EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52003PC0319

Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het beheer van afval van de winningsindustrieën

/* COM/2003/0319 def. - COD 2003/0107 */

52003PC0319

Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het beheer van afval van de winningsindustrieën /* COM/2003/0319 def. - COD 2003/0107 */


Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het beheer van afval van de winningsindustrieën

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

1. Beleidsoverwegingen

Het afval van de winningsindustrieën vormt een grote afvalstroom in de EU. Het gaat daarbij om materialen die moeten worden verwijderd om toegang te krijgen tot het mineraal, zoals bovengrond, deklaag en afvalgesteente, alsook residuen die achterblijven nadat de mineralen grotendeels uit het erts zijn gehaald. Naar schatting vormt dergelijk afval, met een jaarlijkse omvang van meer dan 400 miljoen ton, circa 29% van de totale hoeveelheid afval die elk jaar in de EU wordt geproduceerd [1].

[1] Europees Milieuagentschap op http://themes.eea.eu.int/ Environmental_issues/waste/indicators/generation/index_html.

Een deel van deze afvalstoffen is inert en behoudens verstikking van rivierbeddingen en mogelijke verzakking indien de afvalstoffen in grote hoeveelheden worden opgeslagen, is de kans op verontreiniging van het milieu als gevolg van deze stoffen derhalve niet groot. Andere fracties, met name die welke worden geproduceerd door de non-ferro-metaalmijnbouw, kunnen echter grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen bevatten, zoals zware metalen. Metalen en metaalverbindingen hebben door de winning en daaropvolgende verwerking van mineralen de neiging om chemisch meer beschikbaar te komen, hetgeen zure of alkalische afvoer tot gevolg kan hebben. Het beheer van residuen is bovendien een intrinsiek riskante activiteit, waar vaak restchemicaliën van de verwerking en verhoogde concentraties van metalen bij komen kijken. In veel gevallen worden residuen op afvalbergen of in grote bassins opgeslagen, waarin ze worden vastgehouden door middel van dammen. Het instorten van dammen of afvalbergen kan ernstige gevolgen hebben voor het milieu en de volksgezondheid en veiligheid [2]. Voorbeelden hiervan zijn de ongevallen in Aberfan (Wales, 1966) [3], Stava (Italië, 1985) [4], Aznalcóllar (Spanje, 1998) [5] en Baia Mare en Baia Borsa (Roemenië, 2000) [6]. Andere belangrijke gevolgen die zich kunnen voordoen, hebben te maken met de fysische sporen van afvalverwerkingsvoorzieningen en het daaruit voortvloeiende productiviteitsverlies van het land, effecten op ecosystemen, stof en erosie.

[2] Niet vergeten mag worden dat in de hele wereld residudammen hebben gefaald, in de afgelopen 30 jaar gemiddeld 1,7 dam per jaar (zie A D M Penman, Risk analyses of tailings dams constructions, document gepresenteerd tijdens het seminar "Safe Tailings Dams Constructions", gehouden op 19-21 september 2001 in Gaellivare (Zweden), http://europa.eu.int/comm/environment/ waste/mining_dams_seminar.pdf).

[3] Het ergste ongeval dat ooit in het Verenigd Koninkrijk is gebeurd, vond in 1966 plaats als gevolg van de ineenstorting van een berg inert afval afkomstig van een kolenmijn in de stad Aberfan (Wales). Het ongeval kostte 144 mensen het leven, voornamelijk kinderen.

[4] Op 19 juli 1985 begaf een fluoriet residudam het in Stava (Trento, Italië), waarbij 200.000 m³ aan inerte residuen vrijkwam. Dit had de dood van 268 mensen en de verwoesting van 62 gebouwen tot gevolg.

[5] Bij dit ongeval kwamen 2 miljoen m³ residuen en 4 miljoen m³ met zware metalen vervuild water vrij in de rivier Guadiamar in een gebied gelegen nabij het Doñana-natuurreservaat in Zuid-Andalusië.

[6] In Baia Mare had de doorbraak van een residubassin tot gevolg dat ongeveer 100.000 m³ afvalwater met 120 ton cyanide en zware metalen vrijkwam in de rivier Lapus, om vervolgens verder te stromen naar de rivieren Somes en Tisa in Hongarije, alvorens in de Donau terecht te komen. In Baia Borsa kwam 20.000 ton residuen vrij in de rivier Novat, een zijrivier van de rivieren Viseu en Tisa.

Deze effecten kunnen blijvende gevolgen voor het milieu en blijvende sociaal-economische gevolgen hebben en de aanpak ervan door middel van herstelmaatregelen kan bijzonder lastig en duur zijn. Afval van de winningsindustrieën moet derhalve goed worden beheerd om met name de stabiliteit van de stortvoorzieningen op de lange termijn te verzekeren en eventuele water- en bodemverontreiniging als gevolg van de afvoer van zuren of basen en het lekken van zware metalen te voorkomen of tot een minimum te beperken.

Deze zaken, te weten stabiliteit en water- en bodemverontreiniging, zijn in de meeste lidstaten al gereguleerd. De verscheidenheid aan controlemaatregelen en de diversiteit van de winningsindustrie, variërend van zeer grote voorzieningen van multinationale ondernemingen tot kleine en middelgrote bedrijven, maken het echter gewenst via communautaire regels minimumvoorschriften in te stellen. Deze zouden tot gelijke voorwaarden moeten leiden op het terrein van het beheer van door de winningsindustrie geproduceerd afval, door de voorschriften voor het ontwerp, de exploitatie, de sluiting en nazorg van afvalbeheer voorzieningen te specificeren en te verbeteren. Dit is met name belangrijk in het licht van de aanstaande uitbreiding van de EU, gelet op het aantal locaties van winningsindustrieën in de diverse kandidaat-lidstaten en de noodzaak de normen te verhogen.

Juridisch gezien [7] is afval van de winningsindustrieën onderworpen aan de algemene bepalingen van de Kaderrichtlijn afvalstoffen (75/442/EEG) zolang het niet valt onder andere specifieke communautaire wetgeving. Het feit dat Richtlijn 75/442/EEG expliciet toestaat deze afvalstroom uit te sluiten en het feit dat zij de mogelijkheid biedt speciale regels voor bepaalde categorieën afval vast te stellen, zijn argumenten voor een aangepast wetgevingsinstrument voor het beheer van afval van de winningsindustrieën. Belangrijker is dat voorzieningen voor de verwijdering van afval van de winningsindustrieën ook onder Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen vallen. Deze laatste richtlijn bevat bepalingen die niet altijd zijn afgestemd op deze afvalstroom (met name een verbod op het aanvaarden van vloeibare afvalstoffen op stortplaatsen, een algemeen verbod op het gezamenlijk storten van ongevaarlijk afval en gevaarlijk afval en een eis tot het installeren van een barrière en een bodemafdichting onder een stortplaats) en die, als ze volledig zouden worden toegepast, waarschijnlijk verscheidene winningsactiviteiten zouden stilleggen. Teneinde iets aan deze onaanvaardbare situatie te doen, is het dus nodig een passend juridisch kader te creëren dat afval van de winningsindustrieën uitsluit van de bepalingen van de Richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen en aangepaste regels instelt.

[7] Deze zaken worden in paragraaf 5 van de toelichting in detail beschreven.

Dit voorstel heeft zijn oorsprong in de mededeling "Veilig uitoefenen van mijnbouwactiviteiten: follow-up van recente mijnongevallen" van de Commissie van oktober 2000 [8]. Aanleiding voor de mededeling waren de bovengenoemde recente mijnongevallen in Spanje en Roemenië. In de mededeling is de noodzaak vastgesteld van een herziening van het communautaire milieubeleid met betrekking tot het beheer van afval van mijnen en groeven.

[8] COM(2000) 664 def.

De mededeling beschrijft drie prioritaire maatregelen om de veiligheid van het beheer van mijnafval te verbeteren, te weten: a) een wijziging van de Seveso II-richtlijn [9] om de verwerking van mineraalertsen en het beheer van mijnafval onder het toepassingsgebied van de richtlijn te brengen, b) een initiatief om een nieuwe richtlijn betreffende het beheer van afval van de winningsindustrieën te bevorderen (het onderhavige voorstel), en c) de opstelling van een document over de beste beschikbare technieken (BBT) op het punt van het beheer van afvalgesteente en residuen bij mijnbouwactiviteiten. De benaderingen van de mededeling zijn goedgekeurd door de internationale taakgroep die is opgericht om het ongeval in Baia Mare te onderzoeken [10]. In de resolutie van het Europees Parlement uit 2001 [11] is de mededeling ook verwelkomd en wordt een richtlijn betreffende afval van de winningsindustrieën dringend nodig geacht.

[9] Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PB L 10 van 14.1.1997, blz. 13).

[10] Report of the International Task Force for Assessing the Baia Mare Accident, december 2000.

[11] Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie "Veilig uitoefenen van mijnbouwactiviteiten: follow-up van recente mijnongevallen", A5-0214/2001 van 19 juni 2001.

Dit voorstel voor een richtlijn betreffende het beheer van afval van de winningsindustrieën wil een speciaal juridisch kader vaststellen voor deze specifieke afvalstroom, als aanvulling op de andere twee prioritaire maatregelen. Het voorstel bevat een aantal bepalingen om de belofte na te komen die de Commissie heeft gedaan toen zij in december 2001 het voorstel heeft goedgekeurd [12] om de Seveso II-richtlijn te wijzigen en bepaalde mijnbouwactiviteiten in het toepassingsgebied van de richtlijn op te nemen [13].

[12] COM(2001) 624 def.

[13] De toelichting van het voorstel tot wijziging van de Seveso II-richtlijn stelt: "De Commissie is zich ervan bewust dat haar voorstel misschien niet geldt voor voorzieningen voor de verwijdering van residuen, die gebruikt worden in verband met mechanische verwerkingsactiviteiten en die geen andere gevaarlijke stoffen bevatten dan die welke van nature in de grond of ondergrond aanwezig zijn, zoals zware metalen. Zij stelt daarom voor de veiligheidsaspecten van dergelijke voorzieningen te regelen via het initiatief over het beheer van mijnafval".

Momenteel bereidt het Europees IPPC-bureau in Sevilla in Spanje een document voor over de beste beschikbare technieken (BBT) voor het beheer van afvalgesteente en residuen, met actieve medewerking van vertegenwoordigers uit de lidstaten en de industrie. Het document zal naar verwacht eind 2003 gereed zijn [14].

[14] Zie http://eippcb.jrc.es/pages/ FActivities.htm voor meer informatie over het BBT-document.

2. Doelstellingen en hoofdelementen van het voorstel

Dit voorstel wil minimumvoorschriften vaststellen om de manier te verbeteren waarop afval van de winningsindustrieën wordt beheerd, door specifiek in te gaan op de gevaren voor het milieu en de volksgezondheid die zich kunnen voordoen als gevolg van de behandeling en het storten van dergelijk afval. Door met name de nuttige toepassing van afval aan te moedigen wil het voorstel een bijdrage leveren aan het behoud van hulpbronnen om de druk op de exploitatie van onontgonnen natuurlijke materialen te verminderen. Door de nuttige toepassing te bevorderen, kunnen ook de totale gevolgen voor het milieu worden verminderd, doordat er dan minder behoefte is om nieuwe mijnen te openen.

Het voorstel heeft betrekking op afval dat afkomstig is van alle sectoren van de winningsindustrie. De bepalingen van het voorstel zullen naar verwachting echter voornamelijk van invloed zijn op de sectoren die met de grootste waarschijnlijkheid grote gevaren voor het milieu en de gezondheid of zware ongevallen zullen veroorzaken (zoals de metaalwinning, in het bijzonder als daar gevaarlijke stoffen bij worden gebruikt). Teneinde overlapping te voorkomen en evenredige administratieve eisen in te stellen, wordt in het voorstel afval dat lage milieurisico's met zich meebrengt, zoals niet verontreinigde grond en afval van de exploratie van mineralen, van het toepassingsgebied uitgesloten, terwijl inert afval wordt geregeld door een beperkte reeks voorschriften. Ook wordt afval uitgesloten dat weliswaar wordt geproduceerd bij de winning van mineralen of bij de behandeling daarvan, maar niet goed kan worden beheerd volgens de bepalingen van dit voorstel, zoals afval van voedsel of van offshore-activiteiten.

De hoofdtekst van het voorstel bevat de doelstellingen en de basisvoorschriften voor het afvalbeheer. In de drie bijlagen staan de juridische bepalingen met technische voorschriften die via comitologie kunnen worden aangepast aan de wetenschappelijke vooruitgang, waarbij rekening wordt gehouden met de resultaten van het BBT-document over het beheer van residuen en afvalgesteente.

Het voorstel richt zich in het bijzonder op de volgende aspecten:

-operationele aangelegenheden die te maken hebben met afvalbeheer,

-de preventie van bodem- en waterverontreiniging, en

-zorgen voor stabiliteit van afvalbeheervoorzieningen (in het bijzonder afvalbassins).

Het voorstel bevat:

-diverse voorwaarden die aan exploitatievergunningen moeten worden verbonden: dit heeft tot doel ervoor te zorgen dat voldoende maatregelen voor het milieu en de veiligheid worden getroffen bij de verlening van vergunningen aan afvalbeheervoorzieningen. De vastgelegde voorschriften moeten een passend evenwicht bieden tussen enerzijds de administratieve belasting waar exploitanten of bevoegde autoriteiten mee te maken krijgen wanneer ze een alomvattende afvalbeheervergunning aanvragen of verlenen, en anderzijds de daaruit voortvloeiende voordelen op het punt van de milieubescherming en de preventie van ongevallen;

-diverse algemene verplichtingen met betrekking tot afvalbeheer: het voorstel moet ervoor zorgen dat een exploitant vóór aanvang van de winningsactiviteiten goed nadenkt over de hoeveelheid afval die zal worden voortgebracht, over de eigenschappen van dit afval en over de beste praktijkmethoden om het afval op adequate en veilige wijze te beheren, en hierover verslag uitbrengt;

-de verplichting om het afval te karakteriseren voordat het wordt verwijderd of behandeld: dit heeft tot doel ervoor te zorgen dat de afvalbeheermethoden zijn afgestemd op de kenmerken van het afval in kwestie, in het bijzonder met het oog op de langetermijnstabiliteit van afvalbergen of afvalbassins voor de permanente opslag van grote hoeveelheden afval;

-maatregelen om de veiligheid van afvalbeheervoorzieningen te garanderen: deze bepalingen zijn vergelijkbaar met de relevante maatregelen in de Seveso II-richtlijn, namelijk beleid ter preventie van zware ongevallen, een veiligheidsbeheersysteem en passende informatieverschaffing aan het publiek. Dergelijke maatregelen zouden van toepassing moeten zijn op afvalbeheervoorzieningen die een hoog risico vormen en niet worden opgenomen in het toepassingsgebied van de herziene Seveso II-richtlijn;

-een eis om voor afvalbeheervoorzieningen plannen voor de sluiting op te stellen: dit is een belangrijke bepaling om te bewerkstelligen dat de activiteiten in het kader van de sluiting een integraal onderdeel vormen van het totale exploitatieplan van de exploitant;

-een verplichting om een passend niveau van financiële zekerheid te bieden: deze bepaling heeft tot doel het beginsel "de vervuiler betaalt" te versterken en ervoor te zorgen dat er voldoende middelen beschikbaar zijn om afvallocaties na sluiting op een bevredigende wijze achter te laten, bijvoorbeeld ingeval het bedrijf onder curatele wordt gesteld, failliet gaat of zelfs waardevolle activa gaat verkopen (de zogenoemde "walk away"-praktijken). Dit is in lijn met een vergelijkbare eis in artikel 8, lid a, onder iv), van de Richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen.

3. Milieuproblemen die in het voorstel aan de orde komen

3.1. Overzicht van het afval dat winningsindustrieën produceren

Winningsactiviteiten genereren vaak grote hoeveelheden afval als gevolg van de doorgaans hoge afval-productverhoudingen. Tot dit afval, dat een belangrijke bron van verontreiniging kan zijn, behoort de bovengrond, de deklaag, afvalgesteente en residuen.

De bovengrond is de bovenste laag van de bodem. Deze wordt gewoonlijk ter plaatse opgeslagen en gebruikt voor de herbegroeiing nadat de winning is gestaakt. De deklaag en het afvalgesteente bestaan uit gesteente dat bij de winning wordt verplaatst om toegang te krijgen tot het erts of mineraal. Hiertoe behoort ook gesteente dat wordt verwijderd bij het boren van schachten en bij het verwerven van toegang tot of het winnen van het erts of het gesteente waarin het erts zich bevindt. De hoeveelheid afvalgesteente varieert van kleine deeltjes tot keien. Afvalgesteente kan worden gebruikt als vulmateriaal in eerder uitgegraven gebieden of kan van de locatie worden afgevoerd en worden gebruikt voor bouwprojecten. In de praktijk wordt het grootste deel van het afvalgesteente dat momenteel wordt geproduceerd, echter gestort op afvalbergen bij de mijn.

Residuen zijn de vaste afvalstoffen die achterblijven na de verwerking van het erts via verschillende technieken. Nadat het erts uit de mijn is gewonnen, is de eerste stap in de verwerking van het mineraal doorgaans het verbrijzelen en malen van het erts. De fijne ertsen worden vervolgens geconcentreerd om het waardevolle mineraal te scheiden van het minder waardevolle gesteente. De verwerking van mineralen omvat fysische en/of chemische scheidingstechnieken zoals concentratie op basis van gravitatie, magnetische scheiding, elektrostatische scheiding, flotatie, extractie met behulp van oplosmiddelen, elektrowinning, uitlogen, precipitatie en amalgamatie. Bij de conventionele verwerking van mineralen worden residuen geproduceerd die de verwerkingsfabriek verlaten in de vorm van slib dat uit 15-60% vaste stoffen bestaat, of als ruwe residuen (min of meer droog). Ruwe en fijne residuen kunnen worden gebruikt voor het weer vullen van mijnen. De meeste residuen van mijnen worden ter plaatse gestort, bijvoorbeeld in afvalbassins of op afvalbergen.

3.2. Milieugevolgen van het afval van winningsindustrieën

Tot de milieueffecten van afvalbeheervoorzieningen behoren problemen die te maken hebben met grondbeslag, de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater, fysische stabiliteit, stof en erosie, alsook de kwaliteit van de habitat/het ecosysteem van land en water. De belangrijkste problemen daaronder, te weten waterverontreiniging en stabiliteit, worden hieronder nader besproken.

3.2.1. Waterverontreiniging [15]

[15] Deze paragraaf is voornamelijk gebaseerd op fragmenten van het verslag van het project "Mining, Minerals and Sustainable Development", gesteund door de World Business Council on Sustainable Development.

Waterverontreiniging kan zich in verschillende fasen van het afvalbeheer van de winningsindustrieën voordoen. Wanneer wordt verzuimd om lozingen te beheersen, kan dat bijvoorbeeld leiden tot overstromingen en schade aan het omliggende milieu. Bovendien kunnen regen en water dat afkomstig is van het winningsproces, percolaat doen ontstaan wanneer dat water door residuen sijpelt (voornamelijk residuen van ijzerhoudende en niet-ijzerhoudende ertsen). Het ontstaan van percolaat leidt tot oxidatie van sulfiden en mogelijk het ontstaan van zuur, de productie van oplosbare zouten en de migratie van zware metalen naar het omringende milieu, alsook tot het uitlogen van in de residuen achtergebleven proceschemicaliën, zoals cyaniden, zuren en alkaliën.

Deze kunnen ook het gevolg zijn van het doorsijpelen door opstuwingswanden en onder opstuwingswanden door, percolatie naar de ondergrond en naar het grondwater of overstroming van de damwanden of overlaten.

Het ernstigste en meest verbreide milieuprobleem dat te maken heeft met mijnafval, is de afvoer van zuren. Zuren ontstaan wanneer sulfiderijke materialen in het afvalgesteente en in de residuen worden blootgesteld aan en reageren met zuurstof en water en vervolgens zwavelzuur vormen. Dit kan ook een natuurlijk proces zijn, maar doordat deze materialen in de mijnbouw bloot worden gelegd en in stukken worden gebroken, kan het tempo waarin deze reacties plaatsvinden, sterk worden verhoogd.

Afvoer van zuren is te herkennen aan lagere pH-waarden en verhoogde concentraties van opgeloste zware metalen. Het zwavelzuur, dat gemakkelijk wordt gegenereerd, lost metalen zoals ijzer, koper, aluminium en lood op. Een van de ernstigste aspecten van de afvoer van zuren is de hardnekkigheid ervan in het milieu. Een mijnafvalvoorziening die zuur genereert, kan voor lange tijd ernstige gevolgen hebben voor het oppervlaktewater en het grondwater en voor het waterleven. Het proces van het genereren van zuur is bijzonder moeilijk te stoppen wanneer het eenmaal is begonnen. Het is bekend dat de combinatie van een hoge zuurgraad en opgeloste contaminanten de meeste vormen van waterleven doodt, waardoor waterstromen vrijwel steriel worden en het water ongeschikt wordt voor menselijke consumptie.

Voorts moet er vooral aandacht worden besteed aan de fijnkorrelige aard van veel gestorte residuen (en aan de fijnkorrelige sedimenten die vrijkomen door abrasie en verwering van schalieachtig afvalgesteente). Naast het gevaar voor mensenlevens in het geval van modderstromen die worden veroorzaakt door ongevallen, kan dit inerte afval in beide hiervoor genoemde gevallen het waterleven gemakkelijk door verstikking vernietigen, ook als het inerte afval chemisch niet reactief is.

3.2.2. Stabiliteit [16]

[16] Ibid.

