royaltybetalingen binnen de Befit-groep, zolang de uiteindelijk gerechtigde van de betaling een Befit-groepslid is. Binnen de Befit-groep hoeven deze transacties in beginsel niet afzonderlijk te worden belast, aangezien zij in de geaggregeerde Befit-belastinggrondslag zullen worden opgenomen, maar het is ook van cruciaal belang ervoor te zorgen dat dergelijke betalingen niet worden gebruikt om winsten tegen een laag belastingtarief buiten de groep te plaatsen. Daarom behouden de nationale bevoegde autoriteiten het recht om te beoordelen of de ontvanger een uiteindelijk gerechtigde is.

Er zijn echter twee uitzonderingen op de aggregatie. Inkomsten en verliezen uit winningsactiviteiten worden buiten de Befit-belastinggrondslag gelaten, omdat zij altijd worden toegerekend aan de jurisdictie van herkomst. De grondgedachte, in overeenstemming met de tweepijlerbenadering van het inclusief kader van de OESO/G20, is dat de belastingheffing op deze activiteiten gebaseerd moet zijn op de oorsprong, d.w.z. de plaats van winning (artikel 46). Inkomsten en kosten in verband met scheepvaartactiviteiten die niet onder een tonnagebelastingregeling vallen, of met luchtvervoeractiviteiten worden evenmin toegerekend. Overeenkomstig de benadering in artikel 8 van het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belasting worden dergelijke activiteiten alleen belast in de staat waar de vennootschap die de schepen of luchtvaartuigen exploiteert, zich bevindt (artikel 47).

Vervolgens wordt de geaggregeerde belastinggrondslag aan de leden van elke Befit-groep toegerekend op basis van een overgangsregel, waarbij het percentage van elk Befit-groepslid in de geaggregeerde belastinggrondslag wordt gebruikt, berekend als het gemiddelde van de belastbare resultaten in de voorgaande drie boekjaren. Dit kan de weg vrijmaken voor een permanente toerekeningsmethode die kan worden gebaseerd op een evenredige toewijzing op grond van een formule. Een voorstel waarin sprake is van een overgangsregel, heeft het voordeel dat bij het ontwerpen van een permanente toerekeningsmethode gebruik wordt gemaakt van recentere gegevens uit verslagen per land en van de informatie die is verzameld in de eerste jaren van de toepassing van Befit. Een dergelijk voorstel maakt het voorts mogelijk het effect dat de uitvoering van de tweepijlerbenadering van het inclusief kader van de OESO/G20 naar verwachting zal hebben op de nationale en Befit-belastinggrondslagen, grondiger te beoordelen.

Het voorstel houdt ook rekening met uitkeringsbelastingstelsels en voorziet daartoe in de nodige aanpassingen, waardoor onder een dergelijk stelsel vallende vennootschappen kunnen deelnemen aan een Befit-groep. In dit geval wordt de vennootschapsbelasting niet op jaarbasis geheven, maar zodra de winst wordt uitgekeerd. Bijgevolg zou het toegerekende deel van de geaggregeerde belastinggrondslag elk jaar worden overgedragen naar rato van de inkomsten die dat jaar niet zijn uitgekeerd (artikel 49).

Ten slotte zal elk Befit-groepslid een deel krijgen toegerekend. Het groepslid zal op dit deel aanvullende correcties moeten toepassen in zijn belastingaanslag (artikel 48, lid 1). Dit betreft doorgaans technische correcties die nodig zijn met het oog op de samenhang van het stelsel. Zo mogen verschillende posten niet in het voorlopig fiscaal resultaat worden opgenomen om te voorkomen dat zij over alle lidstaten worden verdeeld, maar deze posten moeten nog steeds worden aangegeven (bv. verliezen vóór Befit). Andere bedragen, zoals giften, schenkingen en pensioenvoorzieningen, hangen sterk af van de vereisten van het interne recht, en daarom is het toegerekende deel hiervoor het meest geschikt.

Om ervoor te zorgen dat de lidstaten volledig bevoegd zijn voor hun belastingbeleid, kunnen de lidstaten zonder beperkingen aftrekposten, fiscale prikkels of verhogingen van de grondslag blijven toepassen op de aan hen toegerekende delen (artikel 48, lid 2). De enige voorwaarde waaraan de lidstaten daarbij moeten voldoen, is dat zij de regels van de pijler 2-richtlijn tot waarborging van een mondiale minimale effectieve belastingheffing naleven.

“Verkeerslichtsysteem” om naleving van de verrekenprijsregels bij transacties met geassocieerde ondernemingen buiten de Befit-groep te vergemakkelijken

Wat betreft transacties met geassocieerde ondernemingen buiten de Befit-groep, d.w.z. entiteiten van de groep die niet in de Unie zijn gevestigd of die niet voldoen aan de eigendomsdrempel van 75 %, heeft hoofdstuk IV tot doel de naleving te vergemakkelijken door te voorzien in een risicobeoordelingsinstrument (“verkeerslichtsysteem”) met benchmarks.

Dit element van Befit heeft als doel de naleving van verrekenprijzen te vergemakkelijken en doet geen afbreuk aan de materiële regels die bepalen of een bepaalde transactie op zakelijke grondslag is geprijsd. Bovendien is de materiële werkingssfeer ervan beperkt tot activiteiten met een laag risico, die normaliter geen ruime discretionaire bevoegdheid ten aanzien van de prijsstelling inhouden, aangezien zij geen hoge restwinst opleveren. Dit is een duidelijk onderscheid ten opzichte van de richtlijn inzake verrekenprijzen, die betrekking heeft op de materiële regels en een breder toepassingsgebied heeft, dat het hele scala van onderwerpen op het gebied van verrekenprijzen kan bestrijken, en een ander doel heeft. De richtlijn inzake verrekenprijzen sluit dus aan bij de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen en biedt de lidstaten handvatten om overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke aanpak van specifieke vraagstukken met betrekking tot verrekenprijzen, met name wanneer de administratieve praktijk in de Unie tot dusver uiteenloopt.

Het verkeerslichtsysteem zal van toepassing zijn op activiteiten met een laag risico als omschreven in artikel 50: i) distributieactiviteiten door distributeurs met een laag risico, en ii) productieactiviteiten door contractfabrikanten. Om in aanmerking te komen, moet de distributeur of fabrikant een betrouwbare, eenzijdige methode gebruiken die gebaseerd is op de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen, en hij komt in elk geval niet in aanmerking als hij de intellectuele-eigendomsrechten of een deel van de risico’s in verband met de producten bezit. De reden hiervoor is dat immateriële activa en risico’s vaak geen vergelijkbare transacties hebben.

Voor deze activiteiten wordt in het voorstel voorgesteld gebruik te maken van “openbare benchmarks”, oftewel winstindicatoren die op Unieniveau worden vastgesteld met de hulp van een deskundigengroep (artikel 53). Indien de winstprestatie van een distributeur of contractfabrikant met een laag risico, laag is afgezet tegen de gemiddelde bandbreedten in deze benchmark, zullen zijn transacties in operationeel opzicht worden aangemerkt als transacties met een “hoog risico” en vice versa. Op die manier kunnen de transacties drie risiconiveaus hebben (laag/gemiddeld/hoog). Van de belastingdiensten van de lidstaten wordt verwacht dat zij hun inspanningen toespitsen op activiteiten met een hoog risico (artikel 51). Dit instrument wordt dan ook wel een “verkeerslichtsysteem” genoemd.

Het instrument zal de lidstaten aldus in staat stellen hun middelen efficiënter in te zetten en zal ondernemingen meer voorspelbaarheid bieden met betrekking tot de aanvaardbaarheid van hun verrekenprijzen, op voorwaarde dat zij zich aan de vooraf vastgestelde marges houden.

Beheer van het systeem: een “éénloketsysteem” en een “Befit-team”

Het beheer van het systeem wordt beschreven in hoofdstuk V. Gemeenschappelijke materiële regels vereisen ook een gemeenschappelijk administratief kader. Hierdoor zullen de huidige stelsels verder kunnen worden vereenvoudigd en moeten geleidelijk middelen vrijkomen voor overheden en ondernemingen.

Een éénloketsysteem stelt ondernemingen in staat om, waar mogelijk, aangiften in te dienen bij één enkele autoriteit in de Unie. De “indienende entiteit” (in principe is dat de uiteindelijke moederentiteit) dient één informatieaangifte in voor de gehele Befit-groep (de “Befit-informatieaangifte”), en wel enkel bij haar eigen belastingdienst (de “autoriteit van aangifte”), die de aangifte deelt met de andere lidstaten waar de groep actief is (artikel 57). Elk Befit-groepslid dient ook een individuele belastingaangifte in bij zijn plaatselijke belastingdienst om het aan hem toegerekende deel te kunnen corrigeren (artikel 62). Hiermee en met de Befit-informatieaangifte kan elke belastingdienst de belastingverplichtingen van zijn Befit-groepsleden zo efficiënt mogelijk beoordelen (artikel 64).

Voor elke Befit-groep zal er ook een zogenaamd “Befit-team” zijn waarin vertegenwoordigers van elke betrokken belastingdienst uit de lidstaten waar de groep actief is, samenkomen (artikel 60). Het is niet langer nodig dat elke afzonderlijke lidstaat personeel inzet om de belastingverplichtingen van een grensoverschrijdende groep te beoordelen; in plaats daarvan wisselen de leden van elk Befit-team informatie uit, zorgen voor afstemming, bieden een bepaalde mate van vroegtijdige zekerheid over specifieke kwesties en lossen problemen op via een online samenwerkingsinstrument (artikel 61).

De controles blijven plaatsvinden op het niveau van de lidstaten, die kunnen verzoeken om gezamenlijke controles en de andere partij kunnen verplichten die te aanvaarden. Naar aanleiding van de resultaten van een controle zal het Befit-team ook rectificaties faciliteren (artikel 65).

Uit hoofde van het voorstel kan ook beroep tegen de inhoud van de Befit-informatieaangifte worden ingesteld bij een bestuurlijk lichaam in de lidstaat van de “autoriteit van aangifte”. Evenzo kan tegen de individuele belastingaanslagen beroep worden ingesteld bij een bestuurlijk lichaam van de lidstaat waar het Befit-groepslid voor belastingdoeleinden is gevestigd. Wanneer een dergelijk beroep gevolgen heeft voor de Befit-belastinggrondslag, kunnen de nodige wijzigingen binnen de groep worden aangebracht via een gecoördineerd proces in het kader van de “Befit-teams” (artikelen 66 tot en met 70).

2023/0321 (CNS)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN DE RAAD

betreffende een kader voor de belastingheffing van de inkomsten van bedrijven in Europa (Befit)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 115,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement 22 ,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 23 ,

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)In de Unie bestaat er momenteel geen gemeenschappelijke aanpak voor de berekening van de belastinggrondslag voor ondernemingen. Daarom moeten ondernemingen in de Unie in elke lidstaat waarin zij actief zijn, voldoen aan een ander vennootschapsbelastingstelsel.

(2)Doordat in de Unie 27 verschillende vennootschapsbelastingstelsels naast elkaar bestaan, is het ingewikkeld om de belastingvoorschriften na te leven en hebben ondernemingen te maken met oneerlijke concurrentie. Dat is eens te meer evident nu de opvattingen over landsgrenzen en bedrijfsmodellen aanzienlijk zijn veranderd door de globalisering en de digitalisering van de economie. De versnipperde respons van de regeringen op de nieuwe omstandigheden heeft de interne markt verder verstoord. Bovendien leiden de verschillende rechtskaders onvermijdelijk tot uiteenlopende praktijken van de belastingdiensten in de lidstaten. Dit gaat vaak gepaard met langdurige procedures die onvoorspelbaar en inconsistent zijn en hoge nalevingskosten met zich meebrengen.

(3)Hoewel de vennootschapsbelastingstelsels qua opzet verschillen, hebben zij in wezen een vergelijkbare werking, aangezien de regels ervan hetzelfde doel dienen, namelijk een belastbare grondslag voor ondernemingen vaststellen. In dit verband is het voor op de interne markt actieve ondernemingen van belang dat de lidstaten een gemeenschappelijk rechtskader invoeren om de basiskenmerken van de vennootschapsbelastingstelsels te harmoniseren, teneinde de belastingregels te vereenvoudigen en eerlijke concurrentie te waarborgen.

(4)Op 9 juni 2023 hebben 139 jurisdicties die lid zijn van het inclusief kader van de OESO/G20 zich aangesloten bij de verklaring van oktober 2021 over een tweepijleroplossing voor het aanpakken van de belastingproblematiek als gevolg van de digitalisering van de economie 24 . Door middel van die verklaring stemden de lidstaten ermee in i) een evaluatie te verrichten waarbij het potentiële minimumniveau van belastingheffing van grote multinationale groepen wordt berekend op basis van de financiële verslaglegging, in het kader van pijler 2, en ii) de belastbare winsten op evenredige wijze gedeeltelijk opnieuw toe te rekenen op grond van een formule, in het kader van pijler 1. Bij het ontwerpen van een gemeenschappelijk kader om de belastingproblematiek als gevolg van de digitalisering en de globalisering op te lossen, dienen de resultaten daarvan als inspiratiebron. Aangezien de lidstaten de uitvoering van pijler 2 unaniem hebben goedgekeurd via Richtlijn (EU) 2022/2523 van de Raad 25 , moet een gemeenschappelijk kader voor de vennootschapsbelasting in de Unie voortbouwen op concepten, zoals het toepassingsgebied en de berekening van de belastinggrondslag, waarmee zowel ondernemingen als lidstaten reeds vertrouwd zijn.

(5)Het ondernemingsklimaat op de interne markt moet aantrekkelijker worden gemaakt om groei en investeringen in de Unie te stimuleren. Daartoe moet prioriteit worden gegeven aan de vaststelling van een gemeenschappelijk kader van vennootschapsbelastingregels, die grensoverschrijdend actieve ondernemingen makkelijker kunnen naleven en die hen faciliteren wanneer zij hun buitenlandse activiteiten verder willen uitbreiden. Een enkele reeks vennootschapsbelastingregels voor internationale activiteiten zal naar verwachting resulteren in meer fiscale zekerheid en minder belastinggeschillen, aangezien het kader verstoringen zou aanpakken en zou leiden tot minder gevallen van dubbele en te hoge belastingheffing. Aangezien stabiele belastinginkomsten van cruciaal belang zijn voor de begrotingen van de lidstaten, onder meer om te investeren in infrastructuur, onderzoek en ontwikkeling en om openbare diensten te verlenen, is het bovendien van cruciaal belang ervoor te zorgen dat de inkomsten in de toekomst worden toegerekend volgens een instrument dat stoelt op solide parameters die niet kunnen worden misbruikt.

(6)Het is inderdaad essentieel een systeem tot stand te brengen dat overal in de Unie een zekere mate van uniformiteit tot stand brengt, althans onder de belastingplichtigen waarvoor het vooral bedoeld is. Zowel belastingdiensten als ondernemingen hebben inspanningen geleverd om het kader van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing uit te voeren, en het is van belang de vruchten van die inspanningen te plukken en regels op te stellen die zo dicht mogelijk bij de OESO/G20-modelvoorschriften en Richtlijn (EU) 2022/2523 blijven. Op grond hiervan moet het gemeenschappelijke regelgevingskader verplicht zijn voor groepen met een belastbare aanwezigheid in de Unie, op voorwaarde dat hun jaarlijkse gecombineerde inkomsten op basis van hun geconsolideerde jaarrekening meer dan 750 miljoen EUR bedragen. Op die manier zou het toepassingsgebied dus gericht zijn op ondernemingen die naar alle waarschijnlijkheid grensoverschrijdende activiteiten ontplooien en daardoor kunnen profiteren van de vereenvoudiging die een gemeenschappelijk rechtskader zou bieden. De drempel zou ook zorgen voor afstemming op Richtlijn (EU) 2022/2523 met het oog op een consistente aanpak in de Unie.

(7)Hoewel de drempel zou worden bepaald aan de hand van de gecombineerde inkomsten van de groep op mondiaal niveau, moet de werkingssfeer van de bepalingen worden beperkt tot de leden van de groep die actief zijn op de interne markt, aangezien het Unierecht alleen van toepassing is binnen de Unie en niet bindend is voor niet-lidstaten. Daarom moeten alleen de in de Unie gevestigde entiteiten van een dergelijke groep worden opgenomen. Hieronder vallen vennootschappen die voor belastingdoeleinden zijn gevestigd in een lidstaat en hun vaste inrichtingen die in een lidstaat actief zijn, alsook de vaste inrichtingen in de Unie van in een derde land gevestigde vennootschappen van dezelfde groep. Aangezien het begrip “vaste inrichting” wordt omschreven in bilaterale belastingverdragen en intern recht, is er wereldwijd — ofschoon de definities een aantal gemeenschappelijke uitgangspunten hebben — nog steeds een zekere mate van divergentie. Bijgevolg zou het pragmatisch zijn om uit te gaan van de bestaande verdragen tot het vermijden van dubbele belasting en de nationale regels van de lidstaten, in plaats van te streven naar volledige harmonisatie via afgeleid Unierecht.

(8)Om de evenredigheid en de goede werking van het gemeenschappelijk kader te waarborgen, moeten groepsleden, met inbegrip van in een lidstaat gevestigde vennootschappen, hun vaste inrichtingen en vaste inrichtingen in de Unie die deel uitmaken van een groep met hoofdkantoor buiten de Unie, met beperkte activiteiten op de interne markt, door middel van een materialiteitsdrempel van het toepassingsgebied worden uitgesloten.

(9)Het beoogde initiatief heeft tot doel de huidige regels te vereenvoudigen. Daarom moeten de regels inzake de berekening van de belastinggrondslag zodanig worden opgezet dat een beperkte reeks belastingcorrecties wordt toegepast op de jaarrekeningen van elk groepslid. Deze beperkte correcties zouden gemeenschappelijke correcties zijn die nodig zijn om de jaarrekening om te zetten in een belastinggrondslag. Gelet op de nodige afstemming op Richtlijn (EU) 2022/2523 moeten de correcties aansluiten bij dat kader, dat ook de uitvoering moet vergemakkelijken voor lidstaten en ondernemingen die reeds vertrouwd zijn met de algemene beginselen ervan.

(10)Aangezien de berekening van de belastinggrondslag van elk groepslid met het oog op vereenvoudiging zal worden gebaseerd op de financiële rekeningen, moeten de belastingregels zo nauw mogelijk aansluiten op de financiële verslaglegging. Indien mogelijk wordt een actief of passief in het kader van de financiële verslaglegging op dezelfde wijze behandeld als met het oog op de belastingheffing, zodat correcties niet nodig zouden zijn. Evenzo moeten, gelet op de grondgedachte achter belastingheffing, andere elementen van de belastinggrondslag voor belastingdoeleinden anders worden behandeld dan in het kader van de financiële verslaglegging.

(11)Daarom is het van essentieel belang aandacht te besteden aan specifieke sectoren, met name de internationale scheepvaart, waarvoor sectorspecifieke correcties nodig zijn. De financiële rekeningen van groepsleden in deze sector moeten worden gecorrigeerd om het onder een tonnagebelastingregeling vallende bedrag aan winst of verlies, uit te sluiten. Met speciale belastingregelingen voor de internationale scheepvaart, vaak “tonnagebelastingregelingen” genoemd, kunnen door een groepslid geëxploiteerde schepen doorgaans worden belast op basis van de tonnage (d.w.z. het draagvermogen) van het schip, in plaats van op basis van de werkelijke winsten of verliezen die het groepslid boekt met activiteiten die voor tonnagebelasting in aanmerking komen. Uitsluiting van een dergelijk bedrag zou derhalve aansluiten op de verschillende erkende wijzen van berekening van de belastinggrondslag en zou zorgen voor een passende samenhang met de verschillende beleidsdoelstellingen van de interne markt.

(12)Om de hoofddoelstelling van een vereenvoudigd vennootschapsbelastingkader te verwezenlijken, moeten de voorlopige fiscale resultaten van elk groepslid worden geaggregeerd tot één gemeenschappelijke belastinggrondslag, die vervolgens aan de in aanmerking komende groepsleden wordt toegerekend. De belastingcorrecties op de jaarrekening zouden resulteren in een voorlopig fiscaal resultaat voor elk groepslid. Deze resultaten worden vervolgens geaggregeerd, waardoor grensoverschrijdende verliesverrekening tussen Befit-groepsleden mogelijk wordt, waarna de geaggregeerde belastinggrondslag aan de groepsleden wordt toegerekend aan de hand van een overgangsregel inzake toerekening; zo wordt de weg vrijgemaakt voor een permanent mechanisme. Dat permanente mechanisme kan worden gebaseerd op een evenredige toewijzing op grond van een formule, waarbij het niet langer nodig zou zijn om transacties binnen de Befit-groep in overeenstemming te brengen met het zakelijkheidsbeginsel. Dit zou als voordeel hebben dat gebruik wordt gemaakt van recentere landenrapporten en van de in de overgangsperiode vergaarde gegevens. Een dergelijk voorstel maakt het ook mogelijk de verwachte effecten van de uitvoering van de tweepijleraanpak op de nationale belastinggrondslagen en de belastinggrondslagen van de BEFIT-groep, grondiger te beoordelen. Aldus kan het belangrijke doel van een fiscaal neutrale interne markt nog steeds worden verwezenlijkt, waarbij het aantal gevallen van dubbele en te hoge belastingheffing wordt verminderd en meer fiscale zekerheid wordt geboden met als doel het aantal belastinggeschillen te verminderen.

(13)Voor bepaalde sectoren is de aggregatie van de belastingresultaten van de groepsleden ongeschikt, zoals winningsactiviteiten, de internationale scheepvaart, de binnenvaart en de luchtvaart. Deze sectoren moeten derhalve worden uitgesloten van de aggregatie, die niet bij hun kenmerken past. De winst of het verlies van vennootschappen die internationaal verkeer verrichten dat niet onder een tonnagebelastingregeling valt (en dus is uitgesloten van de voorlopige fiscale resultaten), moet buiten de aggregatie worden gehouden en wordt berekend aan de hand van de gemeenschappelijke vennootschapsbelastingregels.

