EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021PC0068

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het overleg met het Verenigd Koninkrijk om tot een overeenkomst te komen over totale toegestane vangsten voor 2021 en voor bepaalde diepzeebestanden voor 2021 en 2022

COM/2021/68 final

Brussel, 11.2.2021

COM(2021) 68 final

2021/0036(NLE)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het overleg met het Verenigd Koninkrijk om tot een overeenkomst te komen over totale toegestane vangsten voor 2021 en voor bepaalde diepzeebestanden voor 2021 en 2022


TOELICHTING

1.Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft een besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het overleg met het Verenigd Koninkrijk met het oog op de vaststelling van totale toegestane vangsten (TAC’s) voor het jaar 2021 en voor bepaalde diepzeebestanden voor de jaren 2021 en 2022.

2.Achtergrond van het voorstel

De Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (“de handels- en samenwerkingsovereenkomst”) 1 is op 1 januari 2021 voorlopig in werking getreden 2 .

De Unie en het Verenigd Koninkrijk (“de partijen”) zijn overeengekomen om samen te werken om te waarborgen dat visserijactiviteiten voor gedeelde bestanden in hun wateren uit ecologisch oogpunt duurzaam zijn op lange termijn en bijdragen aan de totstandbrenging van economische en sociale voordelen, waarbij de rechten en verplichtingen van onafhankelijke kuststaten zoals uitgeoefend door de partijen ten volle worden geëerbiedigd.

Beide partijen stellen zich gezamenlijk ten doel gedeelde bestanden te exploiteren op niveaus die gericht zijn op het geleidelijke herstel en behoud van populaties van gevangen soorten boven een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.

Op grond van artikel FISH.6 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst moeten de partijen jaarlijks overleg houden om de TAC’s voor het volgende jaar overeen te komen.

De Commissie treedt daarom namens de Unie met het Verenigd Koninkrijk in overleg over de vaststelling van de vangstmogelijkheden voor gedeelde bestanden voor 2021 en voor bepaalde diepzeebestanden voor 2021 en 2022.

In Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 3 is bepaald dat de Unie er borg voor moet staan dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur uit ecologisch oogpunt duurzaam op lange termijn zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid, alsmede bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden. Die verordening bepaalt eveneens dat de Unie de voorzorgsbenadering moet toepassen bij het visserijbeheer en ernaar moet streven dat de levende mariene biologische rijkdommen zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en gehouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.

Voorts is in die verordening bepaald dat de Unie maatregelen inzake beheer en instandhouding moet nemen op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies, de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk advies moet ondersteunen, teruggooi geleidelijk moet uitbannen en vangstmethoden moet bevorderen die bijdragen tot selectievere visserij, tot het zoveel mogelijk voorkomen en beperken van ongewenste vangsten en tot visserij met een lage impact op het mariene ecosysteem en de visbestanden.

Daarnaast is in artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 specifiek bepaald dat de Unie deze doelstellingen en beginselen moet toepassen bij haar externe betrekkingen op visserijgebied. Overeenkomstig artikel 33 van die verordening moet de Unie ook alles in het werk stellen om tot gemeenschappelijke regelingen voor het bevissen van gedeelde bestanden te komen teneinde duurzaam beheer mogelijk te maken.

Op basis van de aanpak in het bij de Raad op 7 januari 2021 ingediende non-paper van de Commissie (doc. 5031/21) en het herziene non-paper met aanvullende toelichtingen over het proces, dat op 14 januari 2021 bij de Raad is ingediend (doc. 5031/1/21 REV 1), en rekening houdend met de richtsnoeren van de Raad in document 5543/21 van 26 januari 2021, is het passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in het overleg met het Verenigd Koninkrijk met het oog op de vaststelling van de TAC’s voor 2021 voor gedeelde bestanden en voor 2021 en 2022 voor bepaalde diepzeebestanden.

