EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 11.2.2021
COM(2021) 68 final
2021/0036(NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het overleg met het Verenigd Koninkrijk om tot een overeenkomst te komen over totale toegestane vangsten voor 2021 en voor bepaalde diepzeebestanden voor 2021 en 2022
TOELICHTING
1.Onderwerp van het voorstel
Dit voorstel betreft een besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het overleg met het Verenigd Koninkrijk met het oog op de vaststelling van totale toegestane vangsten (TAC’s) voor het jaar 2021 en voor bepaalde diepzeebestanden voor de jaren 2021 en 2022.
2.Achtergrond van het voorstel
De Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (“de handels- en samenwerkingsovereenkomst”) is op 1 januari 2021 voorlopig in werking getreden.
De Unie en het Verenigd Koninkrijk (“de partijen”) zijn overeengekomen om samen te werken om te waarborgen dat visserijactiviteiten voor gedeelde bestanden in hun wateren uit ecologisch oogpunt duurzaam zijn op lange termijn en bijdragen aan de totstandbrenging van economische en sociale voordelen, waarbij de rechten en verplichtingen van onafhankelijke kuststaten zoals uitgeoefend door de partijen ten volle worden geëerbiedigd.
Beide partijen stellen zich gezamenlijk ten doel gedeelde bestanden te exploiteren op niveaus die gericht zijn op het geleidelijke herstel en behoud van populaties van gevangen soorten boven een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.
Op grond van artikel FISH.6 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst moeten de partijen jaarlijks overleg houden om de TAC’s voor het volgende jaar overeen te komen.
De Commissie treedt daarom namens de Unie met het Verenigd Koninkrijk in overleg over de vaststelling van de vangstmogelijkheden voor gedeelde bestanden voor 2021 en voor bepaalde diepzeebestanden voor 2021 en 2022.
In Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad is bepaald dat de Unie er borg voor moet staan dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur uit ecologisch oogpunt duurzaam op lange termijn zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid, alsmede bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden. Die verordening bepaalt eveneens dat de Unie de voorzorgsbenadering moet toepassen bij het visserijbeheer en ernaar moet streven dat de levende mariene biologische rijkdommen zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en gehouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.
Voorts is in die verordening bepaald dat de Unie maatregelen inzake beheer en instandhouding moet nemen op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies, de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk advies moet ondersteunen, teruggooi geleidelijk moet uitbannen en vangstmethoden moet bevorderen die bijdragen tot selectievere visserij, tot het zoveel mogelijk voorkomen en beperken van ongewenste vangsten en tot visserij met een lage impact op het mariene ecosysteem en de visbestanden.
Daarnaast is in artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 specifiek bepaald dat de Unie deze doelstellingen en beginselen moet toepassen bij haar externe betrekkingen op visserijgebied. Overeenkomstig artikel 33 van die verordening moet de Unie ook alles in het werk stellen om tot gemeenschappelijke regelingen voor het bevissen van gedeelde bestanden te komen teneinde duurzaam beheer mogelijk te maken.
Op basis van de aanpak in het bij de Raad op 7 januari 2021 ingediende non-paper van de Commissie (doc. 5031/21) en het herziene non-paper met aanvullende toelichtingen over het proces, dat op 14 januari 2021 bij de Raad is ingediend (doc. 5031/1/21 REV 1), en rekening houdend met de richtsnoeren van de Raad in document 5543/21 van 26 januari 2021, is het passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in het overleg met het Verenigd Koninkrijk met het oog op de vaststelling van de TAC’s voor 2021 voor gedeelde bestanden en voor 2021 en 2022 voor bepaalde diepzeebestanden.