(14)Om ruimte te bieden voor groei en investeringen, kunnen de lidstaten na de toerekening ook individueel aanvullende correcties (bv. bij de fiscale behandeling van pensioenpremies) toepassen op gebieden die niet onder het gemeenschappelijk kader vallen. Het staat de lidstaten voorts vrij hun toegerekende aandeel verder te corrigeren zonder plafond om te waarborgen dat de lidstaten op dit gebied nationale beleidskeuzen kunnen maken. Het belangrijkste is dat bij Richtlijn (EU) 2022/2523 in wezen een plafond wordt ingesteld dat er daadwerkelijk voor zorgt dat het effectieve belastingtarief ten minste 15 % bedraagt.

(15)In sommige lidstaten stoelt het vennootschapsbelastingstelsel op beginselen die afwijken van de meest gangbare aanpak, zoals een uitkeringsbelastingstelsel. Het is daarom van het grootste belang in de nodige correcties te voorzien om een werkbare interactie met die stelsels te waarborgen. Bepaalde correcties na de toerekening zouden in dit verband een oplossing kunnen vormen. Het deel dat volgens een uitkeringsstelsel aan een groepslid wordt toegerekend, moet dan worden aangepast naar rato van de in de loop van het boekjaar verstrekte uitkeringen. De essentie van een uitkeringsbelastingstelsel blijft onverkort behouden, aangezien de uitkering gekoppeld is aan een tijdstip waarop het toegerekende deel wordt belast en bijgevolg bepaalt over welk deel ervan belasting moet worden geheven. In dit verband moet worden overwogen een overdrachtsmechanisme toe te passen om ervoor te zorgen dat het toegerekende deel dat in het lopende jaar niet wordt belast, in de daaropvolgende jaren belastbaar is.

(16)Aangezien de betrekkingen binnen een groep slechts een deel van de commerciële activiteit van een groep vennootschappen vertegenwoordigen, vormen de transacties tussen groepsleden en geassocieerde ondernemingen buiten de groep een ander essentieel aspect dat moet worden onderzocht. Gelet op dit externe aspect en de recente aanzienlijke stijging van het aantal geschillen over verrekenprijzen, met name wat betreft de prijsoverwegingen voor routinematige activiteiten, zou het zeer zinvol zijn de naleving van de verrekenprijsregels te vereenvoudigen op een manier waarbij de nalevingskosten voor de ondernemingen verminderen en de belastingdiensten hun personeel efficiënter kunnen inzetten. In dit verband is van belang een gemeenschappelijk risicobeoordelingskader voor verrekenprijzen vast te stellen op basis van een algemeen aanvaarde benchmarkanalyse. Bij deze beoordeling zou worden gekeken naar de winstmarges vóór rente en belastingen van entiteiten die onafhankelijk actief zijn op de interne markt. De aldus verkregen winstindicatoren moeten vervolgens worden gepubliceerd, zodat zij kunnen worden gebruikt voor risicozelfbeoordeling en op de interne markt actieve groepen vooraf kunnen nagaan welke zakelijke (marktgebaseerde) rendementen zij kunnen behalen met transacties met geassocieerde ondernemingen. Elke transactie binnen het toepassingsgebied van het systeem moet worden aangemerkt als transactie met een laag, middelhoog of hoog risico, op basis van de winstindicatoren, die bij een uitvoeringshandeling zullen worden vastgesteld en op de website van de Commissie zullen worden bekendgemaakt.

(17)Een gemeenschappelijk kader voor de vennootschapsbelasting zou noodzakelijkerwijs een beheerssysteem omvatten, dat idealiter moet zorgen voor een zekere mate van fiscale zekerheid en vereenvoudiging. Om de uniformiteit te bevorderen, moet in het beheerssysteem worden voorzien in een centraal referentiepunt waar een aantal gemeenschappelijke kwesties wordt behandeld, zoals een informatieaangifte op groepsniveau, en in een passende coördinatie en samenwerking tussen de nationale belastingdiensten. Tegelijkertijd moet het beheerssysteem de nationale fiscale soevereiniteit volledig eerbiedigen, aangezien plaatselijke belastingaangiften, controles en geschillenbeslechting in de eerste plaats bij de lidstaten moeten blijven berusten.

(18)Om te zorgen voor een correcte toepassing en handhaving van de regels van het gemeenschappelijk kader, moeten de lidstaten regels vaststellen inzake sancties voor inbreuken op krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(19)Om de voordelen van een gemeenschappelijk rechtskader voor de berekening van de heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting op de interne markt optimaal te benutten, moet de toepassing van de regels facultatief zijn voor groepen, met inbegrip van kmo-groepen, wier jaarlijkse gecombineerde inkomsten minder dan 750 miljoen EUR bedragen, zolang zij een geconsolideerde jaarrekening opstellen en een belastbare aanwezigheid in de Unie hebben. Door de toepassing van de regels open te laten voor kleinere groepen, kunnen meer groepen met grensoverschrijdende structuren en activiteiten baat hebben bij de vereenvoudiging die het gemeenschappelijk kader biedt.

(20)Om bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn in voorkomend geval aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot i) de wijziging van de bijlagen I en II, al naargelang, en ii) de aanvulling van deze richtlijn met nadere regels voor verzekeringsondernemingen, met name wat betreft de nieuwe internationale standaard voor financiële verslaglegging nr. 17 inzake verzekeringscontracten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden passende raadplegingen houdt, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 26 . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(21)Om uniforme voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering en werking van de zogeheten “Befit-teams” die bij deze richtlijn worden opgezet om vertegenwoordigers van alle betrokken belastingdiensten van de lidstaten waar de groep actief is bijeen te brengen, en om winstmarges vast te stellen voor bepaalde routinematige transacties tussen Befit-groepsleden en hun geassocieerde ondernemingen buiten de Befit-groep, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 27 .

(22)Elke verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn moet voldoen aan Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 28 . De lidstaten mogen persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn uitsluitend verwerken voor de toepassing van hoofdstuk IV alsook om de inhoud van de Befit-informatieaangifte te onderzoeken en daarover overeenstemming te bereiken en om individuele belastingaangiften in het kader van hoofdstuk V te verwerken en te beoordelen.

(23)De bewaartermijn van tien jaar is gerechtvaardigd om de lidstaten in staat te stellen te voldoen aan de meeste verjaringstermijnen.

(24)Om ondernemingen in staat te stellen rechtstreeks te profiteren van de voordelen van de interne markt zonder geconfronteerd te worden met onnodige extra administratieve lasten, moet informatie over de belastingbepalingen van deze richtlijn toegankelijk worden gemaakt via de digitale toegangspoort overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1724 29 . Deze toegangspoort biedt grensoverschrijdende gebruikers een éénloketsysteem waar informatie, procedures en ondersteunende diensten die relevant zijn voor de werking van de interne markt, online ter beschikking worden gesteld.

(25)Daar de doelstelling van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de bestaande uitdagingen die worden veroorzaakt door de interactie tussen 27 verschillende vennootschapsbelastingstelsels, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(26)De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad en heeft op 18 augustus 2023 een informeel advies uitgebracht,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1
Onderwerp

1.Bij deze richtlijn wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld voor de vennootschapsbelasting in de Unie voor bepaalde groepen.

2.Voor de toepassing van lid 1 worden bij deze richtlijn regels vastgesteld:

a)inzake de afbakening van een groep voor de toepassing van deze richtlijn (“Befit-groep”);

b)inzake de berekening van een geaggregeerde belastinggrondslag voor de vennootschappen en vaste inrichtingen van de Befit-groep (“Befit-groepslid” en “Befit-belastinggrondslag”);

c)inzake de toerekening van de Befit-belastinggrondslag aan de in aanmerking komende Befit-groepsleden;

d)tot vereenvoudiging van de beoordelingen van het verrekenprijsrisico voor transacties met geassocieerde ondernemingen buiten de groep;

e)inzake het beheer van het gemeenschappelijk rechtskader.

3.Een onder deze richtlijn vallende vennootschap of vaste inrichting is niet langer onderworpen aan het interne vennootschapsbelastingrecht in alle lidstaten waar zij is gevestigd wat betreft alle bij deze richtlijn geregelde aangelegenheden, tenzij in deze richtlijn anders is bepaald.

Artikel 2
Toepassingsgebied

1.Deze richtlijn is van toepassing op vennootschappen die voor belastingdoeleinden zijn gevestigd in een lidstaat, met inbegrip van hun vaste inrichtingen in andere lidstaten, en op in lidstaten gevestigde vaste inrichtingen van entiteiten die voor belastingdoeleinden zijn gevestigd in een derde land (“entiteiten uit een derde land”), die aan de volgende criteria voldoen:

a)zij behoren tot een binnenlandse groep of een groep van multinationale ondernemingen (hierna “MNO-groep” genoemd) die geconsolideerde jaarrekeningen opstelt en in ten minste twee van de laatste vier boekjaren minstens 750 miljoen EUR aan gecombineerde inkomsten had;

b)met betrekking tot vennootschappen, bovendien:

i)zij hebben een van de in bijlage I opgenomen vormen;

ii)zij zijn onderworpen aan een van de in bijlage II genoemde vennootschapsbelastingen of aan een soortgelijke belasting die naderhand is ingevoerd;

iii)zij zijn de uiteindelijke moederentiteit, of hun activa, verplichtingen, baten, lasten en kasstromen worden per post door de uiteindelijke moederentiteit geconsolideerd;

c)met betrekking tot vaste inrichtingen, bovendien:

i)zij zijn onderworpen aan een van de in bijlage II genoemde vennootschapsbelastingen of aan een soortgelijke belasting die naderhand is ingevoerd;

ii)zij zijn een vaste inrichting van de uiteindelijke moederentiteit, of een entiteit waarvan de activa, verplichtingen, baten, lasten en kasstromen per post door de uiteindelijke moederentiteit worden geconsolideerd;

2.In afwijking van lid 1 is deze richtlijn niet van toepassing op vennootschappen of vaste inrichtingen met een uiteindelijke moederentiteit buiten de Unie indien de gecombineerde inkomsten van de groep in de Unie niet meer bedragen dan ofwel 5 % van de totale inkomsten van de groep op basis van haar geconsolideerde jaarrekening, ofwel 50 miljoen EUR in ten minste twee van de laatste vier boekjaren. Dit doet geen afbreuk aan het in lid 7 bedoelde keuzerecht.

3.Wanneer twee of meer groepen tot één groep fuseren, wordt de in lid 1 bedoelde drempel van 750 miljoen EUR geacht te zijn gehaald voor elk boekjaar voorafgaand aan de fusie indien de som van de gecombineerde inkomsten van de fuserende groepen voor dat boekjaar, zoals opgenomen in hun respectieve geconsolideerde jaarrekeningen, 750 miljoen EUR of meer bedraagt. De vennootschappen en vaste inrichtingen die lid zijn van die nieuw opgerichte groep, vallen onder deze richtlijn indien die drempel in ten minste twee van de laatste vier boekjaren is gehaald.

4.Wanneer een vennootschap die geen lid is van een groep (de “doelentiteit”) wordt overgenomen door een andere vennootschap of een groep (de “overnemende entiteit”) en de doelentiteit noch de overnemende entiteit in een van de vier boekjaren onmiddellijk voorafgaand aan het boekjaar van de overname een geconsolideerde jaarrekening heeft, wordt de in lid 1 bedoelde drempel van 750 miljoen EUR aan jaarlijkse gecombineerde inkomsten geacht voor dat jaar te zijn bereikt indien de som van de inkomsten in de jaarrekening of geconsolideerde jaarrekening van de doelentiteit en de overnemende entiteit voor dat boekjaar 750 miljoen EUR of meer bedraagt. De overnemende entiteit valt onder deze richtlijn indien die drempel is bereikt in ten minste twee van de vier boekjaren onmiddellijk voorafgaand aan het boekjaar waarin deze richtlijn op de overnemende entiteit van toepassing is geworden.

5.Bij een splitsing van een groep in twee of meer groepen (de “gesplitste groepen”) wordt de in lid 1 bedoelde drempel van 750 miljoen EUR geacht door elk van de gesplitste groepen te zijn gehaald indien:

a)elk van de gesplitste groepen in het eerste boekjaar na de splitsing jaarlijkse gecombineerde inkomsten van 750 miljoen EUR of meer heeft;

b)elk van de gesplitste groepen in het tweede tot en met het vierde boekjaar na de splitsing in ten minste twee van die boekjaren jaarlijkse gecombineerde inkomsten van 750 miljoen EUR of meer heeft.

6.Wanneer een of meer van de in dit artikel bedoelde vier boekjaren langer of korter is dan twaalf maanden, worden de bedoelde inkomstendrempels voor elk van die boekjaren pro rata aangepast.

7.De lidstaten zorgen ervoor dat vennootschappen die voor belastingdoeleinden zijn gevestigd in een lidstaat en aan de voorwaarden van lid 1, punt b), voldoen, met inbegrip van hun vaste inrichtingen in andere lidstaten, alsook in lidstaten gevestigde vaste inrichtingen van entiteiten uit een derde land die aan de voorwaarden van lid 1, punt c), voldoen, ervoor kunnen kiezen onder deze richtlijn te vallen indien zij behoren tot een MNO-groep of een binnenlandse groep die geconsolideerde jaarrekeningen opstelt, maar niet voldoet aan de voorwaarden van lid 1, punt a), wat betreft de drempel van 750 miljoen EUR.

8.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 74 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlagen I en II te wijzigen naar aanleiding van wetswijzigingen in de lidstaten met betrekking tot vennootschapsvormen en vennootschapsbelastingen.

Artikel 3
Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1)“groep”:

a)een geheel van entiteiten die met elkaar verbonden zijn door eigendom of zeggenschap zoals omschreven in de aanvaardbare standaard voor financiële verslaglegging voor de opstelling van een geconsolideerde jaarrekening door de uiteindelijke moederentiteit, inclusief iedere entiteit die mogelijkerwijs van de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijke moederentiteit is uitgesloten op de enkele grond van haar kleine omvang, van haar materieel belang of van het feit dat zij voor de verkoop wordt aangehouden; of

b)een entiteit die het netto-inkomen of -verlies van een of meer vaste inrichtingen in haar jaarrekening opneemt (“hoofdkantoor”), op voorwaarde dat die entiteit geen deel uitmaakt van een andere groep zoals omschreven in punt a);

2)“binnenlandse groep”: een groep waarvan alle entiteiten in dezelfde lidstaat zijn gevestigd;

3)“MNO-groep”: een multinationale groep die ten minste één entiteit of vaste inrichting omvat die niet in de jurisdictie van de uiteindelijke moederentiteit is gevestigd;

4)“boekjaar”: de verslagleggingsperiode waarover de uiteindelijke moederentiteit haar geconsolideerde jaarrekening opstelt;

5)“geconsolideerde jaarrekening”: de jaarrekening waarin de activa, verplichtingen, baten, lasten en kasstromen van een entiteit en die van haar dochterondernemingen waarover de eerstgenoemde entiteit zeggenschap heeft, worden gepresenteerd als die van één enkele economische eenheid;

6)“entiteit”: een rechtsfiguur die een afzonderlijke financiële rekening opstelt, of een rechtspersoon;

7)“uiteindelijke moederentiteit”:

a)een entiteit die onmiddellijk of middellijk een zeggenschapsbelang in een andere entiteit houdt en die zelf niet, onmiddellijk of middellijk, eigendom is van een andere entiteit die een zeggenschapsbelang in haar houdt; of

b)het hoofdkantoor van een groep als omschreven in punt 1), b);

8)“eigendomsbelang”: een aandelenbelang dat recht geeft op de winsten, het kapitaal of de reserves van een entiteit of van een vaste inrichting;

9)“zeggenschapsbelang”: een eigendomsbelang in een entiteit waarbij de houder van het belang verplicht is de activa, verplichtingen, baten, lasten en kasstromen van de entiteit per post te consolideren;

10)“indienende entiteit”: een van de volgende entiteiten:

a)de uiteindelijke moederentiteit, indien deze in een lidstaat is gevestigd; of

b)indien de uiteindelijke moederentiteit niet in een lidstaat is gevestigd, de in een lidstaat gevestigde entiteit die door de Befit-groep is aangewezen om namens de Befit-groep de verplichtingen van artikel 57 met betrekking tot de Befit-groepsinformatie na te komen;

11)“aanvaardbare boekhoudnorm in de Unie”: de internationale standaarden voor financiële verslaglegging zoals door de Unie vastgesteld krachtens Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad 30 en de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen van de lidstaten;

12)“netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging”: de nettowinst of het nettoverlies dat voor een Befit-groepslid is bepaald volgens één gemeenschappelijke aanvaardbare boekhoudnorm in de Unie vóór consolidatiecorrecties ter uitsluiting van transacties binnen de Befit-groep, overeenkomstig artikel 7;

13)“verzekeringsonderneming”: een verzekeringsonderneming in de zin van artikel 13, punt 1, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad 31 ;

14)“aan beleggingen/indexen gekoppelde levensverzekering”: levensverzekeringspolissen waarbij de beleggingswinsten en -verliezen of rente/dividenden die voortvloeien uit de onderliggende beleggingen van de verzekeringsonderneming, in de loop van de tijd volledig aan de polishouders worden toegerekend;

15)“economisch eigenaar”: de persoon die in wezen alle voordelen geniet en alle risico’s draagt die aan een vast actief verbonden zijn, ongeacht of hij de juridisch eigenaar is. Een belastingplichtige die het eigendoms-, gebruiks- en verkoopsrecht op een vast actief heeft en het risico van verlies of vernietiging loopt, wordt in ieder geval als economische eigenaar aangemerkt;

16)“grondslagtoerekening”: de methode voor het delen van de Befit-belastinggrondslag onder de Befit-groepsleden in elk boekjaar van de overgangsperiode overeenkomstig artikel 45;

17)“autoriteit van aangifte”: de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de indienende entiteit voor belastingdoeleinden is gevestigd of, in geval van een vaste inrichting van een niet-ingezeten belastingplichtige, waar deze vaste inrichting is gevestigd.

HOOFDSTUK II
BEPALING VAN HET VOORLOPIG FISCAAL RESULTAAT

Afdeling 1
Algemene bepalingen

Artikel 4
Algemene beginselen

1.Het voorlopig fiscaal resultaat van elk Befit-groepslid wordt voor elk boekjaar bepaald op basis van het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging zoals gecorrigeerd overeenkomstig de artikelen 8 tot en met 41 van deze richtlijn.

2.Uitgaven die in het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van een Befit-groepslid zijn opgenomen, zijn slechts van zijn voorlopig fiscaal resultaat aftrekbaar voor zover zij in zijn directe bedrijfsbelang zijn gemaakt.

Artikel 5
Structuur van een Befit-groep

1.Er wordt een Befit-groep opgericht wanneer twee of meer vennootschappen of vaste inrichtingen die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)de vennootschap is hetzij de uiteindelijke moederentiteit van de groep, hetzij een andere vennootschap van de groep waarbij de uiteindelijke moederentiteit direct of indirect ten minste 75 % bezit van de eigendomsrechten of van de rechten die aanspraak geven op de winst;

b)het hoofdkantoor van de vaste inrichting is hetzij de uiteindelijke moederentiteit van de groep, hetzij een ander lid (vennootschap of entiteit) van de groep waarbij de uiteindelijke moederentiteit direct of indirect ten minste 75 % bezit van de eigendomsrechten of van de rechten die aanspraak geven op de winst.

2.Voor de berekening van de in lid 1, punten a) en b), bedoelde drempel worden de eigendomsrechten en de rechten die aanspraak geven op de winst in een vennootschap die tot een groep behoort, berekend door vermenigvuldiging van de direct en indirect gehouden belangen op ieder niveau.

Artikel 6
Vereisten inzake de aanhoudingsperiode

1.Een Befit-groepslid moet gedurende het gehele boekjaar zonder onderbreking aan de in artikel 5, lid 1, bedoelde drempels voldoen.

2.Een vennootschap of een vaste inrichting wordt een Befit-groepslid op de datum waarop de in artikel 5, lid 1, bedoelde drempels worden bereikt. Aan de drempels moet gedurende ten minste negen opeenvolgende maanden worden voldaan. Een vennootschap of, naargelang het geval, een vaste inrichting die niet aan de drempels voldoet gedurende de vereiste periode, wordt behandeld alsof zij nooit lid van de Befit-groep is geweest.

3.Een vennootschap of vaste inrichting is niet langer lid van de Befit-groep op de dag volgend op die waarop zij niet langer aan de in artikel 5, lid 1, bedoelde drempels voldoet.

Artikel 7
Financiële rekeningen als uitgangspunt voor de berekening van het voorlopig fiscaal resultaat

1.Het voorlopig fiscaal resultaat van een Befit-groepslid wordt berekend door de in de artikelen 8 tot en met 41 beschreven correcties toe te passen op zijn netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging voor het boekjaar, zoals bepaald volgens één gemeenschappelijke aanvaardbare boekhoudnorm in de Unie, vóór consolidatiecorrecties ter uitsluiting van transacties binnen de Befit-groep. 

2.De aanvaardbare boekhoudnorm in de Unie die door de Befit-groepsleden voor de toepassing van lid 1 moet worden gebruikt, is de in de Unie aanvaardbare boekhoudnorm die wordt gebruikt bij de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijke moederentiteit indien die entiteit voor belastingdoeleinden is gevestigd in een lidstaat.

Indien de uiteindelijke moederentiteit niet voor belastingdoeleinden is gevestigd in een lidstaat, is de aanvaardbare boekhoudnorm in de Unie de norm die van kracht is in de lidstaat waar de indienende entiteit voor belastingdoeleinden is gevestigd.