Tijdens het hele onderhandelingsproces moet de regelmatige en volledige betrokkenheid van de Raad op passende momenten worden gewaarborgd door middel van een uitgebreide coördinatie en samenwerking tussen de Raad en de Commissie. De Commissie streeft ernaar om het standpunt van de Unie, in samenwerking met de Raad, op het passende niveau te laten goedkeuren, met inbegrip van richtsnoeren, voordat het overleg met het VK wordt afgerond. De diensten van de Commissie voeren voorafgaand aan elke overlegronde tijdig besprekingen met de Werkgroep Visserij, onder meer over de te nemen stappen voor de volgende ronde, en brengen na elke overlegronde verslag uit bij de groep. Afgevaardigden van de lidstaten zullen worden uitgenodigd om als leden van de EU-delegatie deel te nemen. Ter plaatse zal voor coördinatie worden gezorgd.

3.Namens de Unie in te nemen standpunt

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de overlegvergaderingen met het Verenigd Koninkrijk met het oog op de vaststelling van de TAC’s voor 2021 voor gedeelde bestanden en voor 2021 en 2022 voor bepaalde diepzeebestanden.

4.Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen ten aanzien van de door de partijen getroffen regelingen voor de toepassing van de TAC’s inzake de vangstmogelijkheden binnen het toepasselijke rechtskader van de EU.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

In afwachting van de bekrachtiging en inwerkingtreding van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK (“de handels- en samenwerkingsovereenkomst”) is de TCA sinds 1 januari 2021 voorlopig van toepassing. Conform de handels- en samenwerkingsovereenkomst moet de Unie overleg plegen met het Verenigd Koninkrijk over het gezamenlijk beheer voor 2021 van gedeelde mariene biologische rijkdommen, met name van gedeelde visbestanden. Deze verplichting is in overeenstemming met artikel 63 van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee (Unclos).

De Unie en het Verenigd Koninkrijk moeten met elkaar in overleg treden aangezien de partijen een regeling op grond van artikel FISH.6, lid 2, lid 4, punten a) tot en met d), en lid 6, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst moeten treffen aangaande de vangstmogelijkheden vanaf 1 januari 2021 en de intrinsiek daaraan verbonden voorwaarden voor het kalenderjaar 2021, en voor bepaalde bestanden van diepzeevissen voor 2021 en 2022.

Ofschoon de Unie vangstmogelijkheden heeft bepaald die, zoals vastgelegd door de Raad 4 , sinds 1 januari 2021 gelden, moet daarover uit hoofde van artikel FISH.6 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst een akkoord worden bereikt met het Verenigd Koninkrijk.

De beoogde handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst. De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de vaststelling van vangstmogelijkheden.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 43, lid 3, VWEU. Verordening (EU) nr. 1380/2013 vormt de rechtsgrondslag voor de beginselen die in dit standpunt moeten worden weerspiegeld.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 43, lid 3, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

2021/0036 (NLE)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het overleg met het Verenigd Koninkrijk om tot een overeenkomst te komen over totale toegestane vangsten voor 2021 en voor bepaalde diepzeebestanden voor 2021 en 2022

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)De Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (“de TCA”) 5 is na machtiging bij Besluit (EU) 2020/2252 van de Raad 6 op 30 december 2020 door de Unie ondertekend en is sinds 1 januari 2021 voorlopig van toepassing.

(2)Op grond van artikel FISH.2 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst zijn de Unie en het Verenigd Koninkrijk overeengekomen om samen te werken om te waarborgen dat visserijactiviteiten voor gedeelde bestanden in hun wateren uit ecologisch oogpunt duurzaam zijn op lange termijn en bijdragen aan de totstandbrenging van economische en sociale voordelen, waarbij de rechten en verplichtingen van onafhankelijke kuststaten zoals uitgeoefend door de partijen ten volle worden geëerbiedigd. Beide partijen stellen zich gezamenlijk ten doel gedeelde bestanden te exploiteren op niveaus die gericht zijn op het geleidelijke herstel en behoud van populaties van gevangen soorten boven een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.

(3)Conform de handels- en samenwerkingsovereenkomst moet de Unie overleg plegen met het Verenigd Koninkrijk over het gezamenlijk beheer van gedeelde mariene biologische rijkdommen, met name van gedeelde visbestanden.