De verplaatsing van grote hoeveelheden gesteente, cyanide, zuur en andere gevaarlijke reagentia kan heel goed tot ongevallen leiden. Op mondiaal niveau is de grootste zorg het falen van opslagvoorzieningen voor residuen. Sinds 1975 zijn opslagvoorzieningen voor residuen verantwoordelijk geweest voor ongeveer drie kwart van alle grote milieu-incidenten ter wereld die met mijnbouw te maken hebben. Zware ongevallen lijken zich gemiddeld één keer per jaar voor te doen en kunnen verwoestende gevolgen hebben voor het milieu, de volksgezondheid en eigendom.

De fysische eigenschappen van fijnkorrelige mijnafvaldeeltjes hebben regelmatig de neiging om (wanneer ze zijn verzadigd met water en onder druk staan) zich thixotroop te gedragen, hetgeen in enkele gevallen heeft geleid tot vernietigende modderstromen, zoals de reeds eerder genoemde modderstromen in Aberfan en Stava die gezamenlijk 412 mensenlevens hebben geëist.

Gezien het feit dat opslagvoorzieningen voor residuen over langere tijd worden opgebouwd, zou de eerste prioriteit moeten zijn te garanderen dat alle ontwerpen van zulke voorzieningen worden gebaseerd op zo hoog mogelijke veiligheidsnormen. Voor deze voorzieningen is echter niet alleen een goed ontwerp nodig, maar ook nauwe, consistente en routinematige monitoring en supervisie over langere tijd. Vanuit veiligheidsperspectief gezien, is het absoluut noodzakelijk om adequaat gekwalificeerde mensen met een duidelijke bevoegdheid te hebben. Periodieke beoordelingen en audits van de veiligheidsomstandigheden zijn noodzakelijk. Er is personeel met de juiste opleiding nodig om te verzekeren dat elk winningsbedrijf de eventueel noodzakelijke aanpassingen aan ontwerpvoorschriften uitvoert wanneer de omstandigheden veranderen. Ook is doorlopend beheer door ervaren personeel namens bevoegde autoriteiten nodig om de omstandigheden te bewaken of direct te interveniëren als zich problemen voordoen.

4. Het huidige beheer van afval van de winningsindustrieën [17]

[17] De samenvatting van de technische informatie en de voorbeelden voor deze paragraaf komen grotendeels uit het eerste ontwerp van het BBT-document over "Management of tailings and waste rock in mining activities", dat in september 2002 is opgesteld door het Europees IPPC-bureau, gevestigd in het Instituut Technologische Prognose in Sevilla. Deze paragraaf geeft slechts een ruw en vereenvoudigd overzicht van de situatie.

Hieronder volgen enkele voorbeelden van de praktijken die in de lidstaten en de kandidaat-lidstaten worden toegepast:

Beheer van de deklaag en afvalgesteente

-In bepaalde bruinkoolmijnen [18] is de verhouding tussen deklaag en bruinkool ongeveer 5:1. Dat betekent dat in het geval van de grootste bruinkoollocatie elk jaar ongeveer 200 miljoen ton deklaag wordt verwijderd om zo'n 40 miljoen ton bruinkool te winnen. De deklaag wordt rechtstreeks via lopende banden afgevoerd naar het afgegraven deel van de groeve en weer gebruikt als opvulling.

[18] Dit voorbeeld is afkomstig van www.rheinbraun.de.

-In open metaalmijnen wordt het afvalgesteente opgetast in grote bergen naast de mijngroeve. In enkele gevallen wordt het afval dat afvoer van zuren veroorzaakt, apart opgetast. In een bepaalde metaalmijn beslaan de bergen afvalgesteente een oppervlak van 400 ha en wordt elk jaar 25 miljoen ton afvalgesteente geproduceerd.

Beheer van residuen

-Veel kolenmijnen en ook bepaalde ijzermijnen brengen twee soorten residuen voort: een deel ruwe residuen die in afvalbergen worden opgetast, en een deel fijne residuen. De laatste residuen worden ofwel direct geloosd in bassins, ofwel voor een groot deel gefilterd, waarna alleen het zeer fijne materiaal in bassins wordt opgeslagen, terwijl het gefilterde materiaal op afvalbergen wordt gestort.

-De meeste non-ferrometaalmijnen brengen natte residuen voort in de vorm van slib dat wordt opgeslagen in bassins. Soms zijn deze bassins afgedicht met synthetisch materiaal om doorsijpelen naar de bodem te voorkomen. Als de residuen tot afvoer van zuren zouden kunnen leiden, kunnen ze onder water worden geloosd om oxidatie te voorkomen. Vaak wordt de ruwe fractie gebruikt om ondergrondse uitgravingen weer op te vullen. Goudmijnen gebruiken cyanide om via een uitloogproces, dat in tanks wordt uitgevoerd, het fijne goud te winnen. Het cyanide is grotendeels vernietigd voordat de residuen in het bassin worden geloosd. Bij een bepaalde kopermijn bevat het afvalbassin momenteel 330 miljoen m3 residuen en beslaat het bassin 1.400 ha, terwijl in een andere kopermijn elk jaar 18 miljoen ton residuen wordt geproduceerd.

-Bij de winning van zogenoemde industriële mineralen worden allerlei varianten van residubeheervoorzieningen gebruikt, zoals grote bassins die vergelijkbaar zijn met die bij metaalmijnen, kleine bassins (ter grootte van een zwembad), grote afvalbergen (een kaliumberg kan wel 240 meter hoog zijn en 130 miljoen ton residuen bevatten), terugstorten of gedroogde residuen die samen met afvalgesteente worden teruggestort in uitgegraven gedeelten van mijnen en groeven.

De hoeveelheid afval die wordt geproduceerd, hangt in belangrijke mate af van de winningsactiviteiten. Als alleen een zuivere ader wordt geëxploiteerd, kan het zijn dat er nauwelijks afval ontstaat. In het geval van een kolenmijn is ongeveer 75% van het gewonnen materiaal kool en bestaat de overige 25% uit residuen. Dit betekent dat in Europa (de 15 EU-landen en de kandidaat-lidstaten), waar jaarlijks bijna 220 miljoen ton verhandelbare kool wordt geproduceerd, elk jaar in totaal circa 70 miljoen ton residuen wordt gegenereerd. Gouderts bevat maar een paar gram goud (Au) per ton opgegraven materiaal. Een goudpercentage van 5 gram/ton betekent bijvoorbeeld dat voor het winnen van een ton goud ongeveer 200.000 ton erts mee moet worden uitgegraven en als residu in een bassin zal eindigen.

Bij de sluiting van een mijn wordt het afvalmateriaal doorgaans bedekt met bovengrond en vindt herbegroeiing plaats. Als het afval afvoer van zuren kan veroorzaken, wordt het of bedekt met een min of meer ondoorlaatbare laag of permanent onder water gezet.

5. Juridische situatie op het niveau van de EU

5.1. Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (Kaderrichtlijn afvalstoffen) [19]

[19] PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39. Richtlijn als gewijzigd bij Richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991 (PB L 78 van 26.3.1991, blz. 31).

De Kaderrichtlijn afvalstoffen legt algemene bepalingen en beginselen vast voor de behandeling van afvalstoffen, zoals gedefinieerd in artikel 1, lid a, van de richtlijn. Artikel 2, lid 1, onder b) (ii), van de richtlijn bepaalt dat afvalstoffen die ontstaan bij de opsporing, winning, behandeling en opslag van delfstoffen, alsmede bij de exploitatie van steengroeven buiten de werkingssfeer van Richtlijn 75/442/EEG vallen als ze al onder andere voorschriften vallen [20]. Zoals de Commissie al heeft duidelijk gemaakt in haar mededeling "Veilig uitoefenen van mijnbouwactiviteiten: follow-up van recente mijnongevallen", is er thans geen specifieke communautaire wetgeving voor dit type afval en is Richtlijn 75/442/EEG derhalve van toepassing op afval van de winningsindustrieën [21].

[20] Momenteel ligt bij het Europees Hof van Justitie een verzoek om een prejudiciële beslissing (C-114/01 Avesta Polarit) over de vraag of mijnbouwactiviteiten geacht moeten worden buiten de werkingssfeer van de gewijzigde Richtlijn 75/442/EEG te vallen. De Commissie alsook de Finse overheid hebben aangedragen dat de verwijzing naar "andere voorschriften" in artikel 2, lid 1, onder b) (ii), van de gewijzigde Richtlijn 75/442/EEG betekent "andere communautaire voorschriften", wat zou betekenen dat de richtlijn van toepassing is op de mijnbouwsector gezien het feit dat er momenteel geen relevante communautaire wetgeving bestaat voor afval van de winningsindustrieën. Duitsland en het Verenigd Koninkrijk redeneren echter dat de verwijzing naar "voorschriften" zowel nationale als EU-wetgeving betreft. Het gevolg van hun interpretatie zou zijn dat de mijnbouwsector wordt uitgesloten van de werkingssfeer van Richtlijn 75/442/EEG (aangezien er al een aanzienlijke hoeveelheid nationale wetgeving bestaat). Het laatste argument zou in strijd zijn met de geest en het doel van de richtlijn (zoals herzien in 1991), dat onder meer is het bereiken van een gemeenschappelijke communautaire definitie van afval en een hoog niveau van milieubescherming in de hele EU. Het standpunt van de advocaat-generaal van 10 april 2003 bevestigt de interpretatie van de Commissie.

[21] In het licht van het arrest van het EHvJ in zaak C-9/00 (Palin Granit Oy) is materiaal zoals bovengrond, afvalgesteente, deklaag of residuen van winningsactiviteiten afval wanneer het beantwoordt aan de definitie in artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG.

De gekwalificeerde aard van de uitsluiting in artikel 2, lid 1, onder b) (ii), van de Kaderrichtlijn afvalstoffen, als geïntroduceerd door Richtlijn 91/156/EEG van de Raad, waarin de oorspronkelijke versie van de Kaderrichtlijn afvalstoffen uit 1975 is gewijzigd, suggereert dat de wetgeving van de Gemeenschap het afval van de winningsindustrieën beoogde te reguleren middels een specifiek instrument dat in een later stadium zou moeten worden uitgewerkt. In gedachten houdend dat de kaderwetgeving betreffende afvalbeheer op communautair niveau slechts de basisvoorschriften vaststelt om bescherming van het milieu te verzekeren, is erkend dat met name sinds de vaststelling van het Vijfde Milieuactieprogramma in 1992 en de in 1996 herziene communautaire afvalbeheerstrategie [22] aangepaste communautaire maatregelen moesten worden genomen voor bepaalde afvalstromen die bepaalde risico's met zich meebrengen of die grotere milieueffecten hebben als gevolg van hun omvang of gevaarlijkheid. De aanpak van de afvalstromen is in overeenstemming met artikel 2, lid 2, van de Kaderrichtlijn afvalstoffen, die expliciet verwijst naar de mogelijkheid om specifieke voorschriften vast te stellen via richtlijnen betreffende het beheer van bijzondere categorieën afvalstoffen, en die het voordeel heeft dat zij maatregelen op maat aanbiedt om de milieueffecten van bepaalde sectoren te verminderen en de recycling en de nuttige toepassing van bepaalde afvalstromen te verbeteren.

[22] COM(1996) 399 def.

Dit voorstel stelt aangepaste minimumvoorschriften vast voor een industriële activiteit die, gelet op de aanzienlijke hoeveelheden afval die erbij zijn betrokken, en de grote kans op gevaren van dit afval voor het milieu en de volksgezondheid, niet goed kan worden aangepakt via uitsluitend de algemene Kaderrichtlijn afvalstoffen. Als dit voorstel eenmaal is goedgekeurd, zal het een aanvulling zijn op Richtlijn 75/442/EEG. De complementariteit zal zowel zijn gebaseerd op artikel 2, lid 2, van Richtlijn 75/442/EEG als op een verwijzing die naar die richtlijn is opgenomen, waarin wordt gespecificeerd dat de nieuwe richtlijn, tenzij anders vermeld, een aanvulling zal zijn op de bepalingen van de Kaderrichtlijn afvalstoffen.

5.2. Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen) [23]

[23] PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1.

Afval van de winningsindustrieën valt doorgaans onder de bepalingen van de richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen. De belangrijkste uitzondering hierop is "het storten van onverontreinigde grond of ongevaarlijke inerte afvalstoffen die afkomstig zijn uit de prospectie en de winning, de behandeling en de opslag van mineralen of van de exploitatie van steengroeven" (artikel 3, lid 2, vierde streepje) [24]. Wat betreft afvalstoffen die worden geproduceerd door de winningsindustrieën, geldt de richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen daarom zowel gevaarlijke afvalstoffen als ongevaarlijke afvalstoffen die niet inert zijn. Aangezien bepaalde fracties afval van de winningsindustrie gevaarlijk zijn en in de praktijk vaak gemengd zijn met ongevaarlijke en inerte afvalelementen, is de richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen ook op de laatste van toepassing.

[24] De lidstaten kunnen ook verklaren dat ze gebruik willen maken van de optie in de richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen om het aantal verplichtingen die volgens die richtlijn van toepassing zijn op de permanente ondergrondse opslag van afval in diepe onderaardse ruimtes zoals een zout- of kaliummijn te verminderen (zie artikel 2, lid f, en artikel 3, lid 5, van de richtlijn). Deze optie is in de praktijk waarschijnlijk alleen interessant voor mijnen die diepe ondergrondse en ondoordringbare gangen/schachten hebben, en heeft weinig nut voor dagbouwactiviteiten.

De richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen is bedoeld om te voorzien in algemene en veelvoorkomende aspecten van het stortplaatsbeheer die zich kunnen voordoen in verband met het storten van gemeentelijk, commercieel of industrieel afval op een gangbare stortplaats, met het oogmerk de negatieve milieueffecten ervan te verminderen. Enkele van deze bepalingen zijn derhalve niet specifiek bestemd om te zorgen voor beste beheerpraktijken of om te gaan met beheeruitdagingen die specifiek zijn voor de winningsector. De richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen bevat met name de volgende bepalingen die in dit opzicht problematisch zijn voor het beheer van afval van de winningsindustrieën:

-Een verbod op het aanvaarden van vloeibare afvalstoffen op een stortplaats. Dit maakt de exploitatie van afvalbassins illegaal. In feite zijn afvalbassins een essentieel fenomeen van bepaalde mijnbouwactiviteiten (zoals in de metaalmijnbouwsector en bepaalde koolwinningsindustrieën) [25]. Het verbod op het aanvaarden van vloeibare afvalstoffen volgens de richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen zou een einde maken aan deze stortpraktijk;

[25] Afvalbassins zijn grote opvuldammen die de residuen bevatten van het maalproces om metalen uit opgegraven ertsen te extraheren. Om de waardevolle materialen te verkrijgen, wordt het gesteente vermalen tot kleine deeltjes en gemengd met water en chemicaliën, zodat de waardevolle materialen eruit drijven. Het overblijvende fijne slik heeft de vastheid van zand, klei en slib. Het kan sulfiden bevatten die zuren vormen wanneer ze in de lucht in aanraking komen met water.

-Een algemeen verbod op het gezamenlijk storten van ongevaarlijk afval samen met gevaarlijk afval (met zeer beperkte uitzonderingen die ook van toepassing kunnen zijn op mijnafval) of inert afval. In de mijnbouw kan het afval dat ontstaat (d.w.z. deklaag, afvalgesteente, residuen), heel goed bestaan uit gevaarlijke, ongevaarlijke en inerte materialen, allemaal door elkaar. In de praktijk wordt dit gemengde afval gewoonlijk gestort in dezelfde aangelegde opvulstructuur, aangezien deze afvalstoffen afkomstig zijn van dezelfde winningslocatie. Het zou derhalve noch economisch noch milieumatig zin hebben om ze naar verschillende stortplaatsen te brengen;

-Een eis om een barrière en een bodemafdichting aan te brengen onder een stortplaats teneinde verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Op het punt van de winning van mineralen is deze specifieke eis voor bepaalde typen afvalbergen niet nodig en zelfs niet raadzaam (bijvoorbeeld in gevallen waarin de aanwezigheid van een afdichting ertoe zou kunnen leiden dat de afvalberg gaat glijden, met als gevolg het risico dat de installatie instort). Het is daarom twijfelachtig of het aanbrengen van een barrière en een bodemafdichting in voorzieningen die afval bevatten dat afkomstig is van de winningindustrieën, netto gunstig zou zijn voor het milieu.

Het is dus evident dat bepaalde bepalingen van de richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen niet de meeste geschikte manier zijn om een veilig beheer te verzekeren van afval dat ontstaat bij de winning van mineralen. In plaats daarvan moeten er geschikte, op maat gemaakte controlemaatregelen worden ingevoerd voor het beheer van dergelijk afval, waarbij ook in gedachten moet worden gehouden dat de richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen geen adequate bepalingen bevat om ongevallen te voorkomen, in het bijzonder met betrekking tot de stabiliteit van dammen in afvalbassins.

5.3. Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC-richtlijn) [26]

[26] PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26.

Voor alle installaties die in bijlage I van de IPPC-richtlijn worden genoemd, moet een exploitatievergunning van de bevoegde autoriteiten in de lidstaten worden verkregen. De vergunningen moeten maximumwaarden voor emissies of equivalente parameters bevatten. Deze moeten zijn gebaseerd op het gebruik van de beste beschikbare technieken ("BBT"). Volgens deze richtlijn moeten vergunningen bepalingen bevatten die betrekking hebben op andere aspecten dan de normale voorschriften voor de exploitatie, zoals voorschriften voor het opstarten, lekken of andere storingen, korte stilleggingen en definitieve beëindiging van de activiteiten, wanneer het milieu daardoor kan worden beïnvloed. De IPPC-richtlijn gaat in op de totale gevolgen van het productieproces op de diverse elementen van het milieu. Zij bestrijkt bijvoorbeeld lucht-, water- en bodemverontreiniging, het ontstaan en de behandeling van procesresiduen en het energiegebruik.

Op winningsactiviteiten als zodanig wordt niet speciaal ingegaan in de IPPC-richtlijn. Bepaalde metallurgische activiteiten, activiteiten met betrekking tot de verwerking van mineralen, activiteiten met betrekking tot de productie van chemische stoffen en stortingsactiviteiten (waarbij ander afval is betrokken dan inert afval) vallen echter binnen het toepassingsgebied van de richtlijn. Als winning dus wordt uitgevoerd als een activiteit die "rechtstreeks samenhangt" met een van de activiteiten die in bijlage I van de IPPC-richtlijn worden genoemd, moet er een IPPC-vergunning voor worden verkregen.

5.4. Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (Seveso II-richtlijn) [27]

[27] PB L 10 van 14.1.1997, blz. 13.

De Seveso II-richtlijn wil een bijdrage leveren aan de preventie van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Daarnaast wil de richtlijn de nadelige gevolgen van dergelijke ongevallen voor de volksgezondheid en het milieu beperken, teneinde op een consistente en effectieve manier in de hele Gemeenschap hoge beschermingsniveaus te verzekeren. De richtlijn voorziet met name in de invoering van veiligheidsbeheersystemen, met inbegrip van een gedetailleerde risicobeoordeling aan de hand van mogelijke ongevallenscenario's. Typische activiteiten die doorgaans onder deze richtlijn vallen, zijn chemische fabrieken en opslagvoorzieningen, waarin zich grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen bevinden.

In artikel 4, lid e), van de Seveso II-richtlijn worden de hoofdactiviteiten van de winningsindustrieën, te weten de exploratie en exploitatie van delfstoffen in mijnen en groeven alsook boringen, van het toepassingsgebied van de richtlijn uitgesloten. Artikel 4, lid 4, onder f), sluit bovendien "stortplaatsen voor afval" uit. Het voorstel tot wijziging van de Seveso II-richtlijn [28] stelt voor de leden e) en f) van artikel 4 van de Seveso II-richtlijn zo te wijzigen, dat chemische en thermische verwerking en aanverwante opslag waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, alsmede voorzieningen voor het beheer van residuen die worden gebruikt in het kader van deze activiteiten, binnen het toepassingsgebied van de richtlijn vallen en niet langer worden uitgezonderd.

[28] COM(2001) 624 def. van 10.12.2001. Dit voorstel doorloopt momenteel het wetgevingsproces in de Raad en het Europees Parlement. De Commissie heeft een gewijzigd voorstel goedgekeurd en in de Raad is inmiddels politieke overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijk standpunt met betrekking tot dit voorstel.

5.5. Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (Kaderrichtlijn water) [29]

[29] PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

De Kaderrichtlijn water stelt een algemeen kader vast voor de bescherming van alle wateren (rivieren, meren, kustwateren en grondwater). Zij beoogt verontreiniging aan de bron te voorkomen en formuleert controlemechanismen om ervoor te zorgen dat alle bronnen van verontreiniging op een duurzame manier worden beheerd. Een belangrijk voorschrift van de richtlijn is het opstellen van beheersplannen voor stroomgebieden waarin wordt aangegeven hoe de doelstellingen die voor het stroomgebied zijn vastgesteld (ecologische toestand, kwantitatieve toestand, chemische toestand en doelstellingen voor beschermde gebieden), binnen het vastgestelde tijdskader zullen worden bereikt.

Artikel 5 van de richtlijn bepaalt dat belastingen en invloeden in een stroomgebied voor 2004 moeten worden gekenmerkt, en artikel 8 voorziet in de opzet van een monitoringnetwerk voor 2006. Hoewel puntbronnen van waterverontreiniging, zoals afvoer van zuren afkomstig van afvalbassins, mijnafvalbergen of mijnruimtes, niet expliciet worden genoemd, zullen deze wel moeten worden opgenomen in de beschrijving van de belastingen en invloeden in een stroomgebied. De combinatie van de bovengenoemde voorschriften die door de Kaderrichtlijn water zijn ingesteld, kan er ook voor zorgen dat verontreiniging afkomstig van verlaten afvalbeheervoorzieningen van de winningsindustrieën op een goede manier wordt aangepakt.