Tijdens het hele onderhandelingsproces moet de regelmatige en volledige betrokkenheid van de Raad op passende momenten worden gewaarborgd door middel van een uitgebreide coördinatie en samenwerking tussen de Raad en de Commissie. De Commissie streeft ernaar om het standpunt van de Unie, in samenwerking met de Raad, op het passende niveau te laten goedkeuren, met inbegrip van richtsnoeren, voordat het overleg met het VK wordt afgerond. De diensten van de Commissie voeren voorafgaand aan elke overlegronde tijdig besprekingen met de Werkgroep Visserij, onder meer over de te nemen stappen voor de volgende ronde, en brengen na elke overlegronde verslag uit bij de groep. Afgevaardigden van de lidstaten zullen worden uitgenodigd om als leden van de EU-delegatie deel te nemen. Ter plaatse zal voor coördinatie worden gezorgd.
3.Namens de Unie in te nemen standpunt
Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de overlegvergaderingen met het Verenigd Koninkrijk met het oog op de vaststelling van de TAC’s voor 2021 voor gedeelde bestanden en voor 2021 en 2022 voor bepaalde diepzeebestanden.
4.Rechtsgrondslag
4.1.Procedurele rechtsgrondslag
4.1.1.Beginselen
Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.
Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen ten aanzien van de door de partijen getroffen regelingen voor de toepassing van de TAC’s inzake de vangstmogelijkheden binnen het toepasselijke rechtskader van de EU.
4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval
In afwachting van de bekrachtiging en inwerkingtreding van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK (“de handels- en samenwerkingsovereenkomst”) is de TCA sinds 1 januari 2021 voorlopig van toepassing. Conform de handels- en samenwerkingsovereenkomst moet de Unie overleg plegen met het Verenigd Koninkrijk over het gezamenlijk beheer voor 2021 van gedeelde mariene biologische rijkdommen, met name van gedeelde visbestanden. Deze verplichting is in overeenstemming met artikel 63 van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee (Unclos).
De Unie en het Verenigd Koninkrijk moeten met elkaar in overleg treden aangezien de partijen een regeling op grond van artikel FISH.6, lid 2, lid 4, punten a) tot en met d), en lid 6, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst moeten treffen aangaande de vangstmogelijkheden vanaf 1 januari 2021 en de intrinsiek daaraan verbonden voorwaarden voor het kalenderjaar 2021, en voor bepaalde bestanden van diepzeevissen voor 2021 en 2022.
Ofschoon de Unie vangstmogelijkheden heeft bepaald die, zoals vastgelegd door de Raad, sinds 1 januari 2021 gelden, moet daarover uit hoofde van artikel FISH.6 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst een akkoord worden bereikt met het Verenigd Koninkrijk.
De beoogde handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst. De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.
4.2.Materiële rechtsgrondslag
4.2.1.Beginselen
De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.
4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval
De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de vaststelling van vangstmogelijkheden.
De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 43, lid 3, VWEU. Verordening (EU) nr. 1380/2013 vormt de rechtsgrondslag voor de beginselen die in dit standpunt moeten worden weerspiegeld.
4.3.Conclusie
De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 43, lid 3, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.
2021/0036 (NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het overleg met het Verenigd Koninkrijk om tot een overeenkomst te komen over totale toegestane vangsten voor 2021 en voor bepaalde diepzeebestanden voor 2021 en 2022
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)De Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (“de TCA”) is na machtiging bij Besluit (EU) 2020/2252 van de Raad op 30 december 2020 door de Unie ondertekend en is sinds 1 januari 2021 voorlopig van toepassing.
(2)Op grond van artikel FISH.2 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst zijn de Unie en het Verenigd Koninkrijk overeengekomen om samen te werken om te waarborgen dat visserijactiviteiten voor gedeelde bestanden in hun wateren uit ecologisch oogpunt duurzaam zijn op lange termijn en bijdragen aan de totstandbrenging van economische en sociale voordelen, waarbij de rechten en verplichtingen van onafhankelijke kuststaten zoals uitgeoefend door de partijen ten volle worden geëerbiedigd. Beide partijen stellen zich gezamenlijk ten doel gedeelde bestanden te exploiteren op niveaus die gericht zijn op het geleidelijke herstel en behoud van populaties van gevangen soorten boven een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.
(3)Conform de handels- en samenwerkingsovereenkomst moet de Unie overleg plegen met het Verenigd Koninkrijk over het gezamenlijk beheer van gedeelde mariene biologische rijkdommen, met name van gedeelde visbestanden.