(4)Krachtens artikel FISH.6 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst moeten de Unie en het Verenigd Koninkrijk overleg plegen om de totale toegestane vangsten (“TAC’s”) voor 2021 voor gedeelde bestanden en voor 2021 en 2022 voor bepaalde diepzeebestanden overeen te komen.

(5)De Commissie dient het jaarlijks visserijoverleg te plegen op basis van de standpunten van de Unie die door de Raad moeten worden vastgesteld overeenkomstig de toepasselijke Verdragsbepalingen.

(6)Derhalve moet de Commissie met het Verenigd Koninkrijk in overleg treden over de vaststelling van dergelijke vangstmogelijkheden. De regelmatige en volledige betrokkenheid van de Raad in dit proces moet op passende momenten worden gewaarborgd door middel van een uitgebreide coördinatie en samenwerking tussen de Raad en de Commissie.

(7)Het Europees Parlement moet in iedere fase onverwijld en ten volle worden geïnformeerd, zoals bepaald in artikel 218, lid 10, VWEU, zodat het zijn prerogatieven onverkort kan uitoefenen overeenkomstig de Verdragen.

(8)De overleg- en rapportageverplichting dient compatibel te zijn met de bevoegdheden van de Commissie inzake externe vertegenwoordiging en ervoor te zorgen dat de onderhandelingen snel en tijdig resultaat opleveren. De vastgestelde werkmethode moet ook het initiatiefrecht van de Commissie eerbiedigen.

(9)Het is aan de Raad om het standpunt vast te stellen dat namens de Unie moet worden ingenomen in het overleg met het Verenigd Koninkrijk met het oog op de vaststelling van TAC’s voor gedeelde bestanden voor het jaar 2021 en voor bepaalde diepzeebestanden voor de jaren 2021 en 2022.

(10)In artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 7 is bepaald dat de Unie er borg voor moet staan dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur uit ecologisch oogpunt duurzaam op lange termijn zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid, alsmede bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden.

(11)Artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bepaalt eveneens dat de Unie de voorzorgsbenadering moet toepassen bij het visserijbeheer en ernaar moet streven dat de levende mariene biologische rijkdommen zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en gehouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. Bovendien moet het visserijbeheer in overeenstemming zijn met het bereiken van een goede milieutoestand uit hoofde van de kaderrichtlijn mariene strategie (artikel 2, lid 5, punt j)). Voorts is in artikel 2, lid 5, bepaald dat de Unie de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk advies moet ondersteunen, teruggooi geleidelijk moet uitbannen en vangstmethoden moet bevorderen die bijdragen tot selectievere visserij, tot het zoveel mogelijk voorkomen en beperken van ongewenste vangsten en tot visserij met een lage impact op het mariene ecosysteem en de visbestanden. Overeenkomstig artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moet de Unie beheers- en instandhoudingsmaatregelen vaststellen op grond van het best beschikbare wetenschappelijke advies. Daarnaast is in artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 specifiek bepaald dat de Unie deze doelstellingen en beginselen moet toepassen bij haar externe betrekkingen op visserijgebied, en bevat artikel 33 van die verordening de beginselen en doelstellingen van het beheer van gedeelde bestanden van gemeenschappelijk belang voor de Unie en derde landen en van overeenkomsten inzake uitwisseling en gezamenlijk beheer.

(12)Ofschoon de Unie overeenkomstig artikel FISH.7 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst vangstmogelijkheden heeft bepaald die sinds 1 januari 2021 gelden 8 , moet daarover een akkoord worden bereikt met het Verenigd Koninkrijk.

(13)Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in het overleg, aangezien het resultaat van dat overleg in het recht van de Unie moeten worden omgezet,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het overleg met het Verenigd Koninkrijk over de vaststelling van de vangstmogelijkheden voor 2021 voor gedeelde bestanden en voor 2021 en 2022 voor bepaalde diepzeebestanden is opgenomen in de bijlagen I en II.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Commissie.