5.6. Richtlijn 85/337/EEG [30] van de Raad betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, als gewijzigd bij Richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 [31] (de MER-richtlijn)

[30] PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40.

[31] PB L 73 van 14.3.1997, blz. 5.

De gewijzigde Milieueffectrapportagerichtlijn (MER-richtlijn) bepaalt dat projecten die vermoedelijk aanzienlijke effecten op het milieu zullen hebben, worden onderworpen aan een milieueffectrapportage (MER) voordat toestemming voor de ontwikkeling ervan wordt gegeven. Deze MER moet onder meer de effecten van afval bestrijken en moet een beschrijving bevatten van de beoogde maatregelen om belangrijke nadelige effecten te vermijden, te beperken en zo mogelijk te verhelpen. Met de informatie die in het MER-proces wordt verzameld, moet door de bevoegde autoriteit rekening worden gehouden bij de verlening van toestemming voor verdere ontwikkeling.

De winningsindustrie komt ter sprake in de bijlagen van de richtlijn, waarin de activiteiten worden vermeld die vermoedelijk aanzienlijke milieueffecten zullen hebben en worden onderworpen aan een MER. Met name steengroeven, dagbouwmijnen, ondergrondse mijnbouw en boringen vallen onder de werkingssfeer van de richtlijn.

6. Juridische situatie in de lidstaten en de kandidaat-lidstaten

De winningsindustrieën vormen een van de oudste industriële sectoren in de EU. In de afgelopen decennia is het grootste deel van de winningsindustrieën verschoven van kleinere ondergrondse activiteiten naar grotere mijnen in dagbouw. Dit type exploitatie heeft ertoe geleid dat er grotere hoeveelheden afval worden geproduceerd, omdat de vaak ongewenste bovenlaag en deklaag eerst moeten worden verwijderd om toegang te krijgen tot de mineralen. In veel gevallen is de hoeveelheid deklaag die moet worden afgevoerd, vele malen groter dan de tonnen erts die worden gewonnen. Dit heeft er ook toe geleid dat de mijnbouw kapitaalintensiever is geworden, daar waar het vele jaren kost voordat investeringen financieel rendement opleveren door het op de markt verkopen van de gewonnen producten, wat doorgaans de concentraten zijn.

6.1. Juridische situatie in de lidstaten

Door de grote hoeveelheid verordeningen die van toepassing is op de winningsindustrieën, is het onmogelijk in de context van deze toelichting de wetgeving in de lidstaten op het punt van de mijnbouw en steenhouwerij uitgebreid te bespreken [32].

[32] Raadpleeg voor gedetailleerdere informatie bijlage 7 van het verslag "Management of mining, quarrying and ore-processing waste in the European Union", BRGM, december 2001, opgesteld namens DG Milieu en beschikbaar op http://europa.eu.int/comm/environment/ waste/0204finalreportbrgm.pdf.

In de regel hebben de lidstaten de activiteiten van de winningsindustrieën vanuit het gezichtspunt van de voorzieningszekerheid (metalen, strategische mineralen) of het energie beleid (bruinkool, steenkool, olie) gereguleerd, met wetten die in sommige gevallen eeuwenoud zijn. Meer recentelijk is iets gedaan aan de milieueffecten, ook in het kader van de EU-wetgeving.

De wetgeving voor de winningsindustrieën is in de loop van de jaren uitgebreid, vaak na een roep om specifieke wetgeving om bepaalde activiteiten binnen de industrie te beheersen of te elimineren naar aanleiding van een grote gebeurtenis of ramp. Tot voor kort had de wetgeving voornamelijk betrekking op de werkomstandigheden in mijnen en groeven en werd er betrekkelijk weinig aandacht geschonken aan de effecten van mijnbouw op het milieu.

De werkingssfeer en de toepassing van milieuwetgeving variëren van lidstaat tot lidstaat, en het afval dat de winningsindustrieën produceren, is soms aan sterk uiteenlopende regels onderworpen. Met name het probleem van de sluiting en sanering van een afvalbeheer voorziening en van het toezicht daarop in de loop van de tijd worden op een manier aangepakt die niet altijd gelijke voorwaarden op de interne markt garandeert en als er geen financiële garantie wordt gevraagd, zal de belastingbetaler wellicht opdraaien voor de desbetreffende kosten.

6.2. Juridische situatie in de kandidaat-lidstaten [33]

[33] Deze paragraaf is gebaseerd op het ontwerp-verslag van het PECOmines-project ("Inventory, regulation and environmental impact of toxic mining wastes in pre-Accession Countries"), dat is opgesteld door het PECOmines-team bij de eenheid Bodem en afval van het GCO in Ispra: Tamás Hámor, Legislation of mining waste management in Central and Eastern European Candidate Countries, Ispra, maart 2002 (niet gepubliceerd).

In veel kandidaat-lidstaten is mijnafval in uiteenlopende mate opgenomen in het toepassingsgebied van de afvalstoffenwetgeving. Weliswaar zijn op gevaarlijke afvalstoffen van de mijnbouw over het algemeen nationale bepalingen inzake gevaarlijk afval van toepassing, maar geen van de kandidaat-lidstaten heeft specifieke maatregelen voor het omgaan met gevaarlijke afvalstoffen van de mijnbouw vastgesteld. In enkele van deze landen is Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen nog niet omgezet.

Landen met een oude traditie van ondergrondse mijnbouw en met aanzienlijke productiecijfers hebben gedetailleerde verordeningen betreffende de veiligheid in de mijnbouw. De veiligheid van afvalbassins lijkt echter niet als een prioritair beleidspunt te worden gezien. In enkele kandidaat-lidstaten bestaat echter wel wetgeving, en in andere kandidaat-lidstaten worden specifieke verordeningen betreffende residuen opgesteld. De sluiting is niet zo gedetailleerd gereguleerd als het openen van mijnen. In de meeste kandidaat-lidstaten bestaan weliswaar specifieke bepalingen met betrekking tot voorschriften voor het herstel van terreinen tijdens de exploitatiefase van een mijn, maar dit is niet het geval voor de fase na de exploitatie (nazorg). De staking van de winningsactiviteiten voor bepaalde of onbepaalde tijd is een kritisch punt, aangezien veel verlaten mijnen worden achtergelaten zonder dat er controlemaatregelen en beveiligingen voor de sluiting en het herstel van kracht zijn, en vaak zonder exploitant of opvolger (weesmijnen). Deze situatie vormt een groot gevaar voor het milieu en de volksgezondheid, maar ook voor de belastingbetaler die de desbetreffende kosten wellicht zal moeten dragen.

In de meeste kandidaat-lidstaten worden mijnbouwlicentiegelden betaald aan de plaatselijke en centrale overheid. In principe kunnen milieugelden worden gebruikt om sanerings werkzaamheden voor winningslocaties te financieren. In een van de landen moet een vergoeding worden betaald voor het produceren van mijnafval, behalve voor de deklaag van de lignietmijnbouw (bruinkool). De hoogte van de vergoeding hangt af van de gevaarlijkheid en/of de moeite die het kost om het afval te hanteren en behandelen (zo is zand afkomstig van de verwerking van natuurlijke aggregaten goedkoper dan het afval van de verwerking van metaalerts), de hoeveelheid afval en de opslagtijd.

7. Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op artikel 175, lid 1, van het EG-Verdrag, dat de specifieke rechtsgrondslag is voor het beleid van de Gemeenschap op het gebied van het milieu. Dienovereenkomstig is de relevante wetgevingsprocedure die moet worden gevolgd, de medebeslissingsprocedure van artikel 251 van het EG-Verdrag en moeten het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's worden geraadpleegd.

8. Subsidiariteit en evenredigheid

8.1. Subsidiariteit

Er is al een omvangrijke verzameling nationale wetgeving die van oudsher de economische en strategische aspecten van de winningsindustrie bestrijkt. In de afgelopen dertig tot veertig jaar is bij het vastleggen van voorschriften voor de preventie van ongevallen en ernstige milieueffecten van de behandeling van mineralen ook rekening gehouden met milieuaspecten. Dit is vaak gebeurd naar aanleiding van groeiende zorgen bij het publiek over de gevolgen van verkeerd beheer van afval van de winningsindustrieën, in het bijzonder na enkele ernstige ongevallen.

De Commissie is van mening dat een wetgevingskader dat het beheer van afval van de winningsindustrie bestrijkt, het aangewezen instrument is, omdat het minimumvoorschriften vaststelt om de zo broodnodige verbeteringen op het punt van de milieuprestaties van deze industriële sector te waarborgen. Deze sector is een belangrijke bron van afvalproductie, met bijkomende uitdagingen voor de milieubescherming, en tot dusver is deze sector slechts onderworpen geweest aan een relatief klein aantal EU-wetten met betrekking tot de gezondheid en veiligheid op het werk en de continuïteit van de energievoorziening.

De organisatiestructuur van de ondernemingen in de winningsector verschilt van lidstaat tot lidstaat. Zij varieert van grote multinationale ondernemingen tot middelgrote en kleine bedrijven (MKB). Daarnaast zijn er aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten op nationaal, regionaal of lokaal niveau op het punt van de aard, de omvang en de doelmatigheid van de veiligheidsmaatregelen die van toepassing zijn op afvalbeheervoorzieningen voor de winningsindustrie.

Een gemeenschappelijke reeks voorschriften op het niveau van de EU zou gelijke voorwaarden helpen creëren in de vorm van een minimum voor de administratieve controle en supervisie op dit gebied. Dit is van belang voor de uitbreiding van de interne-marktdimensie tot de winning van mineralen binnen de EU, doordat er zo namelijk voor wordt gezorgd dat de interne markt niet willekeurig in compartimenten wordt verdeeld volgens nationale grenzen.

Voorts kunnen negatieve milieueffecten die voortkomen uit een verkeerd beheer van afval van de winningsindustrie, een grensoverschrijdend karakter hebben, zoals duidelijk is gebleken bij de recente ongevallen in Spanje en Roemenië. In die gevallen trof de milieuverontreiniging van het water en de bodem rechtstreeks meer dan één regio of land en dit benadrukt de noodzaak voor het verwezenlijken van systemen die in geval van nood een goede grensoverschrijdende samenwerking mogelijk maken.

De meeste sectoren van de winningsindustrie zijn werkzaam op multinationaal niveau: ze concurreren op mondiale markten. Deze richtlijn kan bruikbare richtsnoeren verschaffen aan derde landen die analoge normen willen ontwikkelen ten behoeve van de winningsindustrieën die activiteiten op hun grondgebied ontplooien.

8.2. Evenredigheid

Het huidige voorstel heeft de vorm van een richtlijn om de lidstaten voldoende bewegingsruimte te laten voor het vaststellen van de meest geschikte maatregelen om de vastgelegde doelstellingen te verwezenlijken. Bepaalde elementen van technische en meer voorschrijvende aard (zoals de inhoud en de reikwijdte van het afvalbeheersplan, drempelwaarden voor cyanide en cyanideverbindingen in afvalbassins en maatregelen ter vermindering van de waterverontreiniging) zijn ingevoerd teneinde een hoog niveau van milieubescherming te bewerkstelligen, alsook een geharmoniseerde aanpak van de afvalbeheercontroles in de EU, zoals voorgeschreven door het EG-Verdrag [34].

[34] Zie in het bijzonder de artikelen 2, 6 en 174-176 van het EG-Verdrag.

Het voorstel pakt slechts de aspecten aan die op het niveau van de EU moeten worden gereguleerd om te verzekeren dat de doelstellingen van het EG-Verdrag worden bereikt. De meeste van de te nemen maatregelen zijn onderworpen aan verdere specifieke afwegingen door de relevante nationale bevoegde autoriteit, waarbij rekening wordt gehouden met de geldende plaatselijke omstandigheden. Er worden specifieke uitzonderingen ingevoerd, zodat de administratieve voorschriften die worden vastgelegd, evenredig zijn met de milieugevaren waarvan sprake is.

Voorts is de bewoording van het voorstel voldoende flexibel om bestaande goede praktijken en procedures die op het niveau van de lidstaten worden toegepast, ook in de toekomst toe te staan zonder dat aanvullende administratieve lasten hoeven te worden ingevoerd.

9. Consistentie met ander beleid van de Gemeenschap

De winningsindustrieën zijn onderworpen aan bepaalde communautaire voorschriften op het gebied van de gezondheid en veiligheid van werknemers ingevolge Richtlijn 92/91/EEG van de Raad van 3 november 1992 betreffende minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen (elfde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) [35] en Richtlijn 92/104/EEG van de Raad van 3 december 1992 betreffende de minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën in dagbouw of ondergronds (twaalfde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) [36]. Deze richtlijnen stellen minimumvoorschriften vast voor de gezondheid en de veiligheid van werknemers die werken in de winningsindustrieën die delfstoffen winnen in dagbouw of ondergronds. Bepaalde maatregelen die exploitanten moeten nemen voor de bescherming van werknemers, zullen ook relevant zijn vanuit het gezichtspunt van de milieubescherming. Aangezien een hoger niveau van milieubescherming ook een verdere verbetering in de bescherming van werknemers zal betekenen, ligt dit voorstel dus in de lijn van eerdere wetgeving op het gebied van gezondheid en veiligheid en is zelfs een aanvulling op deze wetgeving.

[35] PB L 348 van 28.11.1992, blz. 9.

[36] PB L 404 van 31.12.1992, blz. 10.

De continuïteit van de energievoorziening binnen de EU zal niet buitensporig worden beïnvloed door dit voorstel, want het voorstel beperkt zich tot maatregelen die strikt noodzakelijk zijn om de doelstellingen van het milieubeleid van de EU te verwezenlijken. De grote meerderheid van de maatregelen in het voorstel behoort nu al tot de beste praktijken en is vaak verplicht voorschrift op nationaal niveau.

Dit voorstel is in overeenstemming met het industriebeleid, met inbegrip van het beleid dat geldt voor het MKB. Het voorstel bevat dus slechts die maatregelen die nodig zijn om de gestelde doelstellingen te verwezenlijken. In het bijzonder betekent de uitsluiting van inert ongevaarlijk afval uit de meeste bepalingen dat dit voorstel de steengroevesector van de winningsindustrie niet in belangrijke mate zal beïnvloeden. Deze sector bestaat in de EU voornamelijk uit middelgrote en kleine bedrijven.

Op het punt van het concurrentievermogen en de mededinging creëert het huidige voorstel gelijke voorwaarden in de EU en helpt het zo verstoringen in de productie van grondstoffen die nodig zijn voor fabricagedoeleinden, te voorkomen. Het voorstel stemt dus overeen met het beleid van de Gemeenschap met betrekking tot de mededinging en de interne markt.

De minimumvoorschriften die in de richtlijn worden vastgelegd, kunnen ook van pas komen bij het beoordelen van de milieucompatibiliteit van winningsprojecten in derde landen. Dit instrument kan bijvoorbeeld een nuttig hulpmiddel worden wanneer moet worden nagegaan of projecten die door de Gemeenschap in het kader van ontwikkelingshulp worden gefinancierd, de vereiste maatregelen bevatten om, voorzover dat mogelijk is, nadelige effecten op het milieu in derde landen te voorkomen of te verminderen [37]. Door het bevorderen van de tenuitvoerlegging van beste praktijken voor activiteiten die buiten het grondgebied van de EU worden uitgevoerd, kan het ook een nuttige benchmark zijn voor Europese bedrijven ten aanzien van hun winningsactiviteiten in derde landen, met name in ontwikkelingslanden.

[37] Mededeling van de Commissie (COM(2000) 424 def.) betreffende een compendium met beleids richtsnoeren voor specifieke samenwerkingsgebieden of -sectoren bepaalt in paragraaf 2.4 inzake "ontwikkeling van minerale hulpbronnen" dat de duurzame ontwikkeling van de mineralensector onder meer afhankelijk is van technische/financiële bijstand voor "de ontwikkeling van milieuregelgevings kaders en het doen naleven hiervan".

10. Inhoud van het voorstel

Artikel 1 definieert het doel van het voorstel.

Artikel 2 definieert het toepassingsgebied van het voorstel.

Het voorstel heeft betrekking op afval, d.w.z. bovengrond, deklaag, afvalgesteente en residuen, dat ontstaat bij de winning op het land en/of de behandeling van minerale bronnen, met uitzondering van afvalstoffen die niet specifiek zijn voor de winningsindustrieën. Deze overige afvalstoffen, bijv. huishoudelijk afval, afgewerkte oliën, gebruikte batterijen en afgeschreven voertuigen, blijven vallen onder de relevante bepalingen van de Kaderrichtlijn afvalstoffen (75/442/EEG), Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen of andere specifieke EU-wetgeving, afhankelijk van de doelstelling en de reikwijdte van de afvalbeheeractiviteiten in kwestie.

Het toepassingsgebied is zodanig verwoord, dat het samenvalt met de uitsluiting onder artikel 2, lid b, onder ii), van de Kaderrichtlijn afvalstoffen, teneinde juridische duidelijkheid te garanderen.

Afval van de offshore-winningsindustrie is uitgesloten van het concrete toepassingsgebied van de voorgestelde richtlijn, omdat de aard van deze activiteiten toepassing van de technische maatregelen van dit voorstel, die zijn bedoeld voor de winning van mineralen op het land, onpraktisch maakt. Dit afval zal blijven vallen onder de bepalingen van de Kaderrichtlijn afvalstoffen.

Het voorstel sluit onverontreinigde grond van zijn toepassingsgebied uit en onderwerpt inert ongevaarlijk afval aan een beperkte aantal voorschriften, gezien de relatief beperkte risico's die aan het beheer daarvan zijn verbonden. Dit is in lijn met de vergelijkbare uitsluiting van het toepassingsgebied van de richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen. De Commissie is van mening dat het op deze manier mogelijk is een evenwicht te vinden tussen enerzijds wettelijke eisen aan het MKB, dat doorgaans dergelijk afval produceert, en anderzijds bescherming van het milieu.

Afval afkomstig van de winning en/of behandeling van minerale bronnen dat wordt vervoerd naar een plaats buiten het gebied waar het is ontstaan (bijv. boorsel afkomstig van het boren van boorputten dat voor verwijdering naar een derde contractant wordt gestuurd) wordt ook uitgesloten van het toepassingsgebied van dit voorstel en blijft alleen onderworpen aan de bepalingen van de richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen. Dit is gedaan om mazen in de EU-wetgeving met betrekking tot afvalbeheeractiviteiten die niet op het terrein zelf worden uitgevoerd, te voorkomen.

De Commissie stelt voor de huidige wetgeving met betrekking tot de prospectie ongewijzigd te laten, gezien de kleine hoeveelheid afval die hiermee gemoeid is, en om onnodige lasten voor de winningsindustrie te vermijden. Dit betekent in de praktijk dat de bepalingen van Richtlijn 75/442/EEG van toepassing zijn, in het bijzonder de voorschriften van de artikelen 4 en 8.

De Commissie is van mening dat afval van de winningsindustrieën bepaalde eigenaardigheden en eigenschappen heeft die toepassing van de richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen ongeschikt maken. Om die reden zondert het voorstel afval dat onder de voorgestelde richtlijn valt, uit van de voorschriften van de richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen.

Artikel 3 bevat de definities voor de doeleinden van deze richtlijn.

Inert afval wordt in artikel 3, lid 2, op dezelfde manier gedefinieerd als in de richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen.

De definitie van mineraal (artikel 3, lid 3) bevat een niet-uitputtende lijst van mineralen en organische en anorganische verbindingen die als onderdeel van de economische activiteiten van de winningsindustrieën worden beschouwd.

De definitie van winningsindustrieën (artikel 3, lid 4) is gebaseerd op een vergelijkbare definitie in de Richtlijnen 92/91/EEG en 92/104/EEG. In deze context is het gebruik van woorden zoals "mijn" en "groeve" vermeden om duidelijk te maken dat dit voorstel over afval gaat dat afkomstig is van alle typen winningsectoren, ondanks de juridische verschillen die er mogelijk in de lidstaten bestaan naar gelang van het type mineraal dat wordt gewonnen en/of behandeld.

Behandeling wordt in artikel 3, lid 5, zodanig gedefinieerd dat dit voorstel niet betrekking heeft op smelten en/of metallurgische bewerkingen waarbij thermische processen worden toegepast. De definitie geldt daarentegen wel afval dat ontstaat bij de behandeling van mineralen die op een andere plaats worden behandeld dan waar ze zijn gewonnen (bijv. bauxiet dat uit derde landen wordt geïmporteerd en waarbij rode modder ontstaat zodra het wordt behandeld voor de productie van aluminiumoxide).

Artikel 4 stelt een algemeen voorschrift vast voor het op veilige wijze beheren van winningsafval. De te nemen maatregelen moeten worden gebaseerd op de beste beschikbare technieken zoals gedefinieerd in Richtlijn 96/61/EG. Deze technieken worden thans uitgewerkt door het Europees IPPC-bureau in Sevilla in Spanje en zullen binnenkort worden gepubliceerd in de vorm van een BBT(Beste Beschikbare Technieken)-document. De Commissie is van mening dat aldus de beste mate van milieubescherming kan worden gegarandeerd, op een manier die juridische zekerheid geeft en de industrie niet onnodig belast.

Artikel 5 voorziet in de uitwerking van een afvalbeheersplan door de exploitant. Deze bepaling zal er, samen met artikel 7, lid 2, onder c), voor zorgen dat de exploitant de bevoegde autoriteit alle benodigde informatie verstrekt met betrekking tot de preventie of beperking van de gevolgen van het afvalbeheer voor het milieu.

Door middel van een verwijzing naar de artikelen 11 en 12 en bijlage II spelen het afvalbeheersplan en de inhoud ervan een centrale rol in het voorstel. De Commissie is van mening dat zo'n afvalbeheersplan voor de exploitant een instrument van onschatbare waarde zal zijn dat een goede en vroegtijdige planning van de afvalbeheersopties mogelijk maakt teneinde de productie van afval en de schadelijkheid ervan tot een minimum te beperken en tegelijkertijd ook de terugwinning en het nuttige hergebruik van het gewonnen materiaal aan te moedigen.