3.Wanneer een Befit-groepslid een vaste inrichting is, is zijn netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging:

a)het netto-inkomen of -verlies zoals weergegeven in zijn eigen afzonderlijke financiële rekeningen, zoals bepaald overeenkomstig de leden 1 en 2; of

b)bij gebrek aan afzonderlijke financiële rekeningen, het netto-inkomen of -verlies dat in de afzonderlijke financiële rekeningen zou zijn weergegeven indien deze op zichzelf waren opgesteld en in overeenstemming met de in de leden 1 en 2 vastgestelde aanvaardbare boekhoudnorm in de Unie.

4.In afwijking van lid 1 mogen, wanneer een lidstaat intern recht toepast op grond waarvan groepen jaarrekeningen mogen opstellen, controleren en publiceren op jurisdictionele grondslag, het voorlopig fiscaal resultaat en de toerekening van de Befit-belastinggrondslag van de Befit-groepsleden die voor belastingdoeleinden zijn gevestigd in die lidstaat, ook op jurisdictionele grondslag worden berekend, mits de groep voor elk afzonderlijk Befit-groepslid de gegevens kan identificeren die nodig zijn om dat voorlopig fiscaal resultaat en de correcties na toerekening te berekenen overeenkomstig deze richtlijn.

Afdeling 2

Correcties van het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging

Artikel 8
Dividenden en andere uitkeringen

Met uitzondering van voor handelsdoeleinden aangehouden financiële activa als bedoeld in artikel 11, lid 1, en beleggingen ten behoeve van polishouders van levensverzekeringen die het beleggingsrisico dragen in het kader van een aan beleggingen/indexen gekoppelde levensverzekeringspolis, als bedoeld in artikel 14, wordt het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van een Befit-groepslid gecorrigeerd om 95 % van het bedrag van de tijdens het boekjaar ontvangen of opgebouwde dividenden of andere uitkeringen uit te sluiten, mits het eigendomsbelang op de datum van uitkering gedurende meer dan een jaar door het Befit-groepslid wordt gehouden en dit belang recht geeft op meer dan 10 % van de winst, het kapitaal, de reserves of de stemrechten.

Artikel 9
Winsten of verliezen uit de vervreemding van aandelen

Met uitzondering van voor handelsdoeleinden aangehouden financiële activa als bedoeld in artikel 11, lid 1, en beleggingen ten behoeve van polishouders van levensverzekeringen die het beleggingsrisico dragen in het kader van een aan beleggingen/indexen gekoppelde levensverzekeringspolis, als bedoeld in artikel 14, wordt het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van een Befit-groepslid gecorrigeerd om 95 % van het bedrag van de winst die of het verlies dat voortvloeit uit de vervreemding van een eigendomsbelang uit te sluiten, mits het eigendomsbelang op de datum van vervreemding gedurende meer dan een jaar door het Befit-groepslid wordt gehouden en dit belang recht geeft op meer dan 10 % van de winst, het kapitaal, de reserves of de stemrechten.

Artikel 10
Verandering van de reële waarde

Met uitzondering van voor handelsdoeleinden aangehouden financiële activa als bedoeld in artikel 11, lid 1, en beleggingen ten behoeve van polishouders van levensverzekeringen die het beleggingsrisico dragen in het kader van een aan beleggingen/indexen gekoppelde levensverzekeringspolis, als bedoeld in artikel 14, wordt het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van een Befit-groepslid gecorrigeerd om het bedrag van de winst die of het verlies dat voortvloeit uit veranderingen in de reële waarde van een eigendomsbelang uit te sluiten, mits het eigendomsbelang op de datum van vervreemding gedurende meer dan één jaar door het Befit-groepslid wordt gehouden en dit belang recht geeft op meer dan 10 % van de winst, het kapitaal, de reserves of de stemrechten.

Artikel 11
Voor handelsdoeleinden aangehouden financiële activa

1.Een financieel actief of een financiële verplichting wordt aangemerkt als aangehouden voor handelsdoeleinden door een Befit-groepslid indien het actief of de verplichting:

a)hoofdzakelijk wordt verworven respectievelijk aangegaan met het oog op de verkoop of terugkoop op korte termijn; of

b)deel uitmaakt van een portefeuille van geïdentificeerde financiële instrumenten, daaronder begrepen derivaten, die gezamenlijk worden beheerd en waarvoor aanwijzingen bestaan van een recent, feitelijk patroon van winstneming op korte termijn.

2.Wanneer een financieel actief dat of een financiële verplichting die door een Befit-groepslid wordt aangehouden, een actief of verplichting voor handelsdoeleinden wordt of vice versa, wordt het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging gecorrigeerd om rekening te houden met het verschil tussen de aan het begin van het boekjaar of op de aankoopdatum berekende reële waarde indien deze later valt, en de reële waarde ervan berekend aan het einde van hetzelfde boekjaar.

De reële waarde van een financieel actief of een financiële verplichting aan het einde van het boekjaar waarin het actief of de verplichting een voor handelsdoeleinden aangehouden actief of verplichting wordt of vice versa, is tevens de reële waarde ervan aan het begin van het boekjaar na deze overgang.

3.De in artikel 9 bedoelde aanhoudingsperiode begint of wordt onderbroken wanneer het financieel actief of de financiële verplichting niet langer voor handelsdoeleinden wordt aangehouden of een actief of verplichting voor handelsdoeleinden wordt.

Artikel 12
Inkomen of verlies uit een vaste inrichting

Het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van een Befit-groepslid wordt gecorrigeerd om het aan zijn vaste inrichtingen toerekenbare bedrag aan inkomsten of verliezen, buiten beschouwing te laten.

Artikel 13
Regel inzake renteaftrekbeperking

1.Een Befit-groepslid corrigeert zijn netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging om het bedrag van het financieringskostensurplus als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt 32 op te nemen dat niet fiscaal aftrekbaar is overeenkomstig de regels inzake renteaftrekbeperking die zijn vastgesteld in het interne vennootschapsbelastingrecht van de lidstaat waar het lid voor belastingdoeleinden is gevestigd.

2.Lid 1 is niet van toepassing op het financieringskostensurplus dat voortvloeit uit een transactie tussen Befit-groepsleden.

Artikel 14
Verzekeringsondernemingen

1.Indien een Befit-groepslid een verzekeringsonderneming is waaraan overeenkomstig Richtlijn 2009/138/EG een vergunning is verleend om in een lidstaat actief te zijn, zijn de regels van de leden 2 tot en met 4 van toepassing.

2.Het bedrag aan technische voorzieningen van verzekeringsondernemingen die zijn vastgesteld in overeenstemming met Richtlijn 91/674/EEG van de Raad 33 en die zijn afgetrokken van het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van een Befit-groepslid, wordt aan het einde van elk boekjaar herzien en gecorrigeerd. Bij de berekening van het voorlopig fiscaal resultaat in latere jaren wordt rekening gehouden met reeds afgetrokken bedragen.

3.De Commissie kan overeenkomstig artikel 74 gedelegeerde handelingen vaststellen om deze richtlijn aan te vullen met nadere regels om het voorlopig fiscaal resultaat van verzekeringsondernemingen te corrigeren in het kader van de nieuwe internationale standaard voor financiële verslaglegging nr. 17 inzake verzekeringscontracten.

4.Levensverzekeraars waarderen in het kader van aan beleggingen/indexen gekoppelde levensverzekeringspolissen de activa tegen de marktwaarde en bepalen de reserve in overeenstemming met de waardering van de onderliggende activa.

Artikel 15
Scheepvaartactiviteiten die onder een tonnagebelastingregeling vallen

Het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van een Befit-groepslid dat scheepvaartactiviteiten verricht, wordt gecorrigeerd om het bedrag aan inkomsten, kosten en andere aftrekbare posten die voortvloeien uit dergelijke activiteiten die onder een tonnagebelastingregeling vallen, buiten beschouwing te laten.

Artikel 16
Boeten, sancties en onwettige betalingen

Het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van een Befit-groepslid wordt gecorrigeerd om rekening te houden met het bedrag van de lasten die zijn opgebouwd in verband met betalingen die naar aanleiding van een controle of onderzoek door de bevoegde autoriteit onwettig zijn bevonden, alsmede de boeten en sancties, met inbegrip van kosten voor betalingsachterstanden, die aan een overheidsinstantie zijn verschuldigd wegens inbreuken op wetgeving.

Artikel 17
Vennootschapsbelasting

Het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van een Befit-groepslid wordt gecorrigeerd om het bedrag op te nemen van alle vennootschapsbelasting, soortgelijke winstbelastingen en uitgestelde belastingen die voor het boekjaar zijn opgebouwd, alsmede elk bedrag dat in de financiële rekeningen als belasting is geregistreerd met betrekking tot de betaling van een bijheffing die verschuldigd is overeenkomstig Richtlijn (EU) 2022/2523 of uit hoofde van een gekwalificeerde binnenlandse bijheffing als bedoeld in artikel 11 van die richtlijn.

Artikel 18
Doorschuifregeling voor vervangende activa

1.Wanneer de opbrengsten van de vervreemding, schadevergoedingen daaronder begrepen, van een afschrijfbaar vast actief of van grond vóór het einde van het tweede boekjaar na het boekjaar waarin de vervreemding heeft plaatsgevonden, opnieuw worden belegd in een soortgelijk actief dat voor hetzelfde of een soortgelijk bedrijfsdoel wordt gebruikt, kan het bedrag waarmee die opbrengsten de fiscale boekwaarde van het actief te boven gaan, in aftrek worden gebracht in het jaar van vervreemding. Een actief dat vrijwillig wordt vervreemd, moet gedurende een periode van ten minste drie jaar voorafgaand aan de vervreemding in eigendom zijn geweest.

2.Het in lid 1 bedoelde vervangende actief mag zijn aangeschaft in het boekjaar voorafgaand aan de vervreemding. Indien er geen vervangend actief wordt aangeschaft vóór het einde van het tweede boekjaar na het jaar waarin het actief werd vervreemd, en behalve in gevallen van overmacht, wordt het in het jaar van vervreemding afgetrokken bedrag, vermeerderd met 10 %, opgeteld bij het voorlopig fiscaal resultaat in het tweede boekjaar volgend op de vervreemding.

Artikel 19
Inkomsten en kosten in verband met afschrijfbare vaste activa

1.Het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van een Befit-groepslid wordt gecorrigeerd om de volgende bedragen uit te sluiten:

a)de kosten in verband met de verwerving of voortbrenging alsmede de kosten in verband met de verbetering van vaste activa die overeenkomstig de regels van afdeling 3 kunnen worden afgeschreven; en

b)subsidies die rechtstreeks verband houden met de verwerving, voortbrenging of verbetering van dergelijke activa.

2.Het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van een Befit-groepslid wordt gecorrigeerd om alleen het bedrag van de aftrek in verband met de afschrijving van vaste activa als bepaald in de artikelen 22 tot en met 28 op te nemen.

Artikel 20
Wisselkoerswinst of -verlies

Het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van een Befit-groepslid wordt gecorrigeerd om het volgende uit te sluiten:

a)het bedrag van niet-gerealiseerde wisselkoerswinsten of -verliezen met betrekking tot vaste activa en verplichtingen;

b)het bedrag van voorzieningen dat is opgenomen voor niet-gerealiseerde wisselkoersverliezen.

Artikel 21
Correcties met betrekking tot bepaalde posten (posten die na toerekening aan de lidstaten worden overgelaten)

Het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van een Befit-groepslid wordt gecorrigeerd om bedragen die verband houden met de in artikel 48, lid 1, punten a) tot en met j), genoemde posten van het voorlopig fiscaal resultaat uit te sluiten.

Afdeling 3
Afschrijving

Artikel 22
Afschrijvingsmethode en -termijn

1.Het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van een Befit-groepslid wordt gecorrigeerd om in het boekjaar van verwerving alle vaste materiële activa met een boekwaarde vóór afschrijving van minder dan 5 000 EUR uit te sluiten.

2.Wanneer lid 1 niet van toepassing is, wordt elk afzonderlijk vast actief lineair afgeschreven over de gebruiksduur ervan. De gebruiksduur van een vast actief wordt als volgt bepaald:

a)alle gebouwen en alle andere soorten onroerende goederen en bouwwerken die voor de onderneming worden gebruikt: 28 jaar;

b)alle andere vaste materiële activa: de gebruiksduur ervan zoals beoordeeld overeenkomstig de in artikel 7 bedoelde aanvaardbare boekhoudnorm in de Unie;

c)vaste immateriële activa, met inbegrip van verworven goodwill: de periode gedurende welke het actief wettelijke bescherming geniet of gedurende welke het recht is toegekend of, indien die periode niet kan worden bepaald: vijf jaar.

3.Tweedehands vaste activa worden afgeschreven overeenkomstig lid 2, tenzij het Befit-groepslid aantoont dat de geraamde resterende gebruiksduur van het actief korter is, in welk geval het over die kortere periode wordt afgeschreven.

In afwijking van de eerste alinea wordt een tweedehands immaterieel actief over vijf jaar afgeschreven, tenzij de resterende periode gedurende welke het actief wettelijke bescherming geniet of gedurende welke het recht is toegekend, kan worden bepaald, in welk geval het over die periode wordt afgeschreven.

4.Afschrijvingen worden maandelijks afgetrokken vanaf de maand van ingebruikneming van het vaste actief. In de maand waarin het actief is vervreemd, wordt geen afschrijving afgetrokken.

5.De fiscale boekwaarde van een vast actief dat wordt vervreemd, of zodanig beschadigd raakt dat het niet langer voor bedrijfsdoeleinden geschikt is, en de fiscale boekwaarde van eventuele verbeteringskosten met betrekking tot dat actief worden van het voorlopig fiscaal resultaat afgetrokken in de maand van vervreemding of beschadiging.

Artikel 23
Recht op afschrijving

1.Met inachtneming van lid 3 wordt de afschrijving afgetrokken door de economische eigenaar.

2.In het geval van overeenkomsten waarbij de economische en juridische eigendom niet samenvallen, heeft de economische eigenaar het recht het rente-element van de betalingen af te trekken van zijn voorlopig fiscaal resultaat, tenzij dat element niet is opgenomen in het voorlopig fiscaal resultaat of de belastinggrondslag van de juridische eigenaar, naargelang het geval, afhankelijk van het feit of de juridische eigenaar al dan niet een ander Befit-groepslid is.

3.Als de economische eigenaar van een actief niet kan worden geïdentificeerd, is de juridische eigenaar gerechtigd om de afschrijving in aftrek te brengen. In het geval van leasecontracten moet zowel het rente- als het kapitaalelement van de leasebetalingen worden opgenomen in het voorlopig fiscaal resultaat van de juridische eigenaar en indien de leasingnemer een Befit-groepslid is, moeten deze betalingen van zijn voorlopig fiscaal resultaat worden uitgesloten.

4.Een vast actief mag in een boekjaar niet door meer dan één belastingplichtige worden afgeschreven, tenzij de juridische of economische eigendom door meerdere belastingplichtigen wordt gedeeld of de economische of juridische eigenaar van het actief is veranderd.

5.Een Befit-groepslid mag niet afzien van afschrijving.

Artikel 24
Afschrijvingsgrondslag

1.De afschrijvingsgrondslag omvat kosten die rechtstreeks verband houden met de verwerving, voortbrenging of verbetering van een vast actief. Deze kosten omvatten geen aftrekbare belasting over de toegevoegde waarde, interest of het resultaat van herwaarderingen of uitzonderlijke waardeverminderingen.

2.De afschrijvingsbasis van een actief dat als schenking wordt ontvangen, is de marktwaarde ervan zoals opgenomen in de financiële rekeningen van het Befit-groepslid.

3.De afschrijvingsgrondslag van een afschrijfbaar vast actief wordt verminderd met overheidssubsidies die rechtstreeks samenhangen met de verwerving, voortbrenging of verbetering van het actief, zoals bedoeld in artikel 19, lid 1, punt b).

4.De afschrijving van vaste activa die niet beschikbaar zijn voor gebruik of die langer dan twaalf maanden niet zijn gebruikt om redenen die niet buiten de macht van het Befit-groepslid vallen, wordt niet in aanmerking genomen.

De afschrijving eindigt met ingang van de maand volgend op die waarin de in de eerste alinea bedoelde periode is geëindigd, en wordt hervat vanaf de maand volgend op die waarin het actief weer in gebruik werd genomen.

5.Wanneer een afschrijfbaar vast actief is vervreemd en vervangen overeenkomstig de regels van artikel 18, wordt de afschrijvingsgrondslag van het vervangende actief verminderd met het bedrag dat in het jaar van vervreemding in mindering is gebracht.

Artikel 25
Register van vaste activa

1.Kosten in verband met verwerving, voortbrenging of verbetering worden, samen met de datum van ingebruikneming na verwerving, voortbrenging of verbetering, voor elk vast actief afzonderlijk geregistreerd in een register van vaste activa.

2.Wanneer een vast actief wordt vervreemd, worden de gegevens over de vervreemding, de datum van vervreemding daaronder begrepen, en de eventuele uit de vervreemding voortvloeiende opbrengsten of vergoedingen in het register van vaste activa opgenomen.

3.Het register van vaste activa wordt zodanig bijgehouden dat het voldoende informatie, waaronder over de afschrijving, omvat voor de berekening van het voorlopig fiscaal resultaat, en omvat ten minste de volgende informatie:

a)de identificatie van het actief;

b)de maand van ingebruikneming;

c)de afschrijvingsgrondslag;

d)de gebruiksduur overeenkomstig artikel 22;

e)de tijdens het lopende belastingtijdvak gecumuleerde afschrijvingen;

f)het totaal van de gecumuleerde afschrijvingen;

g)de afschrijvingsgrondslag na aftrek van de totale geaccumuleerde afschrijving en van uitzonderlijke waardeverminderingen;

h)de maand waarin de belastingafschrijving is stopgezet of hervat;

i)de maand van vervreemding.

Artikel 26
Afschrijving van verbeteringskosten

1.Verbeteringskosten worden overeenkomstig de op het verbeterde vaste actief toepasselijke regels afgeschreven alsof het een nieuw verworven vast actief betrof, met inbegrip van de gebruiksduur ervan overeenkomstig artikel 22; lid 2.

Niettegenstaande de eerste alinea worden verbeteringskosten met betrekking tot gehuurde vaste activa afgeschreven overeenkomstig artikel 22, lid 3, en artikel 23.

2.Indien de belastingplichtige aantoont dat de geschatte resterende gebruiksduur van een afschrijfbaar vast actief korter is dan de in artikel 22, lid 2, beschreven gebruiksduur van het actief, worden verbeteringskosten over die kortere periode afgeschreven.

Artikel 27
Niet-afschrijfbare activa

De volgende activa zijn niet-afschrijfbaar:

a)materiële vaste activa die niet onderhevig zijn aan slijtage en veroudering zoals grond, kunstvoorwerpen, antiquiteiten of sieraden;

b)financiële activa.

Artikel 28
Uitzonderlijke waardeverminderingen

1.Een Befit-groepslid dat aantoont dat de waarde van een niet-afschrijfbaar vast materieel actief zoals bedoeld in artikel 27, punt a), aan het einde van een boekjaar is gedaald door overmacht of criminele activiteiten van derden, kan een bedrag dat gelijk is aan deze waardedaling van het voorlopig fiscaal resultaat aftrekken.

2.Indien de waarde van een actief waarop in een voorgaand boekjaar een afschrijving zoals bedoeld in lid 1 heeft plaatsgevonden, vervolgens stijgt, wordt een met die stijging overeenstemmend bedrag bij het voorlopig fiscaal resultaat opgeteld in het jaar waarin de stijging plaatsvindt.

De som van deze bedragen mag evenwel het bedrag van de oorspronkelijk toegestane aftrek niet te boven gaan.

Afdeling 4
Regels inzake timing en kwantificering

Artikel 29
Voorraden en onderhanden werk

1.Het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van een Befit-groepslid wordt gecorrigeerd voor het verschil tussen de waarde van voorraden en onderhanden werk aan het begin en aan het einde van het boekjaar, met uitzondering van voorraden en onderhanden werk in verband met langlopende contracten als omschreven in artikel 32.

2.De kostprijs van voorraden en onderhanden werk wordt bepaald via de “eerst in-eerst uit”-methode of de gewogen gemiddelde kostprijs.

3.De kostprijs van voorraden en onderhanden werk met betrekking tot bestanddelen die normaliter niet onderling uitwisselbaar zijn en goederen of diensten die worden geproduceerd respectievelijk verleend en afgescheiden voor specifieke projecten, wordt afzonderlijk bepaald.

4.Een Befit-groepslid moet dezelfde waarderingsmethode gebruiken voor alle voorraadbestanddelen en onderhanden werk van een soortgelijke aard en met een soortgelijk gebruik.

5.De kostprijs van voorraden en onderhanden werk omvat alle inkoopkosten, directe conversiekosten en andere directe kosten die zijn ontstaan bij het transport naar de huidige locatie en de verwerking tot de huidige toestand in het desbetreffende boekjaar. De kostprijs is exclusief de aftrekbare belasting over de toegevoegde waarde.

6.Voorraden en onderhanden werk worden gewaardeerd op de laatste dag van het boekjaar tegen de kostprijs of de opbrengstwaarde, naargelang welke van beide het laagst is. De opbrengstwaarde is de geschatte verkoopprijs in het kader van de normale bedrijfsuitoefening minus de geschatte kosten van voltooiing en de geschatte kosten die nodig zijn om de verkoop te realiseren.

Artikel 30
Voorzieningen

1.Het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van een Befit-groepslid wordt gecorrigeerd om het bedrag van voorzieningen buiten beschouwing te laten.