Gedaan te Brussel,

   Voor de Raad

   De voorzitter

(1)    PB L 444 van 31.12.2020, blz. 14.
(2)    Besluit (EU) 2020/2252 van de Raad van 29 december 2020 betreffende de ondertekening, namens de Unie, en betreffende de voorlopige toepassing van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, en van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens (PB L 444 van 31.12.2020, blz. 2).
(3)    Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
(4)    Verordening (EU) 2021/92 van de Raad van 28 januari 2021 tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 31 van 29.1.2021, blz. 31).
(5)    PB L 444 van 31.12.2020, blz. 14.
(6)    Besluit (EU) 2020/2252 van de Raad van 29 december 2020 betreffende de ondertekening, namens de Unie, en betreffende de voorlopige toepassing van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, en van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens (PB L 444 van 31.12.2020, blz. 2).
(7)    Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
(8)    Verordening (EU) 2021/92 van de Raad van 28 januari 2021 tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 31 van 29.1.2021, blz. 31).
Top

Brussel, 11.2.2021

COM(2021) 68 final

BIJLAGEN

bij

Voorstel voor een besluit van de Raad

betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het overleg met het Verenigd Koninkrijk om tot een overeenkomst te komen over totale toegestane vangsten voor 2021 en voor bepaalde diepzeebestanden voor 2021 en 2022


BIJLAGE 1

Standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het overleg met het Verenigd Koninkrijk met het oog op de vaststelling van totale toegestane vangsten (TAC’s) voor gedeelde bestanden voor het jaar 2021 en voor bepaalde diepzeebestanden voor de jaren 2021 en 2022

1.Beginselen

In het kader van het overleg met het Verenigd Koninkrijk beoogt de Unie:

(a)ernaar te streven dat de overeengekomen TAC’s in overeenstemming zijn met het internationaal recht, en met name met de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties (VN) inzake het recht van de zee van 1982 en de VN-Overeenkomst van 1995 betreffende de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden;

(b)te waarborgen dat de internationale verbintenissen van de Unie worden nagekomen;

(c)te streven naar consistentie en synergie met het beleid dat de Unie voert in het kader van haar bilaterale visserijrelaties met derde landen, en te zorgen voor coherentie met haar ander beleid, met name inzake buitenlandse betrekkingen, werkgelegenheid, milieu, handel, ontwikkeling, onderzoek en innovatie;

(d)ernaar te streven dat de totale toegestane vangsten gezamenlijk worden bepaald in overeenstemming met de belangrijkste doelstelling van het gemeenschappelijk visserijbeleid (instandhouding), de maximale duurzame opbrengst (MDO) en de toepasselijke meerjarenplannen;

(e)te streven naar afstemming op de conclusies van de Raad van 19 maart 2012 over de mededeling van de Commissie inzake de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid 1 ;

(f)te streven naar consistentie met de mededeling van de Commissie “Naar een duurzamere visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2021” (COM(2020) 248 final) 2 ;

(g)te waarborgen dat voor de vloot van de Unie gelijke voorwaarden gelden, op basis van de beginselen en normen die ook uit hoofde van het recht van de Unie worden gehanteerd, en zich in te zetten voor de eenvormige uitvoering van die beginselen en normen;

(h)tijdschema’s vast te stellen voor het jaarlijks overleg over de vangstmogelijkheden in 2021.

2.Richtsnoeren

De Unie probeert, in voorkomend geval, met het Verenigd Koninkrijk overeenstemming te bereiken over de vangstmogelijkheden voor 2021 (TAC’s en intrinsiek daaraan verbonden maatregelen) en voor 2021 en 2022 voor bepaalde diepzeebestanden op basis van de volgende aanpak.