Artikel 5, lid 6, voorziet in de expliciete mogelijkheid om de inhoud van dit afvalbeheersplan samen te voegen met andere vergelijkbare instrumenten die worden opgezet op basis van relevante nationale of communautaire wetgeving. Dit voorkomt onnodige overlapping van inspanningen van de kant van de exploitant of de bevoegde autoriteit.

Artikel 6 bevat, samen met bijlage I, een van de hoofdelementen van dit voorstel, namelijk de verplichting voor een exploitant om zware ongevallen en de negatieve gevolgen daarvan voor de mens en het milieu te voorkomen. Teneinde dubbele wetgeving te voorkomen, zullen afvalvoorzieningen die onderworpen zijn aan de voorschriften van de gewijzigde Richtlijn 96/82/EG (Seveso II), niet onder de maatregelen vallen die in dit artikel worden vastgelegd. De Commissie is van mening dat zij op deze manier de belofte nakomt die zij heeft gedaan toen zij het voorstel tot wijziging van de Seveso II-richtlijn heeft vastgesteld, en dat zij zo garandeert dat alle afvallocaties van de winningsindustrieën die tot een zwaar ongeval zouden kunnen leiden, worden onderworpen aan goede beheerpraktijken, in het bijzonder periodieke inspecties door de bevoegde autoriteit en kennisgeving aan het publiek.

De veiligheidsmanager die de exploitant moet aanstellen voor het dagelijkse toezicht op het preventiebeleid voor ongevallen, hoeft geen andere persoon te zijn dan de exploitant zelf. Door te onderstrepen dat het noodzakelijk is dat zo'n functionaris aanwezig is en verantwoordelijk is voor het beleid ter preventie van ongevallen, geeft de Commissie echter aan dat zij vindt dat er meer zorg en aandacht wordt besteed aan de betrokken dagelijkse werkzaamheden.

Het toepassingsgebied van dit artikel is beperkt tot afvalvoorzieningen met een hoog risico (categorie A), omdat de kans op ernstige ongevallen bij deze voorzieningen in beginsel het grootst is. De criteria die in bijalge III van het voorstel worden vastgesteld, bewerkstelligen namelijk dat alle afvalvoorzieningen die waarschijnlijk een grote bedreiging voor het milieu en de volksgezondheid vormen, zullen worden ingedeeld in categorie A.

In overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag van Århus [38], dat door de Europese Gemeenschap is getekend, en met name artikel 7, schrijft artikel 6, lid 6, voor dat de lidstaten ervoor zorgen dat het betrokken publiek vroegtijdig doelmatige gelegenheid krijgt om te participeren in de voorbereiding of de beoordeling van het externe noodplan.

[38] Verdrag van de Verenigde Naties van 25 juni 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.

Artikel 7 schrijft voor dat de lidstaten ervoor zorgen dat exploitanten een vergunning hebben, en het specificeert welke elementen onderdeel van de vergunning zelf moeten zijn. De verwijzing naar de artikelen 5, 6 en 14 verzekert dat in de aanvraag en uiteindelijk in de vergunning zelf aan alle relevante bepalingen van het voorstel op het punt van de milieubescherming aandacht wordt geschonken. De exploitant zal zo aan de bevoegde autoriteit alle informatie moeten overleggen die nodig is voor een goede beoordeling van de aanvraag. De inhoud van de vergunning zal een goede handhaving van de bepalingen van dit voorstel mogelijk maken.

Artikel 8 maakt nauwkeurig onderzoek van de vergunning door het publiek mogelijk in overeenstemming met de beginselen en verplichtingen in het Verdrag van Århus. De Commissie is van mening dat zo'n mogelijkheid voor het publiek de transparantie van het proces zal bevorderen en de winningsindustrieën zal steunen in hun pogingen het vertrouwen van het publiek in hun bedrijf te winnen. De bewoording van dit artikel is in overeenstemming met artikel 6 van het Verdrag van Århus en voorziet in de informatieverstrekking aan het grote publiek over de aanvraag om een vergunning en de participatie van het betrokken publiek in het besluitvormingsproces.

Artikel 9 voorziet, in samenhang met bijlage III, in een classificatiesysteem voor afvalvoorzieningen dat rekening houdt met de waarschijnlijke effecten van een ongeval waarbij het afval in de voorziening vrijkomt. De criteria voor de indeling van de voorzieningen moeten verder worden ontwikkeld via comitologie, aangezien het een zeer technische aangelegenheid betreft waarvoor ad-hocstudies nodig zijn.

Artikel 10 voorziet in bepaalde maatregelen met betrekking tot terugstorting, d.w.z. afval dat wordt teruggeplaatst in de uitgegraven ruimtes. Hoewel de Commissie deze methode aanmoedigt, is zij van mening dat er toch de nodige aandacht moet worden besteed aan teruggeplaatst afval om de stabiliteit van het teruggeplaatste afval te waarborgen, verontreiniging van het water te voorkomen en om een adequaat toezicht mogelijk te maken.

Artikel 11 stelt algemene voorschriften en doelstellingen vast met betrekking tot de bouw en het onderhoud van afvalvoorzieningen. Het voorstel gaat niet gedetailleerd in op de bouwtechnieken die moeten worden toegepast, omdat de Commissie dit niet gepast acht voor een dergelijk instrument. De Commissie is van mening dat de bevoegde autoriteit in een betere positie verkeert om te beoordelen of de exploitant de richtsnoeren volgt die hiervoor in het BBT-document worden gegeven.

Artikel 12 voorziet in maatregelen om een goede sluiting van en een goed toezicht op afvalvoorzieningen te bewerkstelligen. Het artikel legt de taken vast die de exploitant moet uitvoeren, alsook de rol van de bevoegde autoriteit in het toezicht op de sluitings- en nazorgprocedures. De Commissie wil op deze manier een einde maken aan "walk away"-praktijken van de kant van exploitanten zonder scrupules of van winningsbedrijven die failliet gaan, door middel van maatregelen die in overeenstemming zijn met het beginsel "de vervuiler betaalt" en die geen onnodige belasting voor de industrie vormen.

Artikel 13 bevat maatregelen van algemene aard om te voorkomen dat afval dat wordt gestort in een afvalvoorziening, negatieve effecten heeft op het milieu, met name op het water en/of de bodem. Het artikel maakt een passende koppeling met de bestaande communautaire wetgeving op het gebied van water, teneinde overlapping van voorschriften te voorkomen.

Dit artikel bevat met name een specifieke bepaling over de gevoelige kwestie van het beheer van cyanide in de winningsindustrie. De bovengrens van 50 ppm WAD (weak acid dissociable, in zwak zuur scheidbaar) cyanide die wordt ingevoerd voor de concentratie van vrij cyanide en cyanideverbindingen in afvalbassins, is voorgesteld door de International Cyanide Management Code [39] die is ontwikkeld onder auspiciën van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) en de International Council on Metals and the Environment (ICME). De Commissie heeft begrepen, en dit is bevestigd door vertegenwoordigers van de industrie (Euromines), dat de goudwinningsbedrijven in de EU en de kandidaat-lidstaten zonder enige twijfel aan deze grenswaarde kunnen voldoen. De Commissie is echter van mening dat de technologische vooruitgang op dit gebied moet worden gestimuleerd om de mogelijke negatieve gevolgen van een cyanidelek op het milieu nog verder te beperken. Een grenswaarde van 10 ppm WAD cyanide in twee stappen realiseren binnen tien jaar vanaf de omzettingsdatum van de richtlijn lijkt daartoe volkomen haalbaar (deze waarde wordt in bepaalde goudverwerkingsfabrieken nu al gehaald). Het staat de lidstaten vrij strengere milieubeschermingsmaatregelen vast te stellen dan de maatregelen die in dit wetgevings initiatief worden voorgeschreven.

[39] http://www.cyanidecode.org/ .

Artikel 14 voorziet in de instelling van een financieel garantiesysteem door de exploitant vóór aanvang van de verwijderingsactiviteiten. Zo'n garantie is bedoeld om de eventuele kosten te dekken die een derde partij zou moeten maken voor het herstel van het terrein in het geval van een faillissement of "walk away"-praktijken van de exploitant en kan regelingen omvatten die zijn gebaseerd op het voldoen aan een financiële bedrijfstest. De tekst van dit artikel is zorgvuldig geformuleerd, zodat de industrie niet onnodig wordt belast, maar wel het belangrijke doel van het artikel wordt bereikt.

Artikel 14, lid 5, verklaart dat de exploitanten in de winningsindustrie, in overeenstemming met het beginsel dat de vervuiler betaalt, en in lijn met de bepalingen inzake milieu aansprakelijkheid met betrekking tot afvalbeheer die zijn geformuleerd in het voorstel voor een richtlijn betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade [40], onderworpen zijn aan een passende aansprakelijkheidsdekking met betrekking tot milieuschade of dreigende schade als gevolg van hun activiteiten. Bijlage I van het bovengenoemde voorstel bestrijkt "afvalbeheeractiviteiten, zoals de inzameling, het vervoer, de nuttige toepassing en de verwijdering van afvalstoffen en gevaarlijk afval, inclusief het toezicht op dergelijke activiteiten en de nazorg op de stortplaatsen, die overeenkomstig Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afval stoffen [41] en Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen [42] onderworpen zijn aan een vergunnings- of registratieplicht. Deze activiteiten omvatten onder meer de exploitatie van stortplaatsen overeenkomstig Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen [43] en de exploitatie van verbrandingsinstallaties overeenkomstig Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval [44]". Zoals in punt 5.1 van deze toelichting wordt uitgelegd, omvat dergelijk afval ook afval van de winningsindustrieën. Het laatstgenoemde afval is dus al onderworpen aan de bepalingen van de voorgestelde richtlijn betreffende het voorkomen en herstellen van milieuschade.

[40] Richtlijn .../... /EG van [...] van het Europees Parlement en de Raad betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (Voorstel van de Commissie COM(2002) 17 def. van 23.1.2002).

[41] PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39. Richtlijn als laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 96/350/EG van de Commissie van 24 mei 1996 houdende aanpassing ingevolge artikel 17 van de bijlagen IIA en IIB bij Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen (PB L 135 van 6.6.1996, blz. 32).

[42] PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20. Richtlijn als gewijzigd bij Richtlijn 94/31/EG van de Raad van 27 juni 1994 (PB L 168 van 2.7.1994, blz. 28).

[43] PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1.

[44] PB L 332 van 28.12.2000, blz. 91.

Artikel 15 stelt een procedure vast voor overleg tussen buurlanden om informatie uit te wisselen en te verzekeren dat het publiek goed wordt geïnformeerd over afvalvoorzieningen die negatieve gevolgen zouden kunnen hebben voor hun milieu.

Artikel 16 stelt een van de hoofdmaatregelen van het voorstel vast, namelijk de verplichting voor de bevoegde autoriteit om alle afvalbeheervoorzieningen te inspecteren. De ervaring die in de afgelopen jaren is opgedaan met de ernstige ongevallen in Aznalcóllar en Baia Mare, heeft de Commissie ertoe gebracht aan te geven dat een sterk handhavingsregime noodzakelijk is om ernstige negatieve gevolgen voor het milieu te vermijden.

Artikel 16, lid 2, bepaalt dat de exploitant dossiers moet bijhouden van de bouw en de verdere ontwikkeling van de afvalvoorziening en ervoor moet zorgen dat deze op passende wijze worden overgedragen in het geval van een verandering van exploitant. De Commissie is nogmaals van mening dat zo'n goede gewoonte ernstige ongevallen kan helpen voorkomen en de gevolgen van dergelijke ongevallen kan beperken, aangezien een gebrek aan overdracht van informatie over voorzieningen die mogelijk al tientallen jaren bestaan, een belangrijke factor is in het wanbeheer van dergelijke voorzieningen.

Artikel 17 bepaalt dat de lidstaten de informatie moeten verstrekken die nodig is om de effectiviteit van deze wetgeving te kunnen beoordelen en het toekomstige aanbod van afval van de winningsindustrieën te kunnen schatten. Er is met name behoefte aan informatie inzake ongevallen en bijna-ongevallen, zodat die beschikbaar kan worden gesteld aan de betrokken lidstaten.

Artikel 18 schrijft voor dat de lidstaten sancties vaststellen die worden opgelegd in het geval van schendingen van de nationale bepalingen die zijn vastgesteld ingevolge deze richtlijn, teneinde te bewerkstelligen dat ongepast gedrag door ondernemingen wordt ontmoedigd.

Artikel 19 voorziet in een uitwisseling van informatie met betrekking tot methoden voor het uitvoeren van inventarisaties en voor het herstel van gesloten afvalvoorzieningen die het milieu ernstig verontreinigen. Dit zal bijdragen tot vermindering van de druk op het milieu als gevolg van een aanzienlijke "last uit het verleden".

Het artikel voorziet ook in het verspreiden van informatie inzake beste beschikbare technieken. De Commissie houdt zich trouwens al sinds 2001 bezig met het organiseren van een uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de betrokken organisaties inzake beste beschikbare technieken betreffende het beheer van afval door de winningsector. De Commissie is voornemens om de resultaten van deze werkzaamheden in 2004 te publiceren. Bij de uitvoering van deze richtlijn moeten de lidstaten dus rekening houden met deze informatie.

Artikel 20 geeft de tenuitvoerleggings- en wijzigingsmaatregelen aan die de Commissie moet nemen bijgestaan door het in artikel 21 bedoelde comité. Dit comité is ingesteld bij Richtlijn 75/442/EEG en samengesteld uit door de lidstaten aangewezen deskundigen met de vereiste deskundigheid inzake het beheer van afval van winningsindustrieën.

Bijlage I bevat een lijst van elementen waaraan aandacht moet worden besteed bij het opstellen van beleid ter preventie van zware ongevallen, alsook de zaken die openbaar moeten worden gemaakt.

Bijlage II bevat de parameters die moeten worden geanalyseerd in het kader van de afvalkarakteriseringsprocedure.

Bijlage III legt de criteria vast die moeten worden gebruikt bij het bepalen van de risicocategorie van een afvalvoorziening.

11. Beoordelingsformulier over de gevolgen van het voorstel voor het bedrijfsleven, in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf (MKB)

11.1. Waarom is, gelet op het subsidiariteitsbeginsel, communautaire wetgeving op dit gebied noodzakelijk?

Artikel 2 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen stelt dat "afvalstoffen die ontstaan bij de opsporing, winning, behandeling en opslag van delfstoffen, alsmede bij de exploitatie van steengroeven" moeten worden uitgesloten van de bepalingen van de richtlijn als zij "reeds onder andere voorschriften vallen". Het artikel bepaalt ook dat "bijzondere of aanvullende specifieke bepalingen voor het beheer van bepaalde categorieën afvalstoffen in bijzondere richtlijnen kunnen worden vastgesteld".

In het licht van de verschillen in de regels op nationaal niveau en van het grensoverschrijdende karakter van de milieueffecten van het afval van de winningsindustrie, is het nodig op het niveau van de EU minimumvoorschriften vast te leggen om de milieu- en veiligheidsaspecten van het beheer van afvalverwijderingsvoorzieningen te verbeteren.

De voorgestelde richtlijn wordt gezien als de beste manier om de duidelijkheid te herstellen met betrekking tot het beheer van afval van de winningsindustrieën en om een kader voor maatregelen te creëren dat de steun geniet van zowel de Commissie als de lidstaten en de industrie zelf. Het hebben van een gemeenschappelijke reeks voorschriften in de hele EU wordt gezien als een positieve factor die verdere steun verleent aan het concept van EU-wetgeving in plaats van een aantal nationale, regionale en lokale controlemaatregelen van wisselende effectiviteit.

11.2. Wat zijn de belangrijkste doelstellingen van de voorgestelde richtlijn?

De voorgestelde richtlijn wil een kader vaststellen waarbinnen exploitanten van de winningsindustrie en lidstaten passende maatregelen kunnen overeenkomen. De richtlijn tracht in het bijzonder te voorkomen dat zij al te veel voorschrijft in een industriële sector die wordt gekenmerkt door enerzijds voorzieningen die misschien nog honderden jaren in bedrijf zullen blijven, en anderzijds snelle technische verandering.

De twee belangrijkste technische doelen van de voorgestelde richtlijn zijn:

-de nadelige effecten van de vervuilde afvoer uit afvalbeheervoorzieningen tot een minimum te beperken, die in potentie zeer langdurige gevolgen voor het milieu kunnen hebben die zich nog lang doen voelen nadat zowel de voorziening als de daarmee verbonden mijn of groeve is gesloten; en

-de gevolgen van ongevallen te voorkomen of tot een minimum te beperken en in het bijzonder de langetermijnstabiliteit van residudammen en afvalbassins te verzekeren, gezien het feit dat dambreuken in potentie grootschalige milieuschade kunnen veroorzaken, inclusief bedreigingen voor mensenlevens.

De belangrijkste administratieve procedures die in de voorgestelde richtlijn worden uiteengezet, betreffen:

-de planning, de vergunningverlening en de uiteindelijke sluiting van afvalbeheervoorzieningen die verbonden zijn aan de winningsindustrie, met speciale maatregelen voor voorzieningen die in potentie grensoverschrijdende effecten kunnen veroorzaken;

-mechanismen voor het omgaan met zware ongevallen en onverwachte gebeurtenissen;

-de invoering van mechanismen om te garanderen dat alle exploitanten uit de winningsindustrie voldoende financiële garanties instellen (en ingesteld houden) om het uiteindelijke volledige herstel van de afvalbeheervoorzieningen waarvoor ze verantwoordelijk zijn, te garanderen, ongeacht hun status of financiële gezondheid op het moment waarop dat herstel moet plaatsvinden.

11.3. Op wie zal de voorgestelde richtlijn van invloed zijn?

11.3.1. Sectoren van het bedrijfsleven

In de zakelijke sector zullen alle (of vrijwel alle) exploitanten van mijnen en groeven met de voorgestelde richtlijn te maken krijgen, net als alle olie- en gasexploitanten op het land. In deze context worden onder 'exploitanten' diegenen verstaan die betrokken zijn bij de winning, de behandeling en de opslag van ertsen en mineralen. Ook nationale, regionale en lokale overheden zullen met de voorgestelde richtlijn te maken krijgen, met inbegrip van autonome en semi-autonome regelgevende instanties en andere bevoegde autoriteiten.

De mate van regulerende impact zal sterk verschillen, afhankelijk van de aard en de hoeveelheid afval die bedrijven voortbrengen, en de aard van de vergunningenregimes waaronder de exploitanten ervan op dit moment werken. De bedrijven die waarschijnlijk de minste invloed zullen ondervinden van de voorgestelde richtlijn, zijn de bedrijven die aan alle onderstaande criteria voldoen:

-bedrijven die een erts of mineraal produceren dat geheel of voor een substantieel deel inert is, en die dit doen zonder gebruikmaking van water of chemicaliën; en

-die technieken voor dagbouw/steengroeven toepassen en hun bovengrond, deklaag en afvalgesteente terugstorten in het afgegraven gebied; en

-die helemaal boven de grondwaterspiegel werken zonder (of met een kleine) kans op overstroming; en

-die al een vergunning hebben en al moeten voldoen aan voorschriften met betrekking tot milieuprestaties en veiligheid.

Hoewel de voorgestelde richtlijn geen onderscheid maakt tussen afvalvoorzieningen die zich boven of onder de grondwaterspiegel bevinden (derde streepje hierboven), is het duidelijk dat bedrijven die enkel inert afval produceren (eerste streepje hierboven) en niet regelmatig of permanent onder water staan, minder gecompliceerde afvalbeheersplannen en risicobeoordelingen zullen hebben, die vervolgens niet alleen gemakkelijker maar ook goedkoper kunnen worden uitgevoerd. Dit oordeel heeft niet betrekking op voorzieningen die niet-inert afval verwerken en die het grondwater via percolaat kunnen verontreinigen, ongeacht of het afval zich in of boven een waterhoudende grondlaag bevindt.

De bedrijven die waarschijnlijk de meeste gevolgen zullen ondervinden, zijn die welke aan een of meer van de volgende criteria voldoen (tenzij ze al een vergunning hebben en tot op zekere hoogte al moeten voldoen aan voorschriften met betrekking tot milieuprestaties en veiligheid):

-bedrijven die een erts, een mineraal of afval produceren dat op zichzelf gevaarlijk is (of onder "normale" omstandigheden chemisch actief is); en/of

-die een erts of mineraal produceren uit een ertslichaam dat verontreiniging met zuren of alkalische verontreiniging kan veroorzaken; en/of

-die water gebruiken om hun erts of mineraal te verwerken of om hun afval op te slaan; en/of

-die chemicaliën gebruiken (zoals cyanide of xanthaten) om hun erts te verwerken.

11.4. Wat moeten bedrijven doen om de voorgestelde richtlijn na te leven?

11.4.1. Overzicht

Exploitanten uit de winningsindustrie zullen te maken krijgen met diverse taken als gevolg van de omzetting van de voorgestelde richtlijn. Voor veel exploitanten -- met name voor exploitanten in de huidige lidstaten -- zullen deze taken niet geheel nieuw zijn, aangezien de winningsindustrie al sterk gereguleerd is en de meeste exploitanten al richtsnoeren en mechanismen hebben ingevoerd om de zaken aan te pakken die in de voorgestelde richtlijn ter sprake komen.