2.In afwijking van lid 1 mag het bedrag van een voorziening in aanmerking worden genomen indien aan het einde van het boekjaar aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)op het Befit-groepslid rust een wettelijke verplichting of redelijkerwijs te verwachten wettelijke verplichting;

b)die verplichting vloeit voort uit activiteiten of transacties die in dat boekjaar of in voorgaande boekjaren zijn verricht;

c)het bedrag van de uit die verplichting voortvloeiende voorziening kan op betrouwbare wijze worden geraamd;

d)het bedrag vormt bij afwikkeling een op grond van deze richtlijn aftrekbare kostenpost.

Niettegenstaande de eerste alinea wordt het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van een Befit-groepslid altijd gecorrigeerd om het bedrag van voor mogelijke verliezen of toekomstige kostenstijgingen opgenomen voorzieningen buiten beschouwing te laten.

3.Indien de in lid 1, tweede alinea, punt a), bedoelde verplichting betrekking heeft op een activiteit of transactie die in volgende boekjaren zal worden voortgezet, wordt het bedrag van de voorziening evenredig over de geraamde duur van de activiteit of transactie gespreid.

Voorzieningen krachtens dit artikel worden aan het einde van elk boekjaar geëvalueerd en gecorrigeerd. Bij de berekening van het voorlopig fiscaal resultaat in toekomstige boekjaren wordt rekening gehouden met krachtens dit artikel reeds afgetrokken bedragen.

Artikel 31
Oninbare vorderingen

1.Het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van een Befit-groepslid wordt gecorrigeerd om het bedrag van een aftrek met betrekking tot een oninbare vordering buiten beschouwing te laten, tenzij het Befit-groepslid aan het einde van het jaar geen aanspraak heeft gemaakt op aftrek overeenkomstig artikel 28 en aan een van de volgende vereisten is voldaan:

a)het groepslid heeft alle redelijke maatregelen als bedoeld in lid 2 genomen om betaling te vorderen en het is waarschijnlijk dat de vordering geheel of gedeeltelijk onbetaald zal blijven, of

b)het groepslid heeft een groot aantal homogene vorderingen die alle afkomstig zijn uit dezelfde bedrijfstak en kan het bedrag van de oninbare vordering op procentuele basis betrouwbaar ramen, op voorwaarde dat de waarde van elke afzonderlijke homogene vordering minder dan 0,1 % vertegenwoordigt van de waarde van alle homogene vorderingen. Het Befit-groepslid komt tot een betrouwbare schatting op basis van alle relevante factoren, waaronder ervaringen uit het verleden.

2.Bij het bepalen of alle redelijke stappen zijn ondernomen om betaling te verkrijgen, houdt het Befit-groepslid rekening met de volgende elementen, op voorwaarde dat zij op objectief bewijs zijn gebaseerd:

a)of de inningskosten in verhouding staan tot de vordering;

b)of er een kans op succesvolle inning bestaat, ook wanneer de debiteur insolvent is verklaard, er een rechtsvordering is ingesteld of een incassobureau is ingeschakeld;

c)of in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kan worden verwacht dat de belastingplichtige de vordering tracht te innen.

3.Indien de oninbare vordering betrekking heeft op een handelsvordering, wordt, naast de voorwaarden van lid 1, een met de vordering overeenkomstig bedrag als inkomsten opgenomen in het voorlopig fiscaal resultaat.

4.Niettegenstaande lid 1 wordt het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van een Befit-groepslid gecorrigeerd om het bedrag van oninbare vorderingen buiten beschouwing te laten wanneer de debiteur een ander Befit-groepslid is, een andere geassocieerde onderneming is of — wanneer de debiteur een natuurlijke persoon is — de debiteur, zijn of haar echtgenoot of een bloedverwant van de debiteur in opgaande of neergaande lijn betrokken is bij het beheer van of de zeggenschap over het Befit-groepslid of, direct of indirect, kapitaal van het Befit-groepslid bezit.

5.Indien een Befit-groepslid eerder een oninbare vordering heeft afgetrokken die in een volgend boekjaar is afgewikkeld, wordt zijn netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging voor het boekjaar van afwikkeling vermeerderd met het ingevorderde bedrag.

Artikel 32
Langlopende contracten

1.Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een langlopend contract verstaan een contract dat aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)het is gesloten met het oog op de vervaardiging, montage of constructie of met het oog op dienstverlening;

b)de looptijd ervan bedraagt meer dan twaalf maanden of zal die termijn naar verwachting overschrijden.

2.Het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van een Befit-groepslid wordt gecorrigeerd om alleen inkomsten met betrekking tot een langlopend contract op te nemen die zijn opgebouwd voor het bedrag dat overeenkomt met het deel van dat contract dat in het desbetreffende boekjaar is uitgevoerd.

Daartoe wordt het percentage van uitvoering van een langlopend contract bepaald aan de hand van de verhouding tussen de kosten van dat boekjaar en de geraamde totale kosten van het langlopende contract.

3.Het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van een Befit-groepslid wordt gecorrigeerd om rekening te houden met alle in een boekjaar gemaakte kosten in verband met langlopende contracten.

Artikel 33
Afdekking

1.Een Befit-groepslid behandelt winsten en verliezen op een afdekkingsinstrument die uit een waardering of vervreemdingshandelingen voortvloeien, op dezelfde wijze als de overeenkomstige winsten en verliezen op de afgedekte positie.

Er is sprake van een afdekkingsrelatie wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)de afdekkingsrelatie is van tevoren formeel aangemerkt en gedocumenteerd;

b)de afdekking is naar verwachting zeer effectief en de effectiviteit kan betrouwbaar worden bepaald.

2.Indien de afdekkingsrelatie wordt onderbroken of een reeds aangehouden financieel instrument vervolgens wordt behandeld als een afdekkingsinstrument, waardoor het onder een andere belastingregeling komt te vallen, wordt het verschil tussen de nieuwe marktwaarde van het afdekkingsinstrument aan het einde van het boekjaar en de marktwaarde aan het begin van hetzelfde belastingtijdvak opgenomen in het voorlopig fiscaal resultaat van het Befit-groepslid.

De marktwaarde van het afdekkingsinstrument aan het einde van het boekjaar waarin op dat instrument een andere belastingregeling van toepassing is geworden, is gelijk aan de marktwaarde ervan aan het begin van het jaar na de overgang naar de andere belastingregeling.

Afdeling 5
Toetreden tot en verlaten van een Befit-groep en bedrijfsherstructurering

Artikel 34
Opneming, waardering en tijdstip van afschrijving van activa en verplichtingen 
bij het toetreden tot of verlaten van een Befit-groep

1.Alle activa en verplichtingen worden opgenomen tegen hun waarde, zoals berekend volgens de in artikel 7 bedoelde aanvaardbare boekhoudnorm in de Unie, onmiddellijk voorafgaand aan de datum waarop deze richtlijn van toepassing wordt op het Befit-groepslid.

2.De activa en verplichtingen van een vennootschap of vaste inrichting waarop deze richtlijn niet langer van toepassing is, worden opgenomen tegen hun overeenkomstig deze richtlijn berekende waarde.

3.De afschrijving van de activa van een vennootschap of vaste inrichting die in de loop van een boekjaar toetreedt tot of uittreedt uit een Befit-groep, wordt berekend naar rato van het aantal kalendermaanden waarin de vennootschap of vaste inrichting in dat boekjaar lid was van de Befit-groep.

Artikel 35
Kwalificatie van vaste activa bij toetreding tot een Befit-groep

Niettegenstaande de regels van hoofdstuk II, afdeling 3, zijn, wanneer een vennootschap of een vaste inrichting van het vennootschapsbelastingstelsel van een lidstaat overgaat naar een Befit-groep, de volgende regels van toepassing:

a)Indien een vast actief met een boekwaarde van minder dan 5 000 EUR op de datum van toetreding tot de Befit-groep geheel noch gedeeltelijk is afgeschreven, corrigeert het Befit-groepslid zijn netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging om het bedrag uit te sluiten dat overeenkomt met de resterende nettowaarde van het vaste actief die op de datum van toetreding in de individuele financiële rekeningen is opgenomen.

b)Wanneer de nettowaarde van een of meer vaste activa in de individuele financiële rekeningen op de datum van toetreding tot de Befit-groep verschilt van de netto fiscale boekwaarde, wordt het totale bedrag van dat verschil voor alle betrokken vaste activa, voor elk Befit-groepslid samengeteld in het boekjaar van toetreding tot de Befit-groep en over een periode van vijf jaar gespreid in het voorlopig fiscaal resultaat. Het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van elk Befit-groepslid wordt dienovereenkomstig gecorrigeerd.

Artikel 36
Langlopende contracten bij toetreding tot een Befit-groep

1.Een vennootschap of vaste inrichting die tot een Befit-groep toetreedt, voert correcties door om, overeenkomstig de timingregels van het interne recht, in haar aandeel in de Befit-belastinggrondslag zoals bepaald overeenkomstig de regels van hoofdstuk III, het bedrag van de inkomsten en kosten op te nemen die overeenkomstig artikel 32 worden geacht te zijn opgebouwd of gemaakt vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn, maar nog niet in haar belastinggrondslag zijn opgenomen krachtens het voorheen toepasselijke interne vennootschapsbelastingrecht.

2.Een vennootschap of vaste inrichting die tot een Befit-groep toetreedt, trekt in het eerste boekjaar van haar aandeel in de Befit-belastinggrondslag zoals bepaald overeenkomstig de regels van hoofdstuk III, de inkomsten uit een langlopend contract af die voorheen krachtens het interne vennootschapsbelastingrecht hoger werden belast dan het bedrag dat krachtens artikel 32 in haar voorlopig fiscaal resultaat zou zijn opgenomen.

3.Wanneer het aandeel van een Befit-groepslid in de Befit-belastinggrondslag in een boekjaar lager is dan de aftrekbare bedragen zoals bepaald in de leden 1 en 2, worden niet-gecompenseerde bedragen overgedragen en door het Befit-groepslid verrekend met zijn aandeel in de Befit-belastinggrondslag in de volgende boekjaren.

Artikel 37
Voorzieningen, inkomsten en aftrekposten bij toetreding tot een Befit-groep

1.Voorzieningen en oninbare vorderingen als bedoeld in de artikelen 30 en 31 zijn alleen aftrekbaar voor zover zij voortvloeien uit activiteiten of transacties die zijn verricht nadat deze richtlijn op het Befit-groepslid van toepassing werd.

2.Inkomsten die krachtens de overeenkomstig artikel 7 gebruikte toepasselijke aanvaardbare boekhoudnorm in de Unie worden geacht te zijn opgebouwd voordat deze richtlijn van toepassing werd op een Befit-groepslid, maar die niet in zijn belastinggrondslag waren opgenomen krachtens het voorheen toepasselijke interne vennootschapsbelastingrecht, worden aan het toegerekende deel toegevoegd overeenkomstig de timingregels van het desbetreffende nationale vennootschapsbelastingrecht.

3.Kosten die zijn gemaakt nadat deze richtlijn van toepassing werd op een Befit-groepslid, maar betrekking hebben op activiteiten of transacties die eerder zijn verricht en waarvoor geen aftrek krachtens het toepasselijke interne vennootschapsbelastingrecht is toegepast, worden afgetrokken van het aan dat lid toegerekende deel.

Indien de in de eerste alinea bedoelde kosten meer dan vijf jaar nadat een vennootschap of vaste inrichting tot een Befit-groep is toegetreden, zijn gemaakt, worden die kosten afgetrokken van het voorlopig fiscaal resultaat vóór aggregatie en winsttoerekening.

Kosten die uit hoofde van het interne vennootschapsbelastingrecht zijn gemaakt en die nog niet waren afgetrokken toen deze richtlijn van toepassing werd op een Befit-groepslid, kunnen alleen worden afgetrokken van het aan hem toegerekende deel van de Befit-belastinggrondslag, zoals berekend overeenkomstig hoofdstuk III, in gelijke bedragen en gespreid over vijf boekjaren. Kosten die financieringskosten met zich meebrengen, zijn aftrekbaar overeenkomstig artikel 13.

Indien het aandeel van de Befit-belastinggrondslag dat in een boekjaar aan een Befit-groepslid is toegerekend, ontoereikend is om de in de eerste en derde alinea bedoelde bedragen volledig af te trekken, worden de niet-gecompenseerde bedragen overgedragen en door het Befit-groepslid verrekend met zijn aandeel in de Befit-belastinggrondslag in de volgende boekjaren.

4.Bedragen die zijn afgetrokken voordat deze richtlijn van toepassing werd op een Befit-groepslid, worden niet opnieuw afgetrokken.

Artikel 38
Verliezen vóór toetreding

Wanneer een vennootschap of een vaste inrichting tot een Befit-groep toetreedt, worden alle niet-gecompenseerde verliezen die vóór de datum van toetreding zijn gemaakt, overeenkomstig het vennootschapsbelastingrecht van de lidstaat waar zij voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft, afgetrokken van haar aandeel in de Befit-belastinggrondslag zoals bepaald overeenkomstig hoofdstuk III.

Artikel 39
Beëindiging van een groep

1.Wanneer een Befit-groep wordt beëindigd, wordt het boekjaar beëindigd en wordt de Befit-belastinggrondslag van dat boekjaar aan de Befit-groepsleden toegerekend overeenkomstig de regels van hoofdstuk III.

2.De afschrijving van de activa van de Befit-groepsleden in het boekjaar waarin de Befit-groep wordt beëindigd, wordt berekend naar rato van het aantal kalendermaanden dat de Befit-groep in dat boekjaar actief was.

Artikel 40
Bedrijfsreorganisaties

1.Onverminderd artikel 9 neemt een Befit-groepslid dat activa en verplichtingen in een boekjaar vervreemdt, de winst of het verlies uit die vervreemding op in de berekening van zijn voorlopig fiscaal resultaat.

Een Befit-groepslid dat activa en verplichtingen verwerft, bepaalt zijn inkomen of verlies op het tijdstip van vervreemding op basis van de marktwaarde van de verworven activa en verplichtingen die geldt op het moment van verwerving.

2.Niettegenstaande lid 1 geldt het volgende wanneer een overdracht van activa en verplichtingen plaatsvindt in het kader van een reorganisatie als omschreven in artikel 2 van Richtlijn 2009/133/EG van de Raad 34 :

a)het Befit-groepslid dat de activa en verplichtingen vervreemdt, laat alle daaruit voortvloeiende winsten of verliezen buiten beschouwing bij de berekening van zijn voorlopig fiscaal resultaat;

b)het Befit-groepslid dat de activa en verplichtingen verwerft, bepaalt zijn voorlopig fiscaal resultaat in dat boekjaar en de daaropvolgende boekjaren aan de hand van de fiscale boekwaarde ten tijde van de overdracht en zoals omschreven in artikel 4 van Richtlijn 2009/133/EG.

Artikel 41
Uitsluiting van vrijgestelde vervreemdingen van aandelen

1.Niettegenstaande artikel 9 wordt, wanneer een Befit-groepslid als gevolg van een vervreemding van aandelen uittreedt uit de Befit-groep en dit Befit-groepslid in dat boekjaar of het voorgaande boekjaar in het kader van een transactie binnen de Befit-groep een of meer vaste activa heeft verworven, een bedrag dat overeenkomt met de winst die of het verlies dat voortvloeit uit de vervreemding van deze vaste activa binnen de Befit-groep, opgenomen in het netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging van het Befit-groepslid dat de activa bezat vóór de vervreemding binnen de Befit-groep.

De eerste alinea is niet van toepassing indien het Befit-groepslid aantoont dat de transactie binnen de Befit-groep is uitgevoerd om geldige commerciële redenen.

2.Het bedrag van de winst die of het verlies dat voortvloeit uit de in lid 1 bedoelde vervreemding binnen de Befit-groep, is de marktwaarde van de vaste activa op het tijdstip waarop het Befit-groepslid uittreedt uit de groep, verminderd met de fiscale boekwaarde van de vaste activa of de kosten als bedoeld in artikel 29.

3.De winst die of het verlies dat voortvloeit uit de vervreemding binnen de Befit-groep wordt geacht te zijn verkregen door het Befit-groepslid dat het activum of de activa aanhield vóór de in lid 1 bedoelde transactie binnen de Befit-groep.

HOOFDSTUK III
AGGREGATIE VAN DE VOORLOPIGE FISCALE RESULTATEN EN TOEREKENING VAN DE BEFIT-BELASTINGGRONDSLAG

Afdeling 1
Befit-belastinggrondslag

Artikel 42
Berekening van de Befit-belastinggrondslag

1.De voorlopige fiscale resultaten van alle Befit-groepsleden, zoals bepaald overeenkomstig de regels van hoofdstuk II, worden geaggregeerd tot de Befit-belastinggrondslag.

2.Wanneer de Befit-belastinggrondslag in een bepaald jaar:

a)positief is, wordt de winst toegerekend overeenkomstig artikel 45;

b)negatief is, wordt het verlies overgedragen en verrekend met de volgende positieve Befit-belastinggrondslag.

3.Voor de toepassing van lid 1 wordt het voorlopig fiscaal resultaat van elk Befit-groepslid omgerekend in euro (EUR) tegen de wisselkoers die door de Europese Centrale Bank is vastgesteld op de laatste dag van het kalenderjaar of, indien het boekjaar niet samenvalt met het kalenderjaar, op de laatste dag van het boekjaar.

In afwijking van de eerste alinea wordt, indien de indienende entiteit voor belastingdoeleinden is gevestigd in een lidstaat die de euro niet heeft ingevoerd, het voorlopig fiscaal resultaat van elk Befit-groepslid omgezet in de valuta die in die lidstaat wettig betaalmiddel is.

Artikel 43
Bronbelasting en andere heffingen aan de bron

1.De lidstaten heffen geen bronbelasting of andere vorm van belasting aan de bron op transacties binnen de Befit-groep, tenzij de uiteindelijk gerechtigde van de betaling geen Befit-groepslid is.

2.Wanneer een lidstaat een bronbelasting toepast op een betaling van royalty’s of interest door een Befit-groepslid aan een ontvanger die geen lid is van die Befit-groep of op grond van lid 1, overeenkomstig de toepasselijke regels van intern recht en verdragen ter voorkoming van dubbele belasting, wordt de bronbelasting voor het boekjaar van heffing verdeeld over de lidstaten volgens de in artikel 45 bedoelde toerekeningsmethode.

Artikel 44
Belastingtegoeden voor aan de bron belaste inkomsten

1.Wanneer een Befit-groepslid inkomsten verwerft die in een andere lidstaat of in een derde land zijn belast, wordt een belastingtegoed toegekend in overeenstemming met het toepasselijke verdrag ter voorkoming van dubbele belasting of het interne recht en wordt dit volgens de in artikel 45 bedoelde grondslagtoerekeningsmethode verdeeld over de Befit-groepsleden.

2.In afwijking van de eerste alinea wordt geen belastingtegoed toegekend indien de inkomsten van een Befit-groepslid niet zijn opgenomen in zijn netto-inkomen of -verlies uit de financiële verslaglegging overeenkomstig de artikelen 8, 9 of 12.

3.Het in lid 1 bedoelde belastingtegoed wordt afzonderlijk berekend per lidstaat of derde land en per type inkomsten. Het tegoed mag niet hoger zijn dan het over de aan een Befit-groepslid toegerekende inkomsten geheven vennootschapsbelastingtarief van de lidstaat waar dit Befit-groepslid voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft.

Bij de berekening van het in lid 1 bedoelde belastingtegoed wordt het bedrag van de inkomsten verminderd met het bedrag van de daarmee verband houdende aftrekbare kosten.

Afdeling 2
Toerekening van de Befit-belastinggrondslag

Artikel 45
Overgangsregel inzake toerekening

1.Voor elk boekjaar tussen 1 juli 2028 en uiterlijk 30 juni 2035 (de “overgangsperiode”) wordt de Befit-belastinggrondslag aan de Befit-groepsleden toegerekend overeenkomstig het grondslagtoerekeningspercentage.

Voor groepen die na afloop van het eerste boekjaar waarin deze richtlijn van toepassing wordt, onder deze richtlijn komen te vallen, wordt de in de eerste alinea bedoelde overgangsperiode uiterlijk op 30 juni 2035 beëindigd.

2.Het grondslagtoerekeningspercentage voor elk Befit-groepslid is het resultaat van de volgende berekening:

Grondslagtoerekening = * 100

waarbij:

a)Het belastbare resultaat van een Befit-groepslid het gemiddelde is van de belastbare resultaten in de drie voorgaande boekjaren.

In het eerste boekjaar waarin een Befit-groep onder deze richtlijn valt, worden die belastbare resultaten bepaald overeenkomstig de nationale vennootschapsbelastingregels van de lidstaat waar het Befit-groepslid voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft.

In het tweede boekjaar waarin een Befit-groep onder deze richtlijn valt, worden die belastbare resultaten voor het eerste boekjaar waarin een Befit-groep onder deze richtlijn valt, bepaald overeenkomstig hoofdstuk II van deze richtlijn, en voor de twee voorgaande boekjaren overeenkomstig de nationale voorschriften van de respectieve lidstaat.

In het derde boekjaar waarin een Befit-groep onder deze richtlijn valt, worden die belastbare resultaten voor de eerste twee boekjaren waarin een Befit-groep onder deze richtlijn valt, bepaald overeenkomstig hoofdstuk II van deze richtlijn, en voor het onmiddellijk daaraan voorafgaande boekjaar overeenkomstig de nationale voorschriften van de respectieve lidstaat.

Met ingang van het vierde boekjaar waarin een Befit-groep onder deze richtlijn valt, worden die belastbare resultaten bepaald overeenkomstig hoofdstuk II van deze richtlijn.

b)Het totale belastbare resultaat van de Befit-groep is de som van het gemiddelde van de belastbare resultaten, als bedoeld in punt a), van alle Befit-groepsleden in de drie voorgaande boekjaren.

Voor de toepassing van dit lid heeft een Befit-groepslid met een negatief belastbaar resultaat een grondslagtoerekeningspercentage van nul.