De Unie gaat, in voorkomend geval, na hoe voor individuele gevallen of kwesties een specifieke aanpak moet worden ontwikkeld, waarbij tegelijk resultaten worden geboekt die bijdragen tot de algemene doelstelling van een duurzaam beheer van de visserij en de mariene biologische rijkdommen in overeenstemming met de doelstellingen van het GVB. Daarbij werkt de Commissie tijdens het overleg nauw samen met de Raad met het oog op de verdere uitwerking van de aanpak, die bijdraagt aan de doelstellingen van het GVB en die een duurzame visserij oplevert in de drie dimensies daarvan (economie, samenleving en milieu):

(a)ernaar streven TAC’s vast te stellen op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies, waarmee de bestanden op het exploitatieniveau voor maximale duurzame opbrengst worden gebracht of gehouden, en voor bestanden waarvoor een dergelijk advies niet beschikbaar is, de voorzorgsbenadering van het visserijbeheer toepassen;

·Over TAC’s voor haring in het westelijk Kanaal, schol en tong in het gebied ten westen van Schotland en zwarte koolvis in de westelijke wateren, is van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) geen wetenschappelijk advies ontvangen. De Unie streeft derhalve naar een roll-over van de TAC voor 2020, aangezien er geen risico op overbevissing is vastgesteld;

·Met betrekking tot de TAC voor tongschar en witje, tarbot en griet, zandspiering en langoustine stemt het onder het ICES-advies vallende gebied niet overeen met het beheersgebied. Bepaalde TAC’s betreffen meer dan één soort, terwijl andere adviezen verschillende bestanden van dezelfde soort bestrijken in één TAC. Voor die TAC’s moet de Unie streven naar een combinatie van verschillende beste beschikbare adviezen, ook wanneer een advies zowel MDO-advies als voorzorgsadvies omvat, zoals in voorgaande jaren.

(b)streven naar TAC-niveaus in overeenstemming met de MDO-doelstelling van het GVB en de toepasselijke meerjarenplannen voor 27 TAC’s met een MDO-beoordeling en FMDO-advies;

·Wanneer de meerjarenplannen het mogelijk maken de door ICES vastgestelde FMDO-bandbreedtes te gebruiken, moet de Unie ernaar streven van die bepalingen gebruik te maken mits is voldaan aan de voorwaarden van de meerjarenplannen, en daarbij het optimale niveau zoeken in het licht van de kwantitatieve en kwalitatieve elementen in het advies.

·De Unie moet in aanmerking nemen dat het bij gemengde visserij moeilijk is alle bestanden tegelijkertijd op MDO-niveau te bevissen, en in het bijzonder wanneer het heel moeilijk is het fenomeen van knelsoorten of verstikkingssoorten te vermijden. Dat is het geval voor de volgende TAC’s:

·Kabeljauw in de Keltische Zee (advies: nul-TAC). Volgens de beoordeling bevindt dit bestand zich onder de grenswaarde voor voortplanting, en noch een visserij op FMDO-niveau, noch een nulvangst in 2021 zou in voldoende mate helpen om het bestand tegen 2022 weer tot boven de grenswaarde te brengen. De Unie moet zich inzetten voor een bijvangst-TAC op een niveau waarbij de visserij op andere soorten niet in de knel raakt en tegelijk tegemoetkomen aan de behoefte om dit kwetsbare bestand beter te beschermen. Wijting in de Keltische Zee ligt eveneens onder de grenswaarde, maar bevissing in het lagere segment van de FMDO-bandbreedte zal het bestand terugbrengen tot boven het minimumniveau. Gelet op de noodzaak om de visserijdruk op deze twee bestanden beperkt te houden, moet de TAC voor schelvis worden overeengekomen in de lagere segmenten van de FMDO-bandbreedte, eventueel via een roll-over van de TAC voor 2020.

·De Unie zal ernaar streven het TAC-niveau vergezeld te doen gaan van herstelmaatregelen, zoals die in het kader van de regionalisering zijn ontwikkeld en door de lidstaten zijn ingediend als gezamenlijke aanbevelingen voor uitvoering in 2021.

·De visserij op twee haringbestanden waarvoor een nul-TAC is geadviseerd (7ghk – MDO-advies, en 5b6b6aN – voorzorgsadvies) is in het verleden op een laag niveau gehouden, namelijk het niveau dat de verdere wetenschappelijke beoordeling ondersteunt. De Unie moet ernaar streven deze aanpak voort te zetten met wetenschappelijke/onderzoeks-TAC’s op vergelijkbare niveaus als die van afgelopen jaren.