Volgens de bepalingen van de Kaderrichtlijn afvalstoffen is al een vergunning nodig, zodat de marginale invloed van de voorgestelde richtlijn beperkt zou moeten zijn. Aan veel van de verplichtingen (en de daarmee gepaard gaande kosten) is misschien gemakkelijker te voldoen als er meer duidelijkheid is bij de exploitanten en de bevoegde autoriteiten. Naar verwachting zal het BBT-document enige duidelijkheid scheppen, maar op nationaal niveau zouden de lidstaten verder kunnen helpen door modelplannen, leidraden en technische richtsnoeren te ontwikkelen en te publiceren, zodat exploitanten en individuele functionarissen deze kunnen raadplegen als ze niet elk probleem vanaf de grondbeginselen zelf willen oplossen.

11.4.2. Wanneer zich kosten kunnen voordoen

De nieuwe verplichtingen (en extra kosten) waarmee exploitanten uit de delfstofwinning naar verwachting te maken zullen krijgen, kunnen in drie categorieën worden ingedeeld:

-eenmalige kosten die direct voortvloeien uit de noodzaak om een bestaande of voorgestelde voorziening aan te passen aan het regelgevings- en exploitatieregime dat door de voorgestelde richtlijn wordt gecreëerd;

-extra jaarlijkse kosten die zich voordoen tijdens de exploitatiefase van de voorziening;

-extra jaarlijkse kosten die zich voordoen tijdens de nazorgfase van de voorziening.

De artikelen 5 tot en met 13 van het voorstel zullen waarschijnlijk voor veel exploitanten enige eenmalige kosten met zich meebrengen, hoewel sommige exploitanten met sommige artikelen niet direct te maken zullen hebben. De hoogste kosten zijn waarschijnlijk die welke te maken hebben met de artikelen 11 (aanleg en beheer van afvalvoorzieningen) en 13 (preventie van water- en bodemverontreiniging). De artikelen 5, 6, 12 en 13 zullen waarschijnlijk voor veel exploitanten enige extra jaarlijkse kosten in de exploitatiefase met zich meebrengen. De artikelen 12 (sluiting en nazorg) en (in mindere mate) 13 (preventie van water- en bodemverontreiniging) zullen waarschijnlijk voor de meeste exploitanten tot enige extra kosten in de nazorgfase leiden.

In gedachten houdende dat de kosten voor de instelling van een financiële garantie sterk afwijken van de overige kosten en naar verwachting een belangrijk deel van de totale kosten zullen vormen, wordt artikel 14 nader besproken. Artikel 14 wil iets doen aan het gevaar dat een exploitant zich tijdens of aan het einde van de exploitatiefase failliet laat verklaren, zodat er geen middelen overblijven om de sluitings- en nazorgfase te betalen. Het artikel doet dit door exploitanten te verplichten vooraf een zelfstandige financiële garantie van voldoende waarde in te stellen om al dergelijke kosten te dekken. Ierland en Canada hebben beide een systeem dat vergelijkbaar is met dat waarin artikel 14 voorziet. De normale financiële garantievormen zijn contant geld, kredietbrieven of bankgaranties, verzekeringsborgstelling en/of een financiële-garantieverzekering. Contant geld is voor de meeste bedrijven geen realistische optie en zou economisch evenmin een efficiënt mechanisme zijn, tenzij het bedrijf in kwestie toegang heeft tot een kapitaaloverschot. Kredietbrieven en bankgaranties komen rechtstreeks "van de top" van het voorschot in de rekening-courant van een bedrijf. Ze verlagen het kapitaal dat kan worden geleend, met een zelfde bedrag en kunnen de totale kosten van de leningen van het bedrijf verhogen. Bedrijven zonder een kredietwaardigheidsbeoordeling van 'AA' of beter zullen dit waarschijnlijk geen praktische (of betaalbare) optie vinden. Dan blijven borgstellingen en vergelijkbare garantiemechanismen over (die 'conditioneel' of 'op afroep' kunnen zijn). Dergelijke garanties worden gewoonlijk geregeld door een gespecialiseerde intermediair en de garantie zal, tenzij de schuld van de exploitant wordt beoordeeld als 'investering', moeten worden zeker gesteld tegen een of andere vorm van door de exploitant geregelde, door zekerheid gedekte tegenvrijwaring. Exploitanten met een gevestigde staat van dienst, en met name exploitanten met een gediversifieerd en sterk moederbedrijf, kunnen hun borgstellingen zeker stellen tegen hun balans (d.w.z. de kosten van de zekerstelling zijn hetzelfde als hun marginale kosten van kapitaalverschaffing). Minder robuuste en minder bekende bedrijven kunnen heel goed moeite hebben om de noodzakelijke garanties te regelen. Verslagen uit Ierland geven aan dat de jaarlijkse kosten van de benodigde financiële garantie (borgstelling) 0,5 tot 0,75% van de waarde van de borg bedragen. Verslagen uit Canada geven aan dat de kosten eerder in de orde van grootte van 1,0% liggen. Voor een miljoen euro aan borgstelling komt 1,0% neer op 10.000 euro per jaar.

11.5. Wat moeten nationale, regionale en lokale overheden doen om de voorgestelde richtlijn na te leven?

Nationale overheden zullen regelgevings-, inspectie- en handhavingssystemen moeten creëren (of aanpassen) die kunnen voldoen aan de verplichtingen die voor dergelijke systemen door de voorgestelde richtlijn worden vastgesteld, en ze zullen deze systemen vervolgens moeten onderhouden. De mate waarin sommige van deze verplichtingen worden gedelegeerd naar regionale en/of lokale overheden, zal in sommige gevallen worden beïnvloed door de geologie van het land, die op haar beurt bepaalt of (en hoe breed) commercieel levensvatbare activiteiten met betrekking tot de winning van mineralen kunnen worden gesteund.

Het grootste deel van de extra kosten waar overheden voor komen te staan, zal te maken hebben met de kosten van het in dienst hebben van extra technisch en administratief personeel. Na de eerste 5-10 jaar, wanneer het nieuwe regelgevingsregime zou moeten zijn "ingebed", zouden deze kosten moeten dalen. Het benodigde aantal extra personeelsleden en de technische kwalificaties waarover zij moeten beschikken, zal van land tot land variëren en een afspiegeling zijn van het aantal en het type gesloten, werkende en potentiële toekomstige mijnen, groeven en andere voorzieningen voor de winningsindustrie in het land in kwestie. Eén eenheid van vijf personen op het niveau van de nationale overheid plus een bijpassende eenheid van vijf personen bij de bevoegde autoriteit kost waarschijnlijk iets minder dan 1 miljoen euro per jaar (salarissen, overige personeelskosten, kantoorruimte en overige benodigde voorzieningen). Op regionaal of lokaal niveau kan er behoefte zijn aan extra administratieve capaciteit.

11.6. Welke economische effecten zal de voorgestelde richtlijn waarschijnlijk hebben?

Het is belangrijk op te merken dat de onderstaande kostenramingen zijn gebaseerd op het feit dat Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen momenteel niet wordt toegepast op afvalbeheervoorzieningen die zijn verbonden met de winningsindustrie. In het licht van de mogelijke gevolgen van de Kaderrichtlijn afvalstoffen en de Richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen kan redelijkerwijs worden aangevoerd dat, als de bepalingen van deze richtlijnen volledig zouden worden toegepast op afval van de winningsindustrieën, de incrementele kosten van de toepassing van de bepalingen van dit voorstel marginaal zouden zijn.

Op basis van een evaluatie die namens de Commissie is uitgevoerd [45], ligt de netto contante waarde (NCW [46]) van de totale kostenstroom net onder de 670 miljoen euro, waarvan het leeuwendeel naar verwachting zal worden gedragen door de bouwaggregatensector (50%), de diepe-kolenmijnbouwsector (21%), de diepe-metaalmijnbouwsector (12%) en de speciale kleien- en gipssector (9%). Deze ramingen hebben zowel betrekking op de 15 huidige lidstaten als op de 10 kandidaat-lidstaten en zijn gebaseerd op de veronderstelling dat diverse huidige voorzieningen hun afvalbeheerpraktijken in zekere mate zullen moeten aanpassen.

[45] Financial evaluation of a Proposal for a Directive on waste from the extractive industry, Symonds Group, november 2002. De in de bovenstaande tekst genoemde kostenramingen zijn afkomstig van een in april 2003 uitgevoerde bijstelling, gebaseerd op het herziene voorstel voor een richtlijn.

[46] Het begrip "netto contante waarde" wordt door financiële analisten veel gebruikt om verschillende kasstromen te vergelijken (d.w.z. reeksen uitgaven en/of inkomsten verspreid over verschillende groepen jaren). Voor de netto contante waarde wordt het geldbedrag van vandaag berekend dat een bepaalde kasstroom vertegenwoordigt tegen een gespecificeerd rentetarief. Daarbij wordt rekening gehouden met de kosten van het lenen en/of gebruiken van geld en met het feit dat een euro in de hand meer waard is dan de belofte van een euro op een moment in de toekomst.

De evaluatie suggereert dat de NCW van de kosten voor diepe metaalmijnen over een levensduur van 40 jaar circa 83 miljoen euro zouden zijn. Om dit in verband te plaatsen: met een metaalproductie van circa 2 miljoen ton per jaar (een zeer ruwe schatting), en dus van 80 miljoen ton in de loop van 40 jaar, zou dit neerkomen op ongeveer 1 euro per ton opgegraven metaal. Hoewel de cijfers waarop de evaluatie is gebaseerd, tamelijk onzeker zijn, suggereert de bovenstaande uitkomst dat de extra kosten die worden gedragen door de afnemers of zouden worden doorberekend aan de metaalafnemers, procentueel erg laag zijn.

De studie uit 2001 "Costs of improving the management of mining waste" [47] naar de kosten van verbetering van het beheer van mijnbouwafval gebruikte een kleine steekproef van mijnen om de totale kosten van het afvalbeheer in metaalmijnen te schatten. De kosten werden berekend op net iets minder dan 15 euro per ton opgegraven metaal voor zinkmijnen en op ongeveer twee keer dat bedrag voor kopermijnen.

[47] A study on the costs of improving the management of mining waste, Symonds Group, oktober 2001 (beschikbaar op http://europa.eu.int/comm/environment/ waste/studies/mining/mining_cost.pdf). De kostenaannames die in deze studie zijn gemaakt, hielden rekening met de situatie in de sectoren van de winningsindustrie voorafgaand aan de inwerkingtreding van de bepalingen van de Richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen.

Indien de resultaten van die studie worden gecombineerd met de hierboven genoemde raming (van 1 euro per ton opgegraven metaal voor nieuwe afvalbeheermaatregelen) kan de stijging in de kosten van het afvalbeheer als gevolg van dit voorstel voor veel mijnen liggen in de orde van grootte van 5-10% van de huidige kosten van het afvalbeheer.

Voor bouwaggregaten is het grote aandeel in de totale kosten een weerspiegeling van het relatief erg grote aantal steengroeven (20.000 in de huidige 15 lidstaten en naar schatting 5.000 in de kandidaat-lidstaten, waarvan de meeste kleine en middelgrote ondernemingen zijn). De NCW van de kosten die verbonden zijn met bouwaggregaten wordt geraamd op 335 miljoen euro (d.w.z. 33,5 miljoen euro per jaar indien de kosten worden uitgespreid over een exploitatieperiode van 10 jaar, zoals voor steengroeven gebruikelijk is). Dit komt overeen met een sectoromzet (alleen in de huidige 15 lidstaten) van 35.000 miljoen euro en een productie van ongeveer 2.650 miljoen ton aan bouwaggregaten per jaar [48]. De extra kosten zijn derhalve gelijk aan ongeveer 0,1% van de omzet en 0,01 euro per ton verkocht aggregaat. De extra kosten voor kleine en middelgrote steengroeven zullen tijdens de exploitatie naar verwachting beperkt blijven tot ongeveer 425 euro per jaar en in de fase na de sluiting tot 625 euro per jaar.

[48] www.uepg.org

11.7. Bevat de voorgestelde richtlijn maatregelen om rekening te houden met de specifieke situatie van het midden- en kleinbedrijf (MKB)?

Hoewel het MKB als zodanig niet wordt uitgezonderd van de verplichtingen die de voorgestelde richtlijn oplegt, zullen de uitzonderingen die worden toegestaan, in de praktijk voornamelijk gelden voor het MKB. Allereerst valt onverontreinigde grond buiten het toepassingsgebied van dit voorstel. Bovendien is inert afval slechts onderworpen aan een beperkte reeks voorschriften. De meeste middelgrote en kleine bedrijven die mogelijk invloed ondervinden van dit voorstel (bijv. groeven voor siersteen, industriële mineralen etc.) brengen alleen ongevaarlijk inert afval en onverontreinigde grond voort. Ze zullen dus of niets van doen hebben met de maatregelen van deze voorgestelde richtlijn of van doen hebben met een beperkt aantal maatregelen. Bovendien is artikel 6 (dat gaat over de preventie van zware ongevallen en de informatieverstrekking aan het publiek) alleen van toepassing op voorzieningen die zijn ingedeeld in categorie A. Hetzelfde geldt voor artikel 15 (dat gaat over grensoverschrijdende effecten). Sommige mijnen en groeven die door kleine of middelgrote bedrijven worden geëxploiteerd, zullen in categorie A worden ingedeeld. Het zou echter moeilijk te verdedigen zijn dat een klein of middelgroot bedrijf aan lagere normen voor de openbare veiligheid zou hoeven te voldoen dan zijn collega-bedrijven.

12. Overleg met belanghebbenden

Om een zo breed mogelijke raadpleging over het mogelijke toepassingsgebied en de mogelijke inhoud van dit voorstel te verzekeren, heeft Directoraat-generaal Milieu van de Commissie over dit initiatief diverse bijeenkomsten, workshops en technische seminars georganiseerd, diverse onderzoeken gestart en een webpagina [49] opgezet.

[49] http://europa.eu.int/comm/ environment/ waste/ mining.htm.

In oktober 2001 is door de Symonds Group een studie naar de kosten van de verbetering van het beheer van mijnafval ("Costs of Improving the Management of Mining Waste") afgerond. Daarin zijn de economische implicaties van de invoering van afvalbeheermaatregelen bestudeerd. In april 2002 is door adviesbureau BRGM een tweede studie gepubliceerd over de technische aspecten van het beheer van mijnafval ("Management of Mining, Quarrying and Ore-Processing Waste in The European Union"), waarin de hoeveelheden afval en de beheerpraktijken in de EU zijn onderzocht. Beide studies zijn na hun voltooiing openbaar gemaakt op de bovengenoemde webpagina van DG Milieu.

Er zijn tevens drie werkdocumenten opgesteld die als basis moesten dienen voor ad-hocbesprekingen met alle belanghebbenden (lidstaten, toetredingslanden, verschillende sectoren van de industrie en NGO's). Bij het schrijven van deze werkdocumenten is gebruikgemaakt van de resultaten van de bovengenoemde studies. Ook deze werkdocumenten zijn openbaar gemaakt op de webpagina, samen met de schriftelijke opmerkingen van de geraadpleegde partijen. Tevens is een e-mailadres geopend voor het indienen van opmerkingen door verschillende organen en geïnteresseerde personen.

De standpunten van de geraadpleegden (lidstaten, toetredingslanden, industrie, NGO's) kunnen als volgt worden samengevat:

12.1. Lidstaten en kandidaat-landen

Er zijn drie bijeenkomsten gehouden met vertegenwoordigers van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten.

De meeste landen verwelkomen het initiatief van de Europese Commissie om een richtlijn voor te stellen die tot doel heeft het beheer van afval van de winningsindustrieën te verbeteren. Het voorstel wordt ook gezien als een gelegenheid om voor deze afvalstroom een breed juridisch kader tot stand te brengen, in gedachten houdende dat de bepalingen van de Richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen daarvoor ongeschikt worden geacht.

De belangrijkste suggesties die zijn gedaan, en zorgen die zijn geuit, hadden betrekking op de volgende zaken:

-Het toepassingsgebied van de richtlijn zou zich moeten richten op mijnafval dat de grootste schade aan het milieu kan veroorzaken. Er zou bijvoorbeeld moeten worden vermeden dat een onnodige last wordt gelegd bij het beheer van inert ongevaarlijk afval of afval van prospectieactiviteiten. Tevens is aangevoerd dat bepaalde eisen al te voorschrijvend zijn en dat veel kwesties beter zouden kunnen worden afgehandeld op het niveau van de lidstaten of in het BBT-document.

-De classificatie van afvalvoorzieningen is een cruciale zaak, aangezien deze classificatie de toepassing van belangrijke bepalingen van de richtlijn bepaalt. De voorkeur gaat uit naar een flexibel classificatiesysteem dat volledig rekening houdt met de bedrijfsomstandigheden en dat daarom moet zijn gebaseerd op een risicobeoordelingsproces.

-De technische bijlagen moeten niet al te gedetailleerd zijn en men vindt het passender dergelijke technische zaken in het BBT-naslagdocument af te handelen. Met het oog daarop is ook voorgesteld in de richtlijn voldoende verwijzingen naar het BBT-document op te nemen.

-Het voorschrift dat een inventaris van verlaten afvalvoorzieningen voor de mijnbouw moet worden opgesteld, en de daaruit voortvloeiende verplichtingen voor het herstel, worden gezien als een lastige klus die niet op het niveau van de EU zou moeten worden gereguleerd.

12.2. Industrie

In de loop van 2001 en 2002 zijn diverse zakelijke organisaties geraadpleegd en zijn opmerkingen van deze organisaties ontvangen. Het ging onder meer om:

IMA (Industrial Minerals Association) -Europe

EAA (European Aluminium Association)

UK Coal

Euromines (European Association of Mining Industries, Metal Ores & Industrial Minerals)

British Aggregates Association

Bundesverband Baustoffe Steine+Erden e.V.

CBI (Confederation of British Industries)

CEAMIM (Comité de las Empresas Andaluzas de Minería Metálica)

CECSO (European Solid Fuels Association)

CEPMC (Council of European Producers of Materials for Construction)

CERAME-UNIE (Liaison Office of the European Ceramic Industry)

CLC (Cobre Las Cruces S.A.)

FEAD (European Federation of Waste Management and Environmental Services)

OGP (International Association of Oil and Gas Producers)

RNGM (Rio Narcea Gold Mines S.A.)

The BANKS Group (Britse producenten van kolen in dagbouw)

The Mining Association of the United Kingdom

UEPG (European Aggregates Association)

WVB (Wirtschaftsvereinigung Bergbau e.V.)

Hun standpunten staan hieronder samengevat:

-Diverse organisaties zijn het eens met het initiatief om een specifiek communautair juridisch kader in te stellen voor afval van de winningsindustrieën, terwijl enkele andere vraagtekens plaatsen bij de noodzaak van een dergelijk kader. Er zijn zorgen geuit over de mogelijke gevolgen van het voorstel voor het concurrentievermogen van bedrijven en over de extra administratieve last die kan ontstaan. Men vindt het nodig de verbanden duidelijk te maken tussen het voorstel en de Kaderrichtlijn afvalstoffen, alsook met andere relevante EU-wetgeving, bestaand of in voorbereiding, en er is aangeraden overlapping van het voorstel met bestaande voorschriften te voorkomen, met name wat betreft vergunningprocedures.

-Wat betreft het toepassingsgebied van het voorstel, is aangevoerd dat de term "afval" goed moet worden gedefinieerd. Daarbij moet rekening worden gehouden met de huidige praktijken in de winningsindustrie. Er is met name voorgesteld materialen zoals de bovengrond, deklaag en inert afval van het toepassingsgebied van het voorstel uit te sluiten of te behandelen naar gelang van hun potentiële risico. Bepaalde geraadpleegde organisaties hebben ook aangegeven dat zij van mening zijn dat bepalingen over zware ongevallen buiten het voorstel gehouden zouden moeten worden en alleen in de Seveso II-richtlijn zouden moeten worden opgenomen.

-Wat betreft de inhoud van het voorstel, is men van mening dat het voorstel flexibel en niet al te voorschrijvend moet zijn en dat de voorschriften evenredig moeten zijn met de milieuproblemen die zich vermoedelijk zullen voordoen. De meeste geraadpleegde organisaties staan achter de noodzaak van een classificatiesysteem voor afvalvoorzieningen op basis van risicobeoordelingen. De regelingen voor financiële garanties zouden de autoriteiten van de lidstaten voldoende beslissingsruimte moeten laten. Tevens is verzocht in de hele tekst voldoende verwijzingen naar het BBT-document op te nemen.

12.3. NGO's

De volgende NGO's op milieugebied zijn geraadpleegd:

EMB (Europees Milieubureau)

Minewatch

WNF (Wereldnatuurfonds)

Hun reacties op de raadpleging kunnen als volgt worden samengevat:

-Het initiatief van de Commissie voor een specifiek juridisch kader voor mijnafval wordt verwelkomd. Ze benadrukken de noodzaak van een voldoende breed voorstel, dat duidelijk resultaatgericht moet zijn en niet te veel op de BBT mag vertrouwen. Het zou met name inert afval, dat een aanmerkelijk vervuilend potentieel kan hebben, afdoende moeten bestrijken, alsook andere belangrijke aspecten zoals mijnruimtes en aansprakelijkheidsverzekeringen.

-Een ondubbelzinnige bewoording van het voorstel heeft de voorkeur, met inbegrip van een explicietere definitie van "afval" en directe verwijzingen naar andere relevante communautaire wetgeving. Er is aangevoerd dat de inventarisatie van gesloten afvalvoorzieningen minder lastig uit te voeren zou zijn als het voorstel zich richtte op belangrijke gemelde effecten, en er is voorgesteld de classificatie van afvalbeheervoorzieningen duidelijk te baseren op milieuoverwegingen.

12.4. Overigen

Er zijn ook opmerkingen ontvangen van:

EFG (European Association of Geologists)

Madrid School of Mines

SHCMOEI (Safety and Health Commission on the Mining and Other Extractive Industries)

Met uitzondering van de SHCMOEI geven ze hun steun aan een voorstel over het beheer van afval van de winningsindustrieën. Ze benadrukken de rol van de competente persoon met betrekking tot de preventie van ongevallen. Andere opmerkingen en suggesties die zijn gedaan, komen in grote lijnen terug in de bovengenoemde meningen van de industrie en de NGO's.