3.Voor de toepassing van lid 2 richten de lidstaten hun risicobeoordelingskader voor de prijsstelling van transacties binnen de Befit-groep als volgt in:

a)laag risico: wanneer de door een Befit-groepslid gemaakte kosten of verkregen baten in het kader van transacties binnen de Befit-groep in een boekjaar met minder dan 10 % stijgen ten opzichte van de gemiddelde kosten of baten van de voorgaande drie boekjaren bij transacties binnen de Befit-groep.

b)hoog risico: wanneer de door een Befit-groepslid gemaakte kosten of verkregen baten in het kader van transacties binnen de Befit-groep in een boekjaar met 10 % of meer stijgen ten opzichte van de gemiddelde kosten of baten van de voorgaande drie boekjaren bij transacties binnen de Befit-groep.

4.De lidstaten treffen passende maatregelen om hun risicobeoordelingskader vorm te geven overeenkomstig de volgende beginselen:

a)laag risico: de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten gaan ervan uit dat de prijsstelling van transacties binnen de Befit-groep van een specifiek Befit-groepslid in overeenstemming is met het zakelijkheidsbeginsel;

b)hoog risico: de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten gaan ervan uit dat de prijsstelling van transacties binnen de Befit-groep van een specifiek Befit-groepslid niet in overeenstemming is met het zakelijkheidsbeginsel en dat het deel van de verhoging dat de 10 % overschrijft, niet in aanmerking wordt genomen in de berekening van het grondslagtoerekeningspercentage van dat Befit-groepslid.

Niettegenstaande de regel in de eerste alinea van punt b), is een Befit-groepslid gerechtigd om aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft, bewijs over te leggen dat de prijzen van de desbetreffende transacties binnen de Befit-groep zijn vastgesteld in overeenstemming met het zakelijkheidsbeginsel. In dat geval moet het volledige bedrag aan kosten van de betrokken transacties binnen de Befit-groep, zoals aangetoond, in aanmerking worden genomen in de berekening van het grondslagtoerekeningspercentage van dat Befit-groepslid.

5.Niettegenstaande artikel 13, lid 2, wordt het financieringskostensurplus als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad dat voortvloeit uit een transactie tussen Befit-groepsleden, niet in aanmerking genomen in de berekening van het grondslagtoerekeningspercentage van het Befit-groepslid dat die kosten maakt.

6.Indien de structuur van de Befit-groep tijdens de in lid 1 bedoelde overgangsperiode verandert omdat nieuwe leden tot de groep toetreden of leden de groep verlaten, wordt het grondslagtoerekeningspercentage herberekend overeenkomstig lid 2. Voor elk Befit-groepslid wordt de Befit-belastinggrondslag toegerekend overeenkomstig het nieuwe grondslagtoerekeningspercentage voor het restant van deze periode, tenzij latere wijzigingen in de structuur van de Befit-groep een nieuwe herberekening van het grondslagtoerekeningspercentage nodig maken.

7.Indien de structuur van de Befit-groep tijdens de in lid 1 bedoelde overgangsperiode verandert als gevolg van de oprichting van een of meer nieuwe vennootschappen die als Befit-groepsleden worden aangemerkt, zijn de regels van lid 2 inzake de toerekening van de Befit-belastinggrondslag, in het eerste boekjaar niet van toepassing op de nieuwe Befit-groepsleden. Voor de daaropvolgende boekjaren tot het eind van die overgangsperiode wordt het grondslagtoerekeningspercentage van de nieuwe Befit-groepsleden berekend overeenkomstig lid 2.

8.Indien een groep na 1 juli 2028 onder de regels van deze richtlijn komt te vallen, wordt de grondslagtoerekening berekend overeenkomstig lid 2. In afwijking van de leden 1 en 2 wordt de Befit-belastinggrondslag aan de Befit-groepsleden toegerekend over het restant van de in lid 1 bedoelde overgangsperiode.

9.De Commissie onderwerpt de overgangsregel aan een uitgebreide evaluatie, in welk verband zij een studie opstelt over de mogelijke samenstelling en het gewicht van de geselecteerde formulefactoren en vóór het einde van het derde boekjaar tijdens de in lid 1 bedoelde overgangsperiode een verslag indient bij de Raad. Indien de Commissie het, rekening houdend met de conclusies van dat verslag, passend acht, kan zij tijdens de overgangsperiode een wetgevingsvoorstel aannemen om deze richtlijn te wijzigen door een methode in te voeren voor de evenredige toerekening van de Befit-belastinggrondslag op basis van een formule en op basis van factoren.

10.De regels van de leden 1 tot en met 8 blijven van toepassing totdat wijzigingen daarvan in werking zijn getreden.

Artikel 46
Upstreamactiviteiten

1.In afwijking van de artikelen 42 tot en met 45 worden, wanneer de hoofdactiviteit van een Befit-groepslid betrekking heeft op winningsactiviteiten, zijn inkomsten, kosten en andere aftrekposten die uit dergelijke activiteiten voortvloeien, toegerekend aan het Befit-groepslid dat is gevestigd in de lidstaat waar de winning plaatsvindt.

Indien meer dan één Befit-groepslid voor belastingdoeleinden is gevestigd in de lidstaat waar de winning plaatsvindt, worden de inkomsten, kosten en andere aftrekposten die uit dergelijke activiteiten voortvloeien, aan elk van die Befit-groepsleden toegerekend naar rato van hun grondslagtoerekeningspercentage.

2.In afwijking van de artikelen 42 tot en met 45 worden, wanneer er in de lidstaat van winning geen Befit-groepslid is, of indien de winning plaatsvindt in een jurisdictie van een derde land, de inkomsten, kosten en andere aftrekposten die uit dergelijke activiteiten voortvloeien, toegerekend aan het Befit-groepslid dat ze heeft opgebouwd.

Artikel 47
   Uitzondering voor scheepvaartactiviteiten die niet onder een tonnagebelastingregeling vallen, binnenvaart en luchtvervoer

1.In afwijking van de artikelen 42 tot en met 45 en onverminderd artikel 15 worden de inkomsten, kosten en andere aftrekposten die voortvloeien uit de volgende activiteiten, in alle volgende gevallen buiten de Befit-belastinggrondslag gelaten:

a)de exploitatie van schepen in het internationale verkeer indien het belastbare resultaat niet onder een tonnagebelastingregeling valt;

b)de exploitatie van luchtvaartuigen in het internationale verkeer;

c)de exploitatie van binnenvaartschepen.

De in de eerste alinea bedoelde inkomsten, kosten en andere aftrekbare posten worden aan dat Befit-groepslid toegerekend per transactie en er worden correcties op toegepast met het oog op prijsstelling overeenkomstig het zakelijkheidsbeginsel.

2.Elke deelneming in en door het Befit-groepslid als bedoeld in lid 1 wordt in aanmerking genomen voor de toepassing van artikel 5.

Artikel 48
Van het toegerekende deel aftrekbare posten

1.Een Befit-groepslid verhoogt of verlaagt het aan hem toegerekende deel met de volgende posten:

a)niet-gecompenseerde verliezen die zijn gemaakt voordat het lid aan de voorschriften van deze richtlijn werd onderworpen, overeenkomstig artikel 38;

b)inkomsten en kosten die zijn opgebouwd of gerealiseerd voordat deze richtlijn van toepassing werd op het Befit-groepslid, maar die nog niet in zijn belastinggrondslag waren opgenomen krachtens het voorheen toepasselijke interne vennootschapsbelastingrecht, overeenkomstig artikel 36, lid 1;

c)inkomsten uit een langlopend contract die voorheen krachtens het interne vennootschapsbelastingrecht hoger werden belast dan het bedrag dat krachtens artikel 32 in zijn voorlopig fiscaal resultaat zou zijn opgenomen, overeenkomstig artikel 36, lid 2;

d)inkomsten die zijn opgebouwd voordat deze richtlijn van toepassing werd op een Befit-groepslid, maar die overeenkomstig artikel 37, lid 2, niet in zijn belastinggrondslag waren opgenomen krachtens het voorheen toepasselijke interne vennootschapsbelastingrecht;

e)kosten die zijn gemaakt nadat deze richtlijn van toepassing werd op een Befit-groepslid, maar betrekking hebben op activiteiten of transacties die eerder zijn verricht en waarvoor geen aftrek krachtens het toepasselijke interne vennootschapsbelastingrecht is toegepast, overeenkomstig artikel 37, lid 3, eerste alinea;

f)kosten die uit hoofde van het interne vennootschapsbelastingrecht zijn gemaakt en die nog niet waren afgetrokken toen deze richtlijn van toepassing werd op het Befit-groepslid, overeenkomstig artikel 37, lid 3, derde alinea;

g)niet-gecompenseerde bedragen die overeenkomstig artikel 36, lid 3, en artikel 37, lid 3, vierde alinea, zijn overgedragen;

h)giften en schenkingen aan charitatieve instellingen voor zover zij aftrekbaar zijn op grond van het vennootschapsbelastingrecht van de lidstaat waar het Befit-groepslid voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft;

i)pensioenvoorzieningen voor zover zij aftrekbaar zijn op grond van het vennootschapsbelastingrecht van de lidstaat waar het Befit-groepslid voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft;

j)lokale belastingen voor zover zij aftrekbaar zijn op grond van het vennootschapsbelastingrecht van de lidstaat waar het Befit-groepslid voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft.

2.Naast de in lid 1 genoemde correcties kan een lidstaat toestaan dat het toegerekende deel van de Befit-groepsleden die voor belastingdoeleinden zijn gevestigd in die lidstaat of daar een vaste inrichting hebben, door middel van aanvullende posten wordt verhoogd of verlaagd.

Artikel 49
Uitkeringsbelastingstelsels

1.Wanneer een Befit-groepslid voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft in een lidstaat die een vennootschapsbelastingstelsel toepast waarbij alleen inkomstenbelasting wordt geheven over winst wanneer die winst wordt uitgekeerd of wordt geacht te zijn uitgekeerd aan aandeelhouders, of wanneer de vennootschap bepaalde naar nationaal recht belastbare kosten maakt (“uitkeringsbelastingstelsel”), wordt het overeenkomstig artikel 45 aan dat Befit-groepslid toegerekende deel gecorrigeerd voor de tijdens het boekjaar verrichte uitkeringen.

2.De correctie van het toegerekende deel wordt als volgt berekend:

waarbij:

a)de financiële inkomsten betrekking hebben op de inkomsten die beschikbaar zijn voor uitkeringen in het kader van een uitkeringsbelastingstelsel, met inbegrip van reserves, voor het boekjaar;

b)het toegerekende deel verwijst naar het aandeel dat overeenkomstig artikel 45 voor het boekjaar is toegerekend aan het Befit-groepslid, met inbegrip van eventuele resterende aandelen uit voorgaande boekjaren die overeenkomstig lid 4 voor het Befit-groepslid zijn berekend;

c)de uitkeringen betrekking hebben op uitkeringen en andere kosten die het Befit-groepslid in het boekjaar verricht en die worden belast op basis van een uitkeringsbelastingstelsel.

3.Indien het overeenkomstig lid 2 berekende gecorrigeerde toegerekende deel van een Befit-groepslid lager is dan het oorspronkelijke toegerekende deel, wordt het saldo overgedragen naar het volgende boekjaar en toegevoegd aan het deel dat in dat boekjaar overeenkomstig dit artikel aan het Befit-groepslid wordt toegerekend.

4.Het overeenkomstig lid 2 berekende gecorrigeerde toegerekende deel wordt verhoogd met de niet-aftrekbare kosten die tijdens het boekjaar onmiddellijk worden belast op basis van een uitkeringsbelastingstelsel in de lidstaat waar het Befit-groepslid voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft.

HOOFDSTUK IV
Vereenvoudigde regeling voor de naleving van de verrekenprijsregels

Artikel 50
Selectiecriteria

1.De lidstaten onderwerpen de volgende activiteiten, indien deze worden verricht door middel van transacties tussen een Befit-groepslid en een geassocieerde onderneming buiten de Befit-groep, aan een vereenvoudigde regeling voor de naleving van de verrekenprijsregels:

a)distributieactiviteiten die worden verricht via een distributeur met een laag risico, zoals beschreven in lid 2, die voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft in een lidstaat;

b)productieactiviteiten die worden verricht via een contractfabrikant, zoals beschreven in lid 3, die voor belastingdoeleinden is gevestigd in of een vaste inrichting heeft in een lidstaat.

2.Voor de toepassing van lid 1, punt a), is een distributeur met een laag risico een entiteit die bij geassocieerde ondernemingen aangeschafte goederen distribueert. De distributieactiviteit moet de volgende kenmerken hebben:

a)de activiteit vloeit voort uit een nauwkeurige afbakening van de transactie en heeft economisch relevante kenmerken die betrouwbaar kunnen worden geprijsd aan de hand van een eenzijdige verrekenprijsmethode, waarbij de distributeur de geteste partij is;

b)de distributeur is geen juridisch of economisch mede-eigenaar van de intellectuele eigendom met betrekking tot de gedistribueerde producten en/of diensten;

c)de distributieactiviteit is de voornaamste activiteit van de distributeur;

d)de distributeur draagt geen of beperkte risico’s met betrekking tot markt, voorraad en oninbare leningen.

3.Voor de toepassing van lid 1, punt b), is een contractfabrikant een geassocieerde onderneming die een productieactiviteit verricht onder controle van een opdrachtgever en die de volgende kenmerken heeft:

a)de productieactiviteit vloeit voort uit een nauwkeurige afbakening van de transactie en heeft economisch relevante kenmerken die betrouwbaar kunnen worden geprijsd aan de hand van een eenzijdige verrekenprijsmethode, waarbij de fabrikant de geteste partij is;

b)de fabrikant is geen juridisch of economisch mede-eigenaar van de intellectuele eigendom met betrekking tot de vervaardigde producten;

c)de productieactiviteit is de voornaamste activiteit van de fabrikant;

d)de fabrikant draagt geen of beperkte risico’s met betrekking tot prijs, markt, voorraad, bezettingsgraad en oninbare leningen.

4.Indien een geassocieerde onderneming meer dan één economische activiteit verricht, blijft zij onder de vereenvoudigde regeling vallen, mits zij aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

a)de andere economische activiteiten dan distributie of productie kunnen adequaat worden gescheiden en afzonderlijk worden geprijsd;

b)de andere economische activiteiten dan distributie of productie zijn nevenactiviteiten en zijn ofwel niet van materieel belang, ofwel voegen geen grote waarde toe aan de distributie of productie.

Artikel 51
Nalevingskader

1.De lidstaten richten hun risicobeoordelingskader voor de in artikel 50 genoemde activiteiten in met drie risiconiveaus voor verrekenprijzen.

2.De risiconiveaus worden bepaald aan de hand van het interkwartielbereik van de winstprestaties die voortvloeien uit de in artikel 53 bedoelde openbare benchmarks van de Unie.

3.Het risico van de in artikel 50 vermelde activiteiten wordt aangemerkt als laag, middelhoog of hoog, afhankelijk van de wijze waarop hun winstprestatie in een bepaald jaar, zoals bepaald uit hoofde van artikel 52, zich verhoudt tot het interkwartielbereik van de meest recente reeks openbare benchmarks die vóór het einde van dat jaar is opgesteld.

4.De lidstaten passen het volgende risicokader toe:

Risiconiveau

Winstprestaties van de geteste partij ten opzichte van de winstindicatoren van de EU

laag

boven 60e percentiel van de resultaten van de openbare benchmark

middelhoog

onder het 60e percentiel maar boven het 40e percentiel van de resultaten van de openbare benchmark

hoog

onder het 40e percentiel van de resultaten van de openbare benchmark

5.De lidstaten treffen passende maatregelen om hun aanpak van de naleving van de risico’s vorm te geven overeenkomstig de volgende beginselen:

a)Laag risico: de bevoegde autoriteiten van de lidstaten mogen geen extra middelen voor naleving uittrekken om de verrekenprijsresultaten verder te evalueren. Niettemin behouden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten het recht om verrekenprijscorrecties toe te passen op de winstmarges van een belastingplichtige met een laag risiconiveau.

b)Middelhoog risico: de bevoegde autoriteiten van de lidstaten kunnen aan de hand van de beschikbare gegevens toezicht houden op de resultaten en contact opnemen met de belastingplichtige om diens omstandigheden beter in beeld te krijgen alvorens al dan niet middelen voor naleving toe te wijzen voor de verrichting van risicobeoordelingen en controles.

c)Hoog risico: de bevoegde autoriteiten van de lidstaten kunnen de belastingplichtige aanbevelen zijn verrekenprijsbeleid te herzien en kunnen besluiten een onderzoek of controle te starten.

Artikel 52
Prestatiemeting

1.De lidstaten stellen een passend rechtskader vast, zodat hun bevoegde autoriteiten de winstgevendheid van de in artikel 50, lid 2, bedoelde distributieactiviteit meten aan de hand van de winst vóór interest en belastingen in verhouding tot de omzet als indicator van het winstniveau.

2.De lidstaten stellen een passend rechtskader vast, zodat hun bevoegde autoriteiten de winstgevendheid van de in artikel 50, lid 3, bedoelde productieactiviteit meten aan de hand van de winst vóór interest en belastingen in verhouding tot de totale kosten als indicator van het winstniveau.

Artikel 53
Openbare benchmarks

1.Het risiconiveau van de in artikel 50 bedoelde activiteiten wordt bepaald aan de hand van openbare benchmarks voor distributie- en productieactiviteiten.

2.De openbare benchmarks voor distributieactiviteiten zijn representatief voor de winstprestaties van onafhankelijke entiteiten die op de interne markt actief zijn en overwegend distributieactiviteiten verrichten met soortgelijke kenmerken als de in artikel 50, lid 2, beschreven activiteit.

3.De openbare benchmark voor productieactiviteiten is representatief voor de winstprestaties van onafhankelijke entiteiten die op de interne markt actief zijn en overwegend productieactiviteiten verrichten met soortgelijke kenmerken als de in artikel 50, lid 3, beschreven activiteit.

4.Het risiconiveau wordt bepaald aan de hand van het interkwartielbereik van de gemiddelde winstprestaties van onafhankelijke entiteiten over vijf jaar die voortvloeien uit de openbare benchmarks.

5.De Commissie stelt door middel van een uitvoeringshandeling de noodzakelijke praktische regelingen vast, met inbegrip van de zoekcriteria voor de identificatie van vergelijkbare transacties voor de vaststelling van passende benchmarks voor distributieactiviteiten en contractfabricage met een laag risico. De resultaten van de benchmarks worden gepubliceerd op de website van de Commissie, zodat belastingplichtigen het risiconiveau van hun activiteiten kunnen bepalen. De benchmarks worden elke drie jaar geactualiseerd. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 73 bedoelde onderzoeksprocedure.

HOOFDSTUK V
BEHEER EN PROCEDURES

Afdeling 1
Algemene bepalingen

Artikel 54
Oprichting en beëindiging van de Befit-groep

1.Een Befit-groep valt gedurende een periode van vijf jaar onder deze richtlijn en deze periode wordt automatisch verlengd aan het einde van het vijfde jaar, tenzij er een kennisgeving van beëindiging is gegeven omdat de groep niet langer voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, lid 1.

2.Groepen die er overeenkomstig artikel 2, lid 7, voor hebben gekozen onder deze richtlijn te vallen, zijn aan deze keuze gebonden voor een periode van vijf jaar. Aan het einde van de periode van vijf jaar zijn de regels niet langer van toepassing, tenzij de indienende entiteit de autoriteit van aangifte in kennis stelt van haar keuze om onder deze richtlijn te blijven vallen. Daartoe verstrekt de indienende entiteit aan de autoriteit van aangifte bewijs dat is voldaan aan de toelatingsvoorwaarden van artikel 2, lid 7, en dat er geen reden is om de verlenging te weigeren.

Artikel 55
Boekjaar

1.Alle Befit-groepsleden hebben hetzelfde boekjaar, dat een periode van twaalf maanden omvat. In het jaar waarin een lid van de Befit-groep toetreedt tot een Befit-groep, brengt het zijn boekjaar in overeenstemming met het boekjaar van de Befit-groep.

2.Het toegerekende deel van een Befit-groepslid voor het jaar waarin het tot een Befit-groep toetreedt, wordt berekend naar rato van het aantal kalendermaanden waarin het Befit-groepslid lid was van de Befit-groep.

3.Het toegerekende deel van een Befit-groepslid voor het jaar waarin het uittreedt uit een Befit-groep, wordt berekend naar rato van het aantal kalendermaanden waarin het Befit-groepslid lid was van de Befit-groep.

Artikel 56
Wijziging van indienende entiteit

De indienende entiteit mag niet worden gewijzigd, tenzij zij niet langer voldoet aan de voorwaarden van artikel 3, punt 10. Vervolgens wijst de groep een nieuwe indienende entiteit aan overeenkomstig de voorwaarden van artikel 3, punt 10. Indien de groep verzuimt om binnen twee maanden nadat de vorige indienende entiteit niet langer aan de voorwaarden voldeed, een indienende entiteit aan te wijzen, wijst het in artikel 60 bedoelde Befit-team een indienende entiteit aan voor de Befit-groep.

Afdeling 2
Befit-informatieaangifte

Artikel 57
Indiening van de Befit-informatieaangifte

1.De indienende entiteit dient de Befit-informatieaangifte van de Befit-groep in bij de autoriteit van aangifte, behalve wanneer de Befit-groep een binnenlandse groep is.

2.De Befit-informatieaangifte wordt uiterlijk vier maanden na afloop van het boekjaar bij de autoriteit van aangifte ingediend.