(c)voor 43 TAC’s met voorzorgsadvies streven naar een akkoord op basis van de voorzorgsbenadering overeenkomstig het hoofdadvies in de ICES-adviesbladen;

·Voorzorgsadvies wordt voornamelijk gegeven voor bijvangstbestanden (die onder meerjarenplannen vallen). Voor een aantal bestanden (die onder de meerjarenplannen vallen) heeft ICES geen MDO-beoordeling kunnen leveren. Die TAC’s moeten ook worden overeengekomen op basis van het voorzorgsadvies.

·Een beperkt aantal TAC’s krijgt een meerjarig voorzorgsadvies (bv. evervis, leng in de Noordzee en leng in de westelijke wateren). Voor die TAC’s moet de Unie streven naar stabiliteit in de TAC’s voor de desbetreffende jaren. Gezien de zeer geringe benutting in de betrokken visserijen zou de Unie kunnen instemmen met een lage TAC (onder het ICES-advies) voor drie TAC’s voor lom (Noordzee, gebieden 5/6/7 en gebieden 1/2/14).

·Kabeljauw ten westen van Schotland (advies: nul-TAC). Dit bestand bevindt zich in een vergelijkbare toestand als het bestand in de Keltische Zee. Hier is een bijvangst-TAC gerechtvaardigd om verstikking in andere visserijen (hoofdzakelijk schelvis) te voorkomen. Teneinde de visserijdruk op die bestanden beperkt te houden, moet de TAC voor schelvis ten westen van Schotland (MDO-advies) worden overeengekomen naar het voorbeeld van de schelvis in de Keltische Zee, in het lagere segment van de FMDO-bandbreedte, eventueel via een roll-over.

(d)streven naar consistentie met de specifieke aanpak van de Unie, met name wat betreft doornhaai, grote zilvervis en het bestand van Europese aal;

(e)streven naar bevestiging en verlenging van de lijst van verboden soorten, zoals die in de loop van de tijd en op basis van wetenschappelijk advies is opgesteld, d.w.z. een algemeen verbod op de visserij op diepzeehaaien;

(f)met het VK overeenstemming trachten te bereiken over de methode en de toepassing van de aanpassingen aan de overeengekomen TAC’s naar aanleiding van de toepassing van vrijstellingen (de-minimisvrijstellingen en op hoge overlevingskansen gebaseerde vrijstellingen van de aanlandingsverplichting). Er moet worden gestreefd naar een zo hoog mogelijke mate van convergentie van dergelijke vrijstellingen;

(g)streven naar overeenstemming over de voortzetting van de aanpak die is ontwikkeld voor de instandhouding van noordelijke zeebaars, met name de uitvoering van de maatregelen die zijn opgenomen in de verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2021, om ervoor te zorgen dat de totale visserijdruk geschraagd blijft op het wetenschappelijk advies van ICES;

(h)overeenstemming trachten bereiken over andere maatregelen die functioneel verband houden met de TAC’s die zijn vastgesteld overeenkomstig de verordening inzake vangstmogelijkheden en binnen de grenzen van die verordening, in het bijzonder met handhaving van de bijzondere voorwaarden die zijn opgenomen in de voetnoten bij de TAC-tabellen, en van de flexibiliteit tussen zones die is vastgesteld in het kader van de vangstmogelijkheden voor 2020 en 2021;

(i)overeenstemming trachten bereiken over jaarflexibiliteit op grond van de GVB-verordening en met name artikel 15, lid 9;

(j)op verkennende basis in overleg treden om te voorzien in voldoende toegang voor een duurzame voortzetting van de visserijen op quotumvrije soorten, zonder vooruit te lopen op het standpunt dat namens de EU moet worden ingenomen in het Gespecialiseerd Comité voor de visserij dat volgens de overeenkomst bevoegd is om dergelijke maatregelen vast te stellen;

(k)op verkennende basis in overleg treden over overdrachten van quota, vergelijkbaar met de overdrachten van quota tussen de EU en Noorwegen, alsmede over mogelijkheden voor quota-uitwisseling in de loop van het jaar;

(l)maatregelen ondersteunen voor de ontwikkeling en de bevordering van het gebruik van instrumenten (technologieën, informatie-uitwisselingssystemen, registers enz.) om de uitvoering van de overeenkomst te ondersteunen en te vergemakkelijken, en ervoor zorgen dat die instrumenten verenigbaar zijn met de instrumenten die binnen de Unie voor soortgelijke doeleinden zijn ontwikkeld;

(m)steun bieden voor maatregelen ter versterking van de transparantie, de dialoog en de samenwerking met relevante belanghebbenden met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met de uitvoering van de overeenkomst.



BIJLAGE 2

Nadere bepalingen van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de vergaderingen van de partijen tijdens het jaarlijkse TAC-overleg

 

Met name rekening houdend met de aanpak van individuele bestanden, de maatregelen die functioneel verband houden met de vangstmogelijkheden of beheersmaatregelen die een specifieke aanpak vergen, moet de Unie resultaten boeken die bijdragen tot de algemene doelstelling van een duurzaam beheer van de visserij en de mariene biologische rijkdommen, in overeenstemming met de doelstellingen van het GVB, en die een duurzame visserij opleveren in de drie dimensies daarvan (economie, samenleving en milieu). Daarbij werkt de Commissie tijdens het overleg nauw samen met de Raad en houdt zij het Europees Parlement op de hoogte overeenkomstig artikel 218, leden 9 en 10, VWEU.

De regelmatige en volledige betrokkenheid van de Raad tijdens het hele onderhandelingsproces wordt gewaarborgd door middel van een uitgebreide coördinatie en samenwerking tussen de Raad en de Commissie. Dit betreft in situ coördinatievergaderingen, presentaties, debriefings en besprekingen, volledige betrokkenheid van de nationale delegaties – ook als onderdeel van de EU-delegatie – bij het overleg, en waar nodig bij technische vergaderingen. Tijdens het overleg houdt de Commissie rekening met de standpunten die de nationale delegaties in het kader van dat coördinatieproces verwoorden.

De overleg- en rapportageverplichting mag de prerogatieven van de Commissie inzake externe vertegenwoordiging niet op procedureel vlak in de weg staan, noch een negatief effect hebben op de uitkomst van het overleg. De bovengenoemde vereisten voor samenwerking moeten het initiatiefrecht van de Commissie eerbiedigen.

Tijdens het overleg wordt voor het namens de Unie in te nemen standpunt rekening gehouden met de meest recente wetenschappelijke en andere relevante informatie, overeenkomstig de in bijlage I vastgestelde beginselen en richtsnoeren. Dit moet naar behoren tot uiting komen in het schriftelijk verslag van de regelingen die naar aanleiding van het uit hoofde van artikel FISH.6 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst gehouden overleg tussen de partijen zijn getroffen.

Daartoe zendt de Commissie, tijdig vóór de ondertekening van het schriftelijk verslag, een op bovengenoemde informatie gebaseerd schriftelijk document met de voorgestelde nadere bepaling van het standpunt van de Unie toe aan de Raad met het oog op goedkeuring van de gedetailleerde resultaten van het overleg.

Indien tijdens vergaderingen van de partijen bij de overeenkomst, ook ter plaatse, geen overeenstemming kan worden bereikt over de nadere bepaling van het standpunt over de definitieve TAC’s of andere maatregelen die functioneel verband houden met de vangstmogelijkheden, wordt de zaak voorgelegd aan de Raad of zijn voorbereidende instanties, om de nieuwe elementen in het door de Unie in te nemen standpunt, als uiteengezet in bijlage I, te verwerken. 

 

(1)    7087/12 REV 1 ADD 1 COR 1.
(2)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad, “Naar een duurzamere visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2021”, COM(2020) 248 final van 16.6.2020.
Top