Ook door het project 'ERMITE' (Environmental Regulation of Mine Waters in the EU), dat is gefinancierd in het kader van het vijfde kaderprogramma voor onderzoek (contractnummer EVK1-CT-2000-078), worden relevante wetenschappelijke en technische adviezen en informatie verstrekt.

2003/0107 (COD)

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het beheer van afval van de winningsindustrieën

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie [50],

[50] PB C ... van..., blz. ...

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité [51],

[51] PB C ... van..., blz. ...

Gezien het advies van het Comité van de Regio's [52],

[52] PB C ... van..., blz. ...

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag [53],

[53] Advies van het Europees Parlement van [ ], Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van [ ] en Besluit van het Europees Parlement van [ ].

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De mededeling "Veilig uitoefenen van mijnbouwactiviteiten: follow-up van recente mijnongevallen" van de Commissie [54] noemt als een van haar prioritaire maatregelen een initiatief om het beheer van afval van de winningsindustrieën te reguleren. Deze maatregel is bedoeld als aanvulling op initiatieven met betrekking tot de voorgenomen wijziging van Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken [55], alsook de opstelling van een document met beste beschikbare technieken dat afvalgesteente en residuen afkomstig van mijnbouwactiviteiten bestrijkt, onder auspiciën van Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging [56].

[54] COM(2000) 664 def.

[55] PB L 10 van 14.1.1997, blz. 13.

[56] PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26.

(2) In zijn resolutie van 19 juni 2001 met betrekking tot die mededeling acht het Europees Parlement een richtlijn betreffende afval van de winningsindustrieën dringend geboden.

(3) Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap [57] heeft voor afval dat nog ontstaat, als doelstelling gesteld dat het gevaarlijke karakter ervan moet worden beperkt en dat het zo weinig mogelijk risico's met zich mee mag brengen, dat voorrang wordt gegeven aan de nuttige toepassing en vooral aan recycling, dat de hoeveelheid te verwijderen afval tot een minimum moet worden beperkt, dat afval op een veilige wijze moet worden verwijderd en dat afval dat voor verwijdering is bestemd, zo dicht mogelijk bij de plaats van ontstaan moet worden verwerkt, voorzover dit niet leidt tot een afname van de efficiëntie van de afvalverwerking. Besluit nr. 1600/2002/EG schrijft, onder verwijzing naar rampen en ongevallen, als prioritaire maatregel ook voor de ontwikkeling van maatregelen ter voorkoming van het gevaar van zware ongevallen, met bijzondere aandacht voor de gevaren van mijnbouw, alsmede de ontwikkeling van maatregelen op het gebied van mijnbouwafval. Besluit nr. 1600/2002/EG stelt als prioritaire maatregel ook de bevordering van het duurzame beheer van winningsindustrieën met het oog op de vermindering van de milieueffecten daarvan.

[57] PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

(4) Overeenkomstig de doelstellingen van het communautaire milieubeleid is het noodzakelijk om minimumvoorschriften vast te leggen teneinde negatieve effecten op het milieu of op de volksgezondheid die worden veroorzaakt als gevolg van het beheer van afval van de winningsindustrieën, zoals residuen (d.w.z. de vaste afval stoffen die achterblijven na de verwerking van het erts via verschillende technieken), afvalgesteente en deklaag (d.w.z. gesteente dat bij de winning wordt verplaatst om toegang te krijgen tot het erts of mineraal) en bovengrond (d.w.z. de bovenste laag van de bodem), te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken.

(5) Bijgevolg dient deze richtlijn het beheer van afval van winningsindustrieën op het land te bestrijken. Een dergelijke bepaling dient echter een afspiegeling te zijn van de beginselen en prioriteiten als vastgesteld in Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen [58], die in overeenstemming met artikel 2, lid 1, onder b) (ii), van deze richtlijn van toepassing blijven op de aspecten van het beheer van afval van de winningsindustrieën die niet onder deze richtlijn vallen.

[58] PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39. Richtlijn als laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 96/350/EG van de Commissie (PB L 135 van 6.6.1996, blz. 32).

(6) Teneinde overlapping en het instellen van onevenredige administratieve eisen te voorkomen, dient het toepassingsgebied van deze richtlijn te worden beperkt tot de activiteiten die als prioriteit worden beschouwd voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn.

(7) Bijgevolg dienen de bepalingen van deze richtlijn niet van toepassing te zijn op de afvalstromen die, hoewel ze zijn ontstaan bij de winning of de verwerking van mineralen, geen direct verband houden met het winnings- of verwerkingsproces. Indien dat afval in of op het land wordt gestort, zijn de bepalingen van Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen [59] van toepassing, evenals in het geval van afval dat wordt gegenereerd op een winnings- of behandelingsterrein en naar een andere locatie wordt vervoerd met het oogmerk het daar in of op het land te storten.

[59] PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1.

(8) Evenmin dienen de bepalingen van deze richtlijn van toepassing te zijn op afval dat afkomstig is van de offshore-winning en -verwerking van mineralen, op de storting van onverontreinigde grond of op afval dat afkomstig is van de prospectie van mineralen, terwijl ongevaarlijke inerte afvalstoffen afkomstig van de winning en verwerking van mineralen vanwege hun lagere milieurisico slechts komen te vallen onder een beperkte reeks voorschriften.

(9) Hoewel deze richtlijn het beheer van - mogelijk radioactief - afval van de winningsindustrieën bestrijkt, dient de richtlijn niet van toepassing te zijn op aspecten die specifiek zijn voor radioactiviteit.

(10) Teneinde niet af te wijken van de beginselen en prioriteiten als vastgesteld in Richtlijn 75/442/EEG, en met name de artikelen 3 en 4, dienen de lidstaten erop toe te zien dat exploitanten die actief zijn in de winningsindustrie, alle noodzakelijke maatregelen treffen om werkelijke of potentiële negatieve effecten op het milieu of op de volksgezondheid, die worden veroorzaakt als gevolg van het beheer van afval van de winningsindustrieën, te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken.

(11) Deze maatregelen dienen te worden gebaseerd op het concept van beste beschikbare technieken, zoals gedefinieerd in Richtlijn 96/61/EG, en bij de toepassing van die technieken is het aan de lidstaten om te bepalen hoe er, waar nodig, rekening kan worden gehouden met de technische kenmerken van de afvalvoorziening alsook met de geografische ligging en plaatselijke milieuomstandigheden van de afvalvoorziening.

(12) De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat exploitanten in de winningsindustrie passende afvalbeheersplannen voor de behandeling, nuttige toepassing en storting van mijnafval opstellen. Dergelijke plannen dienen zodanig te worden gestructureerd, dat zij een passende planning van de afvalbeheersopties verzekeren teneinde de productie van afval en de schadelijkheid van afval tot een minimum te beperken en de nuttige toepassing van afval te bevorderen. Afval van de winningsindustrieën dient voorts te worden gekarakteriseerd wat betreft de samenstelling ervan, teneinde te bewerkstelligen dat dergelijk afval voorzover mogelijk alleen op voorspelbare manieren reageert.

(13) Om de risico's op ongevallen tot een minimum te beperken en een hoog niveau van bescherming te garanderen voor het milieu en de volksgezondheid, dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat elke exploitant beleid ter preventie van zware ongevallen opstelt en toepast voor afval. Op het punt van preventieve maatregelen dient dit beleid in te houden dat een veiligheidsbeheerssysteem wordt opgesteld, dat bij ongevallen toe te passen noodplannen worden opgesteld en dat informatie over de veiligheid wordt verspreid naar personen die kunnen worden getroffen als zich een zwaar ongeval voordoet. Exploitanten dienen te worden verplicht om bij een ongeval de bevoegde autoriteiten alle relevante informatie te verstrekken die nodig is om werkelijke of potentiële milieuschade te beperken. Deze eisen hoeven niet te gelden voor de afvalvoorzieningen van de winningsindustrieën die vallen binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 96/82/EG betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.

(14) Gezien de speciale aard van het beheer van afval van de winningsindustrieën, is het noodzakelijk een specifieke aanvraag- en vergunningenprocedure in te voeren voor alle klassen afvalvoorzieningen die worden gebruikt om dat afval in ontvangst te nemen. Dergelijke procedures dienen in overeenstemming te zijn met de algemene voorschriften voor vergunningen die zijn neergelegd in artikel 9 van Richtlijn 75/442/EEG.

(15) De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat, overeenkomstig het door de Europese Gemeenschap ondertekende Verdrag van de Verenigde Naties van 25 juni 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (het Verdrag van Århus), het publiek wordt geïnformeerd over de aanvraag voor een vergunning voor afvalbeheer en het betrokken publiek wordt geraadpleegd voorafgaand aan de verlening van een vergunning voor afvalbeheer.

(16) Er dient duidelijk te worden aangegeven aan welke voorschriften afvalvoorzieningen voor de winningsindustrieën moeten voldoen ten aanzien van de ligging, het beheer, de controle, de sluiting en de te nemen preventieve en beschermende maatregelen tegen eventuele gevaren voor het milieu, op zowel korte als lange termijn, en vooral tegen grondwaterverontreiniging door infiltratie van percolaat in de bodem.

(17) De klassen van afvalvoorzieningen die worden gebruikt voor afval van de winningsindustrieën, dienen duidelijk te worden gedefinieerd. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de effecten van een eventuele verontreiniging als gevolg van de exploitatie van een dergelijke voorziening of van een ongeval waarbij afval vrijkomt van een dergelijke voorziening.

(18) Teneinde het oppervlaktewater en het grondwater te beschermen, de stabiliteit van dergelijk afval veilig te stellen en te zorgen voor een passend toezicht op de beëindiging van de stortingsactiviteiten, dient het afval dat wordt teruggeplaatst in de uitgegraven ruimtes ook te worden onderworpen aan bepaalde voorschriften.

(19) Teneinde een gedegen bouw en onderhoud te bewerkstelligen van afval voorzieningen die afval van de winningsindustrieën aanvaarden, dienen de lidstaten passende maatregelen te nemen om te verzekeren dat het ontwerp, de ligging en het beheer van die voorzieningen worden uitgevoerd door technisch competente personen. Er dient voor te worden gezorgd dat de opleiding en kennis die exploitanten en hun personeel verwerven, hun de vereiste vakbekwaamheid verschaffen. Daarnaast dienen de bevoegde autoriteiten zich ervan te overtuigen dat exploitanten zorgen voor passende regelingen wat betreft de bouw en het onderhoud van een nieuwe afvalvoorziening of van een uitbreiding of aanpassing van een bestaande voorziening, met inbegrip van de fase na de sluiting van een voorziening of van winningsactiviteiten.

(20) Er dient duidelijk te worden bepaald wanneer en hoe een afvalvoorziening voor de winningsindustrieën moet worden gesloten en dat de verplichtingen en verantwoordelijkheden moeten worden beschreven waaraan de exploitant tijdens de periode na de sluiting moet voldoen.

(21) De lidstaten dienen exploitanten van de winningsindustrieën te verplichten om toezichts- en beheersmaatregelen toe te passen, teneinde water- en bodem verontreiniging te voorkomen en nadelige effecten van hun afvalvoorzieningen op het milieu en de volksgezondheid te identificeren. Daarnaast dient, met het oog op minimalisering van de waterverontreiniging, het storten van afval in een ontvangend waterlichaam in overeenstemming te zijn met Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid [60]. Voorts dienen concentraties in afvalbassins van cyanide en cyanideverbindingen van bepaalde winningsindustrieën, met het oog op de schadelijke en toxische effecten ervan, tot het laagst mogelijke niveau te worden beperkt, waarbij gebruik wordt gemaakt van de beste beschikbare technieken. Er dienen dienovereenkomstig maximumdrempels voor concentraties te worden vastgesteld om dergelijke effecten te voorkomen.

[60] PB L 327 van 22.2.2000 blz. 1, Richtlijn als gewijzigd bij Beschikking nr. 2455/2001/EG (PB L 331 van 15.12.2001, blz. 1).

(22) De exploitant van een afvalvoorziening voor de winningsindustrieën dient te worden verplicht om door middel van een adequate garantie een waarborgsom of equivalent te deponeren om te garanderen dat aan alle verplichtingen die voortvloeien uit de vergunning zal worden voldaan, met inbegrip van de verplichtingen die betrekking hebben op de sluiting en de fase na de sluiting van de stortplaats. De financiële garantie moet voldoende zijn om de kosten van herstel van het terrein door een geschikte gekwalificeerde en onafhankelijke derde te dekken. Een dergelijke garantie moet bovendien worden gegeven voordat met de stortingsactiviteiten in de afvalvoorziening wordt begonnen en de garantie moet regelmatig worden aangepast. Daarnaast is het, in overeenstemming met het beginsel dat de vervuiler betaalt en met Richtlijn .../... /EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade [61], van belang duidelijk te maken dat exploitanten die actief zijn in de winningsindustrieën, zijn onderworpen aan een passende aansprakelijkheid voor milieuschade die door hun werkzaamheden wordt veroorzaakt of dreigt te worden veroorzaakt.

[61] Richtlijn .../... /EG van [...] van het Europees Parlement en de Raad betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (Voorstel van de Commissie COM(2002) 17 def. van 23.1.2002).

(23) In geval van de exploitatie van afvalvoorzieningen van de winningsindustrieën die waarschijnlijk aanmerkelijke nadelige grensoverschrijdende effecten hebben op het milieu op het grondgebied van een andere lidstaat, dient er een gemeenschappelijke procedure te zijn om raadpleging onder buurlanden te vergemakkelijken. Dit is nodig om te verzekeren dat er een passende informatie-uitwisseling tussen autoriteiten plaatsvindt en dat het publiek passend wordt geïnformeerd over alle voorzieningen die negatieve gevolgen voor hun milieu kunnen hebben.

(24) De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten een effectief inspectiesysteem of systeem van equivalente controlemaatregelen voor afval voorzieningen voor de winningsindustrieën opzetten. Onverminderd de verplichtingen van de exploitant die voortvloeien uit de vergunning, dient er vóór aanvang van de stortingsactiviteiten een inspectie plaats te vinden om na te gaan dat aan de voorwaarden van de vergunning is voldaan. Daarnaast dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat exploitanten en hun opvolgers actuele dossiers over dergelijke afvalvoorzieningen bijhouden en dat exploitanten informatie overdragen aan hun opvolgers met betrekking tot de toestand en de werkzaamheden van de afvalvoorziening.

(25) De lidstaten dienen de Commissie regelmatig verslagen toe te zenden over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, met inbegrip van informatie over ongevallen of bijna-ongevallen. Op basis van die verslagen dient de Commissie verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad.

(26) De lidstaten dienen regels vast te leggen met betrekking tot sancties in geval van schending van deze richtlijn en ervoor te zorgen dat deze regels worden uitgevoerd; deze sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn.

(27) De Commissie dient te zorgen voor een passende uitwisseling van wetenschappelijke en technische informatie over de manier waarop een inventarisatie van gesloten afvalvoorzieningen op het niveau van de lidstaten kan worden uitgevoerd, en over de ontwikkeling van methodologieën die de lidstaten kunnen helpen bij de naleving van artikel 4 van Richtlijn 75/442/EEG bij het herstel van gesloten afvalvoorzieningen. Er dient bovendien te worden gezorgd voor uitwisseling van informatie betreffende de beste beschikbare technieken binnen en tussen de lidstaten.

(28) Het doel van deze richtlijn, dat wil zeggen verbetering van het beheer van afval van de winningsindustrieën, kan niet voldoende worden bereikt indien de lidstaten alleen werken, omdat een verkeerd beheer van dergelijk afval grensoverschrijdende verontreiniging tot gevolg kan hebben. Volgens het beginsel "de vervuiler betaalt" dient onder meer rekening te worden gehouden met eventuele schade aan het milieu die wordt veroorzaakt door afval van de winningsindustrieën; uiteenlopende nationale toepassingen van dat beginsel kunnen leiden tot aanmerkelijke verschillen in de financiële lasten voor economische exploitanten. Bovendien belemmert het bestaan van uiteenlopend nationaal beleid voor het beheer van afval van de winningsindustrieën de verwezenlijking van het doel om een minimumniveau van veilig en verantwoord beheer van dergelijk afval te verzekeren en de nuttige toepassing van dergelijk afval in de hele Gemeenschap zoveel mogelijk te bevorderen. Vanwege de omvang en effecten van de voorgestelde maatregel kan deze derhalve beter op Gemeenschapsniveau worden gerealiseerd en kan de Gemeenschap maatregelen nemen in overeenstemming met het subsidiariteits beginsel als geformuleerd in artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het in dat artikel geformuleerde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan noodzakelijk is om het doel te bereiken.

(29) De maatregelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [62].

[62] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(30) De exploitatie van afvalvoorzieningen die bestaan op het moment van de omzetting van deze richtlijn, dient te worden gereguleerd opdat, binnen een bepaald tijdsbestek, de noodzakelijke maatregelen kunnen worden genomen voor de aanpassing van die exploitatie aan de voorschriften van deze richtlijn,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1 Onderwerp

Met het oog op de ononderbroken en consistente toepassing van de beginselen en prioriteiten van Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen en met name de artikelen 3 en 4, verschaft deze richtlijn maatregelen, procedures en richtsnoeren om nadelige effecten op het milieu en alle daaruit voortvloeiende gevaren voor de volksgezondheid die worden veroorzaakt als gevolg van het beheer van afval van de winningsindustrieën, te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken.

Artikel 2 Toepassingsgebied

1. Afhankelijk van de bepalingen in lid 2 bestrijkt deze richtlijn het beheer van afval van de winningsindustrieën, hierna "winningsafval" dat wil zeggen afval dat afkomstig is van de winning, de behandeling en de opslag van mineralen en de exploitatie van groeven.

2. Van het toepassingsgebied van deze richtlijn wordt uitgesloten:

a) afval dat wordt gegenereerd door de winning en behandeling van mineralen, maar dat niet rechtstreeks afkomstig is van die activiteiten, zoals voedselresten, afgewerkte olie, afgeschreven voertuigen, gebruikte batterijen en accu's;

b) afval dat afkomstig is van de offshore-winning en -behandeling van mineralen;

c) het storten van onverontreinigde grond die afkomstig is van de winning, de behandeling en de opslag van mineralen en de exploitatie van groeven;

d) afval dat wordt gegenereerd op een winnings- of behandelingsterrein en naar een andere locatie wordt vervoerd met het oogmerk het daar in of op het land te storten;

e) afval dat afkomstig is van de prospectie van mineralen.

3. Het storten van ongevaarlijk inert afval wordt enkel onderworpen aan de bepalingen van artikel 5, lid 1 en 2, artikel 11, lid 2, onder a) tot en met e), en artikel 13, lid 1, onder a) tot en met c), van deze richtlijn.

4. Onverminderd andere communautaire wetgeving, is afval dat binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn valt, niet onderworpen aan Richtlijn 1999/31/EG.

Artikel 3 Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1) 'afval': als gedefinieerd in artikel 1, lid a, van Richtlijn 75/442/EEG;

2) 'gevaarlijk afval': als gedefinieerd in artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen [63];

[63] PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20. Richtlijn als gewijzigd bij Richtlijn 94/31/EG van de Raad van 27 juni 1994 (PB L 168 van 2.7.1994, blz. 28).

3) 'inert afval': afval dat geen significante fysische, chemische of biologische veranderingen ondergaat. Inert afval lost niet op, verbrandt niet en vertoont ook geen andere fysische of chemische reacties, het wordt niet biologisch afgebroken en heeft geen zodanige nadelige effecten op andere stoffen waarmee het in contact komt, dat milieuverontreiniging of schade aan de volksgezondheid dreigt te ontstaan. De totale uitloogbaarheid en het gehalte aan vervuilende componenten van het afval, en de ecotoxiciteit van het percolaat mogen niet significant zijn en met name de kwaliteit van het oppervlaktewater en/of grondwater niet in gevaar brengen;

4) 'minerale bron' of 'mineraal': een van nature voorkomende afzetting in de aardkorst van een organische of anorganische verbinding, zoals olie, bitumineuze schalie, kool, bruinkool, metaal, steen, leisteen, klei, gravel of zand, met inbegrip van aardgas, maar exclusief water;

5) 'winningsindustrieën': alle ondernemingen die zich bezighouden met de bovengrondse of ondergrondse winning van mineralen, met inbegrip van de winning door middel van het boren van boorputten of behandeling van het gewonnen materiaal;

6) 'behandeling': een mechanisch, fysisch of chemisch proces of een combinatie van dergelijke processen die op minerale bronnen worden uitgevoerd met de bedoeling het mineraal te extraheren, met inbegrip van compressie, classificatie, scheiding en logen, en het opnieuw verwerken van eerder weggegooid afval, maar exclusief thermische processen;

7) 'residuen': de vaste afvalstoffen die achterblijven na de behandeling van mineralen door middel van scheidingsprocessen (bijv. verbrijzelen, malen, sorteren naar grootte, flotatie en andere fysisch-chemische technieken) om de waardevolle mineralen te scheiden van het minder waardevolle gesteente;

8) 'afvalberg': een aangelegde voorziening voor het verwijderen van vast afval op het aardoppervlak;

9) 'dam': een aangelegde structuur die tot doel heeft water en afval binnen een bassin vast te houden of daartoe te beperken;

10) 'bassin': een natuurlijke of aangelegde voorziening voor het storten van fijnkorrelig afval, doorgaans residuen, samen met wisselende hoeveelheden vrij water, afkomstig van de behandeling van minerale bronnen en het zuiveren en recyclen van proceswater;

11) 'in zwak zuur scheidbaar cyanide': cyanide en cyanideverbindingen die kunnen worden gescheiden in een zwak zuur bij een bepaalde pH;

12) 'percolaat': elke vloeistof die door de gestorte afvalstoffen sijpelt en afkomstig is uit een afvalvoorziening of zich daarin bevindt, met inbegrip van vervuilde afvoer die, als deze niet op de juiste wijze wordt behandeld, nadelige effecten op het milieu kan hebben;

13) 'afvalvoorziening': een terrein dat is aangewezen voor het verzamelen of storten van afval voor de duur van meer dan één jaar, of dit afval zich nu in vaste of in vloeibare toestand bevindt, is opgelost of in een vloeistof zweeft en waar een dam of een andere structuur geacht wordt aanwezig te zijn voor het bevatten, vasthouden, beperken of anderszins ondersteunen van een dergelijke voorziening, en ook inclusief maar niet beperkt tot afvalbergen en bassins, maar uitgezonderd uitgravingen waarin afval wordt teruggeplaatst na extractie van het mineraal;

14) 'zwaar ongeval': een voorval op het terrein dat de volksgezondheid of het milieu ernstig in gevaar brengt, hetzij direct of in de loop van de tijd, op het terrein of daarbuiten;

15) 'gevaarlijke stof': een stof, mengsel of preparaat in de zin van Richtlijn 67/548/EEG [64] van de Raad en Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad [65].