(4)Krachtens artikel FISH.6 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst moeten de Unie en het Verenigd Koninkrijk overleg plegen om de totale toegestane vangsten (“TAC’s”) voor 2021 voor gedeelde bestanden en voor 2021 en 2022 voor bepaalde diepzeebestanden overeen te komen.
(5)De Commissie dient het jaarlijks visserijoverleg te plegen op basis van de standpunten van de Unie die door de Raad moeten worden vastgesteld overeenkomstig de toepasselijke Verdragsbepalingen.
(6)Derhalve moet de Commissie met het Verenigd Koninkrijk in overleg treden over de vaststelling van dergelijke vangstmogelijkheden. De regelmatige en volledige betrokkenheid van de Raad in dit proces moet op passende momenten worden gewaarborgd door middel van een uitgebreide coördinatie en samenwerking tussen de Raad en de Commissie.
(7)Het Europees Parlement moet in iedere fase onverwijld en ten volle worden geïnformeerd, zoals bepaald in artikel 218, lid 10, VWEU, zodat het zijn prerogatieven onverkort kan uitoefenen overeenkomstig de Verdragen.
(8)De overleg- en rapportageverplichting dient compatibel te zijn met de bevoegdheden van de Commissie inzake externe vertegenwoordiging en ervoor te zorgen dat de onderhandelingen snel en tijdig resultaat opleveren. De vastgestelde werkmethode moet ook het initiatiefrecht van de Commissie eerbiedigen.
(9)Het is aan de Raad om het standpunt vast te stellen dat namens de Unie moet worden ingenomen in het overleg met het Verenigd Koninkrijk met het oog op de vaststelling van TAC’s voor gedeelde bestanden voor het jaar 2021 en voor bepaalde diepzeebestanden voor de jaren 2021 en 2022.
(10)In artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad is bepaald dat de Unie er borg voor moet staan dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur uit ecologisch oogpunt duurzaam op lange termijn zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid, alsmede bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden.
(11)Artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bepaalt eveneens dat de Unie de voorzorgsbenadering moet toepassen bij het visserijbeheer en ernaar moet streven dat de levende mariene biologische rijkdommen zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en gehouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. Bovendien moet het visserijbeheer in overeenstemming zijn met het bereiken van een goede milieutoestand uit hoofde van de kaderrichtlijn mariene strategie (artikel 2, lid 5, punt j)). Voorts is in artikel 2, lid 5, bepaald dat de Unie de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk advies moet ondersteunen, teruggooi geleidelijk moet uitbannen en vangstmethoden moet bevorderen die bijdragen tot selectievere visserij, tot het zoveel mogelijk voorkomen en beperken van ongewenste vangsten en tot visserij met een lage impact op het mariene ecosysteem en de visbestanden. Overeenkomstig artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moet de Unie beheers- en instandhoudingsmaatregelen vaststellen op grond van het best beschikbare wetenschappelijke advies. Daarnaast is in artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 specifiek bepaald dat de Unie deze doelstellingen en beginselen moet toepassen bij haar externe betrekkingen op visserijgebied, en bevat artikel 33 van die verordening de beginselen en doelstellingen van het beheer van gedeelde bestanden van gemeenschappelijk belang voor de Unie en derde landen en van overeenkomsten inzake uitwisseling en gezamenlijk beheer.
(12)Ofschoon de Unie overeenkomstig artikel FISH.7 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst vangstmogelijkheden heeft bepaald die sinds 1 januari 2021 gelden, moet daarover een akkoord worden bereikt met het Verenigd Koninkrijk.
(13)Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in het overleg, aangezien het resultaat van dat overleg in het recht van de Unie moeten worden omgezet,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het overleg met het Verenigd Koninkrijk over de vaststelling van de vangstmogelijkheden voor 2021 voor gedeelde bestanden en voor 2021 en 2022 voor bepaalde diepzeebestanden is opgenomen in de bijlagen I en II.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de Commissie.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter