EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32019D0053

Besluit (EU) 2019/53 van de Raad van 20 december 2018 betreffende het namens de Europese Unie op de Conferentie van de partijen bij het Verdrag van Rotterdam in te nemen standpunt over nalevingsprocedures

ST/15143/2018/INIT

PB L 10 van 14/01/2019, p. 64–70 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2019/53/oj

14.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 10/64


BESLUIT (EU) 2019/53 VAN DE RAAD

van 20 december 2018

betreffende het namens de Europese Unie op de Conferentie van de partijen bij het Verdrag van Rotterdam in te nemen standpunt over nalevingsprocedures

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, en artikel 207, lid 3, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel („het verdrag”) is namens de Unie bij Besluit 2006/730/EG van de Raad (1) gesloten en trad op 24 februari 2004 in werking.

(2)

Op grond van artikel 22 van het verdrag kan de Conferentie van de partijen aanvullende bijlagen bij het verdrag vaststellen die betrekking hebben op aangelegenheden van procedurele, wetenschappelijke, technische of administratieve aard.

(3)

Tijdens de 9e gewone bijeenkomst van de Conferentie van de partijen, die plaatsvindt van 29 april tot en met 10 mei 2019, nemen de partijen de goedkeuring van een aanvullende procedurele bijlage in overweging ter invoering van een niet-nalevingsmechanisme zoals vereist krachtens artikel 17 van het verdrag.

(4)

Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie op de Conferentie van de partijen moet worden ingenomen, aangezien de aanvullende procedurele bijlage bindend zal zijn voor de Unie.

(5)

De Unie bevestigt opnieuw dat het van cruciaal belang is om een betere uitvoering van multilaterale milieuovereenkomsten en -normen te bevorderen en er zich op internationaal niveau voor te engageren.

(6)

Aangezien het verdrag deels onder de bevoegdheid van de Unie en deels onder de bevoegdheid van de lidstaten valt, moeten de Commissie en de lidstaten bij de goedkeuring van een nalevingsmechanisme nauw met elkaar samenwerken, met het oog op eenheid in de internationale vertegenwoordiging van de Europese Unie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Unie in te nemen standpunt in de komende Conferentie van de partijen bij het Verdrag van Rotterdam bestaat erin het aan dit besluit gehechte ontwerp van handeling inzake naleving te steunen.

In het licht van ontwikkelingen tijdens de komende Conferentie van de partijen kunnen kleine wijzigingen van het aan dit besluit gehechte ontwerp van handeling inzake naleving door vertegenwoordigers van de Unie worden goedgekeurd, in overleg met de lidstaten, tijdens coördinatievergaderingen ter plaatse, zonder nader besluit van de Raad.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 20 december 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

E. KÖSTINGER


(1)  Besluit 2006/730/EG van de Raad van 25 september 2006 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap, van het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (PB L 299 van 28.10.2006, blz. 23).


BIJLAGE

Ontwerpbesluit RC-9/[ ]: Procedures en mechanismen inzake naleving van het Verdrag van Rotterdam

Indiening door …

Besluit om bijlage VII bij het verdrag vast te stellen, waarin procedures en mechanismen inzake naleving van het Verdrag van Rotterdam zijn bepaald, zoals vervat in de bijlage bij het onderhavige besluit.

Aanhangsel

Bijlage VII: Procedures en mechanismen inzake naleving van het Verdrag van Rotterdam

1.

Hierbij wordt een nalevingscomité (hierna „het comité” genoemd) opgericht.

Leden

2.

Het comité telt 15 leden. Leden worden voorgedragen door de partijen en verkozen door de Conferentie van de partijen op basis van gelijkwaardige geografische vertegenwoordiging van de vijf regionale groepen van de Verenigde Naties.

3.

De leden beschikken over expertise en specifieke kwalificaties in de door het verdrag bestreken onderwerpen. Zij nemen op objectieve wijze en in het belang van het verdrag zitting.

Verkiezing van leden

4.

Tijdens de eerste bijeenkomst van de Conferentie van de partijen na de inwerkingtreding van deze bijlage worden acht leden van het comité voor één ambtstermijn en zeven leden voor twee ambtstermijnen verkozen. Tijdens elke gewone bijeenkomst van de Conferentie van de partijen daarna worden nieuwe leden verkozen voor twee volledige termijnen om de leden van wie de ambtstermijn geheel of bijna is vervuld, te vervangen. Leden vervullen niet meer dan twee opeenvolgende ambtstermijnen. In het kader van deze bijlage betekent „ambtstermijn” de periode die aanvangt aan het einde van een gewone bijeenkomst van de Conferentie van de partijen en eindigt aan het einde van de volgende gewone bijeenkomst van de Conferentie van de partijen.

5.

Indien een lid van het comité ontslag neemt of anderszins niet in staat is om zijn of haar ambtstermijn te voltooien of zijn of haar taken uit te voeren, benoemt de partij die dat lid benoemde een plaatsvervanger die zitting neemt voor de rest van de ambtstermijn.

Voorzitterschap

6.

Het comité kiest zelf zijn voorzitter. Een ondervoorzitter en een rapporteur worden bij toerbeurt verkozen door het comité overeenkomstig regel 30 van het reglement van orde van de Conferentie van de partijen.

Bijeenkomsten

7.

Het comité komt bijeen zoals nodig en indien mogelijk in samenhang met de bijeenkomsten van de Conferentie van de partijen of andere organen van het verdrag.

8.

Onverminderd lid 9 staan de bijeenkomsten van het comité open voor de partijen en het publiek tenzij het comité anders beslist.

Indien het comité indieningen krachtens lid 12 of 13 behandelt, staan de bijeenkomsten van het comité open voor de partijen maar niet voor het publiek, tenzij de partij waarvan het nalevingsgedrag in vraag wordt gesteld anders overeenkomt.

De partijen en waarnemers waarvoor de bijeenkomst open staat hebben niet het recht om deel te nemen aan de bijeenkomst, tenzij het comité en de partij waarvan het nalevingsgedrag in vraag wordt gesteld, anders overeenkomen.

9.

Indien een indiening wordt aangevoerd met betrekking tot de mogelijke niet-naleving van een partij, wordt deze partij uitgenodigd om deel te nemen aan de behandeling van de indiening door het comité. Die partij mag evenwel niet deelnemen aan de opstelling en vaststelling van een aanbeveling of besluit van het comité.

10.

Het comité stelt alles in het werk om bij consensus overeenkomst te bereiken over alle inhoudelijke aangelegenheden. Indien dit niet mogelijk is, weerspiegelt het verslag de standpunten van alle leden van het comité. Indien alle inspanningen om een consensus te bereiken zijn uitgeput en er geen overeenstemming is bereikt, wordt als laatste redmiddel een eventueel besluit worden genomen door een viervijfdemeerderheid van de aanwezige en stemmende leden of door acht leden indien dat meer is. Het quorum wordt gevormd door tien leden van het comité.

11.

Ieder lid van het comité vermijdt met betrekking tot elke kwestie die door het comité wordt behandeld, rechtstreekse of onrechtstreekse belangenverstrengeling. Indien een lid zelf geconfronteerd wordt met rechtstreekse of onrechtstreekse belangenverstrengeling of een burger is van een partij waarvan het nalevingsgedrag in vraag wordt gesteld, brengt dat lid de kwestie onder de aandacht van het comité vóór de behandeling van de zaak. Het betrokken lid neemt niet deel aan de opstelling en vaststelling van een aanbeveling van het comité met betrekking tot die aangelegenheid.

12.

Indieningen geschieden schriftelijk, via het secretariaat indien de punten a) en b) van toepassing zijn, door:

a)

een partij die van oordeel is dat zij, hoewel zij zich tot het uiterste heeft ingespannen, niet in staat is of zal zijn om bepaalde verplichtingen uit hoofde van het verdrag na te leven. Een dergelijke indiening moet details bevatten over de specifieke verplichtingen in kwestie en een analyse van de reden waarom de partij mogelijk niet in staat is deze verplichtingen na te leven. Indien mogelijk, wordt verdere informatie of advies over waar dergelijke verdere informatie kan worden gevonden, verstrekt. In de indiening kunnen tevens suggesties gedaan worden voor oplossingen die de partij het meest passend vindt met het oog op haar specifieke behoeften;

b)

een partij die rechtstreeks wordt getroffen of waarschijnlijk rechtstreeks zal worden getroffen door de vermeende niet-naleving van de verplichtingen van het verdrag. Een partij die voornemens is een indiening uit hoofde van dit punt te doen, moet alvorens zulks te doen met de partij waarvan het nalevingsgedrag in vraag wordt gesteld overleg plegen. De indiening moet details bevatten over de specifieke verplichtingen in kwestie en informatie ter ondersteuning van de indiening, met inbegrip van informatie over hoe de partij wordt getroffen of waarschijnlijk zal worden getroffen.

13.

Teneinde mogelijke moeilijkheden waarmee de partijen worden geconfronteerd bij het naleven van hun verplichtingen uit hoofde van artikel 4, lid 1, artikel 5, leden 1 en 2, en artikel 10 van het verdrag, te beoordelen, stelt het comité, na ontvangst van informatie van het secretariaat die is verstrekt door dergelijke partijen uit hoofde van die bepalingen, de partij schriftelijk in kennis van het punt van zorg. Indien de zaak niet is opgelost binnen 90 dagen middels overleg via het secretariaat met de betrokken partij en het comité de zaak verder behandelt, gebeurt dit in overeenstemming met de leden 16 tot en met 24.

14.

Het secretariaat stuurt krachtens lid 12, onder a), gedane indieningen binnen twee weken na ontvangst van dergelijke indieningen aan de leden van het comité ter behandeling tijdens de volgende bijeenkomst van het comité.

15.

Het secretariaat stuurt binnen twee weken na ontvangst van eventuele indieningen die zijn gedaan krachtens lid 12, onder b), of tot nakoming van lid 13, een kopie aan de partij waarvan de naleving van het verdrag in vraag wordt gesteld en aan de leden van het comité ter behandeling tijdens de volgende bijeenkomst van het comité.

16.

Partijen waarvan het nalevingsgedrag in vraag wordt gesteld, kunnen in elke fase van de in het onderhavige besluit beschreven procedure antwoorden of opmerkingen indienen.

17.

Onverminderd lid 16 moet aanvullende informatie die door een partij waarvan het nalevingsgedrag in vraag wordt gesteld, als antwoord op een indiening wordt verstrekt, binnen drie maanden na de datum van ontvangst van de indiening door die partij aan het secretariaat worden gestuurd, tenzij de omstandigheden van een specifieke zaak een langere periode vereisen. Dergelijke informatie wordt onmiddellijk aan de leden van het comité overgemaakt ter behandeling tijdens de volgende bijeenkomst van het comité. Indien een indiening is gedaan uit hoofde van lid 12, onder b), wordt de informatie door het secretariaat ook gestuurd aan de partij die de indiening deed.

18.

Het comité kan besluiten niet verder te gaan met indieningen die het beschouwt als zijnde:

a)

de minimis;

b)

kennelijk ongegrond.

Facilitering

19.

Het comité behandelt alle indieningen die zijn gedaan krachtens lid 12, onder b), of tot nakoming van lid 13 teneinde de feiten en onderliggende oorzaken van het punt van zorg vast te stellen en bij te dragen tot de oplossing ervan, rekening houdend met artikel 16 van het verdrag. Daartoe kan het comité een partij het volgende verstrekken:

a)

advies;

b)

niet-bindende aanbevelingen;

c)

alle verdere informatie die de partij nodig heeft om een nalevingsplan op te stellen, met inbegrip van tijdschema's en doelstellingen.

Mogelijke maatregelen voor de aanpak van nalevingskwesties

20.

Indien het comité na de in lid 19 beschreven faciliteringsprocedure te hebben ondernomen en rekening houdend met de oorzaak, de soort, de ernst en de frequentie van nalevingsmoeilijkheden, met inbegrip van de financiële en technische capaciteiten van de partijen waarvan het nalevingsgedrag in vraag wordt gesteld, het noodzakelijk acht verdere maatregelen voor te stellen om de nalevingsproblemen van een partij aan te pakken, kan het comité de Conferentie van de partijen, rekening houdend met zijn bevoegdheid uit hoofde van artikel 18, lid 5, onder c), van het verdrag, aanbevelen om de volgende maatregelen, die in overeenstemming met het internationaal recht moeten worden genomen, in overweging te nemen om naleving te bereiken:

a)

de betrokken partij op grond van het verdrag verdere steun verlenen, met inbegrip van de facilitering, indien nodig, van toegang tot financiële middelen, technische bijstand en capaciteitsopbouw;

b)

advies over toekomstige naleving verstrekken teneinde partijen te helpen de bepalingen van het verdrag ten uitvoer te leggen en samenwerking tussen alle partijen te bevorderen;