3.De Befit-informatieaangifte bevat de volgende informatie:

a)identificatie van de indienende entiteit en andere Befit-groepsleden, met inbegrip van hun eventuele fiscale identificatienummers, en de lidstaat waar de Befit-groepsleden voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben;

b)informatie over de algemene bedrijfsstructuur van de Befit-groep, met inbegrip van het eigendomsbelang van andere Befit-groepsleden in de Befit-groepsleden;

c)het boekjaar waarop de Befit-informatieaangifte betrekking heeft;

d)informatie over en berekening van:

i)het voorlopig fiscaal resultaat van elk Befit-groepslid;

ii)de Befit-belastinggrondslag;

iii)het toegerekende deel van elk Befit-groepslid;

iv)informatie over het “grondslagtoerekeningspercentage”, zoals berekend overeenkomstig artikel 45.

4.De autoriteit van aangifte zendt de Befit-informatieaangifte onmiddellijk door naar de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten waar de Befit-groepsleden voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben.

Artikel 58
Kennisgeving van fouten in de Befit-informatieaangifte

1.De indienende entiteit stelt de autoriteit van aangifte binnen twee maanden na de tijdige indiening van een Befit-informatieaangifte in kennis van fouten in die aangifte.

2.De autoriteit van aangifte zendt een herziene Befit-informatieaangifte onmiddellijk door naar de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar Befit-groepsleden voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben.

Artikel 59
Verzuim om een Befit-informatieaangifte in te dienen

Indien de indienende entiteit verzuimt een Befit-informatieaangifte in te dienen, geeft de autoriteit van aangifte, in overleg met de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten waar Befit-groepsleden voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben, een Befit-informatieaangifte af op basis van een raming, rekening houdend met de beschikbare informatie. Daarnaast past de autoriteit van aangifte het rechtskader inzake sancties toe overeenkomstig artikel 72. De indienende entiteit kan beroep instellen tegen die Befit-informatieaangifte.

Afdeling 3
Befit-team

Artikel 60
Oprichting van het Befit-team

1.Binnen een maand na de indiening van de Befit-informatieaangifte als bedoeld in artikel 57 wordt een Befit-team bijeengeroepen om de in artikel 61 vermelde taken uit te voeren. Daarnaast biedt het Befit-team een kader voor communicatie en overleg tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar leden van dezelfde Befit-groep voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben. Wanneer een Befit-teamlid andere leden raadpleegt, ontvangt het binnen een redelijke termijn een antwoord.

2.Het Befit-team bestaat uit een of meer vertegenwoordigers van elke betrokken belastingdienst, die als gedelegeerden optreden, voor elke lidstaat waar er Befit-groepsleden zijn. De gedelegeerde van de autoriteit van aangifte treedt op als voorzitter van het Befit-team.

3.De informatie die tussen de leden van een Befit-team wordt uitgewisseld, wordt voor zover mogelijk langs elektronische weg verstrekt, met gebruikmaking van een Befit-samenwerkingsinstrument.

4.Om de werkzaamheden en de communicatie van het Befit-team te vergemakkelijken, standaardiseert de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen de uitwisseling van informatie tussen de Befit-teamleden middels een Befit-samenwerkingsinstrument. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 73 bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 61
Taken van het Befit-team met betrekking tot de Befit-informatieaangifte

1.Het Befit-team controleert de volledigheid en juistheid van de bij artikel 57 vereiste informatie in de Befit-informatieaangifte, met uitzondering van het resultaat van de berekening van het voorlopig fiscaal resultaat van elk Befit-groepslid overeenkomstig artikel 57, lid 3, punt d), i).

2.Het Befit-team streeft ernaar binnen vier maanden na de datum waarop alle krachtens artikel 57 vereiste informatie is gerapporteerd, overeenstemming te bereiken over de inhoud van de Befit-informatieaangifte. Onverminderd artikel 65, in samenhang met artikel 57, lid 3, punten a), b), c) en d), iv), houdt de overeenstemming van het Befit-team in dat deze punten in de toekomst niet kunnen worden betwist. Het definitieve besluit over de in artikel 57, lid 3, punt d), i), ii) en iii), bedoelde inlichtingen blijft de exclusieve bevoegdheid van de lidstaat waar het groepslid voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft.

3.Indien het Befit-team overeenstemming bereikt over een Befit-informatieaangifte, stelt de autoriteit van aangifte waarbij de oorspronkelijke Befit-informatieaangifte werd ingediend, de indienende entiteit in kennis van de Befit-informatieaangifte.

4.Indien het Befit-team er niet in slaagt overeenkomstig lid 2 binnen vier maanden na de datum waarop alle krachtens artikel 57 vereiste informatie is gerapporteerd, overeenstemming te bereiken, wordt die overeenstemming geacht te zijn bereikt indien de leden van het Befit-team bij gewone meerderheid van de aanwezige leden overeenkomstig lid 5 instemmen met de Befit-informatieaangifte aan het einde van de vijfde maand na de datum waarop de informatie is gerapporteerd. De autoriteit van aangifte waarbij de Befit-informatieaangifte is ingediend, stelt de indienende entiteit in kennis van de Befit-informatieaangifte.

5.Om een gewone meerderheid te bereiken overeenkomstig lid 4, worden de stemrechten aan elke bevoegde autoriteit in het Befit-team toegewezen naar rato van de inkomsten die de Befit-groepsleden die voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben op hun grondgebied, in het desbetreffende boekjaar hebben verdiend. Wanneer de stemming gelijkelijk verdeeld is, geeft de stem van de autoriteit van aangifte de doorslag. Het quorum vereist de aanwezigheid van ten minste twee derde van de leden van het Befit-team. Indien het quorum niet wordt bereikt, vormt de oorspronkelijk ingediende Befit-informatieaangifte de basis voor de individuele belastingaangiften als bedoeld in artikel 62 en voor de individuele belastingaanslagen als bedoeld in artikel 64. De autoriteit van aangifte waarbij de Befit-informatieaangifte is ingediend, stelt de indienende entiteit in kennis indien het quorum niet is gehaald.

Afdeling 4
Individuele belastingaangiften en -aanslagen

Artikel 62
Indiening van de individuele belastingaangiften

1.Elk Befit-groepslid dient zijn individuele belastingaangifte in bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft, uiterlijk drie maanden na ontvangst van de kennisgeving van de autoriteit van aangifte krachtens artikel 61, lid 3, 4 of 5, of, in het geval van een binnenlandse groep, uiterlijk acht maanden na het einde van het boekjaar.

2.De individuele belastingaangifte bevat informatie over de volgende onderdelen:

a)de berekening van het voorlopig fiscaal resultaat van het Befit-groepslid;

b)het deel dat overeenkomstig artikel 45 aan het Befit-groepslid is toegerekend;

c)de posten waarmee het toegerekende deel overeenkomstig artikel 48 wordt gecorrigeerd in de lidstaat waar het Befit-groepslid voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft;

d)tegoeden die, ter verlichting van buitenlandse belasting, van toepassing zijn in de lidstaat waar het Befit-groepslid voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft.

3.Niettegenstaande lid 1 kunnen leden van dezelfde Befit-groep die voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben in dezelfde lidstaat, ervoor kiezen één gecombineerde individuele belastingaangifte in te dienen in die lidstaat.

Artikel 63
Kennisgeving van fouten in de individuele belastingaangifte

1.Een Befit-groepslid stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft, binnen twee maanden na de tijdige indiening van een individuele belastingaangifte in kennis van fouten in die aangifte.

2.Indien naar aanleiding van de fouten correcties nodig zijn die gevolgen hebben voor de Befit-belastinggrondslag van de Befit-groep, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het Befit-groepslid zijn individuele belastingaangifte heeft ingediend, via het Befit-team de autoriteit van aangifte en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten waar leden van dezelfde Befit-groep voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben, daarvan onmiddellijk in kennis.

3.De autoriteit van aangifte geeft binnen een maand een herziene Befit-informatieaangifte af en zendt deze aangifte onmiddellijk, via het Befit-team, door naar de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de Befit-groepsleden voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben. De autoriteit van aangifte en de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten waar leden van dezelfde Befit-groep voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben, stellen in voorkomend geval gewijzigde belastingaanslagen vast overeenkomstig artikel 64.

4.Niettegenstaande lid 3 wordt er geen gewijzigde belastingaanslag afgegeven om de Befit-belastinggrondslag te corrigeren wanneer het verschil tussen de oorspronkelijk aangegeven Befit-belastinggrondslag en de herziene Befit-belastinggrondslag 10 000 EUR of 1 % van de Befit-belastinggrondslag, naargelang welk van beide het laagst is, niet te boven gaat.

Artikel 64
Individuele belastingaanslagen

1.De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar een Befit-groepslid zijn individuele belastingaangifte heeft ingediend, geeft een individuele belastingaanslag af overeenkomstig de individuele belastingaangifte. De invordering van de verschuldigde belasting wordt beheerst door het recht van die lidstaat.

2.In voorkomend geval geeft de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het Befit-groepslid zijn individuele belastingaangifte heeft ingediend, een gewijzigde belastingaanslag af. Indien de correcties gevolgen hebben voor de Befit-belastinggrondslag, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het Befit-groepslid zijn individuele belastingaangifte heeft ingediend, via het Befit-team de autoriteit van aangifte en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten waar leden van dezelfde Befit-groep voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben, daarvan onmiddellijk in kennis.

3.Na ontvangst van een gewijzigde belastingaanslag overeenkomstig lid 2 geeft de autoriteit van aangifte binnen een maand een herziene Befit-informatieaangifte af en zendt deze aangifte onmiddellijk, via het Befit-team, door naar de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de Befit-groepsleden voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben. De autoriteit van aangifte en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten waar leden van dezelfde Befit-groep voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben, stellen in voorkomend geval gewijzigde belastingaanslagen vast overeenkomstig lid 2.

4.Niettegenstaande lid 3 wordt er geen gewijzigde belastingaanslag afgegeven om de Befit-belastinggrondslag te corrigeren wanneer het verschil tussen de oorspronkelijk aangegeven Befit-belastinggrondslag en de herziene Befit-belastinggrondslag 10 000 EUR of 1 % van de Befit-belastinggrondslag, naargelang welk van beide het laagst is, niet te boven gaat.

Afdeling 5
Controles

Artikel 65
Controles

1.De bevoegde autoriteit van een lidstaat kan controles initiëren en coördineren van Befit-groepsleden die voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben in die lidstaat.

2.De bevoegde autoriteit van een lidstaat waar een Befit-groepslid voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft, kan door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat waar zich ten minste één lid van dezelfde Befit-groep bevindt, worden verzocht een gezamenlijke controle uit te voeren met laatstgenoemde autoriteit. Gezamenlijke controles worden uitgevoerd in overeenstemming met artikel 12 van Richtlijn 2011/16/EU van de Raad 35 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen. Niettegenstaande deze regel aanvaardt de aangezochte bevoegde autoriteit een dergelijk verzoek en stelt zij het Befit-team daarvan in kennis.

3.Een (al dan niet gezamenlijke) controle wordt uitgevoerd in overeenstemming met de nationale wetgeving van de lidstaat waar zij plaatsvindt, met inachtneming van de aanpassingen die nodig zijn met het oog op een correcte uitvoering van deze richtlijn. Deze controles kunnen toetsingen, inspecties of onderzoeken van elke aard omvatten om na te gaan of een belastingplichtige deze richtlijn naleeft.

4.De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de controle of gezamenlijke controle plaatsvindt, stelt het Befit-team in kennis van de uitkomsten daarvan die gevolgen hebben voor de toerekening van de Befit-belastinggrondslag voor het gecontroleerde boekjaar. De andere leden van het Befit-team maken hun standpunt binnen drie maanden kenbaar.

5.Na een al dan niet gezamenlijke controle die gevolgen heeft voor de toerekening van de Befit-belastinggrondslag als bedoeld in lid 4, geeft de autoriteit van aangifte binnen een maand een herziene Befit-informatieaangifte af en zendt deze aangifte onmiddellijk, via het Befit-team, door naar de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten waar de Befit-groepsleden voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben. De autoriteit van aangifte en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten waar leden van dezelfde Befit-groep voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben, stellen in voorkomend geval gewijzigde belastingaanslagen vast overeenkomstig artikel 64.

6.Niettegenstaande lid 5 wordt er geen gewijzigde aanslag afgegeven om de Befit-belastinggrondslag te corrigeren wanneer het verschil tussen de oorspronkelijk aangegeven Befit-belastinggrondslag en de herziene Befit-belastinggrondslag 10 000 EUR of 1 % van de Befit-belastinggrondslag, naargelang welk van beide het laagst is, niet te boven gaat.

Afdeling 6
Beroepsprocedures

Artikel 66
Administratief beroep in verband met de Befit-informatieaangifte

1.De indienende entiteit kan overeenkomstig artikel 59 binnen twee maanden na de afgifte of kennisgeving van de Befit-informatieaangifte beroep instellen tegen de inhoud van die aangifte. Het beroep wordt behandeld door een bestuurlijk lichaam dat naar het recht van de lidstaat van de autoriteit van aangifte bevoegd is om beroepen in eerste aanleg te behandelen. Het administratief beroep wordt beheerst door het recht van de lidstaat van de autoriteit van aangifte. Indien een dergelijk bestuurlijk lichaam ontbreekt in de lidstaat van de autoriteit van aangifte, kan het Befit-groepslid rechtstreeks beroep instellen bij de rechter.

2.Bij het indienen van stukken bij het bestuurlijk lichaam raadpleegt de autoriteit van aangifte, naargelang het geval, via het Befit-team de andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar leden van dezelfde Befit-groep voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben.

3.Het in lid 1 bedoelde bestuurlijk lichaam neemt binnen twee maanden een besluit over het beroep. Indien het besluit afwijkt van de oorspronkelijke Befit-informatieaangifte, vervangt het gewijzigde besluit de oorspronkelijke Befit-informatieaangifte. Indien de indienende entiteit binnen die termijn geen besluit heeft ontvangen, wordt de Befit-informatieaangifte geacht te zijn bevestigd.

4.Niettegenstaande artikel 62, lid 1, begint de termijn voor het indienen van een individuele belastingaangifte te lopen wanneer het besluit op het beroep is genomen of de Befit-informatieaangifte wordt geacht te zijn bevestigd krachtens lid 3.

Artikel 67
Administratief beroep in verband met individuele belastingaanslagen

1.Een Befit-groepslid kan binnen twee maanden na de kennisgeving van de individuele belastingaanslag krachtens artikel 64 beroep tegen de inhoud van die aanslag instellen bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar dat Befit-groepslid voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft. Het administratief beroep wordt behandeld door een bestuurlijk lichaam dat, naar het recht van de lidstaat van het Befit-groepslid, bevoegd is om beroepen in eerste aanleg te behandelen. Het administratief beroep wordt beheerst door het recht van de lidstaat waar het Befit-groepslid voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft. Indien een dergelijk bestuurlijk lichaam ontbreekt in de lidstaat van waar het Befit-groepslid voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft, kan het Befit-groepslid rechtstreeks beroep instellen bij de rechter.

2.Bij het indienen van stukken bij het bestuurlijk lichaam raadpleegt de bevoegde autoriteit van een Befit-groepslid, naargelang het geval, via het Befit-team de andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar leden van dezelfde Befit-groep voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben.

3.Indien een op grond van lid 1 genomen besluit gevolgen heeft voor de Befit-belastinggrondslag, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het Befit-groepslid beroep heeft ingesteld, via het Befit-team de autoriteit van aangifte en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten waar leden van dezelfde Befit-groep voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben, daarvan in kennis. De autoriteit van aangifte en de andere bevoegde autoriteiten in de lidstaten waar leden van dezelfde Befit-groep voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben, stellen in voorkomend geval gewijzigde belastingaanslagen vast overeenkomstig artikel 64.

4.Niettegenstaande lid 3 wordt er geen gewijzigde belastingaanslag afgegeven om de Befit-belastinggrondslag te corrigeren wanneer het verschil tussen de oorspronkelijk aangegeven Befit-belastinggrondslag en de herziene Befit-belastinggrondslag 10 000 EUR of 1 % van de Befit-belastinggrondslag, naargelang welk van beide het laagst is, niet te boven gaat.

Artikel 68
Beroep bij de rechter in verband met de Befit-informatieaangifte

1.Indien het krachtens artikel 66 gegeven besluit is bevestigd of gewijzigd, is de indienende entiteit gerechtigd om binnen twee maanden na ontvangst van het besluit van de administratieve beroepsinstantie rechtstreeks beroep in te stellen bij de rechter in de lidstaat waar zij voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft. Het beroep bij de rechter wordt beheerst door het recht van de lidstaat waar de indienende entiteit voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft.

2.Bij het indienen van opmerkingen bij de rechter raadpleegt de autoriteit van aangifte, naargelang het geval, via het Befit-team de andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar leden van dezelfde Befit-groep voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben.

3.Wanneer een besluit wordt genomen krachtens lid 1, zendt de autoriteit van aangifte via het Befit-team onmiddellijk een gewijzigde Befit-informatieaangifte door naar de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar leden van dezelfde Befit-groep voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben. De autoriteit van aangifte en de andere bevoegde autoriteiten in de lidstaten waar leden van dezelfde Befit-groep voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben, stellen in voorkomend geval gewijzigde belastingaanslagen vast overeenkomstig artikel 64.

4.Niettegenstaande lid 3 wordt er geen gewijzigde belastingaanslag afgegeven om de Befit-belastinggrondslag te corrigeren wanneer het verschil tussen de oorspronkelijk aangegeven Befit-belastinggrondslag en de herziene Befit-belastinggrondslag 10 000 EUR of 1 % van de Befit-belastinggrondslag, naargelang welk van beide het laagst is, niet te boven gaat.

Artikel 69
Beroep bij de rechter in verband met individuele belastingaanslagen

1.Indien het krachtens artikel 67 gegeven besluit is bevestigd of gewijzigd, is het Befit-groepslid gerechtigd om binnen twee maanden nadat hij in kennis is gesteld van het besluit van de in artikel 67 bedoelde administratieve beroepsinstantie, beroep in te stellen bij de rechter in de lidstaat waar hij voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft. Het beroep bij de rechter wordt beheerst door het recht van de lidstaat waar het Befit-groepslid voor belastingdoeleinden is gevestigd of een vaste inrichting heeft.

2.Bij het indienen van opmerkingen bij de rechter raadpleegt de bevoegde autoriteit van een Befit-groepslid, naargelang het geval, via het Befit-team de andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar leden van dezelfde Befit-groep voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben.

3.Indien een op grond van lid 1 genomen besluit gevolgen heeft voor de Befit-belastinggrondslag, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het Befit-groepslid beroep heeft ingesteld, via het Befit-team de autoriteit van aangifte en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten waar leden van dezelfde Befit-groep voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben, daarvan in kennis. De autoriteit van aangifte en de andere bevoegde autoriteiten in de lidstaten waar leden van dezelfde Befit-groep voor belastingdoeleinden zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben, stellen in voorkomend geval gewijzigde belastingaanslagen vast overeenkomstig artikel 64.

4.Niettegenstaande lid 3 wordt er geen gewijzigde belastingaanslag afgegeven om de Befit-belastinggrondslag te corrigeren wanneer het verschil tussen de oorspronkelijk aangegeven Befit-belastinggrondslag en de herziene Befit-belastinggrondslag 10 000 EUR of 1 % van de Befit-belastinggrondslag, naargelang welk van beide het laagst is, niet te boven gaat.

Artikel 70
Verjaring

Indien de uitkomst van een administratief beroep of een beroep bij de rechter wijzigingen van de individuele belastingaanslag van een of meer Befit-groepsleden vereist, nemen de lidstaten passende maatregelen om ervoor te zorgen dat die wijzigingen mogelijk blijven, ongeacht eventuele termijnen in de nationale wetgeving van de lidstaten.

Afdeling 7
Slotbepalingen

Artikel 71
Mededeling van inlichtingen en documenten

1.De inlichtingen die de lidstaten elkaar op grond van deze richtlijn in enigerlei vorm verstrekken, vallen onder de geheimhoudingsplicht waarin het interne recht van de ontvangende lidsta(a)t(en) voorziet. Die inlichtingen kunnen worden gebruikt voor het beheer en de handhaving van het recht van de lidstaten inzake de belastingen uit hoofde van deze richtlijn.

2.De inlichtingen kunnen voorts worden gebruikt in mogelijk tot bestraffing leidende gerechtelijke en administratieve procedures wegens overtreding van de belastingwetgeving, onverminderd de algemene regels en de bepalingen betreffende de rechten van de verdachten en getuigen in dergelijke procedures.

Artikel 72
Sancties

De lidstaten stellen voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op nationale bepalingen die zijn vastgesteld op grond van deze richtlijn en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd en gehandhaafd. De sancties en nalevingsmaatregelen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

HOOFDSTUK VI
SLOTBEPALINGEN

Artikel 73
Comitéprocedure

1.De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 36 .

2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 74
Uitoefening van de delegatie

1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel vastgelegde voorwaarden.

2.De in artikel 2, lid 8, en artikel 14, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze richtlijn].

3.De bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij de Raad daarvan in kennis.

6.Een gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien de Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving ervan geen bezwaar heeft aangetekend, of indien de Raad de Commissie vóór het verstrijken van deze termijn heeft meegedeeld geen bezwaar te zullen aantekenen. Die termijn kan op initiatief van de Raad met twee maanden worden verlengd.

Artikel 75
Kennisgeving aan het Europees Parlement

Het Europees Parlement wordt door de Commissie in kennis gesteld van de vastgestelde gedelegeerde handelingen, van de bezwaren daartegen en van de intrekking van de bevoegdheidsdelegatie door de Raad.