[64] PB P 196 van 16.8.1967, blz. l.

[65] PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1.

16) 'beste beschikbare technieken': als gedefinieerd in artikel 2, lid 11, van Richtlijn 96/61/EG.

17) 'ontvangend waterlichaam': oppervlaktewater als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG, grondwater als gedefinieerd in artikel 2, lid 2, van Richtlijn 2000/60/EG, overgangswater als gedefinieerd in artikel 2, lid 6, van Richtlijn 2000/60/EG, en kustwater als gedefinieerd in artikel 2, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG;

18) 'rehabilitatie': de behandeling van het land dat nadelige invloed heeft ondervonden van een afvalvoorziening, op een zodanige manier dat het land weer in een bevredigende toestand wordt gebracht, en met speciale aandacht voor de bodemkwaliteit, het wildleven, de natuurlijke habitats, de zoetwatersystemen, het landschap zoals dat vóór de activiteiten bestond, en passend bevorderlijk landgebruik;

19) 'het publiek': een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen en, conform de nationale wetgeving of praktijk, hun verenigingen, organisaties of groepen;

20) 'het betrokken publiek': het publiek dat invloed ondervindt of waarschijnlijk zal ondervinden van of dat belang heeft bij de besluitvorming met betrekking tot het milieu uit hoofde van artikel 5 en artikel 6 van deze richtlijn; voor de doeleinden van deze definitie worden niet-gouvernementele organisaties die milieubescherming bevorderen en aan de eventuele voorschriften volgens het nationaal recht voldoen, geacht een dergelijk belang te hebben;

21) 'exploitant': de natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het beheer van winningsafval, in overeenstemming met de nationale wetgeving van de lidstaat waar het afvalbeheer plaatsvindt, met inbegrip van de nationale wetgeving met betrekking tot de exploitatiefasen en de fase na de sluiting;

22) 'afvalhouder': de producent van het afval of de natuurlijke persoon of rechtspersoon die het afval in bezit heeft;

23) 'competente persoon': een natuurlijke persoon die over de technische kennis en ervaring beschikt, als gedefinieerd door de nationale wetgeving van de lidstaat waar de persoon actief is, om de taken uit te voeren die uit deze richtlijn voortvloeien;

24) 'bevoegde autoriteit': de autoriteit die een lidstaat aanwijst als zijnde verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken die uit deze richtlijn voortvloeien;

25) 'terrein': alle land op een afzonderlijke geografische locatie onder de organisatiebeheersing en bestuurscontrole van een exploitant.

Artikel 4 Algemene voorschriften

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de exploitant van een afvalvoorziening, ook na sluiting van de voorziening, alle maatregelen treft die nodig zijn om nadelige effecten op het milieu of op de volksgezondheid, veroorzaakt als gevolg van het beheer van die voorziening, te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken, en om zware ongevallen waarbij die voorziening is betrokken, te voorkomen, en om de gevolgen ervan voor het milieu en de volksgezondheid te beperken.

2. De in lid 1 genoemde maatregelen zullen onder meer worden gebaseerd op de beste beschikbare technieken, zonder het gebruik van een bepaalde techniek of specifieke technologie voor te schrijven, maar door rekening te houden met de technische kenmerken, de geografische ligging en de plaatselijke milieuomstandigheden van de afvalvoorziening.

Artikel 5 Afvalbeheersplan

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de exploitant een afvalbeheersplan opstelt voor de behandeling, de nuttige toepassing en de verwijdering van winningsafval.

2. Een afvalbeheersplan heeft tot doel:

a) het ontstaan van afval, alsook de schadelijkheid ervan te voorkomen of te beperken, in het bijzonder door aandacht te schenken aan:

(i) afvalbeheer in de ontwerpfase en bij de keuze van de methode die wordt gebruikt voor de winning en behandeling van mineralen;

(ii) de veranderingen die het afval kan ondergaan met betrekking tot een vergroting van de oppervlakte en de blootstelling aan bovengrondse omstandigheden;

(iii) terugplaatsing van afval in de uitgegraven ruimtes na extractie van het mineraal, voorzover dit praktisch haalbaar is en vanuit milieuoogpunt verantwoord is;

(iv) het weer aanbrengen van bovengrond na de sluiting van de afvalvoorziening of, als dit praktisch niet haalbaar is, hergebruik van de bovengrond elders;

(v) het gebruik van minder gevaarlijke stoffen voor de behandeling van minerale bronnen;

b) de nuttige toepassing van afval door middel van recycling, hergebruik of terugwinning van dergelijk afval te bevorderen waar dat vanuit milieuoogpunt verantwoord is.

3. Het afvalbeheersplan zal ten minste de volgende elementen bevatten:

a) een karakterisering van het afval volgens bijlage II en de geschatte totale hoeveelheden afval die tijdens de exploitatiefase zullen worden geproduceerd;

b) een beschrijving van de werkzaamheden die dergelijk afval voortbrengen, en van eventuele daaropvolgende behandelingen die dit afval zal ondergaan;

c) een beschrijving van de manier waarop het milieu of de volksgezondheid nadelige effecten ondervindt als gevolg van de verwijdering van dergelijk afval en de preventieve maatregelen die moeten worden genomen;

d) de voorgestelde controle- en toezichtprocedures ingevolge artikel 11, lid 2, onder c);

e) het voorgestelde plan voor de procedures bij de sluiting en na de sluiting en het toezicht waarin artikel 12 voorziet;

f) maatregelen ter voorkoming van water- en bodemverontreiniging ingevolge artikel 13.

Het afvalbeheersplan dient voldoende informatie te verstrekken om de bevoegde autoriteit in staat te stellen de naleving door de exploitant van de voorschriften van deze richtlijn te beoordelen.

4. Het afvalbeheersplan wordt elke vijf jaar kritisch beoordeeld en, waar nodig, gewijzigd in het geval van belangrijke wijzigingen in de werkzaamheden van de afvalvoorziening of in het verwerkte afval. De bevoegde autoriteit wordt in kennis gesteld van wijzigingen.

5. Ook plannen die worden opgesteld ingevolge andere nationale of communautaire wetgeving en die de informatie bevatten die in lid 3 wordt genoemd, kunnen worden gebruikt wanneer dit onnodige overlapping van informatie en het herhalen van werk door de exploitant voorkomt, mits aan alle eisen van lid 1 tot en met 4 wordt voldaan.

Artikel 6 Preventie van zware ongevallen en informatieverstrekking

1. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op afvalvoorzieningen van categorie A, als gedefinieerd in artikel 9, met uitzondering van de afval voorzieningen die vallen binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 96/82/EG.

2. Onverminderd andere communautaire wetgeving en in het bijzonder Richtlijn 92/91/EEG [66] van de Raad en Richtlijn 92/104/EEG [67] van de Raad, zorgen de lidstaten ervoor dat de gevaren voor zware ongevallen zijn geïdentificeerd en dat in het ontwerp, de bouw, de exploitatie en het onderhoud van de afvalvoorziening de noodzakelijke aspecten zijn opgenomen om dergelijke ongevallen te voorkomen en de nadelige gevolgen daarvan voor de volksgezondheid en het milieu, met inbegrip van grensoverschrijdende gevolgen, te beperken.

[66] PB L 348 van 28.11.1992, blz. 9.

[67] PB L 404 van 31.12.1992, blz. 10.

3. Ter voldoening aan de voorschriften van lid 2 dient elke exploitant beleid op te stellen ter voorkoming van zware ongevallen voor afval en een veiligheidsbeheersysteem in te voeren dat overeenkomstig de in punt 1 van bijlage I beschreven elementen wordt uitgevoerd.

Als onderdeel van dat beleid benoemt de exploitant een veiligheidsmanager die verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van en het periodieke toezicht op het beleid ter voorkoming van zware ongevallen.

De exploitant stelt een intern noodplan op met de maatregelen die bij ongevallen op het terrein moeten worden genomen.

De bevoegde autoriteit stelt een extern noodplan op voor de maatregelen die bij ongevallen buiten het terrein moeten worden genomen. De exploitant verstrekt de bevoegde autoriteit de benodigde informatie zodat deze dat plan kan opstellen.

4. De in lid 3 genoemde noodplannen hebben de volgende doelstellingen:

a) beperken en beheersen van zware ongevallen en andere incidenten teneinde de effecten ervan tot een minimum te beperken, en in het bijzonder het beperken van schade aan de volksgezondheid of het milieu en eigendom;

b) ten uitvoer brengen van maatregelen die noodzakelijk zijn om de volksgezondheid, het milieu en eigendom te beschermen tegen de effecten van zware ongevallen en andere incidenten;

c) verstrekken van de noodzakelijke informatie aan het betrokken publiek en aan de betrokken diensten of autoriteiten in het gebied;

d) zorgen voor de rehabilitatie, het herstel en de sanering van het milieu na een zwaar ongeval.

De lidstaten zorgen ervoor dat de exploitant de bevoegde autoriteit bij een zwaar ongeval onmiddellijk alle informatie verstrekt die nodig is om de gevolgen van het ongeval voor de volksgezondheid tot een minimum te helpen beperken en de omvang van de werkelijke of potentiële milieuschade te beoordelen en tot een minimum te beperken.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat het betrokken publiek vroegtijdig en doeltreffend in de gelegenheid wordt gesteld te participeren in de voorbereiding of de beoordeling van het externe noodplan dat moet worden opgesteld ingevolge lid 3. Daartoe moet het betrokken publiek worden geïnformeerd over dergelijke voorstellen en moet relevante informatie beschikbaar worden gesteld, met inbegrip van onder meer informatie over het recht om te participeren in het besluitvormingsproces en informatie over de bevoegde autoriteit tot wie opmerkingen en vragen kunnen worden gericht.

De lidstaten zorgen ervoor dat het betrokken publiek gerechtigd is om binnen een redelijk tijdsbestek opmerkingen naar voren te brengen en dat in de besluitvorming over het externe noodplan op passende wijze rekening wordt gehouden met deze opmerkingen.

6. De lidstaten zorgen ervoor dat informatie over veiligheidsmaatregelen en over de maatregelen die moeten worden genomen bij ongevallen, die ten minste de in punt 2 van bijlage I genoemde elementen omvat, kosteloos en automatisch aan het betrokken publiek wordt verstrekt.

De informatie zal elke drie jaar worden beoordeeld en, waar nodig, worden bijgesteld.

Artikel 7 Aanvraag en vergunning

1. Overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 75/442/EEG mag geen enkele afval voorziening in werking zijn zonder een vergunning die door de bevoegde autoriteit wordt verleend. De vergunning bevat de elementen die zijn gespecificeerd in lid 2 en geeft duidelijk de categorie van de voorziening aan volgens de criteria die in artikel 9 worden uiteengezet.

Mits aan alle eisen van dit artikel wordt voldaan, mogen vergunningen die zijn verleend krachtens andere nationale of communautaire wetgeving worden gecombineerd tot één vergunning, indien een dergelijke vorm voorkomt dat informatie onnodig wordt gedupliceerd en de exploitant of bevoegde autoriteit werk moet herhalen.

2. De aanvraag om een vergunning dient ten minste de volgende bijzonderheden te bevatten:

a) de identiteit van de exploitant;

b) de voorgestelde locatie van de afvalvoorziening, met inbegrip van eventuele alternatieve locaties;

c) het afvalbeheersplan ingevolge artikel 5;

d) voorzover van toepassing, een document dat aantoont dat er een beleid ter voorkoming van zware ongevallen en een veiligheidsbeheersysteem zijn ingevoerd overeenkomstig artikel 6, lid 3;

e) adequate regelingen door middel van een garantie, zoals verlangd ingevolge artikel 14.

3. De lidstaten treffen passende maatregelen teneinde te verzekeren dat het publiek overeenkomstig artikel 8, lid 1, wordt geïnformeerd over de aanvraag om een vergunning voor afvalbeheer en dat het betrokken publiek vroegtijdig en doeltreffend in de gelegenheid wordt gesteld te participeren in de procedure voor de toekenning van een vergunning voor afvalbeheer overeenkomstig artikel 8, lid 2 tot en met 6.

4. De vergunning wordt slechts verleend indien uit de aanvraag blijkt dat:

a) de exploitant voldoet aan alle voorschriften ingevolge deze richtlijn;

b) het afvalbeheer in overeenstemming is met het relevante afvalbeheersplan of de relevante afvalbeheersplannen waarnaar in artikel 7 van Richtlijn 75/442/EEG wordt verwezen.

5. De informatie die is vervat in een vergunning die overeenkomstig dit artikel wordt verleend, wordt, indien dat voor statistische doeleinden wordt verlangd, beschikbaar gesteld aan de bevoegde nationale en communautaire statistische autoriteiten. Gevoelige informatie van louter commerciële aard, zoals informatie met betrekking tot zakelijke relaties en kostencomponenten, wordt niet openbaar gemaakt.

Artikel 8 Participatie van het publiek

1. Het publiek wordt, via openbare kennisgevingen of andere passende middelen zoals elektronische media, indien beschikbaar, in een vroeg stadium van de procedure voor het verlenen van een vergunning of uiterlijk zodra de informatie redelijkerwijs kan worden verstrekt, in kennis gesteld van:

a) de aanvraag om een vergunning of, naar gelang van de omstandigheden, het voorstel voor de bijstelling van een vergunning overeenkomstig artikel 7;

b) voorzover van toepassing, het feit dat een besluit onderworpen is aan overleg tussen de lidstaten overeenkomstig artikel 15;

c) details betreffende de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het nemen van een besluit of waarbij relevante informatie kan worden verkregen of waaraan opmerkingen of vragen kunnen worden voorgelegd, en details betreffende het tijdschema voor het doorgeven van opmerkingen of vragen;

d) de aard van de mogelijke besluiten of, voorzover van toepassing, het ontwerp-besluit;

e) voorzover van toepassing, de details betreffende een voorstel voor de bijstelling van een vergunning of van de vergunningsvoorwaarden;

f) een indicatie van de tijdstippen waarop, de plaatsen waar en de wijze waarop de relevante informatie beschikbaar wordt gesteld;

g) details inzake de regelingen betreffende publieke inspraak en overleg die ingevolge lid 5 zijn vastgesteld.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende zaken binnen een passend tijdsbestek aan het betrokken publiek beschikbaar worden gesteld:

a) in overeenstemming met de nationale wetgeving, de belangrijkste rapporten en adviezen die aan de bevoegde autoriteit of autoriteiten zijn uitgebracht op het moment dat het publiek wordt geïnformeerd overeenkomstig lid 1;

b) in overeenstemming met de bepalingen van Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang van het publiek tot milieu-informatie [68] alle informatie, naast de informatie waarnaar wordt verwezen in lid 1 van dit artikel, die relevant is voor het besluit overeenkomstig artikel 7 van deze richtlijn en die pas beschikbaar komt nadat het publiek overeenkomstig lid 1 van dit artikel is ingelicht.

[68] PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.

3. Het betrokken publiek is gerechtigd aan de bevoegde autoriteit opmerkingen en meningen kenbaar te maken voordat een besluit wordt genomen.

4. De resultaten van het ingevolge dit artikel gevoerde overleg worden in aanmerking genomen bij de besluitvorming.

5. De gedetailleerde regelingen betreffende de participatie van het publiek ingevolge dit artikel worden zodanig door de lidstaten vastgesteld, dat het betrokken publiek in staat is zich doeltreffend voor te bereiden en doeltreffend te participeren.

6. Nadat een besluit is genomen, stelt de bevoegde autoriteit het betrokken publiek hiervan in kennis overeenkomstig de passende procedures en stelt zij de volgende informatie beschikbaar voor het betrokken publiek:

a) de inhoud van het besluit, met inbegrip van een kopie van de vergunning;

b) de redenen en overwegingen waarop het besluit is gebaseerd.

Artikel 9 Classificatiesysteem voor afvalvoorzieningen

Voor de toepassing van deze richtlijn delen de lidstaten afvalvoorzieningen die ofwel een afvalberg ofwel een aangelegd bassin zijn, afhankelijk van hun potentiële gevaar in één van de volgende categorieën in:

1) categorie A: een afvalvoorziening waarvan het falen of de onjuiste exploitatie een aanmerkelijk gevaar voor een ongeval zou opleveren;

2) categorie B: elke afvalvoorziening die niet behoort tot categorie A.

De criteria voor het vaststellen van de indeling van een afvalvoorziening in categorie A worden uiteengezet in bijlage III.

Artikel 10 Uitgegraven ruimtes

De lidstaten zorgen ervoor dat de exploitant, indien deze voornemens is om afval terug te plaatsen in de uitgegraven ruimtes, passende maatregelen neemt om:

1) de stabiliteit van dat afval veilig te stellen overeenkomstig artikel 11, lid 2;

2) verontreiniging van het oppervlaktewater en grondwater te voorkomen overeenkomstig artikel 13, lid 1 en 2;

3) dat afval te bewaken overeenkomstig artikel 12, lid 4 en 5.

Artikel 11 Bouw en beheer van afvalvoorzieningen

1. De lidstaten treffen passende maatregelen om te verzekeren dat het beheer van een afvalvoorziening in handen is van een competent persoon en dat wordt gezorgd voor de technische ontwikkeling en opleiding van het personeel.

2. De bevoegde autoriteit overtuigt zich ervan dat de exploitant bij de bouw van een nieuwe afvalvoorziening of de aanpassing van een bestaande afvalvoorziening ervoor zorgt dat:

a) de afvalvoorziening geschikt gelegen is, in het bijzonder gelet op geologische, hydrogeologische en geotechnische factoren, en zo is ontworpen dat wordt voldaan aan de noodzakelijke voorwaarden om verontreiniging van de bodem, het grondwater of het oppervlaktewater te voorkomen en te verzekeren dat verontreinigd water en percolaat op doeltreffende wijze worden verzameld als en wanneer dat volgens de vergunning wordt verlangd;

b) de afvalvoorziening passend is gebouwd, goed wordt beheerd en onderhouden, teneinde haar fysische stabiliteit te verzekeren en verontreiniging of besmetting van de bodem, het oppervlaktewater of het grondwater te voorkomen;

c) er passende regelingen zijn voor het toezicht op en de inspectie van de afval voorziening door competente personen en voor het ondernemen van actie indien de resultaten wijzen op instabiliteit of verontreiniging van het water of de bodem;

d) passende regelingen zijn getroffen voor de rehabilitatie van het land en de sluiting van de afvalvoorziening;

e) passende regelingen zijn getroffen voor het beheer van de afvalvoorziening nadat de activiteiten zijn beëindigd.

Van het toezicht en de inspecties als bedoeld onder c) worden dossiers bijgehouden om de passende overdracht van informatie te verzekeren.

3. De exploitant geeft zonder onnodig uitstel kennis van alle gebeurtenissen die van invloed kunnen zijn op de stabiliteit van de voorziening, alsook van alle belangrijke nadelige milieueffecten die bij de controle- en toezichtprocedures van de afval voorziening aan het licht komen. De exploitant brengt het interne noodplan ten uitvoer en volgt alle overige instructies van de bevoegde autoriteit met betrekking tot te treffen correctieve maatregelen op.

De exploitant betaalt de kosten van de te treffen maatregelen.

De exploitant brengt met een frequentie die wordt bepaald door de bevoegde autoriteit, maar in elk geval minstens één maal per jaar, aan de bevoegde autoriteiten verslag uit van alle toezichtresultaten op basis van verzamelde gegevens om aan te tonen dat wordt voldaan aan de voorschriften van de vergunning, en om de kennis van het gedrag van afval te vergroten.

Artikel 12 Procedures voor de sluiting van afvalvoorzieningen en de fase na sluiting

1. De lidstaten treffen maatregelen om te verzekeren dat wordt voldaan aan lid 2 tot en met 5.

2. Een afvalvoorziening maakt pas een aanvang met de sluitingsprocedure indien wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:

a) er is voldaan aan de relevante voorwaarden die in de vergunning staan vermeld;

b) er is toestemming verleend door de bevoegde autoriteit, op verzoek van de exploitant;

c) de bevoegde autoriteit heeft daartoe een gemotiveerd besluit genomen.

3. Een afvalvoorziening mag pas als definitief gesloten worden beschouwd nadat de bevoegde autoriteit zonder onnodig uitstel een eindinspectie op het terrein heeft uitgevoerd, alle rapporten heeft beoordeeld die door de exploitant zijn ingediend, officieel heeft verklaard dat het terrein is gerehabiliteerd en aan de exploitant haar goedkeuring van de sluiting heeft medegedeeld.

Die goedkeuring doet op generlei wijze iets af aan de verplichtingen van de exploitant uit hoofde van de voorwaarden van de vergunning of anderszins in de wet.