c)

de betrokken partij verzoeken een stand van zaken met betrekking tot haar inspanningen te verschaffen;

d)

een verklaring afleggen waarin uiting wordt gegeven aan de bezorgdheid van het comité met betrekking tot mogelijke toekomstige niet-naleving;

e)

een verklaring afleggen waarin uiting wordt gegeven aan de bezorgdheid van het comité met betrekking tot huidige niet-naleving;

f)

de uitvoerend secretaris verzoeken gevallen van niet-naleving openbaar te maken;

g)

aanbevelen dat een situatie van niet-naleving wordt aangepakt door de niet-nalevende partij teneinde de situatie op te lossen.

Behandeling van informatie

21.

1.

Het comité kan via het secretariaat relevante informatie ontvangen van:

a)

de partijen;

b)

relevante bronnen, zoals het noodzakelijk en passend acht, met de voorafgaande toestemming van de betrokken partij of zoals opgedragen door de Conferentie van de partijen;

c)

het uitwisselingsmechanisme van het verdrag en relevante intergouvernementele organisaties. Het comité verstrekt dergelijke informatie aan de betrokken partij en geeft haar de mogelijkheid opmerkingen erop in te dienen.

2.

Het comité kan tevens het secretariaat om informatie verzoeken, in voorkomend geval in de vorm van een verslag, betreffende zaken die in behandeling zijn bij het comité.

22.

Teneinde systemische kwesties van algemene naleving te onderzoeken overeenkomstig lid 25, kan het comité:

a)

alle partijen om informatie verzoeken;

b)

alle betrouwbare bronnen en externe deskundigen om relevante informatie verzoeken in overeenstemming met de relevante richtsnoeren van de Conferentie van de partijen, alsook

c)

overleg plegen met het secretariaat en voortbouwen op zijn ervaring en kennis.

23.

Onverminderd artikel 14 van het verdrag beschermen het comité, elke partij en iedere persoon die betrokken zijn bij de beraadslagingen van het comité, het vertrouwelijke karakter van in vertrouwen ontvangen informatie.

Toezicht

24.

Het nalevingscomité houdt toezicht op de gevolgen van krachtens lid 19 of 20 ondernomen acties.

Algemene nalevingskwesties

25.

Het nalevingscomité kan systemische kwesties van algemene naleving die van belang zijn voor alle partijen onderzoeken indien:

a)

de Conferentie van de partijen hierom verzoekt;

b)

het comité op basis van door het secretariaat bij de uitoefening van zijn taken uit hoofde van het verdrag verkregen en aan het comité doorgestuurde informatie van partijen besluit dat een kwestie van algemene niet-naleving moet worden onderzocht en een verslag erover moet worden uitgebracht aan de Conferentie van de partijen.

Verslagen aan de Conferentie van de partijen

26.

Het comité brengt aan elke gewone bijeenkomst van de Conferentie van de partijen verslag uit over:

a)

het werk dat het comité heeft verricht;

b)

de conclusies of aanbevelingen van het comité;

c)

het toekomstige werkprogramma van het comité, met inbegrip van het schema van verwachte bijeenkomsten die het nodig acht voor de uitvoering van zijn werkprogramma, ter behandeling en goedkeuring van de Conferentie van de partijen.

Andere ondersteunende organen

27.

Indien de activiteiten van het comité aangaande specifieke kwesties overlappen met de verantwoordelijkheden van een ander lichaam van het Verdrag van Rotterdam, kan de Conferentie van de partijen het comité opdragen met dat lichaam overleg te plegen.

Informatie-uitwisseling met andere relevante multilaterale milieuovereenkomsten

28.

Indien relevant, kan het comité op verzoek van de Conferentie van de partijen of rechtstreeks specifieke informatie aanvragen bij nalevingscomités die zich onder auspiciën van andere relevante multilaterale milieuovereenkomsten bezighouden met gevaarlijke substanties en afvalstoffen en over deze activiteiten verslag uitbrengen aan de Conferentie van de partijen.

Evaluatie van het nalevingsmechanisme

29.

De Conferentie van de partijen evalueert regelmatig de tenuitvoerlegging van de in deze bijlage uiteengezette procedures en mechanismen.

Verband met de beslechting van geschillen

30.

Deze procedures en mechanismen doen geen afbreuk aan artikel 20 van het verdrag.

Top