Artikel 76
Gegevensbescherming

1.De lidstaten mogen in het kader van deze richtlijn uitsluitend persoonsgegevens verwerken voor de toepassing van hoofdstuk IV en voor het onderzoeken van en het bereiken van consensus over de inhoud van de Befit-informatieaangifte en de verwerking en beoordeling van individuele belastingaangiften uit hoofde van hoofdstuk V. Bij de verwerking van persoonsgegevens voor de doeleinden van deze richtlijn worden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten beschouwd als verwerkingsverantwoordelijken in de zin van artikel 4, punt 7, van Verordening (EU) 2016/679, binnen het toepassingsgebied van hun respectieve activiteiten uit hoofde van deze richtlijn.

2.Gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens, die overeenkomstig deze richtlijn worden verwerkt, worden niet langer bewaard dan nodig is om de doeleinden van deze richtlijn te verwezenlijken, in overeenstemming met het interne recht inzake verjaring van elke verwerkingsverantwoordelijke, maar in geen geval langer dan tien jaar.

Artikel 77
Evaluatie van de werking van deze Befit door de Commissie

1.Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn onderzoekt en evalueert de Commissie de werking ervan en brengt zij daarover verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van een voorstel tot wijziging van deze richtlijn.

2.De lidstaten verstrekken de Commissie relevante informatie voor de evaluatie van de richtlijn overeenkomstig lid 3, met inbegrip van geaggregeerde gegevens over Befit-groepsleden die voor belastingdoeleinden zijn gevestigd in hun jurisdictie en vaste inrichtingen daarvan die in hun jurisdictie actief zijn, teneinde het effect van de overgangsregel inzake toerekening en van Richtlijn (EU) 2022/2523 naar behoren te beoordelen en de situatie te beoordelen met betrekking tot pijler 1 van de verklaring over een tweepijleroplossing voor de belastingproblematiek als gevolg van de digitalisering van de economie, die op 8 oktober 2021 door het inclusief kader inzake BEPS van de OESO/G20 werd vastgesteld.

3.De Commissie specificeert door middel van uitvoeringshandelingen de in lid 2 bedoelde informatie die de lidstaten met het oog op de evaluatie van de werking van deze richtlijn moeten verstrekken, alsmede het formaat en de voorwaarden voor de mededeling van die informatie.

4.De krachtens lid 2 aan de Commissie verstrekte informatie wordt door de Commissie, overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op de instellingen van de Unie en artikel 76 van deze richtlijn, vertrouwelijk gehouden.

5.De overeenkomstig lid 2 door een lidstaat aan de Commissie verstrekte gegevens, alsmede alle door de Commissie opgestelde rapporten of bescheiden waarin van die gegevens gebruik wordt gemaakt, kunnen aan andere lidstaten worden doorgegeven. De doorgegeven gegevens vallen onder de geheimhoudingsplicht, zoals die voor vergelijkbare inlichtingen is vastgesteld in het interne recht van de lidsta(a)t(en) die deze inlichtingen heeft/hebben ontvangen.

Artikel 78
Omzetting

1.De lidstaten stellen uiterlijk 1 januari 2028 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen, en maken deze bekend. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

2.Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 juli 2028.

3.Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

4.Na de inwerkingtreding van deze richtlijn dragen de lidstaten er zorg voor dat ieder ontwerp van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij overwegen in te voeren op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is, tijdig ter kennis van de Commissie wordt gebracht, teneinde de Commissie de gelegenheid te bieden opmerkingen te maken.

Artikel 79
Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 80
Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

Richtlijn (EU) 2023/XXX van de Raad van XX september 2023 betreffende bedrijven een kader voor de belastingheffing van de inkomsten van bedrijven in Europa (Befit)

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) 

Belastingbeleid 1.3.Het voorstel/initiatief betreft:

een nieuwe actie 

 een nieuwe actie na een proefproject/voorbereidende actie 37  

 de verlenging van een bestaande actie 

 de samenvoeging of ombuiging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie 

1.4.Doelstelling(en)

1.4.1.Algemene doelstelling(en)

Het voorstel heeft tot doel een gemeenschappelijk kader voor de vennootschapsbelasting te ontwikkelen ter ondersteuning van de interne markt. Er is momenteel geen gemeenschappelijk vennootschapsbelastingstelsel voor de berekening van het belastbare inkomen van EU-ondernemingen, maar 27 verschillende nationale systemen, waardoor het voor ondernemingen moeilijk en kostbaar is om zaken te doen op de interne markt. Het voorstel voorziet in de behoeften van grote ondernemingen die in meerdere lidstaten een belastbare aanwezigheid hebben, biedt hun een zekere mate van fiscale zekerheid en zorgt ervoor dat zij de belastingvoorschriften makkelijker kunnen naleven. Daartoe bouwt het voorstel met name voort op de internationale afspraken van de tweepijlerbenadering van het inclusief kader van de OESO/G20.

1.4.2.Specifieke doelstelling(en)

Specifieke doelstelling nr.

1) De eerste specifieke doelstelling van het Befit-voorstel is om de nalevingskosten voor ondernemingen in de EU terug te dringen. Aangezien het voorstel EU-ondernemingen vereenvoudigde belastingregels zal bieden ten opzichte van de huidige situatie, zouden bedrijven minder middelen nodig moeten hebben om aan de regels te voldoen.

2) Ten tweede heeft het Befit-voorstel tot doel de grensoverschrijdende expansie van met name kmo’s aan te moedigen.

3) Voorts zal het Befit-voorstel bijdragen tot een vermindering van de verstoringen die van invloed zijn op zakelijke beslissingen en van de versnippering op de interne markt. Verschillende aspecten van het Befit-voorstel kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van deze doelstelling. Onderdeel 1 zal zorgen voor eerlijke concurrentie voor groepen vennootschappen die binnen het toepassingsgebied ervan vallen, door een uniforme reeks vennootschapsbelastingregels vast te stellen voor op de interne markt actieve ondernemingen.

4) Tot slot heeft het Befit-voorstel ook tot doel het risico van dubbele en te hoge belastingheffing en het aantal belastinggeschillen te verminderen. Het voorstel zal verschillende elementen omvatten om deze doelstelling te verwezenlijken.

1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.

Het voorstel introduceert een gemeenschappelijk kader van vennootschapsbelastingregels dat de huidige nationale vennootschapsbelastingstelsels vervangt voor de ondernemingen in het toepassingsgebied. Het voorstel zal er vooral op gericht zijn om vereenvoudiging voor belastingplichtigen te bewerkstelligen en groei en investeringen op de interne markt te stimuleren, terwijl tegelijkertijd een gelijk speelveld voor ondernemingen tot stand wordt gebracht.

1.4.4.Prestatie-indicatoren

Vermeld de indicatoren voor de monitoring van de voortgang en de beoordeling van de resultaten

Specifieke doelstellingen

Indicatoren

Meetinstrumenten

Vermindering van de nalevingskosten voor ondernemingen in de EU

Uitvoerings- en opstartkosten van Befit voor groepen in het kader van onderdeel 1, in verhouding tot de omzet

Opleidingskosten voor personeel van ondernemingen en belastingdiensten

Aantal groepen dat zich heeft aangemeld voor onderdeel 1

Aantal en kosten van geschillen over dubbele belastingheffing tussen lidstaten, die als “nieuwe zaken” worden aangemerkt (nadat Befit van toepassing werd) in procedures voor onderling overleg (POO’s) en arbitrage

Nalevingskosten voor kmo’s in het kader van onderdeel 2, in verhouding tot hun omzet en tot vergelijkbare kmo’s die de belastingregels van de lidstaat van het hoofdkantoor (HOT-regels — Head Office Taxation) niet toepassen

Enquête/vragenlijst van DG TAXUD voor grote groepen, mogelijk met externe ondersteuning, in samenwerking met de belastingautoriteiten van de lidstaten

Gegevens die DG TAXUD heeft ontvangen van de belastingautoriteiten van de lidstaten, die deze informatie beschikbaar zouden hebben als “autoriteiten van aangifte”

Gegevens verzameld door DG TAXUD over nieuwe POO’s en aantallen zaken in het kader van het Arbitrageverdrag en de richtlijn betreffende mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie

Enquête/vragenlijst van de Europese Commissie voor kmo’s, mogelijk met externe ondersteuning, in samenwerking met de belastingautoriteiten van de lidstaten

Grensoverschrijdende expansie aanmoedigen, met name voor kmo’s

Aantal kmo’s dat in aanmerking komt voor onderdeel 2

Aantal kmo’s dat zich heeft aangemeld voor onderdeel 2

Aantal kmo’s dat zich over de grenzen heen heeft uitgebreid door een vaste inrichting op te zetten

Aantal kmo’s dat door het oprichten van een dochteronderneming buiten het toepassingsgebied van onderdeel 2 is komen te vallen

Aantal grote groepen dat onderdeel 1 verplicht moet toepassen

Onderzoek naar geaggregeerde gegevens die door DG TAXUD worden verstrekt aan de belastingdiensten van de lidstaten, die deze informatie beschikbaar zouden hebben

Enquête/vragenlijst van de Europese Commissie voor kmo’s, mogelijk met externe ondersteuning, in samenwerking met de belastingautoriteiten van de lidstaten

Gegevens die DG TAXUD heeft ontvangen van de belastingautoriteiten van de lidstaten, die deze informatie beschikbaar zouden hebben als “autoriteiten van aangifte”

Vermindering van verstoringen die van invloed zijn op zakelijke beslissingen op de interne markt teneinde een gelijk speelveld voor EU-ondernemingen te creëren

Aantal gevallen waarin lidstaten kunstmatige belastingregelingen moesten beëindigen

Ontwikkeling van het bbp van de EU

Informatie die door de belastingdiensten moet worden verstrekt via een enquête die door DG TAXUD zal worden uitgezet

Nationale rekeningen en bbp-statistieken van Eurostat

Vermindering van het risico op dubbele en te hoge belastingheffing en van het aantal belastinggeschillen

Aantal geschillen over dubbele belastingheffing tussen lidstaten, die als “nieuwe zaken” worden aangemerkt (nadat Befit van toepassing werd) in POO’s en arbitrage

Gegevens verzameld door DG TAXUD over nieuwe POO’s en aantallen zaken in het kader van het Arbitrageverdrag en de richtlijn betreffende mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief

1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

Nadat de Befit-informatieaangifte is ingediend en bekend is welke entiteiten deel uitmaken van de Befit-groep, vormen de vertegenwoordigers van de autoriteit van aangifte samen met de vertegenwoordigers van de andere betrokken belastingautoriteiten van de lidstaten een Befit-team voor de desbetreffende Befit-groep. Dit betekent dat er voor elke Befit-groep een dergelijk Befit-team is.

Om de werkzaamheden van en de communicatie tussen de functionarissen binnen elk Befit-team te vergemakkelijken, moet de Commissie de nodige praktische regelingen vaststellen, waaronder maatregelen om de uitwisseling van informatie tussen de Befit-teamleden te standaardiseren middels een Befit-samenwerkingsinstrument. Wat het tijdpad voor het opzetten van het Befit-samenwerkingsinstrument betreft, hebben de lidstaten en de Commissie na de goedkeuring van het voorstel enige tijd nodig om de systemen in te voeren zodat de Befit-teams hun werkzaamheden kunnen verrichten en met elkaar kunnen communiceren.

1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaten zou zijn gecreëerd.

Met individuele maatregelen van de lidstaten is het niet mogelijk op efficiënte en doeltreffende wijze een haalbaar gemeenschappelijk kader voor de vennootschapsbelasting tot stand te brengen. Het is niet langer nodig dat elke afzonderlijke lidstaat personeel inzet om de belastingverplichtingen van een grensoverschrijdende groep te beoordelen; in plaats daarvan zullen de personele middelen collectief op een doeltreffendere en gerichtere manier worden ingezet via de Befit-teams. Een EU-aanpak lijkt de voorkeur te hebben, omdat deze de werkzaamheden en de communicatie van deze Befit-teams kan vergemakkelijken en voor meer samenhang en een verlaging van de administratieve lasten voor belastingplichtigen en belastingautoriteiten kan zorgen.

1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

Het initiatief is een nieuw mechanisme. De voorkeursoptie in de effectbeoordeling is het hybride éénloketsysteem. Bij deze optie wordt de Befit-informatieaangifte centraal afgehandeld door de autoriteit van aangifte, terwijl individuele belastingaangiften, controles en geschillenbeslechting in de eerste plaats bij de lidstaten zouden blijven berusten, in overeenstemming met de nationale fiscale soevereiniteit. Bij deze optie wordt prioriteit gegeven aan eenvoud en worden de administratieve lasten voor de belastingdiensten redelijk laag gehouden, terwijl ook het best mogelijke evenwicht wordt gecreëerd tussen de eenvoud van een éénloketsysteem en de rol die de nationale autoriteiten van de lidstaten spelen.

De Befit-teams zullen een belangrijke rol spelen bij het bewaren van dit evenwicht. Zij zullen zich inspannen om spoedig overeenstemming te bereiken over de belangrijkste punten van de Befit-informatieaangifte en een zekere mate van fiscale zekerheid te bieden, met als doel de nalevingskosten geleidelijk te verminderen en een klimaat van groei en investeringen te bevorderen op de interne markt.

1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarig financieel kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten

In de mededeling van de Commissie over de belastingheffing van ondernemingen in de 21e eeuw heeft de Commissie toegezegd een wetgevingsvoorstel in te dienen tot vaststelling van een Uniekader voor de belastingheffing van de inkomsten van bedrijven in Europa (Befit). In het voorstel zal waar mogelijk gebruik worden gemaakt van de procedures, regelingen en IT-instrumenten die reeds in het kader van de richtlijn betreffende administratieve samenwerking zijn vastgesteld of worden ontwikkeld.

1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking

De kosten voor de uitvoering van het initiatief zullen worden gefinancierd uit de EU-begroting voor wat betreft de centrale onderdelen van het Befit-samenwerkingsinstrument. Daartoe zullen herschikkingen worden doorgevoerd binnen het Fiscalis-budget. Voor het overige zullen de lidstaten de beoogde maatregelen uitvoeren.

1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief

 beperkte geldigheidsduur

   van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

1.    Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor vastleggingskredieten en vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor betalingskredieten.

 onbeperkte geldigheidsduur

uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ,

1.gevolgd door een volledige uitvoering.

1.7.Wijze(n) van uitvoering van de begroting 38

 Direct beheer door de Commissie

door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;

2.    door de uitvoerende agentschappen.

 Gedeeld beheer met de lidstaten

 Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

derde landen of de door hen aangewezen organen;

3. internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

de EIB en het Europees Investeringsfonds;

4. de in de artikelen 64 en 65 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

publiekrechtelijke organen;

5. privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover zij zijn voorzien van voldoende financiële garanties;

privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die zijn voorzien van voldoende financiële garanties;

6. organen waaraan of personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder “Opmerkingen”.

Opmerkingen

De Commissie is verantwoordelijk voor de ontwikkeling en werking van het Befit-samenwerkingsinstrument dat de werkzaamheden en de communicatie van de Befit-teams zal vergemakkelijken. De lidstaten verbinden zich ertoe de passende binnenlandse infrastructuur op te zetten waarmee de leden van de Befit-teams informatie kunnen uitwisselen via het Befit-samenwerkingsinstrument.    

2.BEHEERSMAATREGELEN

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

Vermeld frequentie en voorwaarden.

De Commissie ziet voortdurend toe op de doeltreffendheid en efficiëntie van het voorstel aan de hand van de volgende vooraf vastgestelde indicatoren: de uitvoerings- en opstartkosten van Befit; het aantal groepen vennootschappen dat het voorstel verplicht moet toepassen, alsmede het aantal ondernemingen dat zich vrijwillig heeft aangesloten; de ontwikkeling van de nalevingskosten voor zowel grote groepen als kmo’s in de EU, en het aantal geschillen over dubbele belasting.

Daarnaast zal de Commissie de situatie in de lidstaten regelmatig evalueren en een verslag publiceren. Het monitoringkader zal nog verder worden aangepast wanneer de wettelijke en uitvoeringsvereisten en het tijdschema definitief zijn vastgesteld.

Vijf jaar na de inwerkingtreding van het voorstel zal een evaluatie plaatsvinden die de Commissie in staat zal stellen de resultaten van het beleid te toetsen aan de doelstellingen en de algemene effecten ervan op het gebied van belastinginkomsten, ondernemingen en de interne markt.

2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)

2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie

De bevoegde autoriteiten (belastingdiensten) van de lidstaten worden belast met de uitvoering van het voorstel. Zij dienen hun eigen nationale systemen te financieren alsook de aanpassingen die nodig zijn om de uitwisseling van informatie tussen de Befit-teamleden via het Befit-samenwerkingsinstrument mogelijk te maken.

De Commissie zal de infrastructuur opzetten: het Befit-samenwerkingsinstrument, dat de werkzaamheden en de communicatie van de Befit-teams zal vergemakkelijken. Het Befit-samenwerkingsinstrument zal dus onder direct beheer worden uitgevoerd, gelet op de aard van de hierboven toegelichte infrastructuur die nodig is voor de Befit-teams. De Commissie verkeert hiertoe in de beste positie. Indirect beheer is niet nodig. Onder gedeeld beheer zou elk lid zijn eigen instrument ontwikkelen, wat niet praktisch zou zijn, met name omdat er veel Befit-teams met vele verschillende combinaties van lidstaten zouden zijn. Bij de Commissie zijn IT-systemen opgezet die voor dit voorstel zullen worden gebruikt. De Commissie zal de ontwikkeling van dit Befit-samenwerkingsinstrument evenals hosting, contentbeheer, versleuteling en het jaarlijks onderhoud van het instrument financieren.

2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken

Er zijn geen risico’s vastgesteld aangezien het Befit-samenwerkingsinstrument een nieuwe infrastructuur is en dus geen precedent heeft. Het internecontrolesysteem zal gebruikmaken van de bestaande systemen voor de bestaande financieringsprogramma’s onder direct beheer van DG TAXUD (bv. Fiscalis). Als zodanig mag dit niet tot extra risico’s leiden.

Met het internecontrolesysteem van DG TAXUD voor aanbestedingen (dat gebaseerd is op een grondige controle vooraf van 100 % van de desbetreffende transacties) is het mogelijk geweest de foutenpercentages in eerdere financieringsprogramma’s (bv. via Fiscalis) ruim onder de materialiteitsdrempel te houden (d.w.z. op een geschat niveau van 0,5 %). Dit controlesysteem zal ook worden gebruikt en toegepast voor het Befit-samenwerkingsinstrument, zodat de foutenpercentages ruim onder de materialiteitsdrempel zullen liggen.

De belangrijkste onderdelen van de controlestrategie zijn als volgt:

Aanbestedingscontracten

De in het Financieel Reglement vastgestelde procedures voor de controle op overheidsopdrachten: opdrachten worden pas geplaatst nadat de diensten van de Commissie de standaardprocedure voor de verificatie van betalingen hebben verricht, rekening houdend met contractuele verplichtingen en goed financieel en algemeen beheer. In alle contracten die door de Commissie en de begunstigden worden gesloten, zullen fraudebestrijdingsmaatregelen (controles, rapporten enz.) worden opgenomen. Voor ieder contract wordt een afzonderlijk bestek opgesteld, dat als basis voor het contract zal dienen. Het opleveringsproces verloopt strikt volgens de Tempo-methodologie van DG TAXUD: de op te leveren goederen of diensten worden geëvalueerd, indien nodig aangepast en ten slotte uitdrukkelijk aanvaard (of geweigerd). Facturen kunnen niet worden betaald zonder een “brief van aanvaarding”.

Technische verificatie bij opdrachten

DG TAXUD controleert de op te leveren goederen of diensten en oefent toezicht uit op de door de contractanten verrichte werkzaamheden of verleende diensten. DG TAXUD voert ook regelmatig kwaliteits- en veiligheidscontroles bij zijn contractanten uit. Bij kwaliteitscontroles wordt onderzocht of de contractanten daadwerkelijk handelen volgens de in hun kwaliteitsplannen vastgestelde regels en procedures. Bij veiligheidscontroles worden de specifieke processen, procedures en organisatie onderzocht.

Bovenop voornoemde controles verricht DG TAXUD ook de traditionele financiële controles:

Verificatie vooraf van vastleggingen

Alle vastleggingen bij DG TAXUD worden door het hoofd van de eenheid Financiën en HR Business Correspondent geverifieerd. Dit betekent dat 100 % van de vastgelegde kredieten aan verificatie vooraf wordt onderworpen. Deze procedure geeft een hoge mate van zekerheid voor wat betreft de wettigheid en de regelmatigheid van de transacties.

Verificatie vooraf van betalingen

100 % van de betalingen wordt vooraf gecontroleerd. Bovendien wordt iedere week willekeurig ten minste één betaling (uit alle uitgavencategorieën) geselecteerd voor een extra verificatie vooraf door het hoofd van de eenheid Financiën en HR Business Correspondent. Wat de dekking van de verificatie betreft, is geen streefcijfer vastgesteld, omdat het de bedoeling is de betalingen “willekeurig” te controleren om na te gaan of alle betalingen zijn voorbereid volgens de regels. De overige betalingen worden op dagelijkse basis afgewikkeld volgens de geldende regels.

Verklaringen van de subgedelegeerde ordonnateurs

Alle subgedelegeerde ordonnateurs ondertekenen een verklaring bij het jaarlijkse activiteitenverslag voor het jaar in kwestie. Deze verklaringen dekken de verrichtingen in het kader van het programma. De subgedelegeerde ordonnateurs verklaren dat de verrichtingen met betrekking tot de uitvoering van de begroting hebben plaatsgevonden in overeenstemming met de beginselen van goed financieel beheer, dat de opgezette beheers- en controlesystemen voldoende zekerheid bieden ten aanzien van de wettigheid en de regelmatigheid van de verrichtingen, en dat de aan deze verrichtingen verbonden risico’s duidelijk geïdentificeerd zijn, er melding van is gemaakt en maatregelen zijn genomen om ze te ondervangen.

2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting).