4. Tenzij de bevoegde autoriteit besluit dergelijke taken van de exploitant over te nemen, is de exploitant na de definitieve sluiting van een afvalvoorziening, onverminderd eventuele nationale of communautaire wetgeving betreffende de aansprakelijkheid van de afvalhouder, verantwoordelijk voor het onderhoud van, het toezicht op en de controle van de afvalvoorziening in de fase na de sluiting voor zolang door de bevoegde autoriteit wordt verlangd, rekening houdend met de aard en de duur van het gevaar.

5. Indien de bevoegde autoriteit dat na de sluiting van een afvalvoorziening noodzakelijk acht, zal de exploitant in het bijzonder de fysische en chemische stabiliteit van de voorziening onder controle houden en eventuele negatieve milieueffecten tot een minimum beperken, in het bijzonder met betrekking tot het oppervlaktewater en grondwater, door te verzekeren dat:

a) alle structuren die deel uitmaken van de voorziening, worden bewaakt en in stand gehouden, met controle- en meetapparatuur die altijd gebruiksklaar is;

b) voorzover van toepassing, overloopkanalen en afvoerkanalen schoon en vrij worden gehouden.

6. Na de sluiting van de afvalvoorziening geeft de exploitant, zonder uitstel, kennis van alle gebeurtenissen of ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de stabiliteit van een voorziening, alsook van alle belangrijke nadelige milieueffecten die bij de relevante controle- en toezichtprocedures aan het licht komen. De exploitant brengt het interne noodplan ten uitvoer en volgt alle overige besluiten van de bevoegde autoriteit met betrekking tot te treffen correctieve maatregelen op.

De exploitant betaalt de kosten van de te treffen maatregelen.

In bepaalde gevallen en met een door de bevoegde autoriteit te bepalen frequentie brengt de exploitant aan de bevoegde autoriteiten verslag uit van alle toezichtsresultaten op basis van verzamelde gegevens om aan te tonen dat wordt voldaan aan de voorschriften van de vergunning en om de kennis van het gedrag van afval te vergroten.

Artikel 13 Preventie van water- en bodemverontreiniging

1. De bevoegde autoriteit moet zich ervan overtuigen dat de exploitant de noodzakelijke maatregelen heeft genomen, teneinde:

a) de kans te beoordelen op de generatie van percolaat vanuit het afval dat is verwerkt tijdens de exploitatiefase en de fase na sluiting van de afvalvoorziening, en de waterbalans van de afvalvoorziening te bepalen;

b) te voorkomen dat gegenereerd percolaat en oppervlaktewater of grondwater door het afval wordt verontreinigd;

c) het verzamelde verontreinigde water en percolaat van de afvalvoorziening te behandelen totdat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde normen voor de afvoer ervan.

2. Als de bevoegde autoriteit op basis van een beoordeling van de milieurisico's en rekening houdend met in het bijzonder Richtlijn 76/464/EEG [69] van de Raad, Richtlijn 80/68/EEG [70] van de Raad of Richtlijn 2000/60/EG, voorzover van toepassing, heeft besloten dat het verzamelen en behandelen van percolaat niet nodig is, of als is vastgesteld dat de afvalvoorziening geen potentieel gevaar voor de bodem, het grondwater of het oppervlaktewater vormt, kunnen de eisen van lid 1, onder b) en c), dienovereenkomstig worden afgezwakt of vervallen.

[69] PB L 129 van 18.5.1976, blz. 23.

[70] PB L 20 van 26.1.1980, blz. 43.

3. De lidstaten maken het storten van winningsafval, ongeacht of zich dit in vaste vorm, in de vorm van slib of in vloeibare vorm bevindt, in een ontvangend waterlichaam afhankelijk van het voldoen door de exploitant aan de relevante voorschriften van Richtlijn 2000/60/EG.

4. In het geval van een bassin waarin cyanide aanwezig is, verzekert de exploitant dat de concentratie van in zwak zuur scheidbaar cyanide in het bassin met behulp van de beste beschikbare technieken wordt beperkt tot het laagst mogelijke niveau en dat de concentratie van in zwak zuur scheidbaar cyanide op het punt van lozing van de residuen van de verwerkingsfabriek in het bassin in elk geval de 50 ppm vanaf [omzettingsdatum], de 25 ppm vanaf [omzettingsdatum + vijf jaar] en de 10 ppm vanaf [omzettingsdatum + tien jaar] niet overschrijdt.

Als de bevoegde autoriteit daarom vraagt, toont de exploitant door middel van een risicobeoordeling waarin rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van het terrein, aan dat die concentratiegrenzen niet verder konden worden verlaagd.

Artikel 14 Financiële garantie en milieuaansprakelijkheid

1. Voordat wordt begonnen met werkzaamheden waarbij afval wordt gestort in of op het land, verlangt de bevoegde autoriteit dat een garantie wordt gegeven in de vorm van een waarborgsom of equivalent, inclusief door de bedrijfstak gesponsorde wederzijdse garantiefondsen, zodat:

a) alle verplichtingen die voortvloeien uit de vergunning die ingevolge deze richtlijn wordt verstrekt, inclusief bepalingen voor na de sluiting, worden nagekomen;

b) op elk moment middelen voorhanden zijn voor de rehabilitatie van het land dat invloed heeft ondervonden van de afvalvoorziening.

2. De berekening van de in lid 1 genoemde garantie wordt gemaakt naar

a) de waarschijnlijke invloed van de voorziening op het milieu. Daarbij wordt in het bijzonder rekening gehouden met de categorie van de voorziening, de kenmerken van het afval en het toekomstige gebruik van het gerehabiliteerde land;

b) de aanname dat onafhankelijke en passend gekwalificeerde derde partijen de noodzakelijke rehabilitatiewerkzaamheden zullen beoordelen en uitvoeren.

3. De omvang van de garantie wordt periodiek aangepast, afhankelijk van de rehabilitatiewerkzaamheden die bij de afvalvoorziening moeten worden uitgevoerd.

4. Indien de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 12, lid 3, instemt met de sluiting, verstrekt de bevoegde autoriteit de exploitant een schriftelijke verklaring met als gevolg dat de exploitant wordt vrijgesteld van de in lid 1 vermelde garantieverplichting.

5. De bepalingen van Richtlijn .../... /EG [71] betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade zullen mutatis mutandis gelden voor milieuschade die wordt veroorzaakt door de exploitatie van een winningsafvalvoorziening, alsook voor een dreigend gevaar dat dergelijke schade zich voordoet wegens de exploitatie van een dergelijke voorziening.

[71] Richtlijn .../... /EG van het Europees Parlement en de Raad van [...] betreffende milieu aansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (Voorstel van de Commissie COM(2002) 17 def. van 23.1.2002, PB C 151 E van 25.6.2002, blz. 132).

Artikel 15 Grensoverschrijdende effecten

1. Als een lidstaat zich ervan bewust is dat de exploitatie van een afvalvoorziening van categorie A aanmerkelijke nadelige effecten kan hebben op het milieu van een andere lidstaat of als een lidstaat die dergelijke gevolgen kan ondervinden, daarom vraagt, verstrekt de lidstaat op wiens grondgebied de aanvraag om een vergunning ingevolge artikel 7 is ingediend, de informatie die ingevolge dat artikel is verstrekt, aan de andere lidstaat op hetzelfde moment dat hij deze informatie ook beschikbaar stelt voor zijn eigen onderdanen.

Dergelijke informatie dient als basis voor eventueel overleg dat nodig is in het kader van bilaterale betrekkingen tussen de twee lidstaten op basis van wederkerigheid en gelijkwaardigheid.

2. Binnen het kader van hun bilaterale betrekkingen zorgen de lidstaten ervoor dat de aanvragen in de gevallen waarnaar in lid 1 wordt verwezen, gedurende een passende tijdsperiode ook beschikbaar worden gesteld voor het betrokken publiek van de lidstaat die invloed kan ondervinden, zodat dit publiek het recht krijgt om opmerkingen over deze aanvragen kenbaar te maken voordat de bevoegde autoriteit tot haar besluit komt.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat in het geval van een ongeval waarbij een in lid 1 bedoelde afvalvoorziening betrokken is, informatie die door de exploitant aan de bevoegde autoriteit wordt verstrekt ingevolge artikel 6, lid 4, onmiddellijk naar de andere lidstaat wordt doorgezonden teneinde de gevolgen van het ongeval voor de volksgezondheid tot een minimum te helpen beperken en de omvang van de werkelijke of potentiële milieuschade te beoordelen en tot een minimum te beperken.

Artikel 16 Inspecties door de bevoegde autoriteit

1. Voorafgaand aan de aanvang van de verwijderingsactiviteiten en met regelmatige tussenpozen vast te stellen door de betrokken lidstaat, inspecteert de bevoegde autoriteit elke afvalvoorziening waarop artikel 6 van toepassing is, om te verzekeren dat de voorziening voldoet aan de relevante voorschriften van de vergunning. Een positief resultaat doet op generlei wijze iets af aan de verantwoordelijkheid van de exploitant uit hoofde van de voorschriften van de vergunning.

2. De lidstaten verlangen van de exploitant dat hij van alle afvalbeheeractiviteiten actuele dossiers beschikbaar en gereed houdt voor inspectie door de bevoegde autoriteit en dat hij verzekert dat in het geval van een wijziging van exploitant tijdens het beheer van een afvalvoorziening relevante actuele informatie en dossiers met betrekking tot de voorziening op passende wijze worden overgedragen.

Artikel 17 Rapportageverplichting

1. Elke drie jaar lichten de lidstaten de Commissie via een verslag in over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. Dit verslag wordt opgesteld aan de hand van een vragenlijst of een overzicht, welke overeenkomstig de in artikel 21, lid 2, vermelde procedure moet worden goedgekeurd door de Commissie. Het verslag wordt aan de Commissie voorgelegd binnen negen maanden na de periode van drie jaar waarop het betrekking heeft.

Binnen negen maanden na ontvangst van de verslagen van de lidstaten publiceert de Commissie een verslag over de tenuitvoerlegging van de richtlijn.

2. Elk jaar verstrekken de lidstaten de Commissie informatie over voorvallen die door de exploitanten zijn gemeld overeenkomstig artikel 11, lid 3, en artikel 12, lid 6. De Commissie stelt deze informatie op verzoek beschikbaar voor de lidstaten.

Artikel 18 Sancties

De lidstaten stellen regels vast met betrekking tot sancties in geval van schending van de bepalingen van de overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde nationale wetten en treffen alle noodzakelijke maatregelen om te verzekeren dat ze worden uitgevoerd. De vastgestelde sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn.

Artikel 19 Uitwisseling van informatie

1. De Commissie, bijgestaan door het in artikel 21 genoemde comité, zorgt ervoor dat tussen de lidstaten een passende uitwisseling van technische en wetenschappelijke informatie plaatsvindt om methodologieën te ontwikkelen die betrekking hebben op:

a) de opstelling van inventarissen van gesloten afvalvoorzieningen. Dergelijke methodologieën moeten de identificatie van gesloten afvalvoorzieningen en hun classificatie in twee lagen mogelijk maken, naar gelang van de mate waarin zij van invloed zijn op de volksgezondheid en het milieu: een bovenlaag waartoe gesloten afvalvoorzieningen behoren die ernstige negatieve gevolgen hebben voor het milieu of die de potentie hebben om in de nabije toekomst een serieuze bedreiging te gaan vormen voor de volksgezondheid, het milieu en/of eigendom; en een onderlaag waartoe de afvalvoorzieningen behoren zonder belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu en zonder potentieel om in de nabije toekomst een serieuze bedreiging te gaan vormen voor de volksgezondheid, het milieu en/of eigendom.

b) de rehabilitatie van de gesloten afvalvoorzieningen die in de bovenlaag van de inventaris worden ingedeeld, teneinde aan de voorschriften van artikel 4 van Richtlijn 75/442/EEG te voldoen. Dergelijke methodologieën maken het mogelijk de geschiktste risicobeoordelingsprocedures en herstelmaatregelen op te zetten, gelet op de verscheidenheid aan geologische en hydrogeologische kenmerken in Europa.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit de ontwikkelingen met betrekking tot de beste beschikbare technieken volgt of daarover wordt geïnformeerd.

3. De Commissie organiseert de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de betrokken organisaties betreffende de beste beschikbare technieken, het daarmee samenhangende toezicht en de ontwikkelingen op dit gebied. De Commissie publiceert de resultaten van de uitwisseling van informatie.

Artikel 20 Uitvoering en wijziging van maatregelen

1. Binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn stelt de Commissie overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 21, lid 2, de bepalingen vast die noodzakelijk zijn voor:

a) de harmonisatie en reguliere verzending van de informatie waarnaar wordt verwezen in artikel 7, lid 5, en artikel 12, lid 6, van deze richtlijn;

b) de tenuitvoerlegging van artikel 13, lid 4, met inbegrip van technische voorschriften voor de definitie van in zwak zuur scheidbaar cyanide en de meetmethode hiervoor;

c) technische richtsnoeren voor de instelling van een financiële garantie overeenkomstig de voorschriften van artikel 14, lid 2;

d) technische richtsnoeren voor inspecties overeenkomstig artikel 16;

e) aanvulling van de technische voorschriften voor de afvalkarakterisering in bijlage II;

f) de definitie van de criteria voor de indeling van afvalvoorzieningen volgens bijlage III, met inbegrip van de drempelniveaus voor concentraties van gevaarlijk afval en gevaarlijke stoffen;

g) vaststelling van geharmoniseerde normen voor de benodigde steekproef- en analysemethoden voor de technische tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

2. Alle verdere wijzigingen die nodig zijn voor aanpassing van de bijlagen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, worden door de Commissie vast gesteld volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde procedure.

Deze wijzigingen worden uitsluitend aangebracht teneinde een hoog niveau van milieubescherming te bereiken.

Artikel 21 Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij artikel 18 van Richtlijn 75/442/EEG, hierna te noemen "het comité".

2. Daar waar naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, gelet op de bepalingen van artikel 8 daarvan.

De termijn die is vastgelegd in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 22 Overgangsbepaling

De lidstaten zien erop toe dat een afvalvoorziening waaraan een vergunning is verleend of die al in bedrijf is voor of op [datum van omzetting] binnen vier jaar na die datum aan de bepalingen van deze richtlijn voldoet, met uitzondering van de in artikel 14, lid 1, bedoelde afvalvoorzieningen die binnen zes jaar na die datum aan de bepalingen van deze richtlijn moeten voldoen.

Artikel 23 Omzetting

1. De lidstaten nemen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aan om uiterlijk op [datum inwerkingtreding + 18 maanden] aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied aannemen.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 25 Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te...... ......

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

BIJLAGE I

Beleid ter voorkoming van zware ongevallen en informatie die aan het betrokken publiek moet worden verstrekt

1. Beleid ter voorkoming van zware ongevallen

Het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en het veiligheidsbeheersysteem van de exploitant dienen in verhouding te staan tot de gevaren voor zware ongevallen die de afvalvoorziening oplevert. Bij de tenuitvoerlegging daarvan zal met de volgende elementen rekening worden gehouden:

1) Het beleid ter voorkoming van zware ongevallen dient de algemene doelen en handelingsbeginselen van de exploitant te bevatten met betrekking tot de beheersing van de gevaren voor zware ongevallen;

2) Het veiligheidsbeheersysteem dient het deel van het algemene beheersysteem te omvatten dat betrekking heeft op de organisatiestructuur, de verantwoordelijkheden, de praktijken, de procedures, de processen en de middelen voor de vaststelling en de uitvoering van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen;

3) Het veiligheidsbeheersysteem dient in te gaan op de volgende zaken:

a) organisatie en personeel -- de taken en verantwoordelijkheden van het personeel dat betrokken is bij het beheer van grote gevaren, op alle niveaus van de organisatie; identificatie van opleidingsbehoeften van dit personeel en het bieden van de vastgestelde opleiding, en betrokkenheid van werknemers en, voorzover van toepassing, toeleveringsbedrijven;

b) identificatie en evaluatie van grote gevaren -- de goedkeuring en tenuitvoerlegging van procedures voor het systematisch identificeren van grote gevaren die voortkomen uit normale of bijzondere werkzaamheden, en beoordeling van de waarschijnlijkheid en ernst ervan;

c) bedrijfscontrole -- de goedkeuring en tenuitvoerlegging van procedures en aanwijzingen voor een veilige exploitatie, met inbegrip van het onderhoud, van de inrichting, processen, apparatuur en tijdelijke stilleggingen;

d) management van verandering -- de goedkeuring en tenuitvoerlegging van procedures voor de planning van aanpassingen aan of het ontwerp van nieuwe afvalvoorzieningen;

e) planning voor noodsituaties -- de goedkeuring en tenuitvoerlegging van procedures voor het identificeren van voorzienbare noodsituaties door middel van systematische analyse, en voor het opstellen, testen en beoordelen van noodplannen om op dergelijke noodsituaties te reageren;

f) toezicht op de prestaties -- de goedkeuring en tenuitvoerlegging van procedures voor de voortdurende beoordeling van de overeenstemming met de doelstellingen die zijn gesteld door het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en het veiligheidsbeheersysteem van de exploitant, en de mechanismen voor het onderzoek naar en het treffen van corrigerende maatregelen in geval van niet-naleving. De procedures moeten het systeem van de exploitant voor de rapportage van zware ongevallen of bijna-ongevallen bestrijken, in het bijzonder de voorvallen die te maken hebben met het falen van beschermende maatregelen, alsook het onderzoek daarnaar en de follow-up op basis van de verworven kennis;

g) audit en beoordeling -- de goedkeuring en tenuitvoerlegging van procedures voor de periodieke systematische beoordeling van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en de effectiviteit en geschiktheid van het veiligheids beheersysteem; de gedocumenteerde beoordeling van de prestaties van het beleid en het veiligheidsbeheersysteem en de bijstelling daarvan door het hoger kader.

2. Informatie die aan het betrokken publiek moet worden verstrekt

1) De naam van de exploitant en het adres van de afvalvoorziening.

2) De identiteit, aan de hand van de beklede functie, van de persoon die de informatie verstrekt.

3) Een bevestiging dat de afvalvoorziening is onderworpen aan de verordeningen en/of bestuursrechtelijke bepalingen tot uitvoering van deze richtlijn en, voorzover van toepassing, dat de informatie met betrekking tot de in artikel 6, lid 2, bedoelde elementen bij de bevoegde autoriteit is ingediend.

4) Een uitleg in duidelijke en begrijpelijke woorden van de bezigheid of bezigheden die op het terrein worden ondernomen.

5) De gangbare namen of de generieke namen of de algemene gevarenclassificatie van de stoffen en preparaten die bij de afvalvoorziening zijn betrokken, alsook van het afval dat tot een zwaar ongeval zou kunnen leiden, met een indicatie van hun belangrijkste gevaarlijke kenmerken.

6) Algemene informatie over de aard van de gevaren voor zware ongevallen, met inbegrip van de potentiële effecten daarvan op de omwonende bevolking en het omliggende milieu.

7) Adequate informatie over de manier waarop de betrokken omwonende bevolking zal worden gewaarschuwd en op de hoogte zal worden gehouden in het geval van een zwaar ongeval.

8) Adequate informatie over de maatregelen die de betrokken bevolking moet nemen en over de manier waarop ze zich moeten gedragen in het geval van een zwaar ongeval.

9) Een bevestiging dat de exploitant, in samenwerking met de hulpdiensten, verplicht is adequate regelingen te treffen op het terrein om zware ongevallen aan te pakken en de effecten ervan tot een minimum te beperken.

10) Een verwijzing naar het externe noodplan dat is opgesteld om buiten het terrein met de eventuele gevolgen van een ongeval om te gaan. Deze verwijzing dient het advies te omvatten om ten tijde van een ongeval alle aanwijzingen of verzoeken van hulpdiensten op te volgen.

11) Gegevens van de plaats waar verdere relevante informatie kan worden verkregen, afhankelijk van de voorschriften voor vertrouwelijke stukken die in de nationale wetgeving zijn vastgelegd.

BIJLAGE II

Afvalkarakterisering

Het afval dat in een voorziening wordt gestort, wordt zodanig gekarakteriseerd dat de fysische en chemische stabiliteit van de structuur op de lange termijn wordt gegarandeerd en zware ongevallen kunnen worden voorkomen. De afvalkarakterisering omvat, waar dat passend is en in overeenstemming is met de classificatie van de voorziening, de volgende aspecten:

1) een beschrijving van de verwachte fysische, chemische en radiologische kenmerken van het afval dat zal worden gestort;

2) een classificatie van het afval volgens het relevante artikel in Beschikking 2000/532/EG [72] van de Commissie, met bijzondere aandacht voor de gevaarlijke kenmerken van het afval in kwestie;

[72] PB L 203 van 28.7.2001, blz. 18.

3) een beschrijving van de chemische stoffen die worden gebruikt tijdens de behandeling van het mineraal, en de stabiliteit van deze stoffen;

4) een beschrijving van de stortmethode;

5) het toe te passen afvalvervoersysteem.

BIJLAGE III

Criteria voor het vaststellen van de classificatie van afvalvoorzieningen

Een afvalvoorziening wordt ingedeeld in categorie A als:

-op basis van een risicobeoordeling het verlies van mensenlevens redelijkerwijs niet kan worden uitgesloten in het geval van een breuk of falen waarbij rekening wordt gehouden met factoren zoals de omvang, de ligging en de gevolgen voor het milieu van de afvalvoorziening, of

-de afvalvoorziening afval bevat dat volgens Richtlijn 91/689/EEG als gevaarlijk wordt aangemerkt boven een bepaalde drempel, of

-de afvalvoorziening stoffen of preparaten bevat die volgens Richtlijn 67/548/EEG of Richtlijn 1999/45/EG als gevaarlijk worden aangemerkt boven een bepaalde drempel.

Top