Dankzij deze controles heeft DG TAXUD voldoende zekerheid omtrent de kwaliteit en de regelmatigheid van de uitgaven en wordt het risico van niet-naleving beperkt. De hierboven beschreven controlestrategie brengt de potentiële risico’s onder het streefcijfer van 2 % en bestrijkt alle begunstigden. Nog andere extra maatregelen om de risico’s verder te beperken, zouden tot onevenredig hoge kosten leiden en zijn derhalve niet gepland. De totale kosten voor de uitvoering van de hierboven beschreven controlestrategie — voor alle uitgaven in het kader van het Fiscalis-programma — zijn beperkt tot 1,6 % van de totale verrichte betalingen. Zij zullen naar verwachting op dit niveau blijven voor dit initiatief. De controlestrategie voor het programma elimineert het risico van niet-naleving nagenoeg volledig en blijft in verhouding tot de risico’s die zich voordoen.

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.

Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan, overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad, onderzoeken instellen, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of -besluit of een uit hoofde van deze verordening gefinancierd contract, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

(1)Bestaande begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarig financieel kader

Begrotingsonderdeel

Soort
uitgave

Bijdrage

 

GK/NGK 39

van EVA-landen 40

van kandidaat-lidstaten en aspirant-kandidaten 41

van andere derde landen

andere bestemmingsontvangsten

1 — Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid

03 04 01 — Samenwerking op het gebied van belastingen (Fiscalis)

Gespl.

NEE

NEE

NEE

NEE

3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

2.    Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Rubriek van het meerjarig financieel  
kader

Rubriek 1

Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid

DG: TAXUD

2025 42

2026

2027

TOTAAL

   Beleidskredieten 

03 04 01 — Samenwerking op het gebied van belastingen (Fiscalis)

Vastleggingen

(1a)

0,6

0,6

.

.

.

Betalingen

(2a)

0,3

Uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten 43  

TOTAAL kredieten 
voor DG TAXUD

Vastleggingen

=1a+1b+3

0,6

0,6

Betalingen

=2a+2b

+3

0,3



TOTAAL beleidskredieten 

Vastleggingen

(4)

0,6

0,6

0,6

Betalingen

(5)

0,3

TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten 

(6)

TOTAAL kredieten  
voor RUBRIEK <….> 
van het meerjarig financieel kader

Vastleggingen

=4+6

0,6

0,6

0,6

Betalingen

=5+6

0,3




Rubriek van het meerjarig financieel  
kader

7

“Administratieve uitgaven”

Dit deel moet worden ingevuld aan de hand van de “administratieve begrotingsgegevens”, die eerst moeten worden opgenomen in de bijlage bij het financieel memorandum (bijlage 5 bij het besluit van de Commissie betreffende de interne uitvoeringsvoorschriften voor de afdeling “Commissie” van de algemene begroting van de Europese Unie), te uploaden in DECIDE met het oog op overleg tussen de diensten.

in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Jaar 
N

Jaar 
N+1

Jaar 
N+2

Jaar 
N+3

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

DG: <…….>

   Personele middelen 

   Andere administratieve uitgaven 

TOTAAL DG <…….>

Kredieten

TOTAAL kredieten 
voor RUBRIEK 7 
van het meerjarig financieel kader 

(totaal vastleggingen = totaal betalingen)

in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Jaar 
N 44

Jaar 
N+1

Jaar 
N+2

Jaar 
N+3

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

TOTAAL kredieten
in de RUBRIEKEN 1 t/m 7 
van het meerjarig financieel kader 

Vastleggingen

Betalingen

3.2.2.Geraamde output, gefinancierd met beleidskredieten

Vastleggingskredieten, in miljoenen EUR (tot op drie decimalen)

Vermeld doelstellingen en outputs

2025

2026

2027

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

OUTPUTS

Soort 45

Gem. kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Totaal aantal

Totale kosten

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1 46

— Hosting en ondersteuning

0,6

0,6

0,6

— Output

— Output

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1

0,6

0,6

0,6

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2 …

— Output

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2

TOTAAL

0,6

0,6

0,6

3.2.3.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Jaar 
N 47

Jaar 
N+1

Jaar 
N+2

Jaar 
N+3

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

RUBRIEK 7 
van het meerjarig financieel kader

Personele middelen

Andere administratieve uitgaven

Subtotaal RUBRIEK 7 
van het meerjarig financieel kader

Buiten RUBRIEK 7 48  
van het meerjarig financieel kader

Personele middelen

Andere administratieve uitgaven

Subtotaal
buiten RUBRIEK 7 
van het meerjarig financieel kader

TOTAAL

De benodigde kredieten voor personeel en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toerekeningsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

3.2.3.1.Geraamde personeelsbehoeften

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig.

3.    Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in voltijdequivalenten

2025

2026

2027

 Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

20 01 02 01 (centrale diensten en vertegenwoordigingen van de Commissie)

0,2

0,1

0,1

20 01 02 03 (delegaties)

01 01 01 01 (onderzoek onder contract)

01 01 01 11 (eigen onderzoek)

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

Extern personeel (in voltijdequivalenten (vte)) 49

20 02 01 (AC, END, INT van de “totale financiële middelen”)

20 02 03 (AC, AL, END, INT en JPD in de delegaties)

XX 01 xx yy zz 50

— bij de centrale diensten

— in delegaties

01 01 01 02 (AC, END, INT — onderzoek onder contract)

01 01 01 12 (AC, END, INT — eigen onderzoek)

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

TOTAAL

0,2

0,1

0,1

XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel.

Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toerekeningsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken:

Ambtenaren en tijdelijk personeel

Projectleider van het Befit-samenwerkingsinstrument

Extern personeel

3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader

Het voorstel/initiatief:

   kan volledig worden gefinancierd door middel van herschikking binnen de relevante rubriek van het meerjarig financieel kader (MFK).

De beleidsuitgaven zullen worden gefinancierd uit het budget voor het Fiscalis-programma in MFK-rubriek 1.

   hiervoor moet een beroep worden gedaan op de niet-toegerekende marge in de desbetreffende rubriek van het MFK en/of op de speciale instrumenten zoals gedefinieerd in de MFK-verordening.

   hiervoor is een herziening van het MFK nodig.

3.2.5.Bijdragen van derden

Het voorstel/initiatief:

   voorziet niet in medefinanciering door derden.

4.    voorziet in medefinanciering door derden, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoenen EUR (tot op drie decimalen)

Jaar 
N 51

Jaar 
N+1

Jaar 
N+2

Jaar 
N+3

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Totaal

Medefinancieringsbron 

TOTAAL medegefinancierde kredieten

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

   Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.

5.    Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

(a)    voor de eigen middelen.

a.    voor overige ontvangsten.

(b)Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven    

in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:

Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten

Gevolgen van het voorstel/initiatief 52

Jaar 
N

Jaar 
N+1

Jaar 
N+2

Jaar 
N+3

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Artikel …

Vermeld voor de toegewezen ontvangsten het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

[…]

Andere opmerkingen (bv. over de methode/formule voor de berekening van de gevolgen voor de ontvangsten of andere informatie).

[…]

(1)    COM(2021) 251 final.
(2)    COM(2022) 548 final.
(3)    COM(2021) 566 final.
(4)    COM(2011) 121 final, blz. 4.
(5)    COM(2016) 685 final; COM(2016) 683 final.
(6)    Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen.
(7)    Verklaring over een tweepijleroplossing voor de belastingproblematiek als gevolg van de digitalisering van de economie — 8 oktober 2021, OESO/G20-project inzake grondslaguitholling en winstverschuiving.
(8)    Richtlijn (EU) 2022/2523 van de Raad van 14 december 2022 tot waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing voor groepen van multinationale ondernemingen en omvangrijke binnenlandse groepen in de Unie (PB L 328 van 22.12.2022, blz. 1).
(9)    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot vaststelling van regels voor een tegemoetkoming ter vermindering van de ongelijkheid tussen vreemd en eigen vermogen en tot beperking van de aftrekbaarheid van rente voor de vennootschapsbelasting (COM(2022) 216 final).
(10)    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot vaststelling van regels ter voorkoming van misbruik van lege entiteiten voor belastingdoeleinden en tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU (COM(2021) 565 final).
(11)    Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (herschikking) (PB L 345 van 29.12.2011, blz. 8).
(12)    Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (PB L 157 van 26.6.2003, blz. 49).
(13)    Richtlijn 2009/133/EG van de Raad van 19 oktober 2009 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat (PB L 310 van 25.11.2009, blz. 34).
(14)    Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).
(15)    Richtlijn (EU) 2016/881 van de Raad van 25 mei 2016 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (PB L 146 van 3.6.2016, blz. 8).
(16)    Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PB L 193 van 19.7.2016, blz. 1).
(17)     Resultatenverklaring van het project inzake grondslaguitholling en winstverschuiving van de OESO/G20 over de tweepijleroplossing voor de belastingproblematiek als gevolg van de digitalisering van de economie van 11 juli 2023 .
(18)    Verzoek om input voor een effectbeoordeling — Ares(2022) 7086603.
(19)    Ares(2023) 3669156 van 26 mei 2023.
(20)    Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB C 326 van 26.10.2012, blz. 391). 
(21)    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (Voor de EER relevante tekst) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
(22)    PB C …, blz. …
(23)    PB C …, blz. …
(24)    Verklaring over een tweepijleroplossing voor de belastingproblematiek als gevolg van de digitalisering van de economie — 8 oktober 2021, OESO/G20-project inzake grondslaguitholling en winstverschuiving.
(25)    Richtlijn (EU) 2022/2523 van de Raad van 14 december 2022 tot waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing voor groepen van multinationale ondernemingen en omvangrijke binnenlandse groepen in de Unie (PB L 328 van 22.12.2022, blz. 1).
(26)    Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).
(27)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(28)    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
(29)    Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad van 2 oktober 2018 tot oprichting van één digitale toegangspoort voor informatie, procedures en diensten voor ondersteuning en probleemoplossing en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 1).
(30)    Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1).
(31)    Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).
(32)    Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PB L 193 van 19.7.2016, blz. 1).
(33)    Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen (PB L 374 van 31.12.1991, blz. 7).
(34)    Richtlijn 2009/133/EG van de Raad van 19 oktober 2009 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat (PB L 310 van 25.11.2009, blz. 34).
(35)    Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).
(36)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(37)    In de zin van artikel 58, lid 2, punt a) of b), van het Financieel Reglement.
(38)    Nadere gegevens over de wijzen van uitvoering van de begroting en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BUDGpedia: https://myintracomm.ec.europa.eu/corp/budget/financial-rules/budget-implementation/Pages/implementation-methods.aspx
(39)    GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten.
(40)    EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.
(41)    Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, aspirant-kandidaten van de Westelijke Balkan.
(42)    Het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen, is onbekend. 2025 is derhalve een aanname.
(43)    Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek onder contract, eigen onderzoek.
(44)    N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen. Vervang “N” door het verwachte eerste jaar van uitvoering (bijvoorbeeld: 2021). Hetzelfde voor de volgende jaren.
(45)    Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv. aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen enz.).
(46)    Zoals beschreven in punt 1.4.2. “Specifieke doelstelling(en) …”
(47)    N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen. Vervang “N” door het verwachte eerste jaar van uitvoering (bijvoorbeeld: 2021). Hetzelfde voor de volgende jaren.
(48)    Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek onder contract, eigen onderzoek.
(49)    AC = Agent Contractuel (arbeidscontractant); AL = Agent Local (plaatselijk functionaris); END = Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige); INT = Intérimaire (uitzendkracht); JPD = Junior Professionals in Delegations (jonge deskundige in delegaties).
(50)    Subplafond voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen).
(51)    Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen. Vervang “N” door het verwachte eerste jaar van uitvoering (bijvoorbeeld: 2021). Hetzelfde voor de volgende jaren.
(52)    Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 20 % aan inningskosten.
Top

Brussel, 12.9.2023

COM(2023) 532 final

BIJLAGEN

bij

Richtlijn van de Raad

betreffende een kader voor de belastingheffing van de inkomsten van bedrijven in Europa (Befit)

{SWD(2023) 308 final} - {SWD(2023) 309 final}


BIJLAGE I: Lijst van de in artikel 2 bedoelde vennootschappen

a) De vennootschappen opgericht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) ( 6 ), Richtlijn 2001/86/EG van de Raad van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers ( 7 ) en de coöperatieve vennootschappen opgericht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1435/2003 van de Raad van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) ( 8 ) en Richtlijn 2003/72/EG van de Raad van 22 juli 2003 tot aanvulling van het statuut van een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers ( 9 ).

b) De vennootschappen naar Belgisch recht, geheten: “société anonyme”/“naamloze vennootschap”, “société en commandite par actions”/“commanditaire vennootschap op aandelen”, “société privée à responsabilité limitée”/“besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid”, “société coopérative à responsabilité limitée”/“coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid”, “société coopérative à responsabilité illimitée”/“coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid”, “société en nom collectif”/“vennootschap onder firma”, “société en commandite simple”/“gewone commanditaire vennootschap”, de overheidsbedrijven die een van vorengenoemde rechtsvormen hebben aangenomen, alsmede andere vennootschappen die zijn opgericht naar Belgisch recht en die onder de Belgische vennootschapsbelasting vallen.

c) De vennootschappen naar Bulgaars recht, geheten: “събирателно дружество”, “командитно дружество”, “дружество с ограничена отговорност”, “акционерно дружество”, “командитно дружество с акции”, “неперсонифицирано дружество”, “кооперации”, “кооперативни съюзи”, “държавни предприятия”, die zijn opgericht naar Bulgaars recht en commerciële activiteiten uitoefenen.

d) De vennootschappen naar Tsjechisch recht, geheten: “akciová společnost”, “společnost s ručením omezeným”.

e) De vennootschappen naar Deens recht, geheten: “aktieselskab” en “anpartsselskab”, alsmede de overige overeenkomstig de wet op de vennootschapsbelasting belastingplichtige ondernemingen, voor zover hun belastbare inkomsten worden berekend en belast volgens de algemene fiscaalrechtelijke regels van toepassing op “aktieselskaber”.

f) De vennootschappen naar Duits recht, geheten: “Aktiengesellschaft”, “Kommanditgesellschaft auf Aktien”, “Gesellschaft mit beschränkter Haftung”, “Versicherungsverein auf Gegenseitigkeit”, “Erwerbs- und Wirtschaftsgenossenschaft”, “Betriebe gewerblicher Art von juristischen Personen des öffentlichen Rechts”, alsmede andere vennootschappen die zijn opgericht naar Duits recht en die onder de Duitse vennootschapsbelasting vallen.

g) De vennootschappen naar Ests recht, geheten: “täisühing”, “usaldusühing”, “osaühing”, “aktsiaselts”, “tulundusühistu”.

h) De vennootschappen die zijn opgericht naar of handelen onder Iers recht, de lichamen die zijn geregistreerd krachtens de Industrial and Provident Societies Act, de “building societies” die zijn opgericht op grond van de Building Societies Acts, en de “trustee savings banks” in de zin van de Trustee Savings Banks Act van 1989.

i) De vennootschappen naar Grieks recht, geheten: “ανώνυμη εταιρεία”, “εταιρεία περιορισμένης ευθύνης (Ε.Π.Ε.)”, alsmede andere vennootschappen die zijn opgericht naar Grieks recht en die onder de Griekse vennootschapsbelasting vallen.

j) De vennootschappen naar Spaans recht, geheten: “sociedad anónima”, “sociedad comanditaria por acciones”, “sociedad de responsabilidad limitada”, de publiekrechtelijke lichamen die privaatrechtelijk werkzaam zijn. De andere naar Spaans recht opgerichte entiteiten die onderworpen zijn aan de Spaanse vennootschapsbelasting (“impuesto sobre sociedades”).

k) De vennootschappen naar Frans recht, geheten: “société anonyme”, “société en commandite par actions”, “société à responsabilité limitée”, “sociétés par actions simplifiées”, “sociétés d’assurances mutuelles”, “caisses d’épargne et de prévoyance”, “sociétés civiles” die automatisch aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn, “coopératives”, “unions de coopératives”, de overheidsinstellingen en -bedrijven met een industrieel of commercieel karakter, alsmede andere vennootschappen die zijn opgericht naar Frans recht en die onder de Franse vennootschapsbelasting vallen.

l) De vennootschappen naar Italiaans recht, geheten: “società per azioni”, “società in accomandita per azioni”, “società a responsabilità limitata”, “società cooperative”, “società di mutua assicurazione”, alsook de particuliere en publieke lichamen met uitsluitend of hoofdzakelijk commerciële werkzaamheden.

m) De “εταιρείες” naar Cypriotisch recht, als omschreven in de wet op de inkomstenbelastingen.

n) De vennootschappen naar Lets recht, geheten: “akciju sabiedrība”, “sabiedrība ar ierobežotu atbildību”.

o) De naar Litouws recht opgerichte vennootschappen.

p) De vennootschappen naar Luxemburgs recht, geheten: “société anonyme”, “société en commandite par actions”, “société à responsabilité limitée”, “société coopérative”, “société coopérative organisée comme une société anonyme”, “association d’assurances mutuelles”, “association d’épargne-pension”, “entreprise de nature commerciale, industrielle ou minière de l’Etat, des communes, des syndicats de communes, des établissements publics et des autres personnes morales de droit public”, alsmede andere vennootschappen die zijn opgericht naar Luxemburgs recht en die onder de Luxemburgse vennootschapsbelasting vallen.

q) De vennootschappen naar Hongaars recht, geheten: “közkereseti társaság”, “betéti társaság”, “közös vállalat”, “korlátolt felelősségű társaság”, “részvénytársaság”, “egyesülés”, “szövetkezet”.

r) De vennootschappen naar Maltees recht, geheten: “Kumpaniji ta’ Responsabilita’ Limitata”, “Soċjetajiet en commandite li l-kapital tagħhom maqsum f’azzjonijiet”.

s) De vennootschappen naar Nederlands recht, geheten: “naamloze vennootschap”, “besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid”, “open commanditaire vennootschap”, “coöperatie”, “onderlinge waarborgmaatschappij”, “fonds voor gemene rekening”, “vereniging op coöperatieve grondslag”, en “vereniging welke op onderlinge grondslag als verzekeraar of kredietinstelling optreedt”, alsmede andere vennootschappen die zijn opgericht naar Nederlands recht en die onder de Nederlandse vennootschapsbelasting vallen.

t) De vennootschappen naar Oostenrijks recht, geheten: “Aktiengesellschaft”, “Gesellschaft mit beschränkter Haftung”, “Versicherungsvereine auf Gegenseitigkeit”, “Erwerbs- und Wirtschaftsgenossenschaften”, “Betriebe gewerblicher Art von Körperschaften des öffentlichen Rechts”, “Sparkassen”, alsmede andere vennootschappen die zijn opgericht naar Oostenrijks recht en die onder de Oostenrijkse vennootschapsbelasting vallen.

u) De vennootschappen naar Pools recht, geheten: “spółka akcyjna”, “spółka z ograniczoną odpowiedzialnością”, spółka komandytowo-akcyjna”.

v) De naar Portugees recht opgerichte handelsvennootschappen of burgerlijke vennootschappen met handelsvorm, coöperatieven en overheidsbedrijven.

w) De vennootschappen naar Roemeens recht, geheten: “societăți pe acțiuni”, “societăți în comandită pe acțiuni”, “societăți cu răspundere limitată”, “societăți în nume colectiv”, “societăți în comandită simplă”.

x) De vennootschappen naar Sloveens recht, geheten: “delniška družba”, “komanditna družba”, “družba z omejeno odgovornostjo”.

y) De vennootschappen naar Slowaaks recht, geheten: “akciová spoločnosť”, “spoločnosť s ručením obmedzeným”, “komanditná spoločnost”.

z) De vennootschappen naar Fins recht, geheten: “osakeyhtiö”/“aktiebolag”, “osuuskunta”/“andelslag”, “säästöpankki”/“sparbank” en “vakuutusyhtiö”/“försäkringsbolag”.

aa) De vennootschappen naar Zweeds recht, geheten: “aktiebolag”, “försäkringsaktiebolag”, “ekonomiska föreningar”, “sparbanker”, “ömsesidiga försäkringsbolag”, “försäkringsföreningar”.

ab) De vennootschappen naar Kroatisch recht, geheten: “dioničko društvo”, “društvo s ograničenom odgovornošću”, alsmede andere vennootschappen die zijn opgericht naar Kroatisch recht en die onder de Kroatische winstbelasting vallen.

BIJLAGE II: Lijst van in artikel 2 bedoelde belastingen

a)impôt des sociétés/vennootschapsbelasting in België;

b)корпоративен данък in Bulgarije;

c)daň z příjmů právnických osob in Tsjechië;

d)selskabsskat in Denemarken;

e)Körperschaftssteuer in Duitsland;

f)tulumaks in Estland;

g)corporation tax in Ierland;

h)φόρος εισοδήματος νομικών προσώπων κερδοσκοπικού χαρακτήρα in Griekenland;

i)impuesto sobre sociedades in Spanje;

j)impôt sur les sociétés in Frankrijk;

k)porez na dobit in Kroatië;

l)imposta sul reddito delle società in Italië;

m)φόρος εισοδήματος in Cyprus;

n)uzņēmumu ienākuma nodoklis in Letland;

o)pelno mokestis in Litouwen;

p)impôt sur le revenu des collectivités in Luxemburg;

q)társasági adó, osztalékadó in Hongarije;

r)taxxa fuq l-income in Malta;

s)vennootschapsbelasting in Nederland;

t)Körperschaftssteuer in Oostenrijk;

u)podatek dochodowy od osób prawnych in Polen;

v)imposto sobre o rendimento das pessoas colectivas in Portugal;

w)impozit pe profit in Roemenië;

x)davek od dobička pravnih oseb in Slovenië;

y)daň z príjmov právnických osôb in Slowakije;

z)yhteisöjen tulovero/inkomstskatten för samfund in Finland;

aa)statlig inkomstskatt in Zweden.